UIT ONS ARCHIEF
Geestelijk sterk in moeilijke tijden
Na de Tweede Wereldoorlog ligt Europa grotendeels in puin. Mensen zijn gelukkig bevrijd uit de concentratiekampen van de nazi’s. Ook Jehovah’s Getuigen. Maar het leven is niet eenvoudig. Zoals zo velen moeten ook broeders en zusters de eerste levensbehoeften ontberen. Ze hebben niet genoeg te eten, weinig kleding en soms geen onderdak. Zuster Karin Hartung zegt: ‘Door de woningnood moest iedereen familieleden in huis nemen of kamers verhuren.’ Zuster Gertrud Pötzinger, die zevenenhalf jaar in concentratiekampen had gezeten, moest in een schuurtje wonen en op een stoel slapen. a
Wat heeft Jehovah’s organisatie gedaan voor de broeders en zusters in de door oorlog geteisterde landen? En wat kunnen we leren van degenen die de moeilijke naoorlogse jaren hebben meegemaakt?
Zorgen voor de eerste levensbehoeften
Jehovah’s organisatie kwam snel in actie om hulp te bieden aan de broeders en zusters in Europa. Vanuit het hoofdkantoor bezochten Nathan Knorr en Milton Henschel ze om te zien wat ze nodig hadden. In november en december 1945 kwamen ze in Engeland, Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland, Denemarken, Zweden, Finland en Noorwegen. Broeder Knorr berichtte: ‘Voor het eerst zagen we met eigen ogen wat de oorlog in Europa had aangericht.’
Broeder Knorr mocht Duitsland op dat moment niet in. Maar Erich Frost, die de leiding had over het bijkantoor in Duitsland, kon het land uit om hem op te zoeken. b ‘Broeder Knorr gaf ons praktische suggesties en beloofde ons hulpgoederen, zoals voedsel en kleding’, berichtte Erich. ‘Al snel kwamen er grote ladingen meel, vet, havermout en andere artikelen naar Duitsland. Broeders en zusters uit andere landen stuurden ook veel kleding, zoals kostuums, ondergoed en schoenen.’ De broeders en zusters ontvingen de goederen met tranen in hun ogen. Volgens één verslag ‘was het geen eenmalige actie’ maar ‘gingen de hulptransporten tweeënhalf jaar door’! c
Ze behielden hun geestelijke kijk
Terwijl de leefomstandigheden vooruitgingen, behielden de broeders en zusters hun geestelijke kijk. Wat hielp ze daarbij?
Ze hielden vast aan een goede geestelijke routine (Efeziërs 5:15, 16). In de oorlog was het moeilijk geweest om aan Bijbelse lectuur te komen en de normale routine vol te houden. Maar na de oorlog keerde alles terug naar normaal. De vergaderingen en de velddienst werden hervat. Jürgen Rundel, die in Oostenrijk woont, herinnert zich: ‘De Informateur d en de reizende opzieners moedigden ons aan om een goede geestelijke routine te hebben.’ Hij voegt eraan toe: ‘We concentreerden ons op Jehovah, Jezus, onze persoonlijke studie en de dienst. Er was niets dat ons afleidde, zoals tv.’
Zuster Ulrike Krolop vertelt: ‘Ik weet nog hoe gelukkig ik was als ik in een geestelijk onderwerp dook. M’n man gaf het goede voorbeeld. Zodra we een nieuwe Wachttoren kregen, liet hij alles vallen om die te bestuderen.’ De eerder genoemde Karin zegt: ‘In de oorlog zagen we hoe snel je alles wat je bezit kunt verliezen. Maar het geestelijke voedsel bleef komen, ook al was het beperkt. Jehovah beloonde zijn trouwe dienaren.’
Ze pikten de dienst weer op (Mattheüs 28:19, 20). Tijdens de oorlog konden de broeders en zusters niet vrij prediken. Friedhelm herinnert zich dat na de oorlog ‘iedereen meteen weer in de dienst ging’. Ulrike vertelt: ‘De eerste Getuige die de Koninkrijksboodschap met de familie van m’n man deelde had zijn kampkleren nog aan! Hij was echt meteen begonnen.’ Jürgen zegt: ‘Bijna iedereen was na de oorlog vol ijver. Veel jonge broeders en zusters gingen in de volletijddienst.’
‘De leefomstandigheden in de gebombardeerde steden waren verschrikkelijk’, zegt Ulrike. Veel mensen leefden in de puinhopen! Hoe konden de broeders en zusters de mensen vinden om getuigenis te geven? Ulrike zegt: ‘We gingen op zoek naar het licht van een lamp of rook uit een kachelpijp.’
Ze moedigden elkaar aan (1 Thessalonicenzen 5:11). Veel Getuigen waren tijdens de oorlog wreed mishandeld. Maar in plaats van stil te staan bij alle ellende die ze hadden doorstaan probeerden ze elkaar aan te moedigen. Ze hadden echt vreugde vanwege de ‘getoetste kwaliteit’ van hun geloof (Jakobus 1:2, 3, vtn.). Johannes, die nu in de VS woont, zegt: ‘Onze kringopziener, die in het kamp had gezeten, vertelde ons veel mooie ervaringen van hoe ze Jehovah’s hand hadden gezien. Die waren echt geloofversterkend.’
Na de oorlog dachten veel broeders en zusters er vaak aan terug ‘hoe Jehovah ze in de kampen had geholpen en hun gebeden had verhoord’, zegt Johannes. Zo bleef hun band met Jehovah sterk. Daarnaast hielden ze na hun bevrijding vast aan hun geestelijke gewoonten. Ze lazen de Bijbel, gingen naar de vergaderingen en predikten. Elisabeth, die in 1946 op het congres in Neurenberg was, zegt over de bevrijde broeders en zusters: ‘Ze zagen er nog steeds mager en zwak uit. Maar ze waren vol vuur als ze vertelden wat ze hadden meegemaakt’ (Romeinen 12:11).
Ze bleven dicht bij elkaar (Romeinen 1:11, 12). Tijdens de oorlog konden de Getuigen door de brute vervolging niet veel tijd met elkaar doorbrengen. Karin zegt: ‘Ze zochten elkaar zelden op omdat ze de anderen niet in gevaar wilden brengen.’ Dat veranderde natuurlijk toen de oorlog voorbij was. ‘De broeders en zusters deden alles samen’, zegt Friedhelm. ‘De vergaderingen en de dienst waren altijd hun topprioriteit.’
In die naoorlogse periode ‘hadden maar weinig Getuigen een auto’, vertelt Dietrich, een ouderling in Duitsland. ‘Dus we gingen lopend naar de vergaderingen. Maar dat deden we in groepjes. Omdat we op die manier vaak samen waren, werd onze band heel sterk. We voelden ons een echte familie.’
Lessen voor ons
Tegenwoordig moeten veel broeders en zusters moeilijkheden doorstaan door natuurrampen, ziekte, oorlog, vervolging en economische problemen (2 Timotheüs 3:1). Toch hoeven we ons niet al te veel zorgen te maken. Waarom niet? Het voorbeeld van onze trouwe broeders en zusters in nazi-Duitsland verzekert ons ervan dat Jehovah ons in deze moeilijke laatste dagen zal blijven helpen. Heb dus dezelfde houding als Paulus, die schreef: ‘We kunnen vol goede moed zijn en zeggen: “Jehovah is mijn helper, ik zal niet bang zijn. Wat kan een mens mij doen?”’ (Hebreeën 13:6)
a Lees het levensverhaal van zuster Pötzinger, ‘Het Koninkrijk op de eerste plaats stellen in naoorlogs Duitsland’.
b Lees het levensverhaal van broeder Frost, ‘Bevrijding van totalitaire inquisitie door geloof in God’.
c Zie voor meer informatie over de hulpacties na de Tweede Wereldoorlog het artikel ‘Ze gaven het allerbeste dat ze hadden’ en de kaders op bladzijde 211, 218 en 219 van het boek Gods Koninkrijk regeert!
d Gemeenten gebruiken nu Leven en dienen als christenen: werkboek voor vergaderingen.