Volgens Mattheüs 4:1-25
Voetnoten
Aantekeningen
door de geest (...) geleid: Of ‘door de actieve kracht (...) geleid’. Het Griekse pneuma verwijst hier naar Gods geest, die als een aandrijvende kracht kan werken en iemand ertoe kan aanzetten dingen te doen in overeenstemming met Gods wil. (Zie Woordenlijst.)
Duivel: Van het Griekse diabolos, dat ‘lasteraar’ betekent (Jo 6:70; 2Ti 3:3). Het verwante werkwoord diaballo betekent ‘beschuldigen’, ‘aanklagen’ en is in Lu 16:1 vertaald met ‘werd beschuldigd’.
Er staat geschreven: Jezus gebruikt deze uitdrukking drie keer als hij uit de Hebreeuwse Geschriften citeert in reactie op de verleidingen van de Duivel (Mt 4:7, 10).
Jehovah’s: In dit citaat uit De 8:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
heilige stad: Verwijst naar Jeruzalem, dat vaak heilig wordt genoemd omdat het de plaats was waar Jehovah’s tempel stond (Ne 11:1; Jes 52:1).
het hoogste punt van de tempel: Of ‘de kantelen (borstwering) van de tempel’. Lett.: ‘de vleugel van de tempel’. Het Griekse woord voor tempel kan zowel op het tempelheiligdom als op het hele tempelcomplex slaan. De uitdrukking kan dus duiden op de bovenkant van de muur rondom het tempelcomplex.
Jehovah: In dit citaat uit De 6:16 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
liet hem (...) zien: De heerser van de demonen zorgde er blijkbaar voor dat Jezus een visioen te zien kreeg dat heel echt leek.
koninkrijken: Hier een algemene uitdrukking voor een aantal of alle menselijke regeringen.
wereld: Een vertaling van het Griekse kosmos, in dit geval de onrechtvaardige mensenmaatschappij.
aanbidt: Het Griekse werkwoord staat hier in de aoristus, wat duidt op een afgesloten handeling. De Duivel vroeg Jezus dus niet om hem altijd of voortdurend te aanbidden. Het zou gaan om een eenmalige daad van aanbidding.
Satan: Van het Hebreeuwse woord satan, dat ‘tegenstander’ betekent.
Jehovah: In dit citaat uit De 6:13 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
en alleen voor hem moet je heilige dienst doen: Of ‘en alleen hem moet je dienen’. De basisbetekenis van het Griekse werkwoord latreuo is ‘dienen’. Omdat het in de Griekse Geschriften wordt gebruikt in verband met het dienen of aanbidden van God, kan het worden weergegeven met ‘heilige dienst doen’, ‘dienen’ of ‘aanbidden’ (Lu 1:74; 2:37; 4:8; Han 7:7; Ro 1:9; Fil 3:3; 2Ti 1:3; Heb 9:14; 12:28; Opb 7:15; 22:3). In De 6:13, het vers dat Jezus citeerde, komt ‘dienen’ van het Hebreeuwse woord ʽavadh. Het betekent ‘dienen’ maar kan ook worden vertaald met ‘aanbidden’ (Ex 3:12, vtn.; 2Sa 15:8, vtn.). Jezus was vastbesloten om Jehovah volledige toewijding te geven.
Toen Jezus hoorde: Tussen vers 11 en dit vers zit een periode van ongeveer een jaar, waarin de gebeurtenissen in Jo 1:29–4:3 plaatsvinden. Johannes vermeldt in zijn verslag ook dat Jezus van Judea naar Galilea reisde via Samaria, waar hij bij een put in de buurt van Sichar een Samaritaanse vrouw ontmoette (Jo 4:4-43; zie App. A7, tabel ‘Het begin van Jezus’ bediening’ en kaart 2).
Kapernaüm: Van een Hebreeuwse naam die ‘dorp van Nahum’ of ‘dorp van troost’ betekent (Na 1:1, vtn.). De stad lag aan de NW-kust van het Meer van Galilea en werd in Mt 9:1 ‘zijn eigen stad’ genoemd. De stad speelde een grote rol in Jezus’ bediening op aarde.
het gebied van Zebulon en Naftali: Duidt op het gebied ten W en N van het Meer van Galilea in het uiterste noorden van Israël en omvat bijna het volledige district Galilea (Joz 19:10-16, 32-39). Het gebied van Naftali grensde aan de hele westelijke oever van het Meer van Galilea.
zodat vervuld zou worden wat via de profeet Jesaja was gezegd: Zie aantekening bij Mt 1:22.
de zeeweg: Mogelijk een weg die in de oudheid langs het Meer van Galilea liep en naar de Middellandse Zee leidde.
aan de overkant van de Jordaan: In deze context blijkbaar de W-kant van de Jordaan.
Galilea van de heidenen: Jesaja heeft deze beschrijving misschien gebruikt omdat Galilea de grens vormde tussen Israël en de omliggende heidense volken. Vanwege de ligging van Galilea en de wegen die erdoorheen liepen was er meer interactie met die volken. Dat leidde ertoe dat er meer invasies plaatsvonden en meer niet-Israëlieten zich er vestigden. In de eerste eeuw woonden hier veel niet-Joden, waardoor de beschrijving nog meer van toepassing was.
een groot licht: Als vervulling van Jesaja’s Messiaanse profetie bracht Jezus een groot deel van zijn openbare bediening door in Galilea, in het gebied van Zebulon en Naftali (Mt 4:13, 15). Zo bracht Jezus geestelijke verlichting aan personen van wie gedacht werd dat ze in geestelijke duisternis waren en die zelfs door hun mede-Joden in Judea geminacht werden (Jo 7:52).
overschaduwd door de dood: Of ‘schaduw van de dood’. Kennelijk brengt deze uitdrukking de gedachte over dat de dood een figuurlijke schaduw over mensen werpt als die dichterbij komt. Maar Jezus bracht verlichting die de schaduw kon wegnemen en mensen van de dood kon redden.
prediken: Dat wil zeggen in het openbaar verkondigen. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)
het Koninkrijk van de hemel is nabij: Deze boodschap over een nieuwe wereldregering was het thema van Jezus’ prediking (Mt 10:7; Mr 1:15). Ongeveer een halfjaar vóór Jezus’ doop begon Johannes de Doper een vergelijkbare boodschap te verkondigen (Mt 3:1, 2). Maar Jezus kon in een extra betekenis zeggen dat het Koninkrijk ‘nabij’ was vanwege zijn aanwezigheid als gezalfde toekomstige Koning. Er zijn geen berichten dat Jezus’ discipelen na zijn dood bleven verkondigen dat het Koninkrijk ‘nabij’ was.
het Meer van Galilea: Een zoetwatermeer in het noorden van Israël. (Het Griekse woord kan met zowel ‘zee’ als ‘meer’ worden vertaald.) Het werd ook het Meer van Kinnereth (Nu 34:11), het Meer van Gennesareth (Lu 5:1) en het Meer van Tiberias genoemd (Jo 6:1). Het ligt gemiddeld 210 m beneden zeeniveau. Het meer is 21 km lang, is 12 km breed en heeft een maximale diepte van zo’n 48 m. (Zie App. A7, kaart 3B, ‘Activiteit bij het Meer van Galilea’.)
Simon, die Petrus wordt genoemd: Simon was zijn eigen naam. Petrus komt van Petros, de Griekse vorm van de Semitische naam Kefa (Cefas), die Jezus hem gaf (Mr 3:16; Jo 1:42; zie aantekening bij Mt 10:2).
gooiden een net uit: Een bekwame visser kon wadend of vanuit een bootje een rond net op zo’n manier uitgooien dat het plat op het wateroppervlak terechtkwam. De buitenrand van het net, dat wel 6-8 m in doorsnee kon zijn, was verzwaard zodat het de vissen insloot als het zonk.
vissers: In Galilea een veelvoorkomend beroep. Petrus en zijn broer Andreas werkten niet als zelfstandige vissers maar hadden een vissersbedrijf. Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, waren blijkbaar hun compagnons (Mr 1:16-21; Lu 5:7, 10).
vissers van mensen: Een woordspeling die verwijst naar het beroep van Simon en Andreas. Het duidt erop dat ze ‘mensen levend zouden vangen’ voor het Koninkrijk (Lu 5:10). Het kan ook impliceren dat het maken van discipelen — net als vissen — zwaar, arbeidsintensief werk zou zijn waarvoor volharding nodig was en dat soms weinig zou opleveren.
volgden hem: Petrus en Andreas waren al een halfjaar tot een jaar discipelen van Jezus (Jo 1:35-42). Nu nodigt Jezus ze uit om hun vissersbedrijf achter te laten en hem fulltime te gaan volgen (Lu 5:1-11; zie aantekening bij Mt 4:22).
Jakobus (...) en zijn broer Johannes: Jakobus wordt altijd samen met zijn broer Johannes genoemd, en meestal wordt hij als eerste genoemd. Dat kan erop wijzen dat hij de oudste van de twee was (Mt 4:21; 10:2; 17:1; Mr 1:29; 3:17; 5:37; 9:2; 10:35, 41; 13:3; 14:33; Lu 5:10; 6:14; 8:51; 9:28, 54; Han 1:13).
Zebedeüs: Mogelijk was hij getrouwd met Salomé, de zus van Jezus’ moeder Maria. Dan zou hij een aangetrouwde oom van Jezus zijn en zouden Johannes en Jakobus neven van Jezus zijn. (Zie aantekening bij Mr 15:40.)
Meteen lieten ze: Het Griekse woord voor meteen (eutheos) komt zowel hier als in vers 20 voor. Net als Petrus en Andreas reageren Jakobus en Johannes snel op Jezus’ uitnodiging om hem fulltime te gaan volgen.
reisde rond door heel Galilea: Hiermee begint Jezus’ eerste predikingstocht door Galilea met de vier discipelen die hij net heeft uitgekozen: Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes (Mt 4:18-22; zie App. A7).
gaf onderwijs (...) predikte: Onderwijzen verschilt van prediken in die zin dat een onderwijzer meer doet dan iets verkondigen. Hij geeft instructies en uitleg, gebruikt overtuigende argumenten en voert bewijzen aan. (Zie aantekeningen bij Mt 3:1 en 28:20.)
synagogen: Zie Woordenlijst.
het goede nieuws: De eerste keer dat het Griekse euaggelion voorkomt, dat in sommige Bijbelvertalingen met ‘evangelie’ wordt weergegeven. Het verwante Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ wordt vertaald, betekent ‘verkondiger van goed nieuws’ (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.).
Syrië: De Romeinse provincie Syrië, een heidens gebied ten N van Galilea, tussen Damaskus en de Middellandse Zee.
mensen met epileptische aanvallen: De Griekse uitdrukking betekent letterlijk ‘maanziek’, en sommige Bijbelvertalingen geven het zo weer. Maar Mattheüs gebruikt de term in een medische betekenis en brengt de ziekte niet bijgelovig in verband met de maancyclus. De symptomen die Mattheüs, Markus en Lukas beschrijven, passen goed bij het ziektebeeld van epilepsie.
Dekapolis: Zie Woordenlijst en App. B10.
de overkant van de Jordaan: In deze context kennelijk het gebied ten O van de Jordaan dat ook bekendstond als Perea (van het Griekse peran, dat ‘overkant’, ‘tegenover’ betekent).
Media
De woorden die in de Bijbel met ‘woestijn’ worden vertaald (Hebr. midhbar en Grieks eremos), duiden over het algemeen op dunbevolkt, ongecultiveerd land, vaak steppegebieden met struiken en gras en zelfs weidegrond. Deze woorden kunnen ook duiden op waterloze gebieden die echt woestijnen genoemd kunnen worden. In de evangeliën wordt met ‘woestijn’ meestal de woestijn van Judea bedoeld. Hier leefde en predikte Johannes en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld (Mr 1:12).
In deze dorre streek begon Johannes de Doper zijn bediening en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld.
Het kan zijn dat Satan Jezus letterlijk ‘op het hoogste punt’ of ‘de kantelen’ van de tempel heeft geplaatst en tegen hem heeft gezegd dat hij naar beneden moest springen, maar het is niet bekend waar Jezus precies zou hebben gestaan. Het Griekse woord voor tempel kan op het hele tempelcomplex slaan, dus Jezus heeft misschien op de zuidoostelijke hoek (1) van het tempelterrein gestaan. Maar hij kan ook op een andere hoek van het tempelcomplex hebben gestaan. Op elk van die plekken zou een val zeker tot zijn dood hebben geleid tenzij Jehovah zou hebben ingegrepen.
1. Vlakte van Gennesareth. Deze vruchtbare vlakte had de vorm van een driehoek van zo’n 5 bij 2,5 km. Langs de oever in dit gebied nodigde Jezus de vissers Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes uit om samen met hem te gaan prediken (Mt 4:18-22).
2. Volgens de traditie heeft Jezus hier de Bergrede uitgesproken (Mt 5:1; Lu 6:17, 20).
3. Kapernaüm. Jezus ging in deze stad wonen, en in of bij Kapernaüm vond hij Mattheüs (Mt 4:13; 9:1, 9).
De Bijbel spreekt vaak over vis, visserij en vissers in combinatie met het Meer van Galilea. In dat meer leven zo’n 18 vissoorten. Op maar tien daarvan wordt gevist. Deze tien zijn te verdelen in drie groepen die belangrijk zijn voor de handel. De eerste groep wordt gevormd door drie soorten barbeel (afgebeeld is de Barbus longiceps) (1). De barbelen hebben baarddraden in hun mondhoek. Hun Semitische naam is dan ook biny, wat ‘haar’ betekent. Deze vissen leven van slakken en andere weekdieren en van kleine vissen. Eén van de barbeelsoorten kan wel 75 cm lang worden en meer dan 7 kg wegen. De tweede groep wordt musht genoemd (afgebeeld is de Galileabaars, Tilapia galilea) (2), wat in het Arabisch ‘kam’ betekent, omdat de vijf soorten een rugvin hebben die op een kam lijkt. Eén van de soorten kan zo’n 45 cm lang worden en wel 2 kg wegen. De derde groep is de Kinnereth-sardine (afgebeeld is de Acanthobrama terraesanctae) (3), die op een kleine haring lijkt. Deze vis wordt al van oudsher door pekelen geconserveerd.
Vissers op het Meer van Galilea gebruikten twee soorten werpnetten: een net met fijne mazen om kleine vissen te vangen en een net met grote mazen voor grotere vissen. Anders dan een sleepnet, waarvoor vaak een hele groep mannen met minstens één boot nodig was, kon een werpnet door één persoon worden gebruikt vanuit een boot of staand op de oever. Een werpnet kan 6 m in doorsnee of groter zijn geweest en was aan de uiteinden verzwaard met stenen of loden gewichten. Als het net goed werd uitgegooid, kwam het volledig uitgespreid op het water terecht. De verzwaarde rand zonk als eerste en de vissen werden ingesloten terwijl het net naar de bodem zonk. De visser kon dan het water in duiken om de vissen uit het net te halen of hij kon het net voorzichtig naar de kant trekken. Er was veel vaardigheid en inspanning nodig om het net effectief te gebruiken.
Deze tekening is gebaseerd op de resten van een vissersboot uit de eerste eeuw die bij de oever van het Meer van Galilea in de modder gevonden is en op een mozaïek dat gevonden is in een eerste-eeuws huis in Migdal, dat aan het Meer van Galilea lag. Zo’n boot was waarschijnlijk uitgerust met een mast en zeil(en) en had misschien een vijfkoppige bemanning: vier roeiers en een stuurman, die op een klein dek op de achtersteven stond. De boot was zo’n 8 m lang, in het midden zo’n 2,5 m breed en 1,25 m hoog. Waarschijnlijk pasten er 13 of meer personen in.
Visnetten waren duur en het was veel werk om ze te onderhouden. Vissers besteedden veel tijd aan het repareren, uitspoelen en drogen van hun netten — klusjes die ze na afloop van elke vistocht deden (Lu 5:2). Mattheüs gebruikte drie Griekse woorden voor visnetten. Het algemene woord, diktuon, kan kennelijk op verschillende soorten netten slaan (Mt 4:21). Het woord sagene duidt op een groot sleepnet dat vanuit een boot werd neergelaten (Mt 13:47, 48). Een kleiner net, amfiblestron (bet.: ‘wat ergens omheen geworpen wordt’), werd kennelijk in ondiep water uitgegooid door vissers die op of bij de oever stonden (Mt 4:18).
In 1985/1986 zakte het waterpeil van het Meer van Galilea door droogte, waardoor een deel bloot kwam te liggen van de romp van een oude boot die verborgen lag in de modder. De resten van de boot zijn 8,2 m lang, 2,3 m breed en maximaal 1,3 m hoog. Archeologen dateren de boot ergens tussen de eerste eeuw v.Chr. en de eerste eeuw n.Chr. De boot is nu in een museum in Israël te zien. In de animatie wordt een reconstructie van de boot getoond, die een beeld geeft van hoe het eruit gezien kan hebben toen de boot zo’n 2000 jaar geleden over het water voer.
In deze reconstructie zijn wat kenmerken verwerkt van de eerste-eeuwse synagoge in Gamla, zo’n 10 km ten noordoosten van het Meer van Galilea. De afbeelding geeft een idee van hoe een synagoge er toen misschien heeft uitgezien.