Handelingen van apostelen 9:1-43
Voetnoten
Aantekeningen
Saulus: Zie aantekening bij Han 7:58.
de hogepriester: Dat wil zeggen Kajafas. (Zie aantekening bij Han 4:6.)
brieven: In de eerste eeuw gingen mensen af op brieven uit een betrouwbare bron om de identiteit en het gezag te controleren van een vreemdeling die nieuw in hun stad was (Ro 16:1; 2Kor 3:1-3). Joden in Rome hadden het over dit soort communicatie (Han 28:21). Saulus vroeg de hogepriester om brieven die gericht waren aan de synagogen in Damaskus en die hem het gezag gaven om de Joodse christenen in die stad te vervolgen (Han 9:1, 2). In de brieven waar Paulus om vroeg werd kennelijk aan de synagogen in Damaskus gevraagd met Saulus samen te werken bij zijn campagne tegen de christenen.
Damaskus: Damaskus ligt in het huidige Syrië en is naar verluidt een van de oudste steden ter wereld die sinds de stichting ervan voortdurend bewoond zijn geweest. Misschien is de patriarch Abraham toen hij in zuidelijke richting naar Kanaän reisde, door of langs deze stad gekomen. Op een bepaald moment stelde hij Eliëzer, ‘een man uit Damaskus’, aan als bediende in zijn huishouden (Ge 15:2). Bijna duizend jaar later komt Damaskus opnieuw in het Bijbelverslag voor. (Zie Woordenlijst ‘Aram, Arameeërs’.) Op dat moment waren de Syriërs (Arameeërs) in oorlog met Israël, en de twee volken werden vijanden van elkaar (1Kon 11:23-25). In de eerste eeuw maakte Damaskus deel uit van de Romeinse provincie Syrië. Tegen die tijd had Damaskus misschien wel 20.000 Joodse inwoners en een aantal synagogen. Misschien had Saulus het gemunt op de christenen in Damaskus omdat de stad op een kruising van belangrijke handelsroutes lag en hij bang was dat de christelijke leer zich vanuit die stad snel zou verspreiden. (Zie App. B13.)
De Weg: Een aanduiding die in Handelingen wordt gebruikt voor de christelijke levenswijze en voor de christelijke gemeente in de eerste eeuw. Misschien is de aanduiding gebaseerd op Jezus’ uitspraak in Jo 14:6: ‘Ik ben de weg.’ Over de volgelingen van Jezus werd gezegd dat ze hoorden bij ‘De Weg’, dat wil zeggen dat ze in hun manier van leven Jezus’ voorbeeld volgden (Han 19:9). Zijn leven draaide om de aanbidding van de enige ware God, Jehovah. Bij christenen was deze levenswijze ook gericht op geloof in Jezus Christus. Ergens na het jaar 44 werden de discipelen van Jezus in Syrisch Antiochië ‘door Gods voorzienigheid voor het eerst christenen genoemd’ (Han 11:26). Maar zelfs daarna sprak Lukas nog steeds over de gemeente als ‘De Weg’ of ‘deze Weg’ (Han 19:23; 22:4; 24:22; zie aantekeningen bij Han 18:25 en 19:23).
hoorden wel een stem: In Han 22:6-11 vertelt Paulus wat hem onderweg naar Damaskus overkwam. In combinatie met dit hoofdstuk geeft dat verslag een volledig beeld van wat er gebeurde. In beide verslagen worden dezelfde Griekse woorden gebruikt, maar de grammatica verschilt. Het Griekse fone kan zowel met ‘geluid’ als met ‘stem’ worden vertaald. Hier staat het in de tweede naamval en wordt het vertaald met ‘hoorden een stem’. (In Han 22:9 staat hetzelfde Griekse woord in de vierde naamval en is het vertaald met ‘stem’.) De mannen die bij Paulus waren hoorden dus wel een stem maar konden blijkbaar niet horen en begrijpen wat er gezegd werd. Ze hoorden de stem dus niet op dezelfde manier als Paulus (Han 26:14; zie aantekening bij Han 22:9).
de Rechtestraat: Dit is de enige straat die in de Griekse Geschriften bij naam wordt genoemd. Men denkt dat het de hoofdverkeersweg was die van O naar W door Damaskus liep, dat in de eerste eeuw haaks op elkaar staande wegen had. De straat was zo’n 1,5 km lang en 26 m breed, met inbegrip van voetpaden, en misschien stonden er ook aan beide zijden pilaren. Door de resten van de oude Romeinse stad loopt nog steeds een hoofdstraat die de route van de oude Romeinse Via Recta (Rechtestraat) volgt.
in een visioen: Deze woorden staan in meerdere oude manuscripten.
te arresteren: Of ‘gevangen te zetten’. Lett.: ‘in boeien te slaan’, dat wil zeggen gevangenisboeien. (Vergelijk Kol 4:3.)
de Israëlieten: Of ‘het volk Israël’. Lett.: ‘de zonen van Israël’. (Zie Woordenlijst ‘Israël’.)
een mand: Lukas gebruikt hier het Griekse woord sfuris, dat ook in het evangelie van Mattheüs en Markus wordt gebruikt voor de zeven manden waarmee de restanten werden opgehaald nadat Jezus 4000 mannen gevoed had. (Zie aantekening bij Mt 15:37.) Dit woord duidt op een grote mand. Toen Paulus de Korinthische christenen over zijn ontsnapping vertelde, gebruikte hij het Griekse woord sargane, dat slaat op een gevlochten of tenen mand, gemaakt van touw of twijgen. Beide Griekse woorden kunnen gebruikt worden voor hetzelfde soort grote mand (2Kor 11:32, 33, vtn.).
overal (...) met hen verscheen: Of ‘zijn dagelijks leven leidde’. Lett.: ‘in- en uitging’. Deze uitdrukking is een weergave van een Semitisch idioom dat het idee overbrengt van zich ongehinderd bezighouden met dagelijkse activiteiten of omgang met anderen. (Vergelijk De 28:6, 19; Ps 121:8, vtn.; zie aantekening bij Han 1:21.)
de Griekssprekende Joden: Lett.: ‘de hellenisten’. Waarschijnlijk waren dit Joden die Grieks met elkaar spraken in plaats van Hebreeuws. Deze Joden waren waarschijnlijk naar Jeruzalem gekomen vanuit verschillende delen van het Romeinse Rijk. In Han 6:1 wordt de term voor christenen gebruikt, maar de context hier in Han 9:29 laat zien dat deze Griekssprekende Joden geen discipelen van Christus waren. Op de Ofel, een heuvel in Jeruzalem, is de Theodotusinscriptie gevonden, die aantoont dat er veel Griekssprekende Joden naar Jeruzalem kwamen. (Zie aantekening bij Han 6:1.)
ontzag voor Jehovah: De uitdrukking ‘ontzag voor Jehovah’ komt vaak in de Hebreeuwse Geschriften voor. Het is een combinatie van een Hebreeuws woord voor ontzag en het Tetragrammaton. (Een aantal voorbeelden: 2Kr 19:7, 9; Ps 19:9; 111:10; Sp 2:5; 8:13; 9:10; 10:27; 19:23; Jes 11:2, 3.) Maar de uitdrukking ‘ontzag voor de Heer’ komt niet in de tekst van de Hebreeuwse Geschriften voor. De redenen waarom de Nieuwewereldvertaling in de hoofdtekst de uitdrukking ‘ontzag voor Jehovah’ gebruikt terwijl in de meeste Griekse manuscripten van Han 9:31 ‘ontzag voor de Heer’ staat, zijn te vinden in App. C1 en C3 inleiding en Han 9:31.
Tabitha: De Aramese naam Tabitha betekent ‘gazelle’ en komt kennelijk overeen met een Hebreeuws woord (tsevijah) dat ‘vrouwtjesgazelle’ betekent (Hgl 4:5; 7:3). De Griekse naam Dorkas betekent ook ‘gazelle’. In een zeehaven zoals Joppe, met een gemengde bevolking van Joden en heidenen, kan Tabitha onder beide namen bekend hebben gestaan, afhankelijk van de taal die gesproken werd. Maar het kan ook zijn dat Lukas de naam heeft vertaald voor niet-Joodse lezers.
mantels: Of ‘bovenkleren’. Het Griekse woord himation duidde kennelijk op een losse mantel of jas, maar vaak was het eenvoudig een rechthoekige lap stof.
Tabitha, sta op!: Petrus volgde ongeveer dezelfde procedure die Jezus had gebruikt toen hij de dochter van Jaïrus opwekte (Mr 5:38-42; Lu 8:51-55). Dit is de eerste opgetekende opstanding die door een apostel gedaan werd. Het resultaat was dat in de omgeving van Joppe velen gingen geloven (Han 9:39-42).
een leerlooier die Simon heette: Zie aantekening bij Han 10:6.
Media
In de eerste eeuw was de indeling van de stad Damaskus waarschijnlijk ongeveer zoals die op de plattegrond hier te zien is. Damaskus was een belangrijk handelscentrum en dankzij het water uit de nabijgelegen rivier de Barada (de Abana in 2Kon 5:12) was de omgeving van de stad te vergelijken met een oase. In Damaskus waren meerdere synagogen. Saulus kwam naar die stad met de bedoeling ‘alle aanhangers van De Weg die hij aantrof’ te arresteren — een uitdrukking die gebruikt werd voor de volgelingen van Jezus (Han 9:2; 19:9, 23; 22:4; 24:22). Maar terwijl Saulus onderweg was naar Damaskus, verscheen de verheerlijkte Jezus aan hem. Daarna bleef Saulus een tijdlang in Damaskus in het huis van Judas, een man die in de Rechtestraat woonde (Han 9:11). In een visioen gaf Jezus de discipel Ananias opdracht naar het huis van Judas te gaan om Saulus’ gezichtsvermogen te herstellen, en later werd Saulus gedoopt. In plaats van de Joodse christenen te vervolgen, sloot Saulus zich dus bij hen aan. Hij begon zijn leven als evangelieprediker in de synagogen van Damaskus. Nadat hij naar Arabië en toen terug naar Damaskus was gereisd, ging Saulus weer naar Jeruzalem, waarschijnlijk rond het jaar 36 (Han 9:1-6, 19-22; Ga 1:16, 17).
A. Damaskus
1. Weg naar Jeruzalem
2. Rechtestraat
3. Agora
4. Tempel van Jupiter
5. Theater
6. Muziektheater (?)
B. Jeruzalem
In de buurt van Damaskus valt Saulus op de grond, verblind door een fel licht. Hij hoort een stem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je mij?’ (Han 9:3, 4; 22:6-8; 26:13, 14) Jezus maakt een eind aan Saulus’ plan om Jezus’ discipelen in Damaskus te arresteren en ze naar Jeruzalem te brengen om daar terecht te staan. Saulus’ reis van zo’n 240 km vanuit Jeruzalem pakt compleet anders uit dan hij had verwacht. Door Jezus’ boodschap verandert Saulus (die later bekend komt te staan onder zijn Romeinse naam, Paulus) van een gedreven vervolger van christenen in een van de moedigste verdedigers van het christendom. Paulus’ ijverige prediking wordt gedetailleerd beschreven in het boek Handelingen.
Tarsus, de geboorteplaats van Saulus (de latere apostel Paulus), was de hoofdstad van de provincie Cilicië in het zuidoosten van Klein-Azië, een gebied dat nu deel uitmaakt van Turkije (Han 9:11; 22:3). Het was een grote, welvarende handelsstad, strategisch gelegen aan een belangrijke handelsroute die van oost naar west liep door het Taurusgebergte en de Cilicische Poort (een nauwe kloof met een weg die in de rotsen was uitgehakt). De stad had ook een haven die de rivier de Cydnus verbond met de Middellandse Zee. Tarsus was een centrum van de Griekse cultuur en had een vrij grote Joodse gemeenschap. Op de foto staan restanten die nog te zien zijn in de hedendaagse nederzetting met dezelfde naam, zo’n 16 km van de plaats waar de Cydnus uitmondt in de Middellandse Zee. In de loop van de geschiedenis hebben een aantal bekende personen de stad bezocht, onder wie Marcus Antonius, Cleopatra, Julius Caesar en diverse keizers. De Romeinse staatsman en schrijver Cicero was van 51 tot 50 v.Chr. gouverneur van de stad. Tarsus was in de eerste eeuw beroemd als centrum van wetenschap en volgens de Griekse geograaf Strabo overtrof het in dat opzicht zelfs Athene en Alexandrië. Paulus noemde Tarsus dan ook terecht ‘een niet onbelangrijke stad’ (Han 21:39).
Het uitgestrekte Romeinse wegenstelsel was voor de eerste christenen een hulp om het goede nieuws door het hele Romeinse Rijk te verspreiden. Paulus heeft ongetwijfeld heel wat kilometers over deze wegen afgelegd (Kol 1:23). Op deze schematische tekening is te zien hoe geplaveide Romeinse wegen gebouwd werden. Eerst werd de weg afgebakend. Vervolgens groeven de bouwers een greppel voor de weg, waarin ze een fundering legden van lagen stenen, cement en zand. Daarna plaveiden ze de weg met platte kasseien en legden ze kantstenen die ervoor zorgden dat het plaveisel niet verzakte. De gebruikte materialen en de ronding van het wegdek zorgden voor een goede afwatering. Ook zaten er in de kantstenen afvoeropeningen zodat het water in de greppels aan weerszijden van de weg afgevoerd werd. De bouwers hebben hun werk zo goed gedaan dat sommige van die wegen er nog steeds zijn. Maar de meeste wegen in het Romeinse Rijk waren eenvoudiger. Vaak waren ze gewoon gemaakt van samengedrukt grind.
De tekst op deze kalkstenen plaat van 72 bij 42 cm staat bekend als de Theodotusinscriptie. Die is aan het begin van de 20ste eeuw gevonden op de Ofel, een heuvel in Jeruzalem. In de Griekse tekst wordt verwezen naar Theodotus, een priester die ‘de synagoge heeft gebouwd voor het lezen van de wet en het onderwijs van de geboden’. De inscriptie wordt gedateerd op de periode vóór de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 en bevestigt dat er in de eerste eeuw Griekssprekende Joden in Jeruzalem waren (Han 6:1). Sommigen denken dat deze synagoge ‘de zogenoemde Synagoge van de Vrijgelatenen’ was (Han 6:9). In de inscriptie wordt ook vermeld dat Theodotus, en ook zijn vader en grootvader, de titel archisunagogos (synagogebestuurder) hadden, een titel die meerdere keren in de Griekse Geschriften voorkomt (Mr 5:35; Lu 8:49; Han 13:15; 18:8, 17). De inscriptie zegt ook dat Theodotus een onderkomen bouwde voor personen die uit het buitenland op bezoek kwamen. Het onderkomen dat in de inscriptie wordt vermeld, zal waarschijnlijk gebruikt zijn door Joden die Jeruzalem bezochten, vooral degenen die voor de jaarlijkse feesten kwamen (Han 2:5).
In deze video zie je de zeehaven van het huidige Joppe. Die ligt aan de Middellandse Zee, ongeveer halverwege tussen de Karmel en Gaza. Het huidige Jaffa is in 1950 samengegaan met Tel-Aviv. Op de plek van de oude stad ligt nu Tel Aviv-Jaffa. Joppe lag op een rotsachtige heuvel van zo’n 35 m hoog, en de haven wordt gevormd door een laag rif dat ongeveer 100 m voor de kust ligt. De Tyriërs stuurden vlotten met timmerhout uit de wouden van de Libanon naar Joppe voor de bouw van de tempel van Salomo (2Kr 2:16). Later ging de profeet Jona, die zijn toewijzing wilde ontvluchten, in Joppe aan boord van een schip met Tarsis als bestemming (Jon 1:3). In de eerste eeuw was er een christelijke gemeente in Joppe. Een van de leden van die gemeente was Dorkas (Tabitha), die door Petrus uit de dood werd opgewekt (Han 9:36-42). En in Joppe kreeg Petrus terwijl hij bij de leerlooier Simon logeerde het visioen dat hem erop voorbereidde tot de heiden Cornelius te prediken (Han 9:43; 10:6, 9-17).
Sommige huizen in Israël hadden een bovenverdieping. Die ruimte kon bereikt worden via een ladder of houten trap in het huis of via een ladder of stenen trap aan de buitenkant. In een grote bovenkamer, mogelijk zoals die op de afbeelding, vierde Jezus met zijn discipelen het laatste Pascha en stelde hij de herdenking in van het Avondmaal van de Heer (Lu 22:12, 19, 20). Met Pinksteren 33 waren zo’n 120 discipelen kennelijk in een bovenkamer van een huis in Jeruzalem toen Gods geest op hen werd uitgestort (Han 1:13, 15; 2:1-4).
In Bijbelse tijden behoorde kleding tot iemands belangrijkste persoonlijke bezittingen. De vrijgevige Dorkas maakte ‘mantels en andere kledingstukken’ voor weduwen (Han 9:39). Het Griekse woord dat met ‘ander kledingstuk’ is vertaald (chiton) slaat op een soort tuniek. Het kan ook worden vertaald met ‘onderkleed’ (1). Bij de Grieken en de Romeinen was het gebruikelijk dat de mannen korte tunica’s droegen, terwijl de vrouwen meestal tunica’s droegen die tot de enkels reikten. Het Griekse woord dat met ‘mantel’ is weergegeven (himation) kan ook worden vertaald met ‘bovenkleed’ (2) en slaat op een kledingstuk dat gewoonlijk over een tunica of onderkleed heen werd gedragen.