Volgens Lukas 1:1-80
Voetnoten
Aantekeningen
Lukas: De Griekse vorm van de naam, Loukas, komt van de Latijnse naam Lucas. Lukas, de schrijver van dit evangelie en van de Handelingen van apostelen, was arts. Hij was een trouwe vriend van Paulus (Kol 4:14; zie ook Inleiding tot Lukas). Vanwege zijn Griekse naam en zijn schrijfstijl beweren sommigen dat Lukas geen Jood was. Bovendien heeft Paulus het in Kol 4:10-14 eerst over ‘de besnedenen’ en noemt hij Lukas pas later. Maar die bewering gaat in tegen de aanwijzing in Ro 3:1, 2, waar staat dat aan de Joden ‘de heilige uitspraken van God werden toevertrouwd’. Het kan dus zijn dat Lukas een Griekssprekende Jood met een Griekse naam was.
Volgens Lukas: Geen van de evangelieschrijvers vermeldt zijn naam in zijn verslag, en de titel maakte blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. In sommige manuscripten van Lukas’ evangelie wordt de titel weergegeven als Euaggelion Kata Loukan (Goed nieuws [of: Evangelie] volgens Lukas), terwijl in andere de kortere titel Kata Loukan (Volgens Lukas) wordt gebruikt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer men ermee begon zulke titels toe te voegen of te gebruiken. Volgens sommigen was dat in de tweede eeuw, omdat er manuscripten van de evangeliën met de langere titel zijn gevonden die dateren van eind tweede of begin derde eeuw. Volgens sommige geleerden zijn de openingswoorden van het boek Markus (‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God’) misschien de reden waarom de term evangelie (bet.: ‘goed nieuws’) gebruikt ging worden als omschrijving van deze verslagen. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.
die voor ons vaststaan: De Griekse uitdrukking kan ook worden weergegeven als ‘waar we volledig van overtuigd zijn’. Het laat uitkomen dat de gebeurtenissen grondig onderzocht waren. De combinatie met voor ons wijst erop dat de christenen er volledig van overtuigd waren dat alles in verband met Christus vervuld was, waar gebleken was en vol vertrouwen aanvaard kon worden. Daarom zijn er ook vertalingen die het weergeven als ‘die onder ons volkomen zekerheid hebben’. In andere contexten worden vormen van hetzelfde Griekse woord weergegeven als ‘volledig van overtuigd’ en ‘met volle overtuiging’ (Ro 4:21; 14:5; Kol 4:12).
dienaren van de boodschap: Of ‘dienaren van het woord’. Twee vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J18, 22 genoemd) gebruiken hier het Tetragrammaton en geven het weer als ‘dienaren van Jehovah’s woord’.
nagegaan: Of ‘nauwkeurig heb onderzocht’. Lukas was geen ooggetuige van de gebeurtenissen die hij opschreef. Hij werd geïnspireerd door heilige geest en baseerde zijn verslag kennelijk op de volgende bronnen: (1) Geslachtsregisters die hij gebruikte voor het nagaan van Jezus’ afstamming (Lu 3:23-38). (2) Het geïnspireerde verslag van Mattheüs. (3) Persoonlijke gesprekken met veel ooggetuigen (Lu 1:2), zoals de discipelen die nog leefden en mogelijk Jezus’ moeder Maria. Bijna 60 procent van het materiaal in Lukas’ evangelie is alleen te vinden in zijn verslag. (Zie Inleiding tot Lukas.)
in logische volgorde: Of ‘geordend’, ‘in een ordelijke opeenvolging’. In het Grieks kathexes, een uitdrukking die kan duiden op een volgorde van tijd, onderwerp of logica, maar die niet per se duidt op een strikt chronologische volgorde. Dat Lukas de gebeurtenissen niet altijd in chronologische volgorde opschreef, blijkt uit Lu 3:18-21. Daarom is het nodig alle vier de evangelieverslagen te onderzoeken om de volgorde van de gebeurtenissen tijdens Jezus’ leven en bediening vast te stellen. Over het algemeen vertelt Lukas de gebeurtenissen in chronologische volgorde, maar kennelijk heeft hij zijn systematische presentatie van gebeurtenissen en onderwerpen ook door andere factoren laten beïnvloeden.
geachte: Het Grieks voor ‘geachte’ (kratistos) wordt gebruikt als een officiële term voor het aanspreken van hooggeplaatste personen (Han 23:26; 24:3; 26:25). Sommige geleerden denken dat het gebruik van deze term erop duidt dat Theofilus een hoge positie had voordat hij een christen werd. Anderen denken dat de Griekse term gewoon een vriendelijke of beleefde aanspreekvorm was of een uiting van groot respect. Kennelijk was Theofilus een christen, want hij was al ‘mondeling onderwezen’ over Jezus Christus en zijn bediening (Lu 1:4). Lukas’ verslag zou dan een bevestiging zijn van de betrouwbaarheid van het mondelinge onderwijs. Maar er is ook een andere uitleg mogelijk. Sommigen denken dat Theofilus een geïnteresseerde was die zich later bekeerde, terwijl anderen denken dat zijn naam, die ‘geliefd door God’, ‘vriend van God’ betekent, een pseudoniem was voor christenen in het algemeen. Als Lukas Theofilus aan het begin van de Handelingen van apostelen aanspreekt, gebruikt hij niet de uitdrukking geachte (Han 1:1).
Herodes: Hiermee wordt Herodes de Grote bedoeld. (Zie Woordenlijst.)
Zacharias: De Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Zacharia, die ‘Jehovah heeft het zich herinnerd’ betekent.
de afdeling van Abia: Abia was een priesterlijke nakomeling van Aäron. In de tijd van koning David was Abia het hoofd van een van de vaderlijke huizen van Israël. David had de priesterschap in 24 afdelingen ingedeeld, die elk om de zes maanden een week dienst moesten doen in het heiligdom in Jeruzalem. Het vaderlijk huis van Abia was door loting aangewezen om de achtste afdeling te leiden (1Kr 24:3-10). ‘De afdeling van Abia’ hield eerder verband met de priesterafdeling waaraan Zacharias was toegewezen dan met de afstammingslijn van Zacharias. (Zie aantekening bij Lu 1:9.)
Abia: Van de Hebreeuwse naam die ‘mijn vader is Jehovah’ betekent.
Elisabeth, die afstamde van Aäron: Lett.: ‘Elisabeth uit de dochters van Aäron’. De Griekse naam Eleisabet komt van de Hebreeuwse naam ʼElisjevaʽ (Eliseba), die ‘mijn God is overvloed’, ‘God van overvloed’ betekent. Elisabeth ‘stamde af van Aäron’, dus Johannes’ ouders waren allebei van priesterlijke afkomst.
Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).
aangewezen om (...) een reukoffer te brengen: Oorspronkelijk was het de hogepriester Aäron die het reukoffer bracht op het gouden altaar (Ex 30:7). Maar zijn zoon Eleazar kreeg het toezicht op de wierook en de andere voorwerpen van de tabernakel (Nu 4:16). Van Zacharias, een onderpriester, wordt hier gezegd dat hij de wierook moest branden, dus het lijkt erop dat deze dienst niet alleen door de hogepriester gedaan werd, behalve dan op de Verzoendag. Het branden van de wierook werd misschien wel gezien als de dagelijkse dienst in de tempel waaraan de meeste eer verbonden was. Het werd gedaan nadat het offer was gebracht, en op dat moment stond de samengestroomde menigte buiten het heiligdom te bidden. Volgens de rabbijnse traditie werd er om deze dienst geloot en kwam een priester pas weer aan de beurt als alle andere aanwezigen de dienst ook al hadden gedaan. Als dat waar is, had een priester deze eer misschien maar één keer in zijn leven.
heiligdom: In deze context duidt het Griekse woord naos op het centrale tempelgebouw. Toen Zacharias aan de beurt was om een reukoffer te brengen, moest hij het heilige binnengaan, het eerste deel van het heiligdom, waar het reukofferaltaar was. (Zie aantekeningen bij Mt 27:5, 51 en App. B11.)
het heiligdom van Jehovah: Zoals in de aantekening bij Lu 1:6 wordt gezegd, staan de eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. Zo staat het Tetragrammaton vaak in uitdrukkingen die overeenkomen met de uitdrukking ‘heiligdom [of ‘tempel’] van Jehovah’ (Nu 19:20; 2Kon 18:16; 23:4; 24:13; 2Kr 26:16; 27:2; Jer 24:1; Ez 8:16; Hag 2:15). Zoals in App. C1 wordt uitgelegd, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. Daarom wordt hier in de hoofdtekst de naam Jehovah gebruikt. (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:9.)
Jehovah’s engel: Deze uitdrukking komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor, te beginnen in Ge 16:7. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor engel en het Tetragrammaton. In een vroeg exemplaar van de Septuaginta komt de uitdrukking voor in Za 3:5, 6. Daar wordt het Griekse woord aggelos (engel, boodschapper) gevolgd door Gods naam in Hebreeuwse letters. Dit fragment is gevonden in een grot in Nachal Chever (Israël), in de woestijn van Judea, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. Waarom de Nieuwewereldvertaling de uitdrukking ‘Jehovah’s engel’ in de hoofdtekst gebruikt terwijl in de beschikbare Griekse manuscripten in Lu 1:11 ‘de engel van de Heer’ staat, wordt uitgelegd in App. C1 en C3.
Johannes: Zie aantekening bij Mt 3:1.
in de ogen van Jehovah: De Griekse uitdrukking enopion Kuriou (lett.: ‘in gezicht van [vóór] Heer’) is een weergave van een Hebreeuws idioom en komt meer dan 100 keer in exemplaren van de Septuaginta voor als vertaling van Hebreeuwse uitdrukkingen die in de oorspronkelijke tekst het Tetragrammaton bevatten (Re 11:11; 1Sa 10:19; 2Sa 5:3; 6:5). De manier waarop deze uitdrukking in de Hebreeuwse Geschriften wordt gebruikt, duidt erop dat Kurios hier gebruikt wordt als vervanging van Gods naam. (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:15.)
heilige geest: Of ‘heilige actieve kracht’. (Zie Woordenlijst ‘Geest’ en ‘Heilige geest’.)
Jehovah: De boodschap van de engel aan Zacharias (vs. 13-17) lijkt sterk op het taalgebruik in de Hebreeuwse Geschriften. De combinatie van Kurios (Heer) en Theos (God) met een persoonlijk voornaamwoord (hier weergegeven als Jehovah, hun God) komt vaak voor in citaten uit de Hebreeuwse Geschriften. (Vergelijk de uitdrukking ‘Jehovah, je God’ in Lu 4:8, 12; 10:27.) In de Hebreeuwse Geschriften komt de combinatie ‘Jehovah, hun God’ meer dan 30 keer voor, terwijl de uitdrukking ‘de Heer, hun God’ nooit gebruikt wordt. Ook de Griekse uitdrukking voor Israëlieten (lett.: ‘zonen van Israël’) is een weergave van een Hebreeuws idioom dat vaak in de Hebreeuwse Geschriften voorkomt (Ge 36:31, vtn.; zie App. C3 inleiding en Lu 1:16).
Elia: Van de Hebreeuwse naam die ‘mijn God is Jehovah’ betekent.
om het hart van vaders tot kinderen terug te brengen: Deze uitdrukking, een citaat uit een profetie in Mal 4:6, is geen voorspelling van een algehele verzoening tussen vaders en hun kinderen. Het ging erom dat Johannes’ boodschap vaders zou aanzetten tot berouw, waardoor hun harde hart zou veranderen in een nederig, ontvankelijk hart, als dat van een gehoorzaam kind. Sommigen zouden kinderen van God worden. Zo voorzei Maleachi ook dat het hart van zonen tot vaders teruggebracht zou worden, wat betekende dat berouwvolle mannen meer zouden worden zoals Abraham, Isaäk en Jakob, hun trouwe voorvaders.
voor Jehovah een volk voorbereiden: De woorden van de engel tot Zacharias (vs. 13-17) bevatten verwijzingen naar verzen als Mal 3:1; 4:5, 6 en Jes 40:3, waar Gods naam wordt gebruikt. (Zie aantekeningen bij Lu 1:15, 16.) In de Septuaginta staat in 2Sa 7:24 een uitdrukking die overeenkomt met de Griekse uitdrukking voor een volk voorbereiden. In de Hebreeuwse tekst staat daar: ‘U hebt uw volk Israël voor altijd tot uw eigen volk gemaakt (...), o Jehovah.’ (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:17.)
Gabriël: Van de Hebreeuwse naam die ‘een (fysiek) sterke man van God’ betekent (Da 8:15, 16). Buiten Michaël is Gabriël de enige engel die in de Bijbel bij naam genoemd wordt en de enige gematerialiseerde engel die zijn eigen naam onthult.
dit goede nieuws te vertellen: Het Griekse werkwoord euaggelizomai is verwant aan het zelfstandig naamwoord euaggelion, goed nieuws. De engel Gabriël vervult hier de rol van evangelieprediker. (Zie aantekeningen bij Mt 4:23; 24:14 en 26:13.)
heilige dienst: Of ‘openbare dienst’. Het Griekse woord leitourgia, dat hier gebruikt wordt, en de verwante woorden leitourgeo (openbare dienst verrichten) en leitourgos (openbare dienaar of werker) werden door de oude Grieken en Romeinen gebruikt om te verwijzen naar het werk of de dienst voor de staat of voor de overheid in het belang van de gemeenschap. Zo wordt in Ro 13:6 over de overheid gesproken als ‘beambten in dienst van God’ (meervoudsvorm van leitourgos), in de zin dat ze diensten doen waar de gemeenschap voordeel van heeft. Lukas gebruikt de term hier op een vergelijkbare manier als de Septuaginta, waar geregeld met vormen van het werkwoord en het zelfstandig naamwoord wordt verwezen naar de tempeldienst van de priesters en de Levieten (Ex 28:35; Nu 8:22). De dienst in de tempel werd bezien als een openbare dienst tot welzijn van het volk. Maar het was ook een heilige dienst omdat de Levitische priesters Gods wet onderwezen en slachtoffers brachten die de zonden van het volk bedekten (2Kr 15:3; Mal 2:7).
Dit heeft Jehovah voor me gedaan: Of ‘zo is Jehovah met me omgegaan’. Elisabeth uit hier haar waardering op een manier die doet denken aan wat over Sara’s ervaring wordt gezegd in Ge 21:1. In dat vers wordt Gods naam gebruikt. Elisabeths opmerking dat de mensen haar niet meer zouden verachten omdat ze geen kinderen had, doet denken aan de woorden van Rachel die in Ge 30:23 staan. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:25.)
In haar zesde maand: Dat wil zeggen de zesde maand van Elisabeths zwangerschap, zoals blijkt uit de context (vs. 24, 25). Lett.: ‘in de zesde maand’.
Maria: Komt overeen met de Hebreeuwse naam Mirjam. In de Griekse Geschriften komen zes vrouwen met de naam Maria voor: (1) Maria, de moeder van Jezus, (2) Maria Magdalena (Mt 27:56; Lu 8:2; 24:10), (3) Maria, de moeder van Jakobus en Joses (Mt 27:56; Lu 24:10), (4) Maria, de zus van Martha en Lazarus (Lu 10:39; Jo 11:1), (5) Maria, de moeder van Johannes Markus (Han 12:12) en (6) Maria uit Rome (Ro 16:6). In de tijd van Jezus was Maria een van de meest voorkomende namen voor vrouwen.
verloofd: Zie aantekening bij Mt 1:18.
Jehovah is met je: Deze en vergelijkbare uitdrukkingen met Gods naam erin komen veel voor in de Hebreeuwse Geschriften (Ru 2:4; 2Sa 7:3; 2Kr 15:2; Jer 1:19). De begroeting van de engel komt overeen met wat Jehovah’s engel tegen Gideon zegt in Re 6:12: ‘Jehovah is met je, dappere strijder.’ (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:28.)
Jezus: Zie aantekening bij Mt 1:21.
Jehovah God: Zoals in de aantekening bij Lu 1:6 wordt gezegd, staan de eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De woorden van de engel over de troon van zijn vader David verwijzen naar de belofte in 2Sa 7:12, 13 en 16, waar Jehovah via de profeet Nathan tegen David spreekt en waar het Tetragrammaton meerdere keren in de onmiddellijke context voorkomt (2Sa 7:4-16). De uitdrukking die hier wordt weergegeven met ‘Jehovah God’ en vergelijkbare combinaties komen in de Griekse Geschriften vooral voor in citaten uit de Hebreeuwse Geschriften of in passages die de stijl van het Hebreeuws weerspiegelen. (Zie aantekening bij Lu 1:16 en App. C3 inleiding en Lu 1:32.)
je familielid: Het Griekse woord komt in deze vorm (suggenis) maar één keer in de Griekse Geschriften voor, maar in andere verzen wordt het in een anders gespelde vorm (suggenes) gebruikt (Lu 1:58; 21:16; Han 10:24; Ro 9:3). Het zijn allebei algemene termen voor een familielid, iemand van dezelfde familie (in uitgebreide zin). Maria en Elisabeth waren dus familie van elkaar, maar er wordt niet gezegd hoe nauw ze verwant waren. Zacharias en Elisabeth waren van de stam Levi en Jozef en Maria van de stam Juda, dus de verwantschap was misschien niet zo heel nauw.
Voor God is niets onmogelijk: Of ‘geen verklaring is voor God onmogelijk’, ‘God kan alles vervullen wat hij zegt’. Het Griekse woord rhema kan worden weergegeven met ‘verklaring’, ‘woord’ of ‘uitspraak’. Het kan ook duiden op ‘een ding’, ‘de zaak waarover gesproken wordt’, oftewel een gebeurtenis, een handeling of het resultaat van wat gezegd is. Hoewel de Griekse tekst op meerdere manieren kan worden vertaald, blijft de algehele betekenis gelijk, namelijk dat niets onmogelijk is als het om God of zijn beloften gaat. De bewoordingen hier komen overeen met de weergave in de Septuaginta van Ge 18:14, waar Jehovah Abraham ervan verzekerde dat zijn vrouw Sara op hoge leeftijd een zoon zou krijgen, Isaäk.
Ik ben Jehovah’s slavin!: Deze woorden van Maria doen denken aan uitspraken van aanbidders van Jehovah die in de Hebreeuwse Geschriften vermeld worden. Hanna zegt bijvoorbeeld in haar gebed dat in 1Sa 1:11 staat: ‘O Jehovah van de legermachten, heb toch aandacht voor de ellende van uw dienares [of ‘slavin’].’ In 1Sa 1:11 wordt in de Septuaginta hetzelfde Griekse woord voor slavin gebruikt als in het verslag van Lukas. (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:38.)
vertrok (...) naar het bergland: Vanuit Maria’s huis in Nazareth kan deze reis naar de Judese heuvels drie of vier dagen hebben geduurd, afhankelijk van de locatie van de stad van Zacharia en Elisabeth. De afstand kan meer dan 100 km zijn geweest.
de vrucht van je buik: Of ‘het kind in je buik’. Het Griekse woord voor vrucht (karpos) wordt hier figuurlijk gebruikt en duidt in combinatie met het woord voor ‘buik’ (of ‘schoot’) op een ongeboren kind. De volledige uitdrukking is een weergave van een Hebreeuws idioom dat nakomelingen aanduidt als een ‘vrucht’ of product van de menselijke voortplanting (Ge 30:2, vtn.; De 7:13, vtn.; 28:4, vtn.; Ps 127:3; 132:11, vtn.; Jes 13:18, vtn.; Klg 2:20, vtn.).
Jehovah: Wat de engel tegen Maria had gezegd kwam van Jehovah God. De Griekse uitdrukking para Kuriou (lett.: ‘van [vanwege] Heer’) die hier wordt gebruikt, komt in beschikbare exemplaren van de Septuaginta voor als vertaling van Hebreeuwse uitdrukkingen waarin Gods naam wordt gebruikt (Ge 24:50; Re 14:4; 1Sa 1:20; Jes 21:10; Jer 11:1; 18:1; 21:1; zie App. C3 inleiding en Lu 1:45).
Maria zei: Maria’s uitingen van lof die hierna volgen in vers 46-55 bevatten meer dan 20 verwijzingen naar of zinspelingen op de Hebreeuwse Geschriften. Veel van wat ze zegt doet denken aan het gebed van Hanna, de moeder van Samuël, die door Jehovah ook gezegend werd met een kind (1Sa 2:1-10). Meer voorbeelden van uitdrukkingen waarnaar verwezen of waarop gezinspeeld wordt: Ps 35:9; Hab 3:18; Jes 61:10 (vs. 47); Ge 30:13; Mal 3:12 (vs. 48); De 10:21; Ps 111:9 (vs. 49); Job 12:19 (vs. 52); Ps 107:9 (vs. 53); Jes 41:8, 9; Ps 98:3 (vs. 54); Mi 7:20; Jes 41:8; 2Sa 22:51 (vs. 55). Maria’s woorden zijn een bewijs van haar geestelijke instelling en haar kennis van de Schrift. Ze laten zien dat ze een dankbare houding had. Uit haar woorden blijkt ook hoe groot haar geloof was, want ze had het erover dat Jehovah trotse en machtige mensen verlaagt en hulp biedt aan onbeduidende en arme mensen die hem zoeken.
Mijn ziel: Of ‘mijn hele wezen’. Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, slaat hier op het hele wezen van een persoon. ‘Mijn ziel’ kan in deze context ook worden vertaald met ‘ik’. (Zie Woordenlijst.)
Mijn ziel looft Jehovah: Of ‘mijn ziel maakt Jehovah groot’, ‘mijn ziel prijst (verkondigt) de grootheid van Jehovah’. Deze woorden van Maria doen denken aan passages uit de Hebreeuwse Geschriften, zoals Ps 34:3 en 69:30, waar Gods naam in hetzelfde vers of in de context wordt gebruikt (Ps 69:31). In die verzen wordt in de Septuaginta hetzelfde Griekse woord voor loven of grootmaken gebruikt (megaluno). (Zie aantekening bij Maria zei in dit vers en aantekeningen bij Lu 1:6, 25, 38 en App. C3 inleiding en Lu 1:46.)
hoe barmhartig Jehovah voor haar was geweest: Lett.: ‘dat Jehovah zijn barmhartigheid tegenover haar had grootgemaakt’. Deze uitdrukking doet denken aan de bewoordingen in verzen in de Hebreeuwse Geschriften, zoals Ge 19:18-20, waar Lot tegen Jehovah zegt: ‘Jehovah, (...) u toont grote goedheid voor mij [lett.: ‘u maakt uw goedheid groot’].’ (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:58.)
dat Jehovah met hem was: Lett.: ‘de hand van Jehovah was met hem’. Het woord hand wordt vaak figuurlijk gebruikt voor macht. Omdat de hand de kracht van de arm aanwendt, kan het woord ook op aangewende kracht duiden.
Jehovah: Lett.: ‘hand van Jehovah’. De uitdrukking ‘hand van Jehovah’ (of ‘Jehovah’s hand’) komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor hand en het Tetragrammaton (Ex 9:3; Nu 11:23; Re 2:15; Ru 1:13; 1Sa 5:6, 9; 7:13; 12:15; 1Kon 18:46; Ezr 7:6; Job 12:9; Jes 19:16; 40:2; Ez 1:3). De Griekse uitdrukking die kan worden weergegeven met ‘hand van Jehovah’ komt ook voor in Han 11:21 en 13:11. (Zie aantekeningen bij Lu 1:6, 9, Han 11:21 en App. C3 inleiding en Lu 1:66.)
Jehovah (...) komt alle eer toe: Of ‘mag Jehovah (...) gezegend worden’. Deze lofprijzing komt veel voor in de Hebreeuwse Geschriften en wordt daar vaak gebruikt in combinatie met Gods naam (1Sa 25:32; 1Kon 1:48; 8:15; Ps 41:13; 72:18; 106:48; zie App. C3 inleiding en Lu 1:68).
een hoorn van redding: Of ‘een machtige redder’. In de Bijbel zijn dierenhoorns vaak een afbeelding van kracht, verovering en overwinning (1Sa 2:1; Ps 75:4, 5, 10; 148:14; vtnn.). Ook heersers en dynastieën, zowel goede als slechte, worden gesymboliseerd door hoorns, en hun veroveringen worden vergeleken met het stoten met hoorns (De 33:17; Da 7:24; 8:2-10, 20-24). In deze context verwijst de uitdrukking ‘een hoorn van redding’ naar de Messias als degene die de kracht heeft om te redden, een machtige redder. (Zie Woordenlijst.)
heilige dienst voor hem te doen: Of ‘hem te aanbidden’. De basisbetekenis van het Griekse werkwoord latreuo is ‘dienen’. In de Bijbel duidt het op dienst voor God, dienst die verband houdt met de aanbidding van hem (Mt 4:10; Lu 2:37; 4:8; Han 7:7; Ro 1:9; Fil 3:3; 2Ti 1:3; Heb 9:14; 12:28; Opb 7:15; 22:3) of dienst in het heiligdom of de tempel (Heb 8:5; 9:9; 10:2; 13:10). In sommige contexten kan de term dus ook worden weergegeven met ‘aanbidden’. In enkele gevallen wordt de term gebruikt in verband met valse aanbidding — het dienen of aanbidden van dingen die geschapen zijn (Han 7:42; Ro 1:25).
Jehovah: De profetische woorden van Zacharias in het tweede deel van dit vers doen denken aan de bewoordingen in Jes 40:3 en Mal 3:1, waar Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voorkomt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie aantekeningen bij Lu 1:6, 16, 17; 3:4 en App. C3 inleiding en Lu 1:76.)
je zult voor Jehovah uit gaan: Johannes de Doper zou ‘voor Jehovah uit gaan’ in de zin dat hij de voorloper zou zijn van Jezus, die zijn Vader zou vertegenwoordigen en in de naam van zijn Vader zou komen (Jo 5:43; 8:29; zie de aantekening bij Jehovah in dit vers).
de dag waarop hij in het openbaar aan Israël verscheen: Dit verwijst naar het moment waarop Johannes de Doper met zijn openbare bediening begon, dat wil zeggen in de lente van het jaar 29. (Zie aantekeningen bij Mr 1:9 en Lu 3:1, 23.)
Media
De gebeurtenissen staan zo mogelijk in chronologische volgorde
Elk evangelie heeft een kaart met een andere reeks gebeurtenissen
1. De engel Gabriël verschijnt in de tempel aan Zacharias en voorspelt de geboorte van Johannes de Doper (Lu 1:8, 11-13)
2. Na Jezus’ geboorte verschijnen engelen aan herders in de velden bij Bethlehem (Lu 2:8-11)
3. De twaalfjarige Jezus praat met leraren in de tempel (Lu 2:41-43, 46, 47)
4. De Duivel plaatst Jezus ‘op het hoogste punt van de tempel’ en stelt hem op de proef (Mt 4:5-7; Lu 4:9, 12, 13)
5. In de synagoge in Nazareth leest Jezus voor uit Jesaja (Lu 4:16-19)
6. Jezus wordt verworpen in zijn eigen stad (Lu 4:28-30)
7. Jezus gaat naar Naïn, blijkbaar vanuit Kapernaüm (Lu 7:1, 11)
8. In Naïn wekt Jezus de enige zoon van een weduwe op (Lu 7:12-15)
9. Jezus maakt zijn tweede predikingstocht door Galilea (Lu 8:1-3)
10. Jezus wekt Jaïrus’ dochter op, waarschijnlijk in Kapernaüm (Mt 9:23-25; Mr 5:38, 41, 42; Lu 8:49, 50, 54, 55)
11. Jezus reist op weg naar Jeruzalem door Samaria en zegt: ‘De Mensenzoon heeft geen plek om zijn hoofd neer te leggen’ (Lu 9:57, 58)
12. Jezus stuurt de 70 eropuit, waarschijnlijk in Judea (Lu 10:1, 2)
13. Plaats van handeling in de illustratie van de barmhartige Samaritaan die afdaalde naar Jericho (Lu 10:30, 33, 34, 36, 37)
14. Onderweg naar Jeruzalem onderwijst Jezus in steden en dorpen in Perea (Lu 13:22)
15. In het grensgebied van Samaria en Galilea geneest Jezus tien melaatsen (Lu 17:11-14)
16. Jezus bezoekt belastinginner Zacheüs in Jericho (Lu 19:2-5)
17. Jezus bidt in de hof van Gethsemané (Mt 26:36, 39; Mr 14:32, 35, 36; Lu 22:40-43)
18. Petrus verloochent Jezus drie keer op de binnenplaats van het huis van Kajafas (Mt 26:69-75; Mr 14:66-72; Lu 22:55-62; Jo 18:25-27)
19. Op de plaats die Schedel wordt genoemd (Golgotha) zegt Jezus tegen de misdadiger: ‘Jij zult met mij in het paradijs zijn’ (Lu 23:33, 42, 43)
20. Jezus verschijnt op weg naar Emmaüs aan twee discipelen (Lu 24:13, 15, 16, 30-32)
21. Jezus neemt de discipelen mee tot bij Bethanië; stijgt vanaf de Olijfberg op naar de hemel (Lu 24:50, 51)
Deze animatie geeft een beeld van wat Zacharias misschien heeft gezien toen hij naar de ingang van de tempel liep. Volgens sommige bronnen was de tempel die door Herodes gebouwd was 15 verdiepingen hoog. Kennelijk was de façade rond de voordeuren met goud bekleed. De ingang lag op het oosten, dus het licht van de opgaande zon zal met stralende helderheid weerkaatst zijn.
(1) Voorhof van de vrouwen
(2) Brandofferaltaar
(3) Ingang van het heilige
(4) Zee van gegoten metaal
Hier is een gedeelte te zien van een fragment van een perkamentrol uit de derde of vierde eeuw met Ps 69:30, 31 in de Griekse vertaling van Symmachus (Ps 68:31, 32 in de Septuaginta). Symmachus maakte de oorspronkelijke vertaling in de tweede eeuw. Dit fragment staat bekend als P. Vindobonensis Grieks 39777 en bevindt zich nu in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen. In het gedeelte op de afbeelding komt binnen de Griekse tekst twee keer Gods naam voor in oude Hebreeuwse tekens ( of ). De woorden van Maria in Lu 1:46 doen denken aan Ps 69:30, 31, waar Gods naam ook voorkomt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. De overeenkomsten met de Hebreeuwse Geschriften in Maria’s uiting van lof en het gebruik van het Tetragrammaton in deze Griekse vertaling bieden ondersteuning voor het gebruik van Gods naam in de hoofdtekst van Lu 1:46. (Zie aantekening bij Lu 1:46 en Appendix C.)
Toen Zacharias in het Hebreeuws ‘Johannes is zijn naam’ opschreef, heeft hij misschien een houten plankje gebruikt zoals dat op de afbeelding te zien is. Zulke schrijfplankjes (of schrijftabletten, wastafels) zijn in het Midden-Oosten eeuwenlang in gebruik geweest. Het schrijfgedeelte was bedekt met een laagje was. Met een stift van ijzer, brons of ivoor kon er op het zachte oppervlak geschreven worden. De meeste stiften hadden aan de ene kant een scherpe punt en waren aan de andere kant afgevlakt tot de vorm van een beitel. Met dat platte uiteinde werd de tekst uitgewist door de was glad te strijken. Soms werden er twee of meer schrijfplankjes aan elkaar vastgemaakt met reepjes leer. Zakenlieden, geleerden, leerlingen en belastinginners gebruikten schrijfplankjes voor aantekeningen die alleen tijdelijk bewaard moesten worden. De schrijfplankjes op de foto dateren uit de tweede of derde eeuw en zijn gevonden in Egypte.