Aartsengel
Het voorvoegsel „aarts”, dat „overste” of „hoofd” betekent, duidt erop dat er maar één aartsengel is, de hoofdengel; in de Schrift komt het woord „aartsengel” nooit in het meervoud voor. In 1 Thessalonicenzen 4:16, waar wordt gesproken over de superieure positie van de aartsengel en de met zijn ambt verbonden autoriteit, wordt gedoeld op de opgestane Heer Jezus Christus: „De Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan.” Het is dan ook veelbetekenend dat de enige naam die rechtstreeks in verband wordt gebracht met het woord „aartsengel” de naam Michaël is. — Ju 9; zie MICHAËL nr. 1.