Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Alexander

Alexander

(Alexa̱nder) [Mannenverdediger].

1. Alexander de Grote, zoon van Philippus II van Macedonië en diens vrouw Olympias, geboren te Pella in 356 v.G.T. Hoewel hij in de bijbel niet met name wordt genoemd, werd zijn heerschappij over het vijfde wereldrijk twee eeuwen voor zijn geboorte voorzegd. — Da 8:5-7, 20, 21.

Munt met naar verluidt de beeltenis van Alexander de Grote

Alexander, die op de troon kwam nadat zijn vader vermoord was, trok er twee jaar later, toen hij nog maar net twintig was, op uit om de wereld te veroveren (Da 8:5). Deze onstuimige jonge militaire strateeg liet zijn betrekkelijk kleine leger altijd in een vele rijen diepe falanx-formatie oprukken, een tactiek die door zijn vader was ingevoerd en die Alexander tot een hoge graad van doeltreffendheid ontwikkelde.

In plaats van de vluchtende Perzen achterna te jagen nadat hij in Klein-Azië twee beslissende overwinningen op hen had behaald (de eerste aan de rivier de Granicus; de tweede op de Vlakte van Issus, waar een groot Perzisch leger van naar schatting een half miljoen man een verpletterende nederlaag leed), richtte Alexander zijn aandacht op de eilandstad Tyrus. Eeuwen voordien was voorzegd dat de muren, de torens en de huizen van Tyrus omvergehaald zouden worden en dat zelfs het stof van de stad in de zee geworpen zou worden (Ez 26:4, 12). Het is daarom zeer betekenisvol dat Alexander met het puin van de op het vasteland gelegen stad, die enige jaren tevoren door Nebukadnezar was verwoest, een 800 m lange dam naar de eilandstad bouwde. Door het zware offensief van zijn vloot en zijn oorlogsmachines werd de trotse heerseres van de zee in juli 332 v.G.T. verwoest.

Jeruzalem daarentegen opende zijn poorten voor hem en gaf zich over, en volgens Josephus (De joodse oudheden, XI, viii, 5) toonde men Alexander het boek van Daniëls profetie, vermoedelijk hoofdstuk 8, waar gesproken wordt over een machtige Griekse koning die het Perzische Rijk zou onderwerpen en veroveren. Daarop spaarde Alexander Jeruzalem en stootte in zuidelijke richting door naar Egypte, waar hij als een bevrijder werd begroet. Daar stichtte hij de stad Alexandrië, die later een centrum van wetenschap werd, waar de Griekse Septuaginta ontstond. Zich oostwaarts wendend, keerde Alexander via Palestina uit Egypte terug, en bij Gaugamela overweldigde hij met 47.000 man een reusachtig gereorganiseerd Perzisch leger. In snelle opeenvolging werd Darius III door voormalige vrienden vermoord, gaf Babylon zich over en rukte Alexander verder op en nam Susa en Persepolis in. Van daar uit zette hij zijn veldtocht voort tot in India voordat hij zich weer westwaarts wendde.

Gebeurtenissen na de veroveringsveldtocht. Alexander had grootse plannen voor de wederopbouw van Babylon, dat hij tot zijn hoofdstad wilde maken, maar ze zijn nooit verwezenlijkt. Zoals Daniël had voorzegd, werd Alexander gebroken „zodra hij machtig werd”: hij stierf op het hoogtepunt van zijn macht (Da 8:8). Alexanders ambitieuze plan om Babylon te herbouwen mislukte doordat hij in 323 v.G.T. op 32-jarige leeftijd, in de bloei van zijn leven, plotseling stierf, waarschijnlijk aan malaria en de gevolgen van zijn teugelloze levenswijze. Hij werd gebalsemd en uiteindeijk begraven in Alexandrië (Egypte). — Jer 50:35-40.

Tijdens zijn korte loopbaan huwde Alexander met Roxana, de dochter van de overwonnen Bactrische koning, en ook met Statire, een dochter van de Perzische koning Darius III. Bij Roxana kreeg hij een zoon die de naam Alexander (Allou) kreeg. En bij een zekere Barsine kreeg hij een onwettige zoon genaamd Heracles (Hercules). De profetie van Daniël had echter voorzegd dat zijn rijk „niet aan zijn nakomelingschap” zou komen; zo kwam het dat al Alexanders familieleden en erfgenamen al na enkele jaren uit de weg werden geruimd (Da 11:3, 4). Verder stond er geschreven: „En dat die gebroken werd, zodat er vier waren die ten slotte in zijn plaats opstonden: er zijn vier koninkrijken uit zijn natie die zullen opstaan, maar niet met zijn kracht” (Da 8:22). Het was dus niet louter een historische samenloop van omstandigheden dat het rijk verdeeld werd onder vier van Alexanders generaals: Seleucus Nicator nam Mesopotamië en Syrië in bezit; Cassander Macedonië en Griekenland; Ptolemaeus Lagus Egypte en Palestina en Lysimachus Thracië en Klein-Azië.

Het belangrijkste spoor dat Alexanders veroveringsveldtocht in de geschiedenis achterliet, was de wijde verbreiding van de Griekse taal en cultuur. Het gewone Grieks (de Koinè) werd de internationale taal, en daarom werd het laatste gedeelte van de bijbel in de Koinè en niet in het Hebreeuws geschreven.

2. Zoon van Simon van Cyrene en broer van Rufus. De vader van de beide broers werd gedwongen Jezus’ martelpaal te dragen. — Mr 15:21; Lu 23:26.

3. Een bloedverwant van de overpriester Annas. Hij was aanwezig bij het verhoor van Petrus en Johannes. — Han 4:6.

4. Een jood in Efeze die aanwezig was toen de zilversmeden een oproer tegen Paulus ontketenden. Toen Alexander probeerde hen toe te spreken, werd hij door het woeste gepeupel overschreeuwd. — Han 19:33, 34.

5. Iemand die samen met Hymeneüs ’schipbreuk leed betreffende zijn geloof’ en die wegens lastering werd uitgesloten (1Ti 1:19, 20). Wellicht dezelfde als nr. 6.

6. De koperslager voor wie Timotheüs werd gewaarschuwd omdat hij Paulus „veel kwaad” berokkend had. — 2Ti 4:14, 15.