Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ambtsgewaad

Ambtsgewaad

Het Hebreeuwse woord ʼad·deʹreth duidt op iets majestueus (Ez 17:8; Za 11:3) of, wanneer het betrekking heeft op een gewaad, klaarblijkelijk op een wijde mantel, die men waarschijnlijk over de schouders droeg en die van huiden of van uit haar of wol geweven stof was vervaardigd.

Dat de uitdrukking op een haren kleed duidt, blijkt uit de wijze waarop Isaäks eerstgeborene Esau wordt beschreven. Bij de geboorte was hij „rood over zijn gehele lichaam, als een haren ambtskleed; daarom gaven zij hem de naam Esau” (Ge 25:25). De gelijkenis met een ambtskleed was waarschijnlijk niet aan zijn rode haarkleur, maar aan zijn behaardheid toe te schrijven.

De Griekse Septuaginta gebruikt het Griekse woord me·loʹte (wat schapevacht of een of andere ruwe, onbewerkte, wollige vacht betekent) als weergave van het woord ʼad·deʹreth om daarmee het door Elia en Elisa gedragen ambtsgewaad aan te duiden (1Kon 19:13). Hieruit valt op te maken dat het gewaad was vervaardigd van huiden waar de haren nog op zaten, zoals de dracht van bepaalde bedoeïenen. Toen Paulus over vervolgde dienstknechten van God zei dat zij ’in schapevachten en geitevellen’ hadden rondgezworven, kan hij op de kleding van zulke profeten van Jehovah gedoeld hebben (Heb 11:37). Johannes de Doper droeg een kameelharen gewaad, maar er wordt niet gezegd dat het zijn profetenmantel was. — Mr 1:6.

Hoe deze haren ambtsgewaden ook waren vervaardigd, ze schijnen een identificerend kenmerk van bepaalde profeten te zijn geweest. Toen koning Ahazia de beschrijving hoorde van „een man in het bezit van een haren kleed, met een leren gordel om zijn lendenen gegord”, besefte hij onmiddellijk dat het de profeet Elia was (2Kon 1:8). Toen Elisa ’geroepen’ werd de ploeg in de steek te laten en Elia te volgen, zalfde Elia hem door dit ambtsgewaad op hem te werpen (1Kon 19:19-21). Toen Elia later in een storm werd opgenomen, bleef dit ambtsgewaad voor zijn opvolger achter. Al heel gauw gebruikte Elisa het gewaad om, evenals zijn meester voordien had gedaan, daarmee de wateren van de Jordaan te scheiden (2Kon 2:3, 8, 13, 14). Het schijnt dat valse profeten af en toe soortgelijke haren gewaden droegen teneinde het volk er door misleiding toe te brengen hen als achtenswaardige profeten van Jehovah te erkennen; op deze wijze trachtten zij hun boodschap geloofwaardiger te doen schijnen. — Za 13:4.

Het woord ʼad·deʹreth werd ook gebruikt voor kostbare of koninklijke gewaden, zoals het gewaad dat door Achan werd gestolen, „een mooi ambtskleed uit Sinear” (Joz 7:21, 24). Het oude Babylon of Sinear was beroemd om zijn prachtige gewaden. De koning van Nineve „ontdeed zich van zijn ambtsgewaad”, ongetwijfeld een schitterend gewaad, en hulde zich in een zak teneinde blijk te geven van zijn berouw. — Jon 3:6.