Baksteen
Een uit verharde leem of klei vervaardigde bouwsteen. Baksteen (Hebr.: leve·nahʹ) werd vanaf de vroegste tijden in bijbelse landen veelvuldig gebruikt. De bouwers van het oude Babylon troffen in de buurt van de plaats die zij voor hun stad hadden uitgekozen, geen natuursteen aan en gebruikten daarom bakstenen in plaats van natuursteen, terwijl asfalt hun tot mortel diende. Blijkbaar werden de bakstenen in een steenoven gebrand, dat wil zeggen, „door verhitting” verhard (Ge 11:3). In het oude Egypte moesten de in slavernij verkerende Israëlieten hard werken om bakstenen te maken. Hun lot werd nog verzwaard doordat zij zelf het stro moesten verzamelen en toch hetzelfde aantal bakstenen moesten vervaardigen (Ex 5:7-19). Ook nadat de Israëlieten het Beloofde Land waren binnengetrokken, gebruikten zij bakstenen voor hun bouwwerkzaamheden, al gaf men blijkbaar de voorkeur aan natuursteen (Jes 9:10). Hoewel de heuvels van Palestina rijk zijn aan natuursteen, is er in sommige gebieden weinig bouwsteen van goede kwaliteit beschikbaar. Vandaar dat er in het laagland, bij steden als Jericho en Ezeon-Geber, niet alleen baksteen werd gebruikt voor de stadsmuren maar ook voor de bouw van huizen. In deze tijd zijn er in delen van Syrië en Palestina huizen die gedeeltelijk van gehouwen steen en voor de rest van in de zon gedroogde baksteen zijn gebouwd. De gehouwen steen wordt dan gebruikt voor de muren die het meest aan de winterstormen blootstaan.
Bij het vervaardigen van bakstenen werd het leem of de klei, nadat de vreemde substanties eruit waren verwijderd, gewoonlijk vermengd met fijngehakt stro of ander plantaardig materiaal. Dit wordt bevestigd door een uitspraak in de Anastasi-papyri uit het oude Egypte, die luidt: „Er was niemand om bakstenen te vormen, en er was geen stro in de buurt” (Life in Ancient Egypt, door A. Erman, 1894, blz. 117). Hoewel er in Egypte wel zonder stro gemaakte bakstenen zijn aangetroffen, was dit klaarblijkelijk een uitzondering, die geen geldige reden verschaft voor de conclusie dat de Israëlieten hun toevlucht namen tot het vervaardigen van bakstenen zonder stro toen zij gedwongen werden dat zelf te verzamelen. Uit experimenten van enige jaren geleden blijkt dat het toevoegen van stro aan de klei het werken vergemakkelijkt en de daarmee vervaardigde bakstenen driemaal zo sterk maakt.
Het mengsel van leem of klei en stro werd met water bevochtigd, met de voeten getreden en dan met de hand gevormd of in een vierzijdige houten „vorm voor de bakstenen” (Hebr.: mal·benʹ; Na 3:14) geperst. De zijwanden van de vormen werden waarschijnlijk met droge aarde bestrooid opdat de vormen gemakkelijk verwijderd konden worden. Vaak werd in de nog vochtige baksteen het merkteken van de regerende monarch afgedrukt. Daarna liet men de bakstenen in de zon drogen of werden ze in een steenoven gebrand.
In Babylonië werden bakstenen gewoonlijk in een steenoven gebrand, en zulke bakstenen werden algemeen gebruikt voor muren van steden en de muren en vloeren van paleizen. Soms werden in de zon gedroogde bakstenen gebruikt in het inwendige van gebouwen of afwisselend met gebakken stenen gelegd in verscheidene lagen. In Egypte, Assyrië en Palestina schijnt het drogen in de zon het gangbaarst te zijn geweest. In steenovens geharde stenen zijn van betere kwaliteit dan in de zon gedroogde. Deze laatste hebben de neiging uiteen te vallen wanneer ze aan stortvloeden van water worden blootgesteld, en uit te drogen onder de intense hitte van de zomerzon. Maar in bepaalde gevallen zijn in de zon gedroogde bakstenen bijzonder solide gebleken, zoals in Ezeon-Geber, waar ze eeuwenlang intact zijn gebleven. — Zie OVEN.
Het wijdverbreide gebruik van in de zon gedroogde bakstenen verklaart waarom de plaatsen waar bepaalde oude steden lagen, eeuwenlang onontdekt zijn gebleven. De uiteengevallen bakstenen van vroegere steden vormden aardheuvels die veel weg hadden van de omliggende grond. In Palestina en Syrië bevatten zulke heuvels vaak de ruïnes van verscheidene steden.
De bakstenen varieerden aanmerkelijk in grootte en vorm. In Egypte was de rechthoekige vorm in zwang en werden wigvormige bakstenen gebruikt bij boogconstructies. De Egyptische bakstenen waren ongeveer 36-51 cm lang, 15-23 cm breed en 10-18 cm dik. In Babylonië zijn vierkante, langwerpige, driehoekige en wigvormige bakstenen gevonden. De bakstenen uit latere periodes, zoals die uit de tijd van Nebukadnezar, waren echter over het algemeen vierkant met een doorsnede van zo’n 30 cm.
Dat Israël in Jesaja’s tijd offerrook bracht op de bakstenen, kan betrekking hebben op hetzij het plaveisel van de offerplaats of op de daktegels. —