Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Barbaar

Barbaar

De herhaling „bar bar” in het Griekse barʹba·ros bracht de gedachte over van stamelen, brabbelen of van een onverstaanbare spraak; daarom pasten de Grieken de uitdrukking „barbaar” oorspronkelijk op buitenlanders toe, vooral op personen die een vreemde taal spraken. Destijds dacht men bij het gebruik van deze uitdrukking niet aan onbeschaafde, ruwe, onbehouwen mensen; ook werd door het gebruik van dit woord geen gevoel van vijandige verachting overgebracht. De uitdrukking „barbaar” werd eenvoudig gebruikt om niet-Grieken van Grieken te onderscheiden, ongeveer zoals door het begrip „heiden” niet-joden van joden werden onderscheiden. Niet-Grieken voelden zich niet beledigd en maakten er geen bezwaar tegen dat zij barbaren werden genoemd. Enkele joodse schrijvers, met inbegrip van Josephus, erkenden dat niet-Grieken met deze term werden aangeduid (De joodse oudheden, XIV, x, 1: „vreemde volken”; Tegen Apion, I, 11: „barbaren”); de Romeinen noemden zichzelf barbaren totdat zij de Griekse cultuur overnamen. In deze niet ongunstige zin gebruikte Paulus derhalve in zijn brief aan de Romeinen de allesomvattende uitdrukking: „Zowel bij Grieken als bij barbaren.” — Ro 1:14.

De voornaamste factor waardoor de Grieken zich van de wereld der „barbaren” onderscheidden, was hun taal; de uitdrukking was derhalve vooral van toepassing op personen die geen Grieks spraken, zoals bijvoorbeeld de bewoners van Malta, die een taal spraken die niet aan het Grieks verwant was. In dit geval geeft de Nieuwe-Wereldvertaling het woord barʹba·roi overeenkomstig de betekenis juist weer door het met „mensen, die een vreemde taal spraken” te vertolken (Han 28:1, 2, 4). Wanneer Paulus schrijft over de gave van het spreken in talen, noemt hij iemand die in een onverstaanbare taal spreekt, tweemaal barʹba·ros („buitenlander”) (1Kor 14:11; zie ook Kol 3:11). In overeenkomstige zin gebruikt de Griekse Septuaginta het woord barʹba·ros in Psalm 113:1 (114:1 in Hebreeuwse en Nederlandse vertalingen) en in Ezechiël 21:36 (21:31 in het Nederlands).

Aangezien de Grieken van mening waren dat hun taal en cultuur superieur waren aan die van alle anderen, en ook omdat zij van de zijde van hun vijanden onwaardige behandelingen ondergingen, kreeg de uitdrukking „barbaar” geleidelijk haar onaangename bijbetekenis.