Elisa
(Eli̱sa).
1. [God is redding]. De zoon van Safat en een profeet van Jehovah in de 10de en 9de eeuw v.G.T.; opvolger van de profeet Elia. Elia kreeg van Jehovah de opdracht Elisa uit Abel-Mehola te zalven. Toen Elia Elisa aantrof, die aan het ploegen was, wierp hij hem zijn ambtsgewaad om, wat op een benoeming of aanstelling duidde (1Kon 19:16). Elisa ploegde achter twaalf span stieren, „en hij was zelf bij het twaalfde”. Het is interessant dat William Thomson in de 19de eeuw in The Land and the Book (1887, blz. 144) berichtte dat het bij de Arabieren de gewoonte was dat verscheidene eigenaars van kleine ploegen samenwerkten, en dat één enkele zaaier gemakkelijk in staat was een veld in te zaaien dat zij in een dag hadden omgeploegd. Als achterste man van de groep zou Elisa heel goed kunnen afhaken zonder het werk van de anderen te hinderen. Dat Elisa een span stieren slachtte en het tuig als brandstof voor het offer gebruikte, vormt een bewijs van zijn bereidwilligheid, zijn vastberadenheid en zijn waardering voor Jehovah’s opdracht. Nadat Elisa een maaltijd had bereid, maakte hij zich onmiddellijk op om Elia te volgen. — 1Kon 19:19-21.
Elisa was ongeveer zes jaar lang Elia’s bediende. Elia diende als hoofdprofeet en Elisa werkte nauw met hem samen. Elisa stond bekend als degene „die water uitgoot over de handen van Elia”, wanneer deze zijn handen waste. — 2Kon 2:3-5; 3:11.
Vanaf de tijd dat Elisa zich bij Elia aansloot, diende hij als profeet in Israël tijdens de regering van de koningen Achab, Ahazia, Joram, Jehu en voorts tot in de regeringsperiode van Joas. Terzelfder tijd regeerden in Juda Josafat, Joram, Ahazia, Athalia, Joas en waarschijnlijk Amazia. Na Elia’s heengaan bleef Elisa nog ongeveer zestig jaar als profeet dienst verrichten. — KAART: Deel 1, blz. 949.
Het verslag in Twee Koningen over Elisa’s werk als profeet schijnt niet helemaal in chronologische volgorde opgetekend te zijn. In hoofdstuk 5 bijvoorbeeld wordt Gehazi met melaatsheid geslagen, waardoor hij van de normale omgang met mensen verstoken zou zijn. Toch spreekt hij in hoofdstuk 8 op een vriendelijke manier met Joram van Israël. Verder wordt in hoofdstuk 13 de dood van koning Joas van Israël vermeld, maar direct daarop volgt een verslag over zijn laatste onderhoud met Elisa (2Kon 13:12-21). In sommige gedeelten van het verslag schijnen de werken en wonderen van Elisa naar hun aard of overeenkomst gerangschikt te zijn, bijvoorbeeld: (1) werken en wonderen ten behoeve van de profeten en afzonderlijke personen (2Kon 4:1–6:7), alsook (2) werken en wonderen die met de natie en de koning te maken hadden. — 2Kon 6:8–7:20.
Volgt Elia op. Elisa’s werk als opvolger van Elia begint omstreeks 917 v.G.T. of kort daarna, wanneer Elia in een storm ten hemel vaart (2Kon 1:17; 2:1, 11, 12). Voordat Elia heengaat, vraagt Elisa hem om „twee delen van [zijn] geest”, dat wil zeggen, een dubbel deel, waarop een eerstgeboren zoon recht had. Deze positie neemt hij in omdat hij officieel tot opvolger van Elia werd aangesteld, toen deze hem zijn ambtsgewaad omwierp (2Kon 2:9). Elia is zich ervan bewust dat hijzelf niet aan deze wens kan voldoen, en hij zegt: „Indien gij mij ziet wanneer ik van u weggenomen word, zal het u aldus geschieden.” Jehovah bevestigt deze verklaring door toe te staan dat Elisa Elia in een storm ten hemel ziet varen. Bij Elia’s heengaan valt zijn ruige mantel, zijn ambtsgewaad, van hem af. Elisa pakt de mantel op, waardoor hij zich als Elia’s opvolger kenbaar maakt. Aan de oever van de Jordaan toont Jehovah dat hij met Elisa is, want hij splijt door een wonder het water van de Jordaan wanneer Elisa er met het gewaad op slaat. — 2Kon 2:9-15.
Elisa steekt de Jordaan over en keert naar Jericho terug, waar zich een groep profetenzonen bevindt. Dat Elisa het hoofd van de gemeenschap van Gods profeten is, wordt verder bevestigd doordat hij het water van de stad Jericho, dat slecht was en misgeboorten veroorzaakte, gezond maakte. Hij gaat naar de waterbron, werpt er uit een kleine nieuwe schaal zout in en „het water is 2Kon 2:19-22.
nog steeds gezond tot op deze dag”. —Vanuit Jericho gaat Elisa op naar Bethel, dat ongeveer 900 m boven de zeespiegel ligt en waar hij eerder samen met Elia een groep profetenzonen had bezocht (2Kon 2:3). Onderweg verschijnt er een groep misdadige jongeren, die van grote minachting jegens hem en zijn ambt als profeet blijk geven. „Ga op, kaalkop! Ga op, kaalkop!”, honen zij. Daarmee bedoelen zij òf dat hij verder naar Bethel op moet gaan, òf dat hij maar van de aarde moet verdwijnen, net als zijn voorganger dat naar hun mening had gedaan (2Kon 2:11). Om deze knapen en hun ouders respect voor Jehovah’s profeet bij te brengen, keert hij zich om en smeekt in Jehovah’s naam kwaad over hen af. Plotseling komen er twee berinnen uit het bos, die 42 van hen verscheuren. — 2Kon 2:23, 24.
Tijdens een veldtocht die ten doel heeft een opstand van koning Mesa van Moab (die de zogenoemde Mesasteen heeft opgericht) neer te slaan, geraken koning Joram van Israël, koning Josafat van Juda en de koning van Edom in een waterloze wildernis in een hopeloze situatie. Koning Josafat vraagt om een profeet van God. Niet om Joram van dienst te zijn, maar uit respect voor Josafat, die Jehovah’s gunst geniet, vraagt Elisa om iemand die een snaarinstrument kan bespelen, opdat hij onder invloed van de muziek door Jehovah geïnspireerd zal worden. (Vgl. 1Sa 10:5, 6.) Elisa laat het volk greppels graven. De volgende morgen staan deze vol water. Wanneer ’s morgens vroeg de zon in het water in de greppels schijnt, zien de Moabieten het voor bloed aan. In de mening verkerend dat de Israëlieten en hun bondgenoten elkaar in een verward gevecht hebben afgeslacht, stormen de Moabieten op het kamp af om de buit mee te nemen. Maar tot hun verrassing staan de Israëlieten op en verslaan hen (2Kon 3:4-27). Deze gebeurtenis vindt plaats tussen 917 en 913 v.G.T.
In het verslag over Elisa volgt nu een reeks wonderen die zich meer in de huiselijke sfeer afspelen. De weduwe van een van de profetenzonen verkeert in bittere nood. Elisa vermeerdert door een wonder haar karige olievoorraad en voorkomt zo dat haar zonen door haar schuldeiser tot diens slaven worden gemaakt (2Kon 4:1-7). Dit wonder vormt een parallel met het tweede wonder van Elia, toen deze het meel en de olie van de weduwe van Sarfath vermeerderde. — 1Kon 17:8-16.
In Sunem, in de Laagvlakte van Jizreël, betoont een voorname vrouw Elisa buitengewone gastvrijheid omdat zij hem als „een heilige man Gods” erkent. Zij maakt zelfs een kamer voor hem gereed, aangezien hij dikwijls voorbij haar huis komt. Wegens haar goedheid belooft Elisa haar een zoon, hoewel haar man al oud is. In overeenstemming met zijn belofte wordt er ongeveer een jaar later een zoon geboren, die echter reeds als kind sterft. Nu verricht Elisa zijn eerste opstanding door de jongen weer tot leven te brengen, zoals Elia op soortgelijke wijze de zoon van de weduwe van Sarfath had opgewekt (2Kon 4:8-37; 1Kon 17:17-24). Voor haar goedheid jegens een profeet van God wordt zij rijkelijk beloond. — Vgl. Mt 10:41.
Elisa keert naar Gilgal terug, dat ten N van Bethel in de bergen ligt, en zoekt daar de profetenzonen op. Er heerst hongersnood. Bij de bereiding van een gerecht snijdt iemand onbewust giftige pompoenen in de etenspot. Zodra zij van het gerecht proeven, schreeuwen zij: „De dood is in de pot, o man van de ware God.” Aangezien men tijdens een hongersnood geen voedsel mag verspillen, vraagt Elisa om wat meel. Hij werpt het in de pot en maakt het gerecht eetbaar, zodat er „niets schadelijks in de pot [blijkt] te zijn”. — 2Kon 4:38-41.
Tijdens de kritieke dagen van de hongersnood toont een getrouw overblijfsel van Israëlitische aanbidders, die zich niet voor Baäl neergebogen hebben, waardering voor het werk van Jehovah’s profeten en voorziet hen van stoffelijk voedsel. Wanneer een man twintig gerstebroden en wat koren brengt, geeft Elisa de opdracht om met deze kleine hoeveelheid voedsel allen te eten te geven. Maar er zijn 100 man van „de profetenzonen” die ervan moeten eten. Ondanks de twijfels van degene die het voedsel opdient, worden allen verzadigd en blijft er zelfs nog wat over. — 2Kon 4:42-44; vgl. Mr 6:35-44.
Geneest Naäman. Koning Ben-Hadad II van Syrië zendt zijn zeer gerespecteerde legeroverste Naäman, die aan melaatsheid lijdt, naar de koning van Israël om genezen te worden. Deze dappere man had ondanks zijn ziekte Syrië gered. Kennelijk sluit Naämans melaatsheid hem er niet van uit zo’n hoge positie in Syrië te bekleden, terwijl hij in Israël onder deze omstandigheden van zijn functie zou zijn ontheven (Le 13:46). Koning Ben-Hadad zendt Naäman naar Israël op grond van het getuigenis van een klein Israëlitisch meisje dat als gevangene in Naämans huis dient. Dit meisje vertrouwt op Jehovah en vertelt haar meesteres over Jehovah’s profeet Elisa van Israël. De koning van Israël is ervan overtuigd dat Ben-Hadad ruzie met hem zoekt, want hij zegt: „Ben ik God, dat ik ter dood kan brengen en in het leven kan houden?” Elisa, die hoort dat de koning bezorgd is, zendt hem de volgende boodschap: „Laat hem alstublieft bij mij komen, opdat hij weet dat er een profeet in Israël bestaat.” — 2Kon 5:1-8.
Elisa komt niet naar buiten om Naäman te ontvangen, maar laat hem door zijn bediende zeggen dat hij zich zevenmaal in de Jordaan moet baden. Hierover wordt Naäman eerst woedend, maar ten slotte vernedert hij zich om de eenvoudige handeling te verrichten en wordt rein. Naäman keert naar Elisa terug en zweert dat hij van nu af aan Jehovah, de God van Israël, getrouw zal dienen. Hij neemt wat aarde uit Israël mee, „de vracht van een paar muildieren”, waarop hij later — ongetwijfeld met zijn gezicht naar de tempel van Jeruzalem gekeerd — slachtoffers aan Jehovah zal brengen. Als een beambte van de koning van Syrië zal hij zijn werk blijven verrichten, hetgeen inhoudt dat hij zich met de koning in het huis van de valse god Rimmon zal begeven. Daar de koning op hem steunt, zal hij zich met de koning moeten neerbuigen, maar hij zegt dat hij Rimmon niet langer zal aanbidden. Hij zal daarmee geen religieuze plicht, maar slechts zijn plicht in dienst van de koning vervullen. Naäman biedt Elisa een geschenk aan, dat wordt geweigerd. Hiermee handelt Elisa in overeenstemming met het beginsel dat het wonder aan de macht van Jehovah en niet aan zijn eigen macht toe te schrijven is, en Elisa wil zich niet verrijken op grond van het ambt dat Jehovah hem heeft verleend. — 2Kon 5:9-19; vgl. Mt 10:8.
Elisa’s bediende Gehazi, die belust is op zelfzuchtig gewin, haalt Naäman in en vraagt om enkele van de geschenken die Elisa heeft afgewezen. Op leugenachtige wijze tracht hij de aangelegenheid voor Elisa te verbergen. Elisa deelt hem mee dat als gepaste straf ’de melaatsheid van Naäman hem en zijn nageslacht tot onbepaalde tijd zal aankleven’. — 2Kon 5:20-27.
Voor de profetenzonen met wie Elisa verbonden is, wordt het noodzakelijk naar een ruimer onderkomen te verhuizen. Zij zijn bij de Jordaan balken voor hun nieuwe behuizing aan het kappen. Een van de profeten gebruikt een geleende bijl, en wanneer hij met de bijl uithaalt, schiet het bijlblad eraf en valt in het water. Elisa, die er klaarblijkelijk voor wil zorgen dat er geen smaad op de profeten komt, werpt een stuk hout in het water op de plaats waar het bijlblad gevallen is, en het bijlblad komt bovendrijven. Daarmee bewijst Jehovah dat hij zijn profeten ondersteunt. — 2Kon 6:1-7.
Israël van Syrië bevrijd. Tijdens de regering van koning Joram van Israël maakt Syrië plannen voor een verrassingsaanval op Israël. Herhaaldelijk worden de manoeuvres van Ben-Hadad II door Elisa verijdeld, die elke troepenbeweging van de Syriërs aan koning Joram onthult. Eerst denkt Ben-Hadad dat er in zijn eigen kamp een verrader is. Maar wanneer hij achter de ware oorzaak van zijn moeilijkheden komt, stuurt hij een krijgsmacht naar Dothan. Met paarden en strijdwagens omsingelen zij de stad om Elisa gevangen te nemen (AFB.: Deel 1, blz. 950). De bediende van Elisa wordt door vrees bevangen, maar Elisa bidt tot God of hij de ogen van zijn bediende wil openen, „en zie! het bergland [is] vol vurige paarden en strijdwagens rondom Elisa”. Dan, als de Syrische strijdkrachten dichterbij komen, bidt Elisa om een tegengesteld wonder: „Sla deze natie alstublieft met blindheid.” Elisa zegt tot de Syriërs: „Volgt mij”, maar hij hoeft hen niet bij de hand te leiden, hetgeen aantoont dat zij niet met fysieke, maar met psychische blindheid geslagen zijn. Zij herkennen Elisa, de man die zij mee hadden moeten nemen, niet en weten evenmin waar hij hen naar toe leidt. — 2Kon 6:8-19.
Met wat voor blindheid sloeg Jehovah de Syriërs, die trachtten Elisa gevangen te nemen?
Over deze vorm van blindheid zegt William James in zijn boek Principles of Psychology (1981, Deel 1, blz. 59) het volgende: „Een hoogst interessant verschijnsel bij beschadigingen van de hersenschors is psychische blindheid. Hierbij gaat het niet zozeer om een ongevoeligheid voor optische indrukken, als wel om het onvermogen ze te begrijpen. Psychologisch laat het zich interpreteren als een verlies van associaties tussen optische gewaarwordingen en de betekenis die eraan gehecht moet worden; en elke onderbreking van de tussen de optische centra en de centra voor andere denkbeelden gelegen banen kan dit veroorzaken.”
Elisa voert de Syriërs naar Samaria. Daar aangekomen, bidt hij of Jehovah hun de ogen wil openen — en de Syriërs bevinden zich midden in Samaria, pal voor koning Joram! Elisa geeft blijk van geloof in Jehovah’s macht en laat zien dat hij helemaal niet wraakgierig is, want hij weerhoudt de koning van Israël ervan de Syriërs te doden door te zeggen dat zij met krijgsgevangenen te vergelijken zijn. Op zijn aanwijzing laat de koning een groot feestmaal voor hen aanrechten en zendt hen naar huis. Het resultaat: „Geen enkele maal kwamen de roversbenden van de Syriërs meer in het land van Israël.” — 2Kon 6:20-23.
De sporadische rooftochten en plunderingen van de Syriërs zijn weliswaar voorbij, maar later 2Kon 6:24–7:20.
valt Ben-Hadad II met zijn hele leger Israël binnen en belegert Samaria. Als gevolg van de belegering wordt de nood zo groot dat op zijn minst één geval aan de koning wordt bericht waarin een vrouw haar eigen zoon heeft opgegeten. Koning Joram, een nakomeling van Achab en derhalve de „zoon van een moordenaar”, zweert dat hij Elisa zal doden. Maar de onbezonnen eed wordt niet uitgevoerd. Wanneer Joram met zijn adjudant bij het huis van de profeet komt, zegt hij dat hij elke hoop op hulp van Jehovah heeft verloren. Elisa geeft de koning de verzekering dat er de volgende dag volop voedsel zal zijn. De adjudant van de koning drijft de spot met deze voorspelling, wat Elisa ertoe brengt tot hem te zeggen: „Zie, gij ziet het met uw eigen ogen, maar gij zult er niet van eten.” Door een geluid dat Jehovah in het kamp van de Syriërs laat horen, worden zij ertoe gebracht te geloven dat er een groot leger van geallieerde natiën tegen hen optrekt en zij vluchten, waarbij zij het hele kamp, met alle voedselvoorraden, achterlaten. Wanneer de koning over de aftocht van de Syriërs verneemt, wordt de adjudant op bevel van de koning belast met het toezicht over de poort van Samaria, en daar wordt hij onder de voet gelopen wanneer de uitgehongerde menigte Israëlieten naar buiten stormt om het kamp te plunderen. Hij ziet het voedsel, maar eet er niet van. —Hazaël en Jehu tot koning benoemd. Onze aandacht richt zich nu op Damaskus in Syrië, waar koning Ben-Hadad II op sterven ligt. Hazaël, de afgezant van de koning, heeft een ontmoeting met Elisa en informeert of zijn heer zal herstellen. Jehovah’s geest wordt werkzaam en stelt Elisa in staat een somber visioen te zien, dat hem bedroefd maakt: Hazaël, die Ben-Hadad van de troon zal stoten, zal Israël mettertijd onnoemelijk veel leed aandoen, hoewel dit een rechtvaardige bestraffing van Jehovah voor hun zonden zal zijn. Elisa laat Hazaël het volgende tot Ben-Hadad zeggen: „’Gij zult beslist herstellen’; en Jehovah heeft mij getoond dat hij beslist zal sterven.” Hazaël voert het eerste deel mondeling uit, maar het tweede deel metterdaad, door de koning onder een nat dekkleed te verstikken en zich vervolgens meester te maken van de troon van Syrië. — 2Kon 8:7-15.
Er is nog een onvoltooid werk van Elia dat Elisa moet volvoeren: de zalving van Jehu tot voltrekker van Gods oordeel aan het goddeloze huis van Achab (2Kon 9:1-10). Elisa volvoert deze opdracht meer dan achttien jaar nadat Jehovah het gebod aan Elia heeft gegeven. Elisa maakt uiteindelijk de vervulling mee van de profetieën uit 1 Koningen 19:15-17 en 21:21-24.
Wanneer Jehu wordt gezalfd, regeert Joram in Israël en diens neef Ahazia in Juda. De Syriër Hazaël brengt Israël tijdens zijn regering in grote benauwdheid en verwondt Joram in een strijd bij Ramoth-Gilead (2Kon 9:15). Zonder tijd te verliezen volvoert Jehu zijn opdracht het slechte huis van Achab uit te roeien; hij laat niemand in leven (2Kon 10:11). Als eerste richt hij zijn aandacht op koning Joram van Israël, die in Jizreël herstellende is van zijn verwondingen. Als vervulling van Elia’s profetie vindt er buiten de stad een ontmoeting met Joram plaats en wordt hij ter dood gebracht en op het stuk veld van de Jizreëliet Naboth geworpen (2Kon 9:16, 21-26). In Jizreël aangekomen, doodt Jehu de goddeloze Izebel, de moeder van Joram van Israël en de grootmoeder van Ahazia van Juda. Hoewel Jehu haar wil laten begraven, zorgt Jehovah ervoor dat de honden haar vleesdelen opeten, juist zoals zijn profeet Elia had voorzegd, zodat zij geen grafstede krijgt ter gedachtenis aan haar (2Kon 9:30-37). Achabs zeventig zonen worden onthoofd. Ook Ahazia, Achabs kleinzoon, wordt gedood (2Kon 10:1-9; 9:27, 28), en 42 broeders van Ahazia worden door het terechtstellingszwaard van Jehu afgeslacht. — 2Kon 10:12-14; 1Kon 21:17-24.
Baälaanbidding verdelgd. Terwijl Jehu zijn rit naar de hoofdstad Samaria voortzet, ontmoet hij Jonadab, die Jehu’s voornemen om de Baälaanbidding uit de weg te ruimen, volledig ondersteunt. Dus rijden beiden verder naar Samaria om er getuige van te zijn dat de Baälsdienst door een laatste verpletterende slag volledig uit Israël wordt uitgeroeid. Zich bedienend van een zorgvuldig uitgedachte strategie laat Jehu alle Baälaanbidders in het huis van Baäl bijeenkomen en laat hij hen kleren aantrekken waardoor zij zich als Baälsdienaars identificeren. Het huis loopt vol, van het ene einde tot het andere, maar er bevindt zich onder hen geen enkele aanbidder van Jehovah. Op bevel van Jehu doden zijn mannen alle Baälaanbidders, breken hun heilige zuilen en het huis van Baäl af en zonderen het terrein af voor privaten. — 2Kon 10:15-27.
Elisa voltooit derhalve het werk waarmee Elia begonnen was. De Baälaanbidding wordt uit Israël verdelgd. Elisa wordt vóór zijn dood niet in een storm naar de hemel omhooggevoerd en naar een andere plaats overgebracht, zoals destijds met Elia gebeurde. Tijdens de regering van koning Joas van Israël sterft Elisa een natuurlijke dood. Wanneer hij op zijn sterfbed ligt, wordt Israël opnieuw door Syrië in het nauw gebracht. Koning Joas wendt zich tot Elisa en smeekt hem klaarblijkelijk om militaire hulp tegen de Syriërs door Elisa met de volgende woorden aan te spreken: 2Kon 13:14-19, 25.
„Mijn vader, mijn vader, de strijdwagen van Israël en zijn ruiters!” Op verzoek van Elisa slaat Joas met zijn pijlen op de aarde. Maar omdat hij dit niet met echte ijver doet en slechts driemaal slaat, deelt Elisa hem mee dat hem als gevolg hiervan slechts drie overwinningen op Syrië verleend zullen worden. Deze profetie gaat in vervulling. —Werk volledig ten uitvoer gebracht. Tot op dit tijdstip had Elisa door Gods geest vijftien wonderen verricht. Na zijn dood bewerkte Jehovah in verband met hem zelfs nog een zestiende wonder. Elisa was tot aan zijn dood getrouw geweest en had Gods goedkeuring genoten. Het verslag vertelt dat men na Elisa’s begrafenis bezig was een andere man te begraven, toen er plotseling een Moabitische roversbende verscheen. De begravers wierpen de man in Elisa’s grafstede en vluchtten. Toen de dode man in aanraking kwam met Elisa’s gebeente, kwam hij tot leven en stond op zijn voeten. — 2Kon 13:20, 21.
In Lukas 4:27 noemt Jezus Elisa een profeet, en ongetwijfeld wordt er in Hebreeën 11:35 op hem en Elia gezinspeeld, want beiden hebben doden opgewekt. Elia was met zijn werk als profeet begonnen in een tijd dat Israël diep in Baälaanbidding verstrikt was, en daarom was er ijver voor de ware aanbidding nodig. Hij bracht een groots werk tot stand door de harten van velen tot Jehovah terug te brengen. Elisa ging verder waar Elia gebleven was, en hoewel zijn bediening op zich vreedzamer verliep, zorgde hij ervoor dat het werk waarmee Elia begonnen was, grondig ten uitvoer werd gebracht en kon hij uiteindelijk zelf meemaken dat het tot voltooiing werd gebracht. Aan Elisa worden zestien wonderen toegeschreven, in vergelijking met de acht van Elia. Evenals Elia toonde hij grote ijver voor Jehovah’s naam en de ware aanbidding. Hij spreidde geduld, liefde en goedheid tentoon, maar handelde toch zeer vastberaden wanneer Jehovah’s naam erbij betrokken was; hij aarzelde niet Gods oordeel ten aanzien van de goddelozen bekend te maken. Daardoor verwierf hij zich een plaats onder de in Hebreeën 12:1 genoemde „grote wolk van getuigen”.
2. Zoon van Javan, alsook een familiehoofd, uit wie ’de bevolking van de eilanden der natiën zich verspreid’ heeft (Ge 10:4, 5; 1Kr 1:7). Verder komt de naam Elisa in het bijbelse verslag nog eenmaal voor, namelijk in het klaaglied over Tyrus, waar de naam betrekking heeft op een land of een gebied, dat met Tyrus handel dreef. Tyrus wordt zinnebeeldig voorgesteld als een schip, dat door vele natiën wordt uitgerust, waarbij „de eilanden van Elisa” „blauw draad en roodpurpergeverfde wol” ter bedekking van het scheepsdek leveren (misschien een soort scherm ter beschutting tegen zon en regen). — Ez 27:1-7.
Josephus, een joodse geschiedschrijver uit de 1ste eeuw, paste de naam Elisa toe op de Eliseërs (Eoliërs [Aeoliërs]), een van de stamvaders van de Griekse volken (De joodse oudheden, I, vi, 1). In Ezechiëls tijd had de naam Aeolis slechts betrekking op een deel van de W-kust van Klein-Azië. Een overeenkomst met de naam Elisa is terug te vinden in de aanduiding Elis, een district aan de NW-kust van de Peloponnesos (het zuidelijke schiereiland van Griekenland). Van de Grieken is ook bekend dat zij in Z-Italië en op het eiland Sicilië kolonies stichtten, en in de Aramese targoem wordt Elisa in een commentaar op Ezechiël 27:7 met „de provincie Italië” geïdentificeerd. De beschrijving in Ezechiël zou op elk van deze gebieden kunnen slaan, voor zover het landstreken waren waar de zeer gewaardeerde purperverfstof werd vervaardigd, maar over hun betrekking tot Elisa kan niets met zekerheid of definitief worden gezegd, behalve dat het bewijsmateriaal eerder in de richting van Griekenland dan van N-Afrika of Cyprus wijst. Ook is het redelijk aan te nemen dat de nakomelingen van Elisa wellicht niet in dezelfde omgeving zijn blijven wonen, maar zich in de loop der eeuwen elders hebben gevestigd of hun woongebied hebben uitgebreid en dat de naam Elisa dus in verschillende tijden op verschillende gebieden betrekking had.