Inwijding
Met plechtige ceremoniën iets in gebruik nemen of een regeling in werking stellen. Het werkwoord „inwijden” is een vertaling van het Hebreeuwse werkwoord cha·nakhʹ (zelfstandig naamwoord: chanoek·kahʹ), als het „in gebruik nemen, formeel opdragen” betekent, en van het Griekse werkwoord en·kai·niʹzo (eg·kai·niʹzo), dat hoofdzakelijk „nieuw maken, vernieuwen of plechtig inwijden” betekent. Het Hebreeuwse woord neʹzer, waarmee wordt gedoeld op het heilige teken van opdracht, wordt onder het trefwoord OPDRACHT besproken.
Toen het Mozaïsche wetsverbond in werking werd gesteld, ging dit met passende ceremoniën gepaard, waarbij dieren werden geofferd en er op het altaar, op het boek en op het volk bloed werd gesprenkeld. De apostel Paulus duidde deze gebeurtenis aan als de inwijding van dat verbond. — Ex 24:4-8; Heb 9:18-20.
Met de woorden „dientengevolge werd ook het vroegere verbond niet ingewijd [een vorm van het Gr. en·kai·niʹzo] zonder bloed” (Heb 9:18), geeft Paulus te kennen dat het nieuwe verbond op dienovereenkomstige wijze van kracht werd: ingewijd door Jezus’ dood, opstanding en terugkeer naar de hemel, waar hij de waarde van zijn menselijke leven aanbood en vanwaar hij vervolgens heilige geest op zijn discipelen uitstortte. Aangezien Jezus Christus in de geest werd opgewekt, kon hij letterlijk in de werkelijke „heilige plaats”, de hemelen van Jehovah’s tegenwoordigheid, binnengaan en het door zijn loskoopoffer ook voor zijn gezalfde volgelingen mogelijk maken daar binnen te gaan. Daarom kon er gezegd worden dat hij de weg naar de hemel heeft gebaand, geopend of ingewijd en dat die daarna door anderen zou worden gebruikt. — Heb 10:19, 20.
Wij lezen ook over de met plechtige ceremoniën gepaard gaande offergaven die door de stamoversten bij de inwijding van het altaar van de tabernakel in de wildernis werden gebracht (Nu 7:10, 11, 84-88). Er werd een speciale vergadering gehouden ter gelegenheid van de inwijding van Salomo’s tempel en het grote offeraltaar. — 1Kon 8:63; 2Kr 7:5, 9.
Toen na de Babylonische ballingschap de herbouw van de tempel onder leiding van Zerubbabel voltooid was, vonden er plechtige inwijdingsceremoniën plaats waarbij honderden dieren werden geofferd (Ezr 6:16, 17). Later werden onder leiding van Nehemia de muren om het herbouwde Jeruzalem hersteld en nadat dit werk voltooid was, werd er nogmaals een uitgebreid inwijdingsfeest gehouden, met twee grote dankkoren die een aandeel hadden aan het loven van Jehovah. — Ne 12:27-43.
Er waren niet alleen zulke indrukwekkende nationale inwijdingsceremoniën, maar een man kon ook zijn huis inwijden (De 20:5); het opschrift van Psalm 30, die aan David wordt toegeschreven, luidt: „Een lied bij de inwijding van het huis”.
Toen Nebukadnezar in de Vlakte van Dura het reusachtige gouden beeld had opgericht, riep hij alle satrapen, prefecten, stadhouders, raadslieden, schatmeesters, rechters, politiemagistraten en alle bestuurders van de rechtsgebieden bijeen voor de indrukwekkende inwijdingsceremoniën. Nebukadnezar hoopte op die manier al zijn onderdanen in aanbidding te verenigen. De drie jonge Hebreeën die bij deze gelegenheid aanwezig waren, hielden aan hun aanbidding van Jehovah vast en weigerden aan deze nationale religieuze daad deel te nemen. — Da 3:1-30.
Tot op deze dag vieren de joden elk jaar in de maand december het feest dat zij Chanoeka noemen. Dit geschiedt ter herdenking van het Inwijdingsfeest (Hebr.: chanoek·kahʹ) dat gevierd werd nadat Judas de Makkabeeër in 165 v.G.T. de tempel gereinigd had, omdat die door Antiochus IV Epiphanes was ontwijd. — Jo 10:22; zie INWIJDINGSFEEST.