Kidron, Stroomdal van de
(Ki̱dron) [misschien van een grondwoord dat „donker zijn” betekent].
Een diep dal dat Jeruzalem van de Olijfberg scheidt en eerst zuidoostwaarts en vervolgens zuidwaarts langs de stad loopt. Het Kidrondal (Nahal Qidron), dat zelfs in de winter waterloos is (behalve bij uitzonderlijk zware regenval), begint op enige afstand ten N van de muren van Jeruzalem. Eerst is het een breed en ondiep dal, maar dan wordt het steeds nauwer en dieper totdat het tegenover het vroegere tempelterrein ongeveer 30 m diep en 120 m breed is. Verder naar het Z verenigde het Kidrondal zich met het Tyropeondal en het Dal van Hinnom. Vandaar liep het verder zuidoostwaarts door de dorre Wildernis van Juda naar de Dode Zee. Thans wordt het onderste deel van het dal Wadi en-Nar („Vuurdal”) genoemd, wat erop duidt dat het daar meestal heet en droog is.
GIHON nr. 2.) Niet ver van deze bron wordt het Kidrondal breder en vormt een open ruimte. Sommigen menen dat op deze plaats vroeger de „koningstuin” heeft gelegen. — 2Kon 25:4.
Langs de steile rotswand aan de O-zijde van het dal, tegenover Jeruzalem, vindt men in de rots uitgehouwen graven. Aan de W-zijde, ongeveer halverwege tussen het vroegere tempelterrein en de plaats waar het Tyropeondal en het Kidrondal samenkomen, bevindt zich de bron Gihon. (ZieToen koning David voor de opstandige Absalom vluchtte, stak hij te voet het Kidrondal over (2Sa 15:14, 23, 30). Daar Simeï David bij die gelegenheid vervloekte, werd het hem later door Salomo op straffe des doods verboden Jeruzalem te verlaten en het Kidrondal over te trekken (1Kon 2:8, 9, 36, 37). Door ditzelfde dal trok Jezus toen hij zich naar de hof van Gethsemane begaf (Jo 18:1). Tijdens de regering van de Judese koningen Asa, Hizkia en Josia werd het Kidrondal gebruikt als plaats waar voorwerpen die met afgoderij te maken hadden, werden vernietigd (1Kon 15:13; 2Kon 23:4, 6, 12; 2Kr 15:16; 29:16; 30:14). Het diende ook als begraafplaats (2Kon 23:6). Dit maakte het Kidrondal tot een onreine plaats, en het is daarom veelbetekenend dat de profetie van Jeremia in tegenstelling hiermee vooruitwees naar een tijd waarin „al de terrassen tot aan het stroomdal van de Kidron . . . iets heiligs voor Jehovah” zouden zijn. — Jer 31:40.