Kreupel, kreupelheid
Een lichamelijk gebrek dat iemand verhindert normaal te lopen. Sommige personen zijn wegens een aangeboren misvorming kreupel (Han 3:2; 14:8), maar in de meeste gevallen wordt kreupelheid door een ongeluk of een ziekte veroorzaakt.
Aäronitische priesterschap. Een kreupele nakomeling van Aäron kon niet als priester dienen, hoewel het hem was toegestaan van de dingen te eten die de priesterschap voor hun levensonderhoud ter beschikking werden gesteld (Le 21:16-23). Jehovah stelde voor zijn priesterschap een hoge maatstaf met betrekking tot lichamelijke geschiktheid, daar de priesters hem in zijn heiligdom vertegenwoordigden. Derhalve was ook Christus, de grote Hogepriester, „loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars”. — Heb 7:26.
Offers. Onder de Wet was het ook verboden kreupele dieren te offeren, omdat deze offers een afschaduwing vormden van het volmaakte offer van Christus (De 15:21; Le 22:19, 20). Omdat de afvallige Israëlieten deze wet overtraden, wees God hen terecht met de woorden: „Wanneer gij een kreupel . . . dier [ten slachtoffer] aanbiedt [zegt gij]: ’Het is niets kwaads.’ Breng het alstublieft eens naar uw stadhouder toe. Zal hij een welgevallen in u hebben, of zal hij u vriendelijk ontvangen? . . . Kan ik dat met welgevallen uit uw hand aannemen?” (Mal 1:8, 13) De apostel past dit vereiste blijkbaar in geestelijk opzicht op christenen toe, doordat hij hun dringend verzoekt hun „lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met [hun] denkvermogen”. — Ro 12:1.
Jakobs kreupelheid. Toen Jakob ongeveer 97 jaar was, worstelde hij een hele nacht met een gematerialiseerde engel van God. Hij slaagde erin de engel niet te laten gaan voordat deze hem gezegend had. Tijdens de worsteling raakte de engel de gewrichtsholte van Jakobs dijbeen aan, waardoor die werd ontzet. Sindsdien ging Jakob kreupel of mank (Ge 32:24-32; Ho 12:2-4). Op deze wijze werd Jakob er voortdurend aan herinnerd dat hij, hoewel hij ’met God [Gods engel] en met mensen gestreden had, zodat hij ten laatste had gezegevierd’, zoals de engel zei, toch niet werkelijk een machtige engel van God had verslagen. Alleen omdat het in overeenstemming met Gods wil was en hij het toestond, kon Jakob met de engel worstelen, om er blijk van te geven dat hij zich ten zeerste bewust was van de noodzaak door God gezegend te worden.
Consideratie. De Schrift dringt erop aan de kreupelen met consideratie te bejegenen. Job verklaarde dat hij in de tijd dat het hem nog goed ging, ’voeten voor de kreupele was geweest’ (Job 29:15). Jezus en zijn discipelen hadden mededogen met de zieken en de kreupelen en genazen veel van zulke personen. — Mt 11:4, 5; 15:30, 31; 21:14; Han 3:1-10; 8:5-7; 14:8-10.
Illustratief en figuurlijk gebruik. De Jebusieten illustreerden hun pocherige vertrouwen in de veiligheid van hun citadel toen zij honend tot David zeiden: „’Gij zult hier niet binnenkomen, maar de blinden en de kreupelen zullen u stellig wegjagen’, denkend: ’David zal hier niet binnenkomen.’” Zij hebben zulke personen misschien wel werkelijk als verdedigers op de muren gezet, zoals Josephus dit vermeldt (De joodse oudheden, VII, iii, 1), en dat kan de reden zijn waarom David zei: „Laat al wie de Jebusieten slaat, door middel van de watertunnel in contact komen met zowel de kreupelen als de blinden, die door Davids ziel gehaat worden!” Deze kreupelen en blinden waren het symbool van de David aangedane belediging door de Jebusieten en, wat nog ernstiger was, van hun honen van Jehovah’s legerscharen. David haatte de Jebusieten, alsook hun kreupelen en blinden, wegens deze arrogante houding. Misschien noemde hij in werkelijkheid de leiders der Jebusieten wel spottend ’de kreupelen en blinden’. — 2Sa 5:6-8.
Over de woorden in vers 8: „Vandaar dat men zegt: ’De blinde en de kreupele zullen niet in het huis komen’”, zijn meerdere verklaringen gegeven. In de tekst worden deze woorden niet aan David toegeschreven, wat erop kan duiden dat anderen deze zegswijze hadden geformuleerd met betrekking tot degenen die net als de Jebusieten pochten of al te zeer op hun zekere positie vertrouwden. De zegswijze zou ook kunnen betekenen: ’Niemand die omgang heeft met onaangename mensen als de Jebusieten zal binnenkomen.’ Anderen hebben de tekst als volgt weergegeven: „Omdat de blinde en de kreupele bleven zeggen: Hij zal dit huis niet binnenkomen”, of: „Omdat zij hadden gezegd, zelfs de blinde en de kreupele: Hij zal niet in het huis komen.” — Barretts Synopsis of Criticisms, Londen, 1847, Vol. II, Deel II, blz. 518; KJ, kanttekening.
Bij een latere gelegenheid vroeg Elia aan de Israëlieten: „Hoe lang zult gij nog op twee verschillende gedachten hinken? Indien Jehovah de ware God is, gaat hem volgen; maar is het Baäl, gaat hem volgen.” Destijds beweerden de Israëlieten Jehovah te aanbidden, maar zij aanbaden tegelijkertijd Baäl. Hun gang was onvast en wankelend, zoals die van een kreupele. Tijdens de krachtmeting die zich hierna voordeed, toen de profeten van Baäl tevergeefs van de ochtend tot de middag trachtten hun god tot een antwoord te bewegen, „bleven [zij] om het altaar hinken dat zij gemaakt hadden”. Dit kan een spottende beschrijving van de rituele dans of het gestrompel van de fanatieke Baälaanbidders zijn, of misschien hinkten zij omdat zij moe waren geworden van het lange, nutteloze ritueel. — 1Kon 18:21-29.
De begrippen „kreupel gaan” en „struikelen” worden als beeldspraak gebruikt om onregelmatigheid of onstandvastigheid in iemands levenswandel, doeleinden of spraak aan te duiden. Om Job zogenaamd te waarschuwen voor gevaren die op zijn weg lagen, zei Bildad over iemand die een slechte weg inslaat: „Het ongeluk staat gereed om hem kreupel te doen gaan” (Job 18:12). In een zelfde trant spraken David en Jeremia erover dat hun vijanden erop wachtten dat zij een wankele stap zouden doen, ja, loerden op hun kreupel gaan, zodat, zoals Jeremia’s vijanden zeiden, „wij hem kunnen overmeesteren en onze wraak op hem kunnen nemen” (Jer 20:10; Ps 38:16, 17). De vijanden van Jezus Christus zouden graag zien dat Jezus in zijn woorden struikelde, zodat zij hem „op grond van zijn woorden in de val konden laten lopen”. — Mt 22:15.
Spreekwoordelijk gebruik. „Als een die zijn voeten verminkt [waardoor hij kreupel zou worden], als een die louter geweld drinkt, is hij die zaken in de hand van een verstandeloze legt”, zei de wijze koning Salomo. Wie een verstandeloze opdraagt iets voor hem te doen, schaadt in feite zijn eigen belangen. Hij zal beslist ervaren dat zijn voorgenomen werk ineenstort, waardoor hij zichzelf schade berokkent. — Sp 26:6.
De daaropvolgende spreuk bevat een soortgelijke illustratie: „Hebben de benen van de kreupele water naar boven gehaald? Dan is er een spreuk in de mond der verstandelozen” (Sp 26:7). In de oudheid was het — vooral in steden die op een heuvel waren gebouwd — vaak nodig een ladder of een lange trap af te gaan om uit een bron water naar boven te halen. Wanneer een verstandeloze tracht een spreuk te bezigen of toe te passen, doet hij dit net zo gebrekkig en ondoeltreffend als een kreupele die tracht water een trap op te dragen.
Gods natie uit de oudheid. Toen Jehovah het herstel van zijn volk voorzei, beloofde hij dat hij hen zou sterken opdat zij Babylon konden verlaten en de gevaarlijke terugreis naar het verwoeste Jeruzalem konden ondernemen. Elke eventuele geestelijke kreupelheid, aarzeling of besluiteloosheid zou verwijderd worden. Bij monde van de profeet Jesaja moedigde God hen aan met de woorden: „In die tijd zal de kreupele klimmen net als een hert” (Jes 35:6). Gods natie was kreupel gegaan en ten val gekomen, doordat ze in gevangenschap was geraakt, maar „op die dag”, zei Jehovah, „wil ik haar vergaderen die kreupel ging; . . . en ik zal haar die kreupel ging, stellig tot een overblijfsel maken, en haar die ver verwijderd was, tot een machtige natie”. — Mi 4:6, 7; Ze 3:19.
Ter verdere vertroosting van zijn volk beloofde Jehovah als hun Koning dat hij hen tegen aanvallers zou beschermen. Hij vergeleek de hulpeloosheid van Sions vijanden met een schip waarvan de tuigage loshangt, waarvan de mast wiebelt en dat geen zeil meer heeft. Vervolgens zei hij: „In die tijd zal er zelfs buit [van de vijand] in overvloed verdeeld moeten worden; zelfs de kreupelen zullen werkelijk een grote roof vergaren.” Er zou zo veel buit zijn dat zelfs degenen die gewoonlijk niet aan het plunderen konden deelnemen, er in die tijd een aandeel aan konden hebben. — Jes 33:23.
Consideratie met de geestelijk kreupelen. De christelijke schrijver van de brief aan de Hebreeën wees erop dat er onder hen veel geestelijk onrijpe personen waren, die meer vorderingen moesten maken (Heb 5:12-14). Na over streng onderricht gesproken te hebben, zei hij vervolgens: „Blijft rechte paden voor uw voeten maken, opdat wat kreupel is niet ontwricht raakt, maar veeleer gezond gemaakt wordt” (Heb 12:13). Zelfs de sterkeren dienden er nauwlettend op toe te zien hoe zij op hun christelijke levensweg wandelden, opdat de zwakkeren, de geestelijk ’kreupelen’, niet zouden struikelen of zich niet zouden bezeren. Indien degenen die sterker in het geloof waren, hun geestelijke vrijheid zouden gebruiken om bepaalde dingen te doen louter omdat ze geoorloofd waren, zouden degenen die zwakker in het geloof waren, door hun handelwijze tot struikelen gebracht kunnen worden. — Ro 15:1.
De apostel Paulus licht dit beginsel toe aan de hand van de kwestie van eten en drinken (Ro 14:13-18, 21). In dit schriftgedeelte geeft hij onder meer de raad: „Neemt . . . deze beslissing, een broeder geen struikelblok in de weg te leggen noch iets waarover hij kan vallen.” Hij zegt: „Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt.” — Vgl. 1Kor 8:7-13.
Daarentegen moet een christen — zoals de apostel te kennen geeft — zijn eigen geestelijke ’benen’ sterken, opdat hij niet door wat er gebeurt of door wat iemand anders doet, mank wordt gemaakt of tot struikelen wordt gebracht. Hij dient zich te sterken, zodat hij standvastig de christelijke levensweg blijft volgen. Paulus zegt: „Laat degene die eet, niet neerzien op degene die niet eet, en laat degene die niet eet, geen oordeel vellen over degene die eet, want God heeft hem aanvaard” (Ro 14:3). De psalmist bracht dit beginsel als volgt tot uitdrukking: „Overvloedige vrede behoort hun toe die uw wet liefhebben, en voor hen is er geen struikelblok” (Ps 119:165). Degenen die Gods wet liefhebben, zullen er door niets toe worden gebracht geestelijk kreupel of mank te worden.
Volledige genezing. Kreupelheid heeft al heel wat tranen doen vloeien. Doch net zoals Jezus Christus vele kreupelen en verminkten heeft genezen toen hij op aarde was, en zelfs verdorde lichaamsdelen herstelde (Mr 3:1, 5; vgl. Lu 22:50, 51), zal Gods Zoon door middel van „een nieuwe hemel” wederom soortgelijke genezingen verrichten. Als de door God aangestelde Hogepriester en Koning zal hij de mensen volledig genezen en aldus elke traan uit hun ogen wegwissen. — Mt 8:16, 17; Opb 21:1, 4.