Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Medelijden

Medelijden

Een gevoel van deernis jegens personen die lijden ondergaan of in nood verkeren, of jegens ieder schepsel dat misschien hardvochtig behandeld is. Het meervoudige zelfstandig naamwoord ra·chamimʹ duidt op „medelijden”, „barmhartigheden” of „innerlijke gevoelens” (Ge 43:14, 30; 1Kr 21:13; Ps 40:11; zie BARMHARTIGHEID). Het Griekse werkwoord splag·chniʹzo·mai (spreek uit: splan·chniʹdzo·mai) betekent „door medelijden of mededogen bewogen”, „medelijden hebben of gevoelen”. Deze term is afgeleid van het zelfstandig naamwoord splagʹchna (spreek uit: splanʹchna), wat letterlijk „ingewanden” betekent (Han 1:18). Aangezien sterke emoties een uitwerking op de inwendige lichaamsorganen kunnen hebben, wordt het Griekse zelfstandig naamwoord splagʹchna vaak gebruikt in de zin van „tedere genegenheden” of „gevoelens van teder mededogen”. — Zie GENEGENHEID.

Jehovah God gaf het voorbeeld in het betonen van medelijden jegens degenen die in benauwdheid verkeren, en hij kan mensen ertoe bewegen dit liefdevolle gevoel tot uitdrukking te brengen. Daarom kon koning Salomo terecht bidden of Jehovah de Israëlieten, wanneer zij wegens hun ontrouw in gevangenschap zouden geraken, voor het aangezicht van hun veroveraars tot voorwerpen van medelijden wilde maken (1Kon 8:50). Dat dit gebed werd verhoord, wordt bewezen door wat de geïnspireerde psalmist schreef: „Hij vergunde hun dan, voorwerpen van medelijden te zijn voor het aangezicht van allen die hen gevangen hielden” (Ps 106:46). Mettertijd bracht Jehovah dan ook een berouwvol overblijfsel naar hun land terug (Jer 33:26; Ezr 1:1-4). En in overeenstemming met Jehovah’s wil verleende koning Artaxerxes Nehemia toestemming om Jeruzalem te herbouwen. — Ne 1:11–2:6.

In het betonen van medelijden weerspiegelde Jezus Christus de persoonlijkheid van zijn Vader op volmaakte wijze. Zelfs toen hij door de scharen in zijn privacy werd gestoord, „had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mt 9:36; Mr 6:34). Wanneer Jezus mensen zag die iemand in de dood verloren hadden of die melaats of blind waren, werd hij door medelijden bewogen en genas hen door een wonder (Mt 14:14; 20:30-34; Mr 1:40, 41; Lu 7:12, 13). Ook was het uit medelijden met de schare die al drie dagen bij hem was zonder iets gegeten te hebben, dat de Zoon van God hen door een wonder van voedsel voorzag. — Mt 15:32-38; Mr 8:2-9.

Discipelen van Jezus Christus kunnen zijn voorbeeld en dat van zijn Vader navolgen door degenen die in moeilijkheden verkeren bereidwillig en blijmoedig te helpen en allen die oprecht berouw hebben van hun zonden en van ganser harte tot Jehovah terugkeren, vriendelijk op te nemen (Mt 18:21-35; Lu 10:30-37; 15:11-32). Zij kunnen er aldus van overtuigd zijn dat de Almachtige hen met barmhartigheid zal blijven bejegenen. — Mt 5:7.