Nehemia, Het boek
Een boek van de Hebreeuwse Geschriften dat voornamelijk gebeurtenissen verhaalt die zich kort voor en tijdens Nehemia’s stadhouderschap in Juda hebben afgespeeld (Ne 5:14; 13:6, 7). De eerste woorden van dit geïnspireerde verslag identificeren de schrijver als „Nehemia, de zoon van Hachalja” (1:1), en een groot deel ervan is in de eerste persoon geschreven.
Beschreven periode en wanneer geschreven. Het historische bericht begint met een verwijzing naar de maand Kislev (november/december) van een zeker 20ste jaar (Ne 1:1). Zoals uit Nehemia 2:1 blijkt, moet dit het 20ste jaar van Artaxerxes’ regering zijn. Klaarblijkelijk begon dit 20ste jaar niet in Nisan (maart/april), want Kislev van het 20ste jaar zou dan niet kunnen voorafgaan aan de in Nehemia 2:1 genoemde Nisan van hetzelfde 20ste jaar. Het kan dus zijn dat Nehemia een eigen tijdrekening heeft gebruikt en het maanjaar liet beginnen met Tisjri (september/oktober), de maand die de joden thans officieel erkennen als het begin van hun burgerlijk jaar. Een andere mogelijkheid is dat de regering van de koning werd gerekend vanaf de feitelijke datum waarop de monarch de troon besteeg. Dit zou zo kunnen zijn hoewel, zoals uit spijkerschrifttabletten blijkt, de Babylonische schrijvers de regeringsjaren van de Perzische koning op hun gebruikelijke basis, van Nisan tot Nisan, berekenden.
Betrouwbaar historisch bewijsmateriaal en de vervulling van bijbelse profetieën wijzen op 455 v.G.T. als het jaar waarin Nisan van het 20ste jaar van Artaxerxes’ regering viel. (Zie PERZIË, PERZEN [De regering van Xerxes en van Artaxerxes].) Dienovereenkomstig zou de Kislev voorafgaande aan Nisan van dat 20ste jaar in 456 v.G.T. vallen en het 32ste jaar van Artaxerxes’ regering (de laatste datum die in Nehemia [13:6] wordt genoemd) zou een gedeelte van 443 v.G.T. omvatten. Derhalve behandelt het boek Nehemia een periode van Kislev 456 v.G.T. tot enige tijd na 443 v.G.T.
In het 32ste jaar van Artaxerxes’ regering vertrok Nehemia uit Jeruzalem. Bij zijn terugkeer bemerkte hij dat de joden de priesters en de levieten niet ondersteunden, dat de sabbatswet geschonden werd, dat velen buitenlandse vrouwen hadden getrouwd en dat de nakomelingen uit de gemengde huwelijken niet eens de taal van de joden konden spreken (Ne 13:10-27). Dat de toestanden zo verslechterd waren, duidt erop dat Nehemia geruime tijd afwezig moet zijn geweest. Maar er kan niet precies vastgesteld worden hoe lang na 443 v.G.T. Nehemia het boek dat zijn naam draagt, heeft voltooid.
Overeenstemming met andere bijbelboeken. Het boek Nehemia verheerlijkt Jehovah God. Hij wordt daarin geopenbaard als de Schepper (Ne 9:6; vgl. Ge 1:1; Ps 146:6; Opb 4:11), een God die de oprechte gebeden van zijn dienstknechten verhoort (Ne 1:11–2:8; 4:4, 5, 15, 16; 6:16; vgl. Ps 86:6, 7) en de Verdediger van zijn volk (Ne 4:14, 20; vgl. Ex 14:14, 25). Hij is „een God van daden van vergeving, goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid” (Ne 9:17; vgl. Nu 14:18), „de God van de hemel, de grote en vrees inboezemende God, die het verbond en de liefderijke goedheid in acht neemt jegens degenen die hem liefhebben en zijn geboden onderhouden”. — Ne 1:5; vgl. De 7:9, 10, 21.
Het boek Nehemia bevat talrijke toespelingen op de Wet. Onder andere wordt er melding gemaakt van de rampspoeden die het gevolg zouden zijn van ongehoorzaamheid, en de zegeningen die uit berouw zouden voortvloeien (Le 26:33; De 30:4; Ne 1:7-9); verder wordt er gesproken over leningen (Le 25:35-38; De 15:7-11; Ne 5:2-11), echtverbintenissen met buitenlanders (De 7:3; Ne 10:30), sabbatten, kwijtschelding van schulden (Ex 20:8; Le 25:4; De 15:1, 2; Ne 10:31), het altaarvuur (Le 6:13; Ne 10:34), het Loofhuttenfeest (De 31:10-13; Ne 8:14-18), en over het feit dat de Moabieten en de Ammonieten niet in de gemeente van Israël mochten komen (De 23:3-6; Ne 13:1-3), alsook over tienden, eerstelingen en bijdragen. — Ex 30:16; Nu 18:12-30; Ne 10:32-39.
Bovendien staan in dit boek historische inlichtingen die ook elders in de Hebreeuwse Geschriften te vinden zijn (Ne 9:7-35; 13:26; vgl. Ne 13:17, 18 met Jer 17:21-27). En de eigentijdse geschiedenis die in het verslag staat opgetekend, maakt duidelijk wat in andere bijbelpassages te lezen is. Psalm 123 en 129 vinden een historische parallel in wat Nehemia en de andere joden in verband met de herbouw van de muur van Jeruzalem hebben doorgemaakt (Ne 4:1-5, 9; 6:1-14). Dat Jehovah Artaxerxes ertoe bewoog Zijn wil te doen door Nehemia’s verzoek om de muur van Jeruzalem te herbouwen in te willigen, is een historisch gegeven waardoor wordt toegelicht wat in Spreuken 21:1 staat: „Het hart van een koning is als waterstromen in de hand van Jehovah. Overal waarheen het hem behaagt, wendt hij het.” — Ne 2:4-8.
Zowel het boek Ezra (2:1-67) als het boek Nehemia (7:6-69) vermeldt het aantal ballingen uit verschillende families of huizen dat met Zerubbabel uit de Babylonische ballingschap terugkeerde. De verslagen stemmen overeen in de vermelding van het feit dat er buiten de slaven en de zangers in totaal 42.360 Israëlieten terugkeerden (Ezr 2:64; Ne 7:66). Er zijn echter verschillen in de voor elke familie of elk huis opgegeven aantallen, en in beide opsommingen leveren de afzonderlijke getallen een totaal op dat veel lager ligt dan 42.360. Veel geleerden gaan van het standpunt uit dat deze varianten aan afschrijffouten te wijten zijn. Hoewel dit aspect niet helemaal genegeerd kan worden, zijn er andere mogelijke verklaringen voor de verschillen.
Het kan zijn dat Ezra en Nehemia hun opsommingen op verschillende bronnen hebben gebaseerd. Ezra kan bijvoorbeeld een document hebben gebruikt waarop degenen vermeld stonden die zich aanmeldden om naar hun eigen land terug te keren, terwijl Nehemia zijn gegevens overgenomen kan hebben van een lijst waarop degenen vermeld stonden die werkelijk terugkeerden. Aangezien er priesters waren die hun afstamming niet konden vaststellen (Ezr 2:61-63; Ne 7:63-65), is het niet onredelijk te concluderen dat veel van de andere Israëlieten met hetzelfde probleem zaten. Dientengevolge zou het aantal van 42.360 het eindtotaal kunnen zijn van de aantallen uit elke familie plus vele anderen die hun afstamming niet konden vaststellen. Later hebben sommigen misschien echter toch hun juiste afstammingslijn kunnen vaststellen. Dit zou kunnen verklaren hoe een schommeling in aantallen toch op hetzelfde totaal kon uitkomen.
[Kader op blz. 428]
HOOFDPUNTEN UIT NEHEMIA
Gebeurtenissen in verband met de herbouw van de muren van Jeruzalem en de daaropvolgende uitbanning van verkeerde praktijken onder de joden
Het boek behandelt een periode die meer dan tachtig jaar na de terugkeer van de joden uit de Babylonische ballingschap begint
Jeruzalems muren worden ondanks tegenstand herbouwd
In Susan hoort Nehemia over de vervallen staat waarin Jeruzalems muur verkeert; hij bidt om Jehovah’s steun, vraagt vervolgens aan de Perzische monarch Artaxerxes toestemming om erheen te gaan en de stad en haar muur te herbouwen; Artaxerxes willigt dit verzoek in (1:1–2:9)
In Jeruzalem aangekomen, inspecteert Nehemia ’s nachts de vervallen muren; daarna onthult hij de joden zijn voornemen om de muren te herbouwen (2:11-18)
Sanballat, Tobia en Gesem — allen buitenlanders — werken de herbouw tegen; eerst proberen zij het met spot, vervolgens spannen zij samen om tegen Jeruzalem te strijden; Nehemia bewapent de werkers, en zij zetten de bouw voort (2:19–4:23)
Komplotten tegen Nehemia zelf falen, en de muur wordt in 52 dagen voltooid (6:1-19)
De muur wordt ingewijd; tijdens de plechtigheid marcheren twee dankkoren en optochten in tegengestelde richting over de muur en ontmoeten elkaar bij de tempel; er heerst grote vreugde (12:27-43)
De aangelegenheden van Jeruzalem worden in orde gebracht
Nadat de muur voltooid is, beveiligt Nehemia Jeruzalem met poorten en wijst poortwachters, zangers en levieten hun taken toe; hij geeft Hanani en Hananja het bevel over de stad (7:1-3)
Nehemia laat een geslachtsregister van het volk opstellen; hij vindt het boek van het geslachtsregister van degenen die met Zerubbabel uit Babylon waren teruggekeerd; priesters die hun afstamming niet kunnen vaststellen, mogen geen dienst verrichten ’totdat de priester met Urim en Tummim optreedt’ (7:5-73)
Jeruzalem heeft te weinig inwoners, dus wordt één op elke tien van het volk door het lot aangewezen om in de stad te wonen (7:4; 11:1, 2)
Er worden krachtsinspanningen gedaan om de geestelijke toestand van de joden te verbeteren
Rijke joden verklaren zich bereid hun arme broeders, aan wie zij ten onrechte tegen rente hebben geleend, schadeloosstelling te geven (5:1-13)
Op een openbare bijeenkomst leest Ezra de Wet voor en hij en zekere levieten verklaren die; het volk weent maar wordt aangemoedigd zich te verheugen omdat het een heilige dag is; zij verheugen zich ook omdat zij het voorgelezene begrijpen (8:1-12)
De volgende dag verneemt het volk bij het voorlezen van de Wet meer over het Loofhuttenfeest; zij vieren het feest vervolgens met grote vreugde (8:13-18)
Daarna komt het volk bijeen om hun nationale zonden te belijden en terug te blikken op Jehovah’s bemoeienissen met Israël; zij leggen ook een eed af om de Wet te houden, geen huwelijken met buitenlanders aan te gaan en de verplichting op zich te nemen om de tempel in stand te houden en de daarmee verband houdende diensten te ondersteunen (9:1–10:39)
Na de inwijding van de muur wordt er nogmaals in het openbaar uit de Wet voorgelezen; wanneer zij inzien dat Ammonieten en Moabieten niet in de gemeente toegelaten mogen worden, beginnen zij „het gehele gemengde gezelschap” van Israël af te zonderen (13:1-3)
Na een langdurige afwezigheid keert Nehemia naar Jeruzalem terug en ontdekt dat de toestanden verslechterd zijn; hij reinigt de eetzalen, gelast dat er tienden worden bijgedragen ter ondersteuning van de levieten en de zangers, zorgt ervoor dat de sabbat wordt gehouden en wijst degenen terecht die buitenlandse vrouwen hebben getrouwd (13:4-30)