Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Noach

Noach

(No̱ach) [Hebr.: Noʹach, waarschijnlijk: Rust; Vertroosting].

Zoon van Lamech en tiende in de afstammingslijn van Adam via Seth; geboren in 2970 v.G.T., 126 jaar na Adams dood. Toen zijn vader Lamech hem de naam Noach gaf, zei hij: „Deze zal ons troost schenken voor ons werk en voor de smart van onze handen ten gevolge van de aardbodem, die door Jehovah vervloekt is.” — Ge 5:28-31.

Onberispelijk onder zijn tijdgenoten. De wereld waarin Noach leefde, was volledig ontaard. Destijds hadden engelen die hun oorspronkelijke positie en juiste woonplaats hadden verlaten, vrouwen getrouwd en nakomelingen voortgebracht, „mannen van vermaardheid”, die het geweld op aarde aanwakkerden (Ge 6:1-4; Ju 6). Het kwam zo ver dat „elke neiging van de gedachten van [’s mensen] hart te allen tijde alleen maar slecht was”, en de aarde werd „verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven” (Ge 6:5, 11, 12). Maar Noach liet zich niet verderven. Gods Woord zegt over hem: „Noach was een rechtvaardig man. Hij betoonde zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de ware God” (Ge 6:8, 9). Noach kon „onberispelijk” worden genoemd omdat hij in tegenstelling met die goddeloze wereld volledig beantwoordde aan wat God van hem verlangde. — Vgl. Ge 6:22; zie VOLMAAKTHEID.

Jehovah neemt zich voor die wereld te vernietigen. Jehovah stelde een tijdslimiet aan het bestaan van die goddeloze wereld, door te zeggen: „Mijn geest zal niet voor onbepaalde tijd ten aanzien van de mens werkzaam zijn, omdat hij toch vlees is. Bijgevolg zullen zijn dagen honderd twintig jaar bedragen” (Ge 6:3). Dit was een van God afkomstige rechterlijke uitspraak. Ongeveer twintig jaar daarna werd Noachs eerste zoon (waarschijnlijk Jafeth) geboren (2470 v.G.T.), en het verslag geeft te kennen dat er twee jaar later nog een zoon, Sem, werd geboren. Wanneer Cham werd geboren wordt niet vermeld, maar deze drie zonen waren volwassen en getrouwd toen God Noach gebood een ark te bouwen. Bijgevolg restten er toen waarschijnlijk nog slechts veertig of vijftig jaar tot aan de Vloed (Ge 6:13-18). Noach, met wie Jehovah inmiddels een verbond had gesloten (Ge 6:18), ging nu, bijgestaan door zijn gezin, aan het werk als een arkbouwer en „een prediker van rechtvaardigheid”, waarbij hij dat goddeloze geslacht waarschuwde voor de ophanden zijnde vernietiging. — 2Pe 2:5.

Door de Vloed heen bewaard. De mensen geloofden niet dat God zou ingrijpen en een goddeloze wereld zou vernietigen. Het was derhalve aan Noachs krachtige geloof te danken dat hij, in onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, deed „naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Ge 6:22). Wegens zijn onwankelbare geloof in Jehovah nam de christelijke schrijver van het boek Hebreeën hem op in zijn vermelding van die „grote wolk van getuigen”. Hij schreef: „Door geloof heeft Noach, nadat hem een goddelijke waarschuwing was gegeven aangaande dingen die nog niet werden gezien, godvruchtige vrees aan de dag gelegd en een ark gebouwd tot redding van zijn huisgezin; en door dit geloof heeft hij de wereld veroordeeld, en hij is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is.” — Heb 11:7; 12:1.

Zeven dagen voordat de wateren van de Vloed begonnen te vallen, gebood Jehovah Noach de dieren in de ark bijeen te brengen. Op de zevende dag van die week „ging [Noach] vóór het losbreken van de wateren van de geweldige vloed naar binnen, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem, de ark in. . . . Daarna sloot Jehovah de deur achter hem.” Op diezelfde dag ’kwam de vloed en vernietigde hen allen’. — Ge 7:1-16; Lu 17:27.

Doordat allen die zich in de ark bevonden, gespaard bleven, werd het voortbestaan van het leven van mens en dier gewaarborgd. Ook de ware aanbidding overleefde de catastrofe, en door bemiddeling van Noach en zijn gezin zorgde God ervoor dat het scheppingsverslag — alsmede een systeem om de tijd terug te kunnen rekenen tot aan de schepping van de mens — en de oorspronkelijke taal (later Hebreeuws genoemd) behouden bleef. Noach hield tijdens zijn verblijf in de ark een nauwkeurig logboek van belangrijke gebeurtenissen bij. — Ge 7:11, 12, 24; 8:2-6, 10, 12-14.

Zegen na de Vloed en het regenboogverbond. Na ongeveer een jaar verlieten Noach en zijn gezin de ark en betraden een nog maar pas door het water gereinigde aarde. De ark was op de bergen van Ararat komen te rusten. Uit waardering voor Jehovah’s liefderijke goedheid, zijn barmhartigheid en beschermende hand, bouwde Noach een altaar en offerde „enkele van alle reine dieren en van alle reine vliegende schepselen” als slachtoffer voor Jehovah. Dit behaagde Jehovah, en hij onthulde aan Noach dat hij de aarde nooit meer zou vervloeken en nooit meer aan al wat leeft een slag zou toebrengen, zoals hij had gedaan. Er zou altijd „zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht” zijn. — Ge 8:18-22.

Jehovah zegende de overlevenden van de Vloed en gebood hun: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde.” Vervolgens vaardigde hij nieuwe verordeningen uit voor hun welzijn: (1) In zijn goedgunstigheid stond hij hun toe ook het vlees van dieren te nuttigen; (2) maar aangezien de ziel in het bloed is, mocht het bloed niet gegeten worden; (3) de door een rechtmatig aangestelde autoriteit te voltrekken doodstraf werd ingesteld. Deze wetten zouden bindend zijn voor alle mensen, daar zij allen kinderen van Noachs drie zonen zouden zijn. — Ge 1:28; 9:1-7; 10:32.

Nadat Jehovah deze verordeningen had bekendgemaakt, zei hij verder: „En ik voor mij, zie, ik richt mijn verbond met ulieden op en met uw nageslacht na u, en met elke levende ziel die bij u is, van het gevogelte, van de viervoetige dieren en van alle levende schepselen der aarde met u . . . Ja, ik richt waarlijk mijn verbond met u op: Nooit meer zal alle vlees door wateren van een geweldige vloed worden afgesneden, en nooit meer zal er een geweldige vloed komen om de aarde te verderven.” De regenboog is tot op deze dag een „teken” van of herinnering aan dit verbond. — Ge 9:8-17; Jes 54:9.

Noachs dronkenschap. Noach leefde na de Vloed nog 350 jaar. Het verslag vermeldt openhartig en eerlijk: „Nu begon Noach als landman en ging een wijngaard planten. Voorts dronk hij van de wijn en raakte bedwelmd, waarop hij zich midden in zijn tent ontblootte” (Ge 9:20, 21). Dit wil niet zeggen dat Noach een gewoontedrinker was. De bijbel bericht dit voorval om te laten zien tegen welke achtergrond het ermee verband houdende incident, een gebeurtenis die van grote invloed was op de wereldgeschiedenis, zich afspeelde. Noach had vóór de Vloed niet meegedaan met het ’drinken’ waaraan de mensen van die goddeloze samenleving destijds zich te buiten gingen, die zich bij hun feestvieren ongetwijfeld bedronken. Zulke dingen stompten hun zinnen af en droegen er ongetwijfeld toe bij dat zij Gods waarschuwing negeerden en er geen acht op sloegen „totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde”. — Mt 24:38, 39; Lu 17:27.

Terwijl Noach in zijn tent lag te slapen, raakte Cham, en misschien ook zijn zoon Kanaän, betrokken bij de een of andere respectloze daad jegens Noach. In het verslag staat: „Ten slotte ontwaakte Noach uit zijn wijnroes en hij kwam te weten wat zijn jongste zoon hem had aangedaan.” De algemene opvatting is dat er met de „jongste zoon” van Noach op Cham wordt geduid. Maar in de bijbel wordt met de uitdrukking zoon soms een kleinzoon bedoeld, in dit geval Kanaän. Wat de situatie ook geweest is, Cham, Kanaäns vader, ging het aan zijn twee broers vertellen in plaats van Noach te bedekken, zoals zij dat vervolgens deden. Toen Noach van het voorval hoorde, vervloekte hij Kanaän en zegende Sems God, Jehovah. — Ge 9:20-27.

Nimrods opstand. Noach was de eerste patriarch van de samenleving na de Vloed (Ge 10:1-32). Niettemin stak tijdens zijn leven de valse religie de kop weer op onder de aanhangers van Nimrod, zoals bleek uit hun opstandige poging om „een toren [te bouwen] waarvan de top tot in de hemel reikt”, uit vrees dat zij „over de gehele oppervlakte der aarde” verstrooid zouden worden. Dit was lijnrecht in strijd met Gods gebod om ’de aarde te vullen’ en hield ook opstand in tegen Noachs positie als Gods profeet. Noach stierf ongeveer twee jaar voor de geboorte van Abraham. Hij was dus nog in leven toen Jehovah zijn oordeel aan de bouwers van de toren van Babel voltrok en die opstandelingen verstrooid werden over de oppervlakte van de aarde. Noach en Sem waren niet bij de torenbouw betrokken en hun taal werd dientengevolge niet door de spraakverwarring aangetast, maar zij bleven de oorspronkelijke taal spreken die God aan Adam had gegeven. — Ge 9:1, 28, 29; 11:1-9.

Een profetisch voorbeeld. De profeten Jesaja, Ezechiël en Jezus Christus, alsook de apostelen Petrus en Paulus spraken allen over Gods dienstknecht Noach. Jezus en Petrus tonen aan dat Noachs dagen profetisch vooruitwezen naar „de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen” en een toekomstige „dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen”. Doordat Jehovah Noach en zijn gezin spaarde toen hij die goddeloze wereld vernietigde, ’stelde hij voor goddelozen een voorbeeld van komende dingen’. — 2Pe 3:5-7; 2:5, 6; Jes 54:9; Ez 14:14, 20; Mt 24:37-39; Heb 11:7; 1Pe 3:20, 21.