Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Onderricht

Onderricht

Het geheel van richtlijnen (voorschriften) of onderwijzingen die opgevolgd moeten worden. Het Hebreeuwse werkwoord ja·rahʹ betekent „onderrichten; voorschrijven; onderwijzen”. De Hebreeuwse term leʹqach (onderricht) betekent in wezen „een nemen” (De 32:2; vgl. Jer 9:20, waar het verwante werkwoord voorkomt in de uitdrukking „moge uw oor het woord van zijn mond in zich opnemen”). Dezelfde term wordt in Spreuken 16:21 weergegeven met „overredingskracht”. Het Griekse pai·deuʹo betekent „onderrichten; tuchtigen; streng onderrichten”, en het Griekse ka·teʹche·o betekent „mondeling onderwijzen; onderrichten”.

Jehovah is de „Grootse Onderwijzer” van zijn volk (Jes 30:20), en degenen die zijn onderricht ontvangen, zijn verplicht er in overeenstemming mee te handelen — zij „willen zijn paden bewandelen” en „zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen” (Jes 2:3, 4; Mi 4:2, 3). Met waardering voor de waarde van Jehovah’s onderricht en met het verlangen zich ernaar te richten, bidden zijn dienstknechten: „Onderricht mij, o Jehovah, omtrent uw weg. Ik zal in uw waarheid wandelen. Verenig mijn hart om uw naam te vrezen.” — Ps 86:11; 27:11; 119:33.

In het oude Israël stelde Jehovah de priesters aan om zijn volk te onderrichten. Hoe belangrijk het was om het via dit kanaal ontvangen onderricht op te volgen, werd door Mozes beklemtoond met de woorden: „Gij moet . . . handelen overeenkomstig het woord dat zij u van die plaats welke Jehovah zal uitkiezen, zullen meedelen; en gij moet zorgvuldig handelen naar alles waaromtrent zij u onderrichten. Overeenkomstig de wet die zij aan u zullen uiteenzetten, en volgens de rechtsbeslissing die zij u zullen bekendmaken, dient gij te handelen. Gij moogt niet afwijken van het woord dat zij u zullen meedelen, noch naar rechts noch naar links” (De 17:10, 11; 24:8). Aan de leden van de christelijke gemeente schreef de apostel Paulus: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Ro 15:4). Wij doen er daarom goed aan ons vertrouwd te maken met de geboden, acht te slaan op de eraan ten grondslag liggende beginselen, goed op de hoogte te raken met de overal in het geïnspireerde Woord van God vervatte lessen en ze vervolgens in ons eigen leven toe te passen. — Zie OPENBARE ONDERWIJZER.

Zoals in Job 12:7-10 wordt verklaard, kunnen zelfs de huisdieren en de aarde ons onderrichten (Sp 6:6). Verstandige mensen zullen hierin het bewijs zien van de scheppingsmacht van God alsook van het feit dat alle leven van God afhankelijk is. Mensen die in gebreke blijven in harmonie met dit overweldigende bewijs te handelen, zijn, zoals de apostel Paulus schreef, „niet te verontschuldigen”. — Ro 1:20.

Degenen die discipelen van Jezus Christus werden, spraken hem met Onderwijzer aan en erkenden aldus zijn autoriteit en hun verantwoordelijkheid om zijn leiding te volgen (Lu 5:5; 9:33). Ook een groep van tien melaatsen sprak hem op deze wijze aan toen zij hem dringend verzochten hun barmhartig te zijn. — Lu 17:13.

Hoewel het ontvangen onderricht opgevolgd moet worden en niet louter wordt gegeven om mensen aangenaam bezig te houden, kan het op een verkwikkende wijze worden gegeven. Jehovah gaf Mozes de opdracht Israël een lied te leren waarin hij zei: „Mijn onderricht zal druipen als de regen, mijn rede zal druppelen als de dauw, als zachte regens op het gras” (De 32:2). Paulus schreef aan de christelijke opziener Timotheüs dat hij „met zachtaardigheid degenen [moest onderrichten] die niet gunstig gezind zijn, daar God hun misschien berouw geeft, hetwelk tot een nauwkeurige kennis van de waarheid leidt” (2Ti 2:25). Onderricht kan echter streng onderricht in de vorm van kastijding inhouden. Zulk streng onderricht is niet altijd gemakkelijk te aanvaarden, maar wanneer men er gunstig op reageert, zal het ’een vreedzame vrucht, namelijk rechtvaardigheid’, afwerpen. — Heb 12:7-11.

Niet alle onderricht wordt gegeven door iemand die de juiste motivatie heeft, en ook strekt het de ontvanger ervan niet noodzakelijkerwijs tot nut. „Mozes [werd] in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht”, maar toen hij veertig jaar was, identificeerde hij zich openlijk met de Hebreeën en gaf op wat in het koninklijke hof van Egypte zijn erfenis had kunnen zijn (Han 7:22). Jesaja sprak over profeten in Israël die vals onderricht gaven, en Micha schreef over priesters die „alleen om een prijs” onderrichtten (Mi 3:11; Jes 9:15). Sommige personen waren zo dwaas om zich voor onderricht tot gegoten beelden te wenden (Hab 2:18). De soldaten die Jezus’ graf hadden bewaakt, waren na omkoping bereid om overeenkomstig het hun gegeven onderricht te handelen door te liegen met betrekking tot wat er met Jezus’ lichaam was gebeurd. — Mt 28:12-15.