Overmoed, aanmatiging
Meer op zich nemen dan juist of gepast is of waartoe men bevoegd is; onbeschaamd, driest handelen of denken; zich ongepaste vrijheden veroorloven; iets in onbezonnen verzet doen. De woorden zijn verwant aan hoogmoed, arrogantie, trots en driestheid. Antoniemen zijn zachtmoedigheid en bescheidenheid.
Trots en toorn leiden tot aanmatiging. Het Hebreeuwse woord za·dhōnʹ, dat met „aanmatiging” en „overmoed” is vertaald, is afgeleid van het werkwoord zidh, dat „koken; verhit worden” betekent (Ge 25:29; Ex 21:14). De hitte van toorn of trots kan iemand ertoe brengen onbezonnen te handelen, driest te worden en zijn bevoegdheden te overschrijden. De spreuk luidt: „Overmoedige, aanmatigende snoever is de naam van degene die in een verbolgen opwelling van overmoed handelt” (Sp 21:24). In Deuteronomium 1:43 wordt de werkwoordsvorm gebruikt om de handelwijze van het volk Israël te beschrijven toen het ongehoorzaam was aan Gods gebod en eigenmachtig handelde. Mozes zei tot hen: „Ik sprak dus tot u, en gij hebt niet geluisterd maar zijt u weerspannig tegen Jehovah’s bevel gaan gedragen en helemaal verhit geraakt, en gij hebt getracht de berg te beklimmen.” Een ander Hebreeuws woord, ʽa·falʹ, wordt in Numeri 14:40-44 gebruikt in het bericht over hetzelfde voorval: „Mozes zei: ’. . . Trekt niet op, want Jehovah is niet in uw midden . . .’ Zij waren echter zo vermetel om de top van de berg te beklimmen”, waar zij vervolgens door de bewoners werden verslagen. Zij waren ’opgeblazen’ van vals zelfvertrouwen. — Vgl. Hab 2:4.
Dat toorn tot verwoestende overmoed en aanmatiging en een grove overtreding van Gods wet kan leiden, blijkt ook uit het volgende gebod dat God aan de Israëlieten gaf: „Ingeval een man zo verhit wordt [een vorm van zidh] jegens zijn naaste dat hij hem met sluwheid doodt, dient gij hem zelfs van mijn altaar weg te halen, opdat hij sterft.” — Ex 21:14.
Zich er zorgvuldig voor hoeden. Koning David, die van God vele gunsten en grote autoriteit ontving, besefte dat hij zich niettemin aan aanmatiging schuldig kon maken. Hij bad: „Fouten — wie kan ze onderscheiden? Verklaar mij onschuldig aan verborgen zonden. Houd uw knecht ook terug van aanmatigende daden; laten ze niet over mij heersen. In dat geval zal ik volkomen zijn, en ik zal onschuldig zijn gebleven aan veel overtreding” (Ps 19:12, 13). Het gevaar is dus groot, en men moet zich er nauwgezet voor hoeden. Een aanmatigende daad is een veel ernstiger zonde dan een fout. Zich vrijheden veroorloven, is iets verfoeilijks in Gods ogen, ongeacht of degene die dit doet een hoge of een geringe positie bekleedt. Hoewel Uzzia als machtige koning door God rijk gezegend was, werd hij met melaatsheid geslagen omdat hij zich priesterlijke taken had aangematigd (2Kr 26:16-21). Aanmatiging bewoog koning Saul ertoe tegen Jehovah in opstand te komen. Niet bereid de komst van Samuël af te wachten, was Saul zo vermetel om zelf een offer te brengen (1Sa 13:8-14). Hij handelde ook volgens eigen inzicht door Agag, de koning van Amalek, en het beste van de buit te sparen, ofschoon Jehovah geboden had de Amalekieten aan de vernietiging prijs te geven. Wegens zijn aanmatigende handelwijze werd Saul als koning verworpen. — 1Sa 15:8, 9, 11, 18, 19.
Een opmerkelijk voorbeeld van aanmatiging van de zijde van een Israëliet die niet tot de koninklijke familie behoorde, is Uzza. De ark van het verbond werd — in strijd met de door God vastgestelde manier — op een door runderen getrokken wagen naar Jeruzalem overgebracht. Toen de runderen bijna een kanteling veroorzaakten, stak Uzza zijn hand uit naar de Ark en greep haar vast om haar te steunen. Wegens deze oneerbiedige, aanmatigende daad sloeg Jehovah hem, zodat hij stierf. — 2Sa 6:6, 7.
Als iemand niet precies weet hoe hij een zaak moet behandelen of er niet zeker van is of hij wel bevoegd is om iets bepaalds te doen, dient hij beslist eerst anderen te raadplegen die kennis en onderscheidingsvermogen hebben. In de Schrift staat: „Door overmoed veroorzaakt men slechts strijd, maar bij hen die te zamen beraadslagen, is wijsheid” (Sp 13:10). Overmoed heeft rampspoedige gevolgen; bescheidenheid daarentegen zal iemand redden. De wijze man zegt: „Is overmoed gekomen? Dan zal oneer komen; maar wijsheid is bij de bescheidenen.” — Sp 11:2.
Minachting voor Gods soevereiniteit. Wanneer iemand aanmatigend jegens God handelt, geeft hij blijk van minachting voor Jehovah’s soevereiniteit en goddelijkheid. Degenen die beweren zijn dienstknechten te zijn en hem verkeerd voorstellen, zijn zeer laakbaar. Over de valse profeten zei Jehovah: „De profeet die zich aanmatigt in mijn naam een woord te spreken dat ik hem niet geboden heb te spreken, . . . die profeet moet sterven. . . . Wanneer de profeet in de naam van Jehovah spreekt en het woord geschiedt niet of komt niet uit, . . . in overmoed heeft de profeet het gesproken.” — De 18:20-22.
Men geeft ook van minachting jegens Jehovah blijk wanneer men zijn aangestelde dienaren niet respecteert, wat uit overmoed kan voortspruiten. In Israël werden moeilijke rechtszaken behandeld op ’de plaats die Jehovah uitkoos’ (vanaf Davids tijd was dit Jeruzalem). Al wie het gevelde oordeel minachtte, moest ter dood gebracht worden, want door tegen Gods vertegenwoordigers op te staan, verzette men zich tegen God. In de Wet stond: „Overeenkomstig de wet die zij aan u zullen uiteenzetten, en volgens de rechtsbeslissing die zij u zullen bekendmaken, dient gij te handelen. . . . En de man die zich overmoedig zal gedragen door niet te luisteren naar de priester die daar staat om Jehovah, uw God, te dienen, of naar de rechter, die man moet sterven; en gij moet het kwaad uit Israël wegdoen. En heel het volk zal het horen en bevreesd worden, en zij zullen niet meer overmoedig handelen” (De 17:8-13; vgl. Nu 15:30). De apostel Petrus spreekt over sommigen die van grote minachting jegens God en zijn gezalfde dienstknechten blijk geven en beschrijft hen als „vermetel [van het Griekse woord tol·meʹtes, „overmoedig”, WV, herziene uitgave 1995], eigenzinnig, beven zij niet voor heerlijken, maar spreken schimpend”. Petrus zegt dat zulke personen „in hun eigen loopbaan van vernietiging ook de vernietiging ondergaan”. — 2Pe 2:10, 12.
Zich laten voorstaan op zijn vleselijke verwantschap kan een strik zijn. Johannes de Doper onderscheidde hoe de joden die tot hem kwamen, dachten. Hij waarschuwde hen: „Verstout u niet tot uzelf te zeggen: ’Wij hebben Abraham tot vader.’ Want ik zeg u dat God uit deze stenen kinderen voor Abraham kan verwekken” (Mt 3:9). Het hier met „verstout” vertaalde Griekse woord is do·xeʹte, van doʹke·o, dat de grondbetekenis heeft van „menen; zich een mening (juist of verkeerd) vormen”.
Overmoed komt ten val. Het oude Babylon was een prototype van overmoed tegen God, om welke reden er van Gods zijde een eeuwige vijandschap tegen bestond. De profeet Jeremia zei tot Babylon: „’Zie! Ik ben tegen u, o Overmoed’, is de uitspraak van de Soevereine Heer. . . . Overmoed zal stellig struikelen en vallen” (Jer 50:29, 31, 32). Het symbolische Babylon de Grote heeft er blijk van gegeven Gods bittere en vermetelste vijandin op aarde te zijn, die de bewoners der aarde dronken maakt „van de wijn van haar hoererij” en verantwoordelijk is voor „het bloed . . . van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn”. Hiervoor zal ze de eeuwige vernietiging ondergaan (Opb 17:2, 5; 18:7, 8, 20, 24). Dit is in overeenstemming met Jehovah’s belofte een eind te maken aan alle Babylonische aanmatiging en overmoed: „Ik zal werkelijk de trots der overmoedigen doen ophouden, en de hoogmoed der tirannen zal ik vernederen.” — Jes 13:11.