Scheuren van kleren
Een gebruikelijk teken van droefheid bij de joden, alsook bij andere oosterse volken, vooral na de dood van een naaste verwant. In veel gevallen bestond dit gebaar in het scheuren van het gewaad aan de voorkant en net voldoende om de borst te ontbloten, zodat het niet noodzakelijkerwijs volledig gescheurd werd en men het niet meer kon dragen.
De eerste keer dat dit gebruik in de bijbel wordt vermeld, is in verband met Ruben, Jakobs oudste zoon, die toen hij bij zijn terugkeer Jozef niet meer in de waterput vond, zijn kleren scheurde en zei: „Het kind is weg! En ik — waar moet ik toch heen?” Als eerstgeborene was Ruben vooral verantwoordelijk voor zijn jongere broer. Ook zijn vader Jakob scheurde zijn mantels en deed een zak om als teken van rouw toen hij de vermeende dood van zijn zoon vernam (Ge 37:29, 30, 34), en in Egypte toonden Jozefs halfbroers hun droefheid door hun kleren te scheuren toen het leek alsof Benjamin een dief was. — Ge 44:13.
Toen daarentegen Aärons twee oudste zonen, Nadab en Abihu, door Jehovah wegens hun slechte daad werden gedood, gebood Mozes hun vader Aäron en de twee in leven gebleven zonen: „Gij moogt uw hoofdhaar niet onverzorgd laten hangen en uw klederen niet scheuren, opdat gij niet sterft” (Le 10:6). Bij andere gelegenheden echter werd het de onderpriesters uit de geslachtslijn van Aäron toegestaan in het geval van de dood van een naaste verwant hun droefheid op deze wijze tot uitdrukking te brengen, maar de hogepriester mocht zijn hoofdhaar niet onverzorgd laten hangen noch zijn klederen scheuren. — Le 21:1-4, 10, 11.
Er zijn nog vele andere gevallen van een dergelijke uiting van droefheid te vinden: Job scheurde zijn schoudermantel toen hem de dood van zijn kinderen werd meegedeeld (Job 1:20); zijn drie zogenaamde vrienden wendden droefheid voor door te wenen toen zij hem voor het eerst in zijn zieke toestand zagen, terwijl zij hun kleren scheurden en stof in de lucht wierpen (Job 2:12); Jozua, na de nederlaag bij Ai (Joz 7:6); de jonge man die de dood van koning Saul aankondigde (2Sa 1:2); David, toen hem het onware bericht werd overgebracht dat al zijn andere zonen door Absalom waren vermoord (2Sa 13:30, 31); en koning Hizkia en zijn dienaren, die hun kleren scheurden toen zij de woorden hoorden die de Assyrische Rabsake tegen Jehovah en Jeruzalem sprak (Jes 37:1; 36:22). Toen koningin Athalia zag dat haar wederrechtelijke inbezitneming van de troon ten einde liep, ’scheurde ook zij haar klederen en riep toen: „Een samenzwering! Een samenzwering!”’ — 2Kon 11:14.
Ten tijde van het verval van het koninkrijk Juda trad de ongevoeligheid van het verharde hart van koning Jojakim en zijn vorsten aan het licht doordat zij toen Jeremia’s profetie, waarin voor Jehovah’s oordelen werd gewaarschuwd, aan hen werd voorgelezen, geen angst gevoelden en ’hun klederen niet scheurden’. — Jer 36:24.
Maar om te laten zien dat zo’n uiterlijk vertoon huichelachtig of op zijn minst onoprecht zou kunnen zijn en dat het geen waarde had als de droefheid van de persoon niet echt was, sprak Jehovah bij monde van de profeet Joël tot de bewoners van Juda en zei tot hen: „Scheurt uw hart en niet uw kleren; en keert terug tot Jehovah, uw God.” — Joë 2:13.
Later wendde de hogepriester Kajafas grote verontwaardiging en verbolgenheid voor door zijn klederen te scheuren toen Jezus toegaf dat hij de Zoon van God was (Mt 26:65). Daarentegen toonden Paulus en Barnabas, als christelijke volgelingen van Jezus, oprechte verbijstering en smart door hun bovenklederen te scheuren toen zij zagen dat de bewoners van Lystra op het punt stonden hen als goden te aanbidden. — Han 14:8-18.
De Wet eiste dat een melaatse gescheurde kleren droeg (Le 13:45), misschien omdat de Hebreeën melaatsheid met de dood associeerden, zoals onder andere blijkt uit het verslag over Mirjam, waarin wordt gezegd dat zij „als een dode” was nadat zij met deze vreselijke ziekte was geslagen (Nu 12:12). De melaatse was dus verplicht zich door zijn kleding van anderen te onderscheiden, alsof hij over zichzelf rouwde omdat hij zich onder de ’levende doden’ bevond.
Symbolisch gebruik. Soms werden kleren om symbolische redenen gescheurd, zoals toen de profeet Ahia het kleed dat hij aanhad, in twaalf stukken scheurde en Jerobeam zei tien stukken voor zich te nemen, waarmee hij de scheuring van Salomo’s koninkrijk aanduidde (1Kon 11:29-39). Op overeenkomstige wijze gaf Samuël te kennen dat het afscheuren van de slip van zijn schoudermantel toen Saul die vastgreep, erop duidde dat Jehovah Sauls huis had verworpen. — 1Sa 15:26-28.