Timmerman
Een kunsthandwerker of vakman die hout bewerkt. Het Hebreeuwse woord cha·rasjʹ is de algemene term voor een „handwerksman”, „bewerker” of „bouwer” die verscheidene materialen zoals hout, metaal of steen gebruikt (2Kon 12:11; 2Kr 24:12; Ex 28:11; 1Kr 14:1). Het Griekse equivalent is teʹkton, dat in Mattheüs 13:55 en Markus 6:3 met „timmerman” is vertaald.
Noach en zijn drie zonen moesten veel timmerwerk verrichten om de enorme ark naar het van Jehovah ontvangen model te bouwen. — Ge 6:14-16.
In Israël werd bij de huizenbouw en later bij de bouw van synagogen gebruik gemaakt van de diensten van een timmerman. Hoewel gebouwen grotendeels uit steen of aarde werden opgetrokken, werd er hout gebruikt voor bijvoorbeeld balken en deuren. In bijbelse tijden maakte een timmerman ook meubelen, zoals tafels, stoelen en banken. Veel werktuigen zoals ploegen en dorssleden werden geheel of gedeeltelijk van hout gemaakt (2Sa 24:22). Bij het vervaardigen van de tabernakel en zijn toebehoren werden Bezaleël en Oholiab speciaal door Jehovah God geleid. Zijn geest vergrootte hun bekwaamheden om de prachtigste dingen van hout alsook van andere materialen te maken (Ex 31:2-11). Voor de bouw van Davids huis kwamen er bekwame houtbewerkers uit Tyrus (2Sa 5:11). Zerubbabel gebruikte timmerlieden voor de bouw van de tweede tempel in Jeruzalem. — Ezr 3:7.
Jezus werd niet alleen „de zoon van de timmerman” (Mt 13:55), maar ook „de timmerman” genoemd (Mr 6:3). Aangezien een Hebreeuwse vader zijn zoon gewoonlijk zijn vak leerde, heeft Jezus ongetwijfeld het timmermansvak van zijn pleegvader Jozef geleerd.