Uz
1. Een zoon van Aram en achterkleinzoon van Noach via Sem. — Ge 10:22, 23; 1Kr 1:17.
2. Eerstgeboren zoon van Nahor en Milka; neef van Abraham. — Ge 22:20, 21.
3. Zoon van Disan en nakomeling van Seïr, de Horiet. — Ge 36:20, 21, 28.
4. Vaderland van Job (Job 1:1), waar Uz zich vestigde, maar er kan niet met zekerheid gezegd worden of die Uz de zoon van Aram of van Nahor was (Ge 10:22, 23; 22:20, 21). De precieze ligging van Uz is niet bekend. Naar het schijnt lag het in de buurt van Edom, waardoor Edom zijn rijk later tot in Uz heeft kunnen uitbreiden, of althans sommige Edomieten later in het „land Uz” konden gaan wonen, zoals in Klaagliederen 4:21 te kennen wordt gegeven. Jeremia kreeg de opdracht de beker van Gods gramschap aan „alle koningen van het land Uz” te overhandigen, en de onmiddellijke context maakt tevens melding van Filistea, Edom, Moab en Ammon (Jer 25:15, 17, 20, 21). Jobs vaderland stond bloot aan invallen van de Sabeeërs (vanuit het Z) en de Chaldeeën (vanuit het O) (Job 1:15, 17). Al deze factoren gecombineerd duiden op een ligging ten O van het Beloofde Land en in de buurt van Edom, ergens in N-Arabië.