Voorzegger van gebeurtenissen
Iemand die beweert te kunnen voorspellen wat er in de toekomst zal geschieden. In de bijbel worden in deze categorie onder meer magie-beoefenende priesters, spiritistische waarzeggers en astrologen genoemd. (Zie SPIRITISME; WAARZEGGERIJ.) Het Hebreeuwse woord jid·deʽo·niʹ, dat met „beroepsvoorzegger van gebeurtenissen” is vertaald, is afgeleid van het grondwoord ja·dhaʽʹ (kennen; weten) en duidt op een kennis die voor gewone mensen verborgen is. Het komt vaak voor in verbinding met ʼōv, dat „geestenmedium” (De 18:11) betekent. Sommigen van hen bezaten occulte krachten vanwege hun contact met de demonen — goddeloze engelen, vijanden van God, die onder Satan de Duivel, de heerser der demonen, staan (Lu 11:14-20). In de oudheid wendden zulke voorspellers verscheidene methoden aan om hun boodschappen betreffende de toekomst te ontvangen: het kijken naar de sterren (Jes 47:13), het onderzoeken van de lever en andere inwendige organen van offerdieren (Ez 21:21), het uitleggen van voortekens (2Kon 21:6), het raadplegen van de zogenaamde geesten van de doden, enzovoort. — De 18:11.
Het leven van de Egyptenaren werd net als dat van de Babyloniërs grotendeels door hun waarzeggers beheerst (Jes 19:3). Gods ware dienstknechten hebben zich daarentegen nooit voor inlichtingen tot zulke personen gewend. Toen de Israëlieten kort na hun bevrijding uit Egyptische knechtschap de Wet ontvingen, werd het hun ten strengste verboden „beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen” te raadplegen (Le 19:31). Wanneer zij „immorele gemeenschap” met hen zouden hebben, zou dit ertoe leiden dat zij van Gods volk zouden worden afgesneden (in de dood). En over iemand die deze kunst beoefende, stond verder in de Wet: „Wat een man of vrouw betreft in wie een mediamieke of voorzeggende geest blijkt te zijn, zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden” (Le 20:6, 27). Toen de Israëlieten bijna veertig jaar later op het punt stonden het Beloofde Land binnen te gaan en de bewoners ervan te verdrijven, werden zij aan het volgende herinnerd: „Gij [moogt] niet leren doen naar de verfoeilijkheden van die natiën. Er dient onder u niemand te worden gevonden . . . die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt.” — De 18:9-11.
Meer dan 350 jaar later verwijderde Saul, de eerste koning van Israël, alle voorzeggers van gebeurtenissen uit het land, maar vóór zijn dood was hij zo ver van Jehovah afgedwaald dat hij persoonlijk „een meesteres . . . in het geestenmediumschap” te En-Dor opzocht om hem de toekomst te voorspellen. Aanvankelijk was zij bevreesd haar magische kunst te beoefenen, maar toen Saul er bij haar op aandrong ’Samuël te laten opkomen’, liet zij een verschijning opkomen. Zij beschreef de gestalte als ’een in een schoudermantel gehulde oude man’. Saul was ervan overtuigd dat het de profeet Samuël was (1Sa 28:3, 7-19). Maar het kon Samuël in werkelijkheid niet geweest zijn, want hij was dood, en de doden „zijn zich van helemaal niets bewust” (Pr 9:5). Samuël zou toen hij nog leefde beslist niets te maken willen hebben met een geestenmedium, en Jehovah God en zijn heilige engelen zouden niet met zo iemand hebben samengewerkt. God zelf zei tot zijn volk: „Ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen? Tot de wet en tot het formele getuigenis!” Jehovah voegt eraan toe: „Voorwaar, zij zullen blijven zeggen wat overeenkomstig deze verklaring is, die geen licht van de dageraad zal hebben.” — Jes 8:19, 20.
Bijna 400 jaar na de regering van Saul deed koning Manasse van Juda „op grote schaal wat kwaad was in Jehovah’s ogen, om hem te krenken”, met inbegrip van het raadplegen van beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen, die onder zijn regering een bloeitijd beleefden (2Kon 21:6; 2Kr 33:6). Zij allen moesten door Manasses kleinzoon, de rechtvaardige koning Josia, uit het land verwijderd worden. — 2Kon 23:24.
In de christelijke Griekse Geschriften wordt slechts eenmaal melding gemaakt van een door demonen geïnspireerd voorspellen van de toekomst. Dit was het voorval waarbij de apostel Paulus in de stad Filippi „een zeker dienstmeisje met een geest, een waarzeggende demon,” bevrijdde. Zij had haar meesters groot gewin verschaft „door de kunst van het voorspellen te beoefenen”. Dat zo’n praktijk werkelijk demonisch en volledig tegen God gekant is, trad aan het licht toen de meesters van het meisje uit wie de demon was uitgeworpen, Paulus in Filippi grote moeilijkheden bezorgden door hem en zijn metgezel Silas voor de magistraten te brengen, die het bevel gaven hen te slaan en hen vervolgens in de gevangenis wierpen. — Han 16:12, 16-24.