Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Brazilië

Brazilië

Brazilië

JEHOVAH GOD zoekt mensen die hem „met geest en waarheid” zullen aanbidden. Hij heeft in Brazilië reeds een groot aantal van hen bijeengebracht — tot april 1972 ongeveer 72.900. Het zoeken naar ware aanbidders in dit onmetelijke gebied is reeds meer dan vijftig jaar aan de gang en heeft schitterende resultaten opgeleverd. — Joh. 4:24.

Wat voor land is Brazilië eigenlijk? Hoe zijn de bewoners? Welke talen spreken zij? Wat zijn hun voornaamste religies en religieuze gebruiken? Laten wij ons eerst eens een algemeen beeld van het land en zijn geografische en historische achtergrond trachten te vormen. Het werd pas in de lente van het jaar 1500 door Europeanen ontdekt. Het werd toen Eiland van het Ware Kruis, later Land van het Heilige Kruis en ten slotte Brazilië genoemd, wegens het Brazielhout dat om zijn kleurstof, die in de textielindustrie werd gebruikt, zeer hoog werd aangeslagen.

Brazilië — een reus onder de landen — omvat een gebied van 8.516.000 km2 en strekt zich ongeveer 4300 kilometer van noord naar zuid uit. Het grenst aan alle Zuidamerikaanse landen, behalve aan Chili en Ecuador. Men kan natuurlijk verwachten dat een land dat zich van noord naar zuid over zo’n afstand uitstrekt, klimaat- en temperatuurverschillen heeft.

In 1970 bedroeg het aantal van de bevolking 92.391.521, bestaande uit 54 percent blanken, 34 percent caboclos (afstammelingen van blanken en Indianen), mulatten (blanken en negers) en cafusos (negers en Indianen), 10 percent negers en 2 percent Aziaten, hoofdzakelijk van Japanse afkomst. Er vinden veelvuldig huwelijken tussen de verschillende rassen plaats.

Brazilianen zijn vriendelijke, openhartige mensen die godsdienstig zijn aangelegd en heel veel van muziek en sport houden. De rooms-katholieke godsdienst overheerst, hoewel er ook tamelijk veel protestanten, joden en mohammedanen zijn. Het spiritisme, zowel in zijn zogenaamde hogere als in zijn lagere vormen (macumba, zwarte magie), en ook bijgeloof en astrologie worden wijd en zijd, zelfs door katholieken, beoefend.

De hoofdtaal die wordt gesproken is Portugees. Men hoort echter ook Duits, Engels en Japans, verder Italiaans en andere talen van de eerste generatie van immigranten, die merendeels uit Europa afkomstig zijn.

Over het geheel genomen, heerst er in het land grote materiële welvaart. De middenstand verheugt zich in de meeste gerieven van het leven en ook in de moderne genoegens, terwijl de arbeidersklasse zich nog altijd voor een minimummaandloon van ongeveer ƒ 140,– afmat. Over het hele land strekken zich van oost naar west en van het noorden naar het zuiden wegen en verbindingsnetten uit, zodat het land zijn hulpbronnen kan exploiteren en zijn produkten op de markten in de grote steden kan brengen. Brazilië heeft nu vijfenzeventig steden met meer dan 100.000 inwoners. Rio de Janeiro telt ongeveer zeven miljoen inwoners en Groot-São Paulo nadert snel de acht miljoen. Met deze achtergrond van materiële en wereldse vooruitgang in gedachten zal het interessant zijn na te gaan hoe het zoeken van naar waarheid hongerende mensen in dit uitgestrekte gebied op gang is gekomen.

HOE DE KONINKRIJKSBOODSCHAP BRAZILIË HEEFT BEREIKT

Rond 1920 hebben de mensen in Brazilië voor het eerst van de Koninkrijksboodschap gehoord — niet van evangelisten van een andere nationaliteit die hierheen waren gezonden, doch van de lippen van acht eenvoudige Braziliaanse zeelieden. Deze jonge matrozen, allen tussen de twintig en dertig jaar, hadden, toen hun schip in New York in het dok lag en zij met verlof aan de wal waren, een poosje naar een uitgestalde kaart getiteld „kaart der eeuwen” staan kijken. Deze kaart lag in een etalageraam van een vergaderplaats van een kleine groep Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s getuigen toen bekend stonden, dicht bij de kantoren van de Watchtower Bible and Tract Society in New York. De zeelui wisten dat de kaart iets met de bijbel te maken had, want een van hen kon een beetje Engels lezen. De zaal was echter gesloten en zij konden de zaak dus niet verder onderzoeken. Zij hadden echter de wens meer over God en zijn Woord te weten te komen, dus namen zij zich voor terug te komen. Daar hun schip, de „São Paulo”, voor herstelwerkzaamheden in het dok lag, zouden de zondagen hun verdere gelegenheden bieden om de zaak te onderzoeken.

De keer daarop was de zaal open. Zij gingen naar binnen en luisterden naar de leerzame uiteenzetting die een Spaans-sprekende Bijbelonderzoeker gaf en zij begonnen met waardering de diepe betekenis van de kaart te begrijpen. Zij schaften zich de enige lectuur in het Portugees aan die het Wachttorengenootschap destijds beschikbaar had, namelijk een bijbel. Zij namen echter tevens enkele exemplaren van De Wachttoren en van Het Goddelijke Plan der Eeuwen in het Spaans, dat zij tot op zekere hoogte konden begrijpen.

Deze zeelui gingen ermee door de publikaties te bestuderen, meestal in het geheim, aangezien zij er niet veel voor voelden door hun kameraden op het schip belachelijk gemaakt en gehoond te worden. Ook bezochten zij, wanneer zij maar konden, vergaderingen — altijd in hun marineblauwe uniform. Ondertussen begon een godloze communist op het schip de bemanning te beïnvloeden en de scheepsofficieren stelden een lijst op van communistisch gezinde zeelui die naar Brazilië teruggestuurd zouden worden. Aangezien deze acht bijbelonderzoekers altijd samen waren en in het geheim studeerden, werd ook van hen gezegd dat zij revolutionaire neigingen hadden. Toen echter aan het licht kwam dat zij alleen maar bij elkaar kwamen om de bijbel te bestuderen, werden hun namen van de lijst geschrapt. Jehovah had klaarblijkelijk iets anders met hen voor!

Gedreven door ijver en enthousiasme voor hetgeen zij leerden, begonnen zij met anderen over het goede nieuws van het Koninkrijk te spreken en soms voegden er zich wel veertig zeelui bij hen. Zij werden ook door Portugees-sprekende broeders in de Verenigde Staten geholpen. Een van hen was Frank Silva, die nu en dan van New Bedford (Massachusetts) overkwam om hen te bezoeken. Later werden zij ook nog door John Perry geholpen.

Toen het slagschip was gerepareerd, keerde het naar Brazilië terug, met op zijn minst acht oprechte bijbelonderzoekers aan boord die verlangend waren het goede nieuws aan anderen bekend te maken. Toen het schip op 10 maart 1920 in Rio de Janeiro meerde, besloten zij geschikte kamers in één huis te zoeken waar zij bij elkaar konden wonen. Hun Portugese kamerverhuurder, die eerst wantrouwig was, sloot zich later bij hen aan. Ook zijn gezin begon te studeren. Zij bestelden allemaal een abonnement op de Spaanse Wachttoren in Brooklyn en werden verder geholpen doordat Frank Silva en John Perry met hen bleven corresponderen en hen aanmoedigden te blijven studeren.

Zij brandden van verlangen om de Koninkrijksboodschap te verbreiden, dus vertaalden zij wat zij konden in het Portugees en drukten enkele traktaten, waarvan één was getiteld „Millennium”. Het materiaal haalden zij uit de lectuur die zij hadden kunnen bemachtigen en een van hen, broeder Pinho, herinnert zich nog hoe zij deze traktaten na „godsdienstoefeningen” aan kerkdeuren verspreidden, Anderen, zoals zijn vriend, broeder Diniz, gingen naar bepaalde openbare parken en probeerden daar toespraken te houden.

HULP VAN HET HOOFDBUREAU

De belangstelling die door de oorspronkelijke groep van acht zeelieden was gewekt, had tot gevolg dat het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn veel abonnementen op het Spaanse tijdschrift ontving. Dit trok ongetwijfeld de aandacht van de toenmalige president van het Genootschap, broeder Rutherford, en zijn medewerkers. Zo kwam het dat op een ochtend in maart 1922 George Young, lang, sterk en lichamelijk gezond, als een speciale vertegenwoordiger van broeder Rutherford in Rio de Janeiro aankwam, met het oogmerk de belangstelling in Brazilië te helpen consolideren en de boodschap naar afgelegen streken van het land uit te breiden. Broeder Young maakte zich bij degenen die hem leerden kennen, beslist bemind. Daar hij geen Portugees kon spreken, nam hij tolken in dienst en sprak tot grote aantallen toehoorders.

In maart 1922 werd er in de zaal van de automobielclub in Rio de Janeiro een speciale openbare bijeenkomst gehouden, en het onderwerp van de lezing was: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!” Hierdoor werd zoveel belangstelling gewekt dat het raadzaam werd een goede zaal te huren waar de Internationale Bijbelonderzoekers, zoals die vroege Getuigen werden genoemd, geregeld konden bijeenkomen. Dit was de gehoorzaal van het Instituut voor Portugese Literatuur. Elke zondag werden daar bijeenkomsten gehouden. Deze vergaderingen omvatten besprekingen over het „Goddelijke Plan der Eeuwen”, studies uit de Spaanse Wachttoren en vertoningen van het Photo-Drama der Schepping.

In deze zaal vond ook op 10 oktober 1922 de eerste doop van de groep plaats. Een kleine canvastank in de vorm van een badkuip, diende als doopbassin. Ten minste twee van degenen die bij die gelegenheid werden gedoopt, zijn nog in leven — Aristides Corrêa Pinho en Januário da Silva Diniz.

Het werd broeder Young al gauw duidelijk dat er een behoorlijke voorraad Portugese publikaties nodig was om het zoeken naar degenen die Jehovah oprecht in geest en in waarheid wilden aanbidden, voort te zetten. Er werd een goede vertaler gezocht en aan het werk gezet, en al gauw kwamen er publikaties in het Portugees van de pers, namelijk: Kunnen de levenden met de doden spreken?, De Hel, Waar zijn de Dooden?, De Harp Gods, Millioenen nu levende Menschen zullen nimmer sterven, De Wederkomst onzes Heeren en De Banier voor het Volk.

Ondanks de moeilijkheid met primitieve treinen te moeten reizen, zag broeder Young kans het land te doorkruisen om belangstellende personen te bezoeken. Hij bezocht bijvoorbeeld de familie Green in het prachtige landbouwgebied bij Ipojuca, ten noordwesten van São Paulo. Catarina Green had de boodschap voor het eerst via een vriend gehoord die zich op De Wachttoren had geabonneerd. Nadat broeder Young ongeveer twee weken bij de familie had doorgebracht en hun de fundamentele bijbelse leerstellingen had onderwezen, doopte hij ten minste zeven personen van die familie.

EEN BIJKANTOOR OPGERICHT

Ondertussen wilde broeder Young graag dat het werk in Brazilië vaste voet kreeg. Hij huurde derhalve een klein kantoor in Rio de Janeiro op de eerste verdieping van Rosariostraat 76. Toen er later lectuur beschikbaar kwam en er een grotere ruimte nodig was, werden het depot en het kantoor naar de Ubaldino do Amaralstraat 90 overgebracht. Het Wachttorengenootschap stichtte zijn eerste bijkantoor in Zuid-Amerika.

Tot op die tijd hadden geïnteresseerde personen het op hun bijeenkomsten met de Spaanse uitgave van De Wachttoren moeten doen. Nu werden er regelingen getroffen met een commerciële drukker, en de eerste Portugese uitgave van A Tôrre de Vigia kwam van de pers, een uitgave die de maanden oktober tot en met december 1923 omvatte. Op de tweede bladzijde stond de volgende bekendmaking: „Met volledige goedkeuring van rechter J. F. Rutherford, president van de Watch Tower Bible and Tract Society in Brooklyn, New York, werd in Brazilië een bijkantoor van genoemd Genootschap opgericht, hetwelk gelegen is aan de Rosariostraat 76, Rio de Janeiro.” Allen die zich wilden abonneren, werden uitgenodigd dit bij dat adres op te geven. Deze mededeling was ondertekend door „George Young, beheerder”.

Het was toepasselijk dat de eerste bespreking in de Portugese Wachttoren was gebaseerd op Zefanja 3:16: „Mogen uw handen niet verslappen.” Andere artikelen gingen over onderwerpen als „Liefde is het voornaamste” en „Gebruikt u uw mina?”, welk laatste artikel was gebaseerd op Lukas 19:13. Deze artikelen hadden voorbereide vragen die bij de groepsstudies gebruikt konden worden. Het hoofdartikel in een van die eerste uitgaven van A Tôrre de Vigia handelde over „De doop van de nieuwe schepping”. Dit was werkelijk op zijn plaats. Door de verduidelijking van dit onderwerp werden velen ertoe bewogen zich voor de doop aan te bieden. Op 11 maart 1924 werden bijvoorbeeld verscheidene leden van de familie Ferguson in een riviertje nabij de stad São Paulo gedoopt. Broeder Virgil Ferguson, die later een aandeel aan het vertalen van menige publikatie van het Genootschap in het Portugees zou hebben, was een grote hulp voor broeder Young. Hij diende ook een tijdlang als bijkantooropziener in Portugal. Hij opende veel nieuw gebied in de staat Goiás en er werden daar een aantal nieuwe gemeenten opgericht. Hoewel hij nu over de negentig is, staat hij nog altijd trouw in Jehovah’s dienst.

EXPANSIE VANUIT RIO DE JANEIRO

Hoewel het werk zich eerst op Rio concentreerde, was er ook aanzienlijke belangstelling in São Paulo gewekt. Broeder Young hield daar tijdens een van zijn bezoeken in 1923 in het Conservatorium de lezing „De bijbel en het spiritisme”. Een van zijn aandachtige toehoorders was Jacintho Pimentel Cabral. Pimentel nam ten slotte zijn standpunt in en bood bereidwillig zijn huis als vergaderplaats voor Bijbelonderzoekers in São Paulo aan. Later werd hij een lid van de Bethelfamilie in Brazilië.

Omstreeks die tijd voelde broeder Felino Bonfim d’Almeida, die bij de Gezondheidsdienst in Rio de Janeiro werkte, zich gedrongen een predikingsveldtocht door het land te ondernemen. Zijn krachtsinspanningen werden met succes bekroond, want hij verspreidde een grote hoeveelheid lectuur. De mensen herinneren zich nu nog die eenvoudige kleurling met zijn zachte spraak die hun voor het eerst de boodschap bracht.

Jaren later had hij ook het voorrecht in de exclusieve flatgebouwen in de beroemde woonwijk Copacabana aan de kust van Rio te werken. Hij wist dat de mensen de boodschap van de bijbel nodig hadden, ook al moesten er obstakels overwonnen worden om hen ermee te bereiken. Een blanke Portugese zuster, Maria Piedade, deed dan alsof zij een dame was die met een tas vol groenten van de straatmarkt terugkeerde. Natuurlijk werd de tas door haar „huisknecht”, die niemand anders was dan broeder Felino, gedragen. Wanneer enige dames uit de flatwoningen op dezelfde wijze van de markt naar huis terugkeerden, voegden zij zich bij hen en konden op deze wijze in het betreffende flatgebouw komen. Maar in plaats van kruidenierswaren en groenten, zaten er bijbelverklarende boeken en brochures in hun tas, die bij tientallen in die exclusieve flats werden verspreid. Broeder Felino bleef tot zijn dood toe getrouw en beëindigde zijn aardse bediening op 24 augustus 1955.

Dicht bij de stad Rio de Janeiro ligt de staat Minas Gerais, die rijk is aan ijzererts, goud, hydro-elektrische energie en vee. Minas Gerais heeft een zeer katholieke bevolking, van wie velen het ondenkbaar zouden vinden van religie te veranderen. Jehovah zorgde er echter voor dat de boodschap dat deel van Brazilië bereikte. Op welke wijze?

Op een dag in februari 1924 was Isaías Lourenço Ferreira, die ziek te bed lag in het centrale marinehospitaal in Ilhas das Cobras in Rio, een brochure aan het lezen die het evangelie van Johannes bevatte, toen een van die eerste acht matrozen hem ontmoette en vroeg: „Lees je zo iets graag?” Isaías antwoordde: „Ik lees alles graag. Wat goed is onthoud ik en de rest leg ik naast mij neer.” Na een kort gesprek vroeg Isaías om een bijbel, die hij ook kreeg. Toen hij later uit het ziekenhuis kwam, begon hij de vergaderingen te bezoeken en werd op 10 augustus 1924 gedoopt. De datum van zijn doop schreef hij in die eerste bijbel, die nog altijd in zijn bezit is. Kort daarna trok hij naar Guarani (Minas Gerais) en begon daar te prediken, terwijl hij in een klein koffiereinigingsbedrijf werkte. Hij had vele vreugdevolle ervaringen.

Toen hij op een dag tot een dame predikte, bleef de priester van de stad staan en zei tegen haar: „Luister niet naar deze man. Dit is protestantisme.” Isaías sloeg zijn bijbel open en las 2 Timótheüs 3:8 voor: „Zoals nu Jannes en Jambres Mozes weerstonden, zo blijven ook zij de waarheid weerstaan, mensen die volkomen verdorven van geest zijn, afgekeurd wat het geloof betreft.” De priester maakte zich haastig uit de voeten.

In 1938 ging Isaías op zekere dag in een grotere stad, Juiz de Fora, de straatmarkt over toen hij Antônio Pereira Junior, een fruitverkoper, ontmoette die heel veel belangstelling voor de bijbel toonde. Nadat broeder Ferreira hem enkele malen thuis had bezocht, sprak hij af naar de markt te komen en Antônio met het verkopen van zijn fruit te helpen, waarna zij dan samen in de predikingsdienst zouden gaan. Aangezien Antônio geregeld naar Rio de Janeiro moest om fruit in te slaan, ging hij dan ook naar het bijkantoor om lectuur op te halen.

Mettertijd regelde broeder Antônio zijn zaken zo dat hij naar andere steden kon gaan. Op deze wijze werden ook andere bolwerken van het katholicisme bezocht, zoals Santos Dumont, Barbacena, Conselherio Lafaiete, Belo Horizonte, Sabará, Nova Lima en Sete Lagoas, en er werd heel wat waarheidszaad gezaaid. Bij een gelegenheid werden in Nova Lima zelfs studies in de mijnen geleid, op 2000 meter onder de grond. In al deze en vele andere steden ontstonden ten slotte bloeiende gemeenten.

Ondertussen bracht Jehovah zijn „schapen” op nog vele andere manieren bijeen. In 1922 was er bijvoorbeeld een aantal voormalige baptisten die zich hadden afgescheiden en een eigen groep hadden gevormd, omdat zij niet in de Drieëenheid geloofden. Op een dag ontdekte de leider van de groep dat er een vergaderplaats van de Bijbelonderzoekers was. Hij bezocht een vergadering en kwam tot de overtuiging dat hij de waarheid had gevonden. Het duurde niet lang of de hele groep van elf personen sloot zich bij de Bijbelonderzoekers op hun geregelde vergaderingen aan. Onder hen bevond zich een weduwe, Julieta Silva e Souza, een kleurlinge die haar man tijdens de Spaanse griep had verloren. Zij werd een ernstige onderzoekster van de bijbel. Hoewel zij als huishoudster werkte om in haar levensonderhoud te voorzien, vond zij toch tijd om de Koninkrijksboodschap in gedrukte vorm te verbreiden.

Eens nam zij 1000 brochures mee naar Resende om ze daar te verspreiden, en dat was vanuit Rio de Janeiro toentertijd een hele treinreis. Zij ging zelfs naar de plaatselijke baptistenkerk om enkele leden te overtuigen, totdat zij eruit werd gezet. Deze zuster was later een van de eerste speciale pioniers die in Brazilië werden aangesteld. Zij is op haar oude dag nog steeds een actieve verkondigster. — Ps. 37:28.

VERANDERINGEN IN DE BEZETTING OP HET BIJKANTOOR

In 1924 verliet George Young Brazilië om zijn werk in Argentinië en later in Europa voort te zetten. De zorg voor het werk werd aan Manley Dienst overgelaten. Hij werkte bij het Canadese energiebedrijf in Rio. Hoewel hij een voortreffelijke onderzoeker van de Schrift was, had hij blijkbaar niet veel ervaring in de wijze waarop hij met de „wolven” van de christenheid moest omgaan (Hand. 20:29). In deze periode waren de vergaderingen niet zo leerzaam en ondervond het werk in het algemeen een periode van achteruitgang. In 1925 zond broeder Rutherford toen John C. Rainbow als bijkantooropziener naar Brazilië. Er vond in deze tijd ook een verandering plaats met betrekking tot het drukken van de publikaties van het Genootschap in het Portugees. Tot op die tijd had een wereldse drukkerij dit in handen gehad, maar het hoofdbureau van het Genootschap had nu voor een kleine drukpers gezorgd en broeder Rainbow nodigde broeder José Rufino da Silva uit naar het Braziliaanse Bethelhuis te komen om deze pers te bedienen. Broeder Rufino was een zeeman geweest en had de waarheid door zijn kameraad, Januário S. Diniz, leren kennen en werd in december 1925 door broeder Felino gedoopt. Hij maakte de Betheldienst tot zijn levenstaak.

De eerste uitgave van de Portugese A Tôrre de Vigia die van de eigen pers van het Genootschap kwam, was die van januari 1926. Vanaf het kleine begin van 300 exemplaren is deze stroom van geestelijk voedsel blijven toenemen, zodat er nu in totaal 220.000 tijdschriften van elke uitgave — thans in Brooklyn — worden gedrukt.

De energie van die aanvankelijk kleine organisatie van Jehovah’s volk kon niet aan de aandacht van de op seminaries opgeleide geestelijken ontsnappen, die de gevolgen van een dergelijke bijbelveldtocht begonnen te vrezen. Zij trachtten Jehovah’s dienstknechten in de ogen van het publiek belachelijk te maken. Een presbyteriaanse geestelijke sprak beledigend over de Bijbelonderzoekers, bespotte hun boek Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven, smeet het op de grond en stampte er met zijn voeten op. Het was een hele vertoning voor zijn toehoorders in de kerk, maar het diende enkel om de ogen van de oprechte mensen onder hen te openen.

Begin 1926 achtte broeder Rainbow het noodzakelijk naar de Verenigde Staten terug te keren, en in zijn plaats werd Domingos Denovais Neves als bijkantooropziener aangesteld. Gedurende de tien en een half jaar waarin hij de leiding over het Braziliaanse bijkantoor had, rezen er moeilijkheden onder de Bijbelonderzoekers zelf en als gevolg daarvan ondervond het werk maar heel weinig vooruitgang. Later verloor broeder Denovais steeds meer de geest van bereidwillige samenwerking met het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn. In 1932 begon hij een eigen maandblad te publiceren, dat A Luz da Verdade (In het licht van de waarheid) heette. In deze publikatie werden hoofdzakelijk onvruchtbare debatten met de protestantse geestelijken gevoerd. Ook al stonden er af en toe artikelen uit Het Gouden Tijdperk in, was het toch zo dat Denovais zijn eigen publikatie bevorderde. Het duurde niet lang of de publikatie van A Tôrre de Vigia werd volledig gestaakt, terwijl deze andere publikatie, A Luz da Verdade, van de pers bleef komen.

NAUWERE BANDEN MET HET INTERNATIONALE HOOFDBUREAU

Het is duidelijk dat er nog vele hindernissen overwonnen moesten worden, wilde het werk in Brazilië net zo vooruitgaan als in andere landen. In The Messenger van 26 juli 1931, die op een internationaal congres van Jehovah’s volk in Columbus, Ohio, uitkwam, verscheen een bericht over het werk in Brazilië, waarin over een groep Hongaarse, Duitse en Portugese Bijbelonderzoekers werd gesproken. Er werd in te kennen gegeven dat deze Bijbelonderzoekers druk bezig waren met het verbreiden van het goede nieuws. Dat bericht gaf echter geen volledig beeld. In september waren er in het hele land slechts eenentwintig personen in de velddienst geweest. In de daaropvolgende maand liep dit aantal terug tot veertien, van wie er zich acht in São Paulo en vier in Rio bevonden. Er was stellig dringend hulp nodig, wilde het Koninkrijkswerk in Brazilië vooruitgaan en gedijen.

Jehovah zorgde er getrouw voor dat zijn organisatie in Brazilië bijtijds hulp ontving. Voordat de publikatie van A Tôrre de Vigia was gestaakt, waren er twee artikelen in verschenen over Jehovah’s organisatie, waarin duidelijk werd aangetoond dat daarin geen plaats was voor gekozen ouderlingen. Dienst moest het motto zijn. Enkele jaren later zond de president van het Wachttorengenootschap, broeder Rutherford, een andere broeder, Nathaniel A. Yuille, als vertegenwoordiger van het Genootschap naar Brazilië om de leiding over het Koninkrijkswerk op zich te nemen. Hij was ingenieur van beroep, maar was in 1929 als gevolg van een hartklepgebrek met werken opgehouden. Kort daarna ging hij in de volle-tijddienst als een verkondiger van het Koninkrijk. Hij had jarenlang de leiding over het getuigeniswerk in San Francisco (Californië) gehad. Hoewel hij reeds drieënzestig jaar was toen hij zijn nieuwe toewijzing ontving, aanvaardde hij deze bereidwillig. Hij nam zijn vrouw en nog een andere pionier, Antonio Pires de Andrade, mee. Zuster Yuille hielp haar man met het werk op het bijkantoor en bleef getrouw aan zijn zijde dienen. Broeder Andrade bleek ook een voortreffelijke hulp voor broeder Yuille te zijn, vooral als tolk.

Broeder Yuille zag al gauw dat het bijkantoor te klein zou zijn voor de nu groter geworden familie en voor de nieuwe lectuur, grammofoons en grammofoonplaten, die van Brooklyn naar de nabije haven van Santos onderweg waren. In de Vila Marianawijk werd ten slotte een ruim, uit twee verdiepingen bestaand gebouw met een kelder gevonden.

Daar broeder Yuille de zegeningen van grote congressen in de Verenigde Staten had ervaren, kon hij de eenheid brengende waarde van zulke vergaderingen beseffen. Daarom was een van zijn eerste stappen regelingen te treffen voor een congres dat in juli 1936 in São Paulo, in de Vasco-da-Gamazaal in de Braswijk, zou worden gehouden. Op dit congres waren honderd tien personen aanwezig. Broeder Yuille wees verschillende broeders als sprekers aan, zoals José Rufino da Silva en Leoncio R. Turano, getrouwe broeders die bij de broeders in Brazilië reeds geliefd waren geworden. Zoals was verwacht, bleek dit congres een grote stimulans voor de broeders te zijn.

DE BOODSCHAP BREIDT ZICH NAAR VERSCHEIDENE RICHTINGEN UIT

Meer dan tien jaar daarvoor vond het Koninkrijkswerk in het noordoosten zijn begin en wel door de krachtsinspanningen van broeder Aristides Corrêa Pinho, die toen bij de koopvaardij was en in 1925 verscheidene havens aandeed en grote hoeveelheden boeken en brochures van het Genootschap meenam. Hij ging dan naar een kerk en stelde zich voor als een Bijbelonderzoeker. Bijna niemand wist wat dat betekende en dus gaven zij hem toestemming de gemeente toe te spreken. In João Pessoa (Paraíba), waar hij in een kleine kerk over zijn hoop op leven had gesproken, werd dit hem, toen hij het opnieuw probeerde, geweigerd, daar de plaatselijke geestelijke bang was al zijn „schapen” te verliezen.

In 1938 ging dezelfde broeder naar de staat Alagoas en vormde in de hoofdstad, Maceió, de kern van een toekomstige gemeente. In 1940 werd broeder Pinho als pionier naar de staat Pernambuco gezonden. In de hoofdstad, Recife, die wegens haar haven en vele rivieren bekend staat als het „Venetië van Brazilië”, hielp hij een gemeente te organiseren, een van de vijftien die er destijds in het hele land bestonden. Een jaar later vond daar de eerste doop plaats en twee van de zeven personen die werden gedoopt, gingen meteen in de pioniersdienst. Broeder Pinho herinnert zich dat er toentertijd in Pernambuco een grote honger en dorst naar waarheid was. Hij verspreidde ongeveer 175 gebonden boeken en 500 brochures per maand, behalve zoveel tijdschriften als hij maar kon krijgen. Toen de lectuurvoorraad krap was, vroeg hij degenen die lectuur kregen eenvoudig deze, als zij ze hadden gelezen, aan anderen door te geven. Hij herinnert zich dat hij zelfs weer tijdschriften inzamelde, met een houtskoolstrijkijzer gladstreek en opnieuw gebruikte, waardoor de Koninkrijksboodschap in de tijd dat er een tekort aan lectuur was, toch verder verbreid werd.

Ook in het zuiden van het land werd zaad uitgestrooid. Omstreeks 1927 sprak Alexandre Gauze eens in de nabijheid van de stad Erechim met een van zijn buren en zag dat deze een brochure over de bijbel in zijn hand had. Het schijnt dat de buurman de brochure van een familielid in New York had ontvangen. Alexandre vroeg of hij de brochure mocht lezen en schreef later naar het Genootschap om meer inlichtingen. Na de andere voorradige publikaties te hebben gelezen, leende hij ze aan zijn zwager, Bronislau Komka (geboren in Kraczewice bij Lubin in Polen) uit. Komka, die een sabbat-onderhoudende adventist was, las deze kostbare waarheden in de Wachttorenpublikaties en probeerde de inlichtingen aan zijn aangetrouwde familieleden door te geven, maar met weinig succes.

Inmiddels werd Alexandre Gauze door een „pelgrim” of reizende vertegenwoordiger van het Genootschap, namelijk Paulo Sadove, bezocht. Sadove bezocht ook Santa Rosa, waar broeder Komka nu woonde, en bleef ongeveer tien dagen bij hem. In die tijd kon hij enkele fundamentele bijbelse leerstellingen met hem doornemen en de onjuistheid van zekere leerstellingen, zoals de onsterfelijkheid van de ziel, de hellepijniging, de Drieëenheid, enzovoort, aantonen. Hij legde ook de nadruk op de noodzaak te prediken ten einde anderen te helpen.

Ten slotte verhuisde broeder Gauze naar Santa Rosa en trokken hij en broeder Komka er samen op uit om te prediken. Toen de adventistenpredikant dit hoorde, kreeg hij een schok, want zij werden nog altijd als leden van zijn kerk beschouwd. Hij werd woedend en sloot hen uit de sekte van de adventisten uit. Zij vonden dit best, want nu voelden zij zich vrij om te prediken en zij hadden heel veel succes.

Het was in die dagen niet gemakkelijk om te prediken. Er waren veel Duitsers die uitgesproken pro-Hitler en pro-nazi waren, en broeder Komka en zijn metgezellen werden meermalen naar het leven gestaan. Op een keer aanvaardden zij de gastvrijheid van een vriendelijke man en na uren met hem over de waarheid te hebben gesproken, maakten zij zich gereed om naar bed te gaan. Plotseling hoorden zij buiten luide stemmen. Verscheidene mensen die die dag lectuur hadden genomen, hadden tegen die tijd een gedeelte van de brochure Vlucht naar het Koninkrijk in het Pools gelezen. Het beviel hun niet dat hun geestelijken in die brochure zo nauwkeurig beschreven werden en daarom probeerden zij de gastheer ervan te overtuigen dat hij de broeders moest gelasten zijn huis te verlaten. Hij toonde echter geen vrees, wees hun eisen van de hand en weigerde iemand binnen te laten om zijn gasten kwaad te doen.

Door de volharding van deze broeders breidde de boodschap zich tot veel verschillende plaatsen uit. In 1940 werd broeder Komka aangesteld als opziener van de gemeente Erechim. In augustus 1943 werd er nog een gemeente in Getúlio Vargas opgericht, met Manoel Skrzek als opziener, die eveneens van Poolse afkomst was.

In de staat Santa Catarina bevond zich de grootste Duitse nederzetting in Brazilië. Iemand die geen Duits sprak, had inderdaad moeite zich in dat deel van het land te handhaven. Op sommige boerderijen in het binnenland spraken zelfs kleurlingen alleen maar Duits. Ten slotte kwam de regering echter tot de slotsom dat scholen waar een vreemde taal werd gesproken een nationalistische geest aankweekten die verdeeldheid in Brazilië bleek te brengen. Er werd derhalve verordend dat alle schoolonderricht in het Portugees moest worden gegeven. Dit bleek mettertijd het predikingswerk ten goede te komen.

Door de onzekere toestanden in Europa werden velen ertoe gedreven naar Brazilië te emigreren en zij vestigden zich merendeels in Santa Catarina. In 1935 bijvoorbeeld vestigden Theodor en Alexander Mertin, beiden pioniers uit Duitsland, zich in Blumenau. Zij zetten hun pioniersdienst voort en bezochten de mensen in de steden en dorpen in het dal van de rivier de Itajaí. Later nodigden zij nog twee anderen, Leopold König en zijn vrouw Ida, uit met hen in deze prachtige streek, die zozeer aan Zwitserland deed denken, te werken. Zowel broeder König, die in Oostenrijk was geboren, als zijn vrouw, waren reeds sinds de jaren 1920 als pionier in Europa werkzaam geweest. Zij zetten hun pioniersdienst in Brazilië voort. Hij was een enthousiaste Getuige die aan de deuren altijd zei: „Ik predik het goede nieuws van Gods koninkrijk.”

In de staat Bahia, in het noordoosten, kon men nog de tekenen zien uit de tijd dat er slaven uit Afrika werden ingevoerd om de Portugese kolonisten te dienen. Men kan hier de onloochenbare bewijzen vinden dat valse religie werkelijk een strik en geldklopperij is. Hoewel er heel veel rijk versierde kerken waren, hadden de meeste mensen, voornamelijk kleurlingen, het heel zwaar en waren verstoken van scholen en de fundamentele aangenaamheden des levens. In de loop des tijds beseften velen wie er voor deze toestand verantwoordelijk waren en het duurde niet lang of de kerken liepen leeg. Ten einde de schande van in verval rakende religieuze gebouwen te vermijden, besloot de regering iets te doen en maakte hiertoe gebruik van een speciaal departement, de dienst voor historisch erfgoed. Hierdoor werden enkele van deze kerken gerestaureerd om dienst te doen als bezienswaardigheden en museums, waar de mensen nog steeds naartoe kunnen gaan om „de kostelijke dingen en de schitterende dingen” te bekijken die eens deel uitmaakten van Babylon de Grote. — Openb. 18:14-17.

In 1934 kwam professor George Shakhashiri, een Getuige, met de boot in Salvador, de hoofdstad van de staat Bahia, aan. Hij was op weg om zijn vleselijke broer in São Paulo te bezoeken. In deze aanleghaven benutte hij zijn tijd om Libanese vrienden en familieleden op te zoeken en liet veel Arabische lectuur achter. Iemand vertelde hem over een zekere Amim Jorge Jacob Darzé, die ook een van Jehovah’s getuigen was. Na lang zoeken, vond hij hem ten slotte op de dag voordat zijn schip zou afvaren.

Darzé was op 20 mei 1914 dicht bij de ceders van de Libanon geboren. Zijn familie was in 1925 naar Brazilië geëmigreerd. Aangezien hij tamelijk arm was, ging hij in alles handelen wat hij maar te pakken kon krijgen en werd zo een mascate, zoals een rondreizende koopman in Brazilië wordt genoemd. Hij trouwde een baptistisch meisje en verbond zich actief met die religie, maar de huichelarij en de praktijken ervan deden zijn dorst naar waarheid toenemen. Tijdens het korte contact met Shakhashiri werden al Darzés vragen over de ziel, de hemel, de hel en de Drieëenheid bevredigend beantwoord en hij was overgelukkig eindelijk te hebben gevonden wat hij had gezocht. Diezelfde dag nam hij zijn standpunt voor de waarheid in. Shakhashiri liet veel Arabische lectuur bij hem achter en beloofde hem vanuit São Paulo meer lectuur in het Portugees te zullen sturen.

Toen Darzé zijn banden met de baptistenkerk verbrak, kwam de baptistische geestelijke hem bezoeken om te weten te komen wat er met zijn favoriete zondagsschoolonderwijzer was gebeurd. Maar deze keer werd er tot hem gepredikt, in plaats dat hij zelf predikte. Hij verontschuldigde zich zogenaamd geen tijd te hebben en beloofde terug te komen en een andere keer met hem over de bijbel te spreken. Tot op deze dag heeft hij die belofte echter nog niet ingelost. Broeder Darzé werd in 1935 gedoopt. Zijn huis werd een bijbelstudiecentrum. In juni 1945 werd er in Salvador ten slotte een gemeente opgericht, met broeder Darzé als opziener.

De staat Amazonas, met zijn uitgestrekte oerwouden, behoort eveneens tot „de gehele bewoonde aarde” waarop het goede nieuws van het Koninkrijk moet worden gepredikt (Matth. 24:14). Het is een van de weinige uitgestrekte gebieden van de aarde die nauwelijks door de beschaving zijn verontreinigd. De bevolking is wijdverspreid, en hier is de Indiaan nog in zijn oorspronkelijke tehuis te vinden. In 1931 zond iemand aan verschillende baptistenkerken in dit gebied bijbelse traktaten. Toen Zeno de Oliveira Simões, die aan het hoofd van een van deze kerken in het district Pesqueira stond, eens een bezoek bij zijn zuster bracht, zag hij een van de traktaten over de hel en een ander over de opstandingshoop tegen de muur van haar huiskamer geprikt. Zeno had deze onderwerpen verscheidene malen met zijn vleselijke broer Guilherme besproken, die niet in het hellevuur geloofde omdat, zoals hij zei, „een God van liefde zo’n plaats niet zou kunnen scheppen”. Zeno besloot de traktaten naar zijn broer te brengen en hem te laten zien dat er een religie bestond die hetzelfde geloofde als hij. Guilherme woonde toen in Manaquiri, een kleine nederzetting dicht bij het gelijknamige meer. Guilherme liet er geen gras over groeien. Hij schreef onverwijld naar het bijkantoor in São Paulo om lectuur. Zonder enige hulp leerden deze beide mannen de waarheid kennen en overtuigden ook hun gezinnen. In dat jaar, 1931, werd de eerste gemeente in het Amazoneoerwoud te Manaquiri opgericht. Ze telde al gauw zeventig leden, onder wie vele kinderen, en was een tijdlang de grootste gemeente van Jehovah’s volk in Brazilië. Ten einde een aandeel aan de prediking van het goede nieuws te hebben, ging deze enthousiaste groep met een roeiboot naar verschillende langs de Solimões en haar zijrivieren gelegen nederzettingen.

HET GOEDE NIEUWS WORDT VRIJMOEDIG OVER DE RADIO UITGEZONDEN

In een poging nog meer mensen van Braziliës enorme bevolking te bereiken, sloten de broeders van het bijkantoor in São Paulo in 1937 een jaarcontract met het radiostation in die stad om driemaal per week de vijf-minutentoespraken van rechter Rutherford in het Spaans, Engels en Duits uit te zenden. Bijna vier maanden liep het programma goed maar toen, in april, zwichtte het station voor de rechtstreekse druk van de katholieke hiërarchie en weigerde nog meer programma’s uit te zenden. Andere programma’s werden in Rio Claro, in de staat São Paulo, uitgezonden, maar toen op een keer de „vagevuur”-plaat werd gedraaid, werd het de priesters van de stad te bar. De plaat werd weliswaar tot het eind toe gespeeld, maar het station weigerde nog meer programma’s van het Genootschap uit te zenden.

Niettemin werd in maart 1937 een ander krachtig instrument voor het bevorderen van het predikingswerk in São Paulo in werking gesteld: een geluidswagen. Het was een Chevrolet uit het jaar 1936, waarop een geluidsversterker was gemonteerd. Ongeveer acht en een halve maand lang weerklonk door dit middel de Koninkrijksboodschap elke week in de openbare parken, zoals in Jardim da Luz en de Praça República, in het hartje van de stad. De lezingen werden in verschillende talen afgedraaid. Ook op feestdagen en op kerkhoven op „Allerzielendag” werd de geluidswagen doeltreffend gebruikt. De geestelijken waren natuurlijk woedend over deze vrijmoedige openbare verkondiging en oefenden druk uit op de plaatselijke autoriteiten. Een van de functionarissen van de stad, de heer Carlos Lopes, maakte een gewelddadig einde aan een toespraak. Hij eiste dat de broeders een officiële vergunning van de stad voor de geluidswagen aanvroegen voordat deze voor dit speciale doel kon worden gebruikt.

Toen het Genootschap de juiste aanvraag bij de burgemeester indiende, kwam er geen antwoord. Op 31 december werd er opnieuw een verzoek ingediend, met hetzelfde resultaat. Desondanks bleef het goede nieuws vanuit de geluidswagen weerklinken. In januari 1938 werden de nummerborden gekocht en op de wagen bevestigd en werd de verschuldigde belasting betaald, doch de transitoambtenaren weigerden de borden van een stempel te voorzien. Het gevolg hiervan was dat de politie de wagen voortdurend aanhield en vroeg waarom de borden niet waren gestempeld. Dit bood telkens gelegenheid om een goed getuigenis te geven en vaak werd er lectuur verspreid. Ten slotte vroeg broeder Yuille aan Dr. Pio Alvin, de onderdirecteur van de transitoafdeling, wat de reden voor zijn weigering was. Een man die toevallig aanwezig was, deed het voorstel: „Mijnheer Yuille, waarom haalt u de luidspreker er niet af, laat de borden stempelen en zet hem er dan weer op?” „Neen, daarvoor is mijnheer Yuille te eerlijk”, onderbrak Dr. Alvin hem, „ik zal opdracht geven dat de borden vandaag nog van een stempel worden voorzien!”

In deze tijd was ook de grammofoon ingevoerd als een middel om het goede nieuws van het Koninkrijk bekend te maken, en in 1937 werden er reeds zo’n twintig door de verkondigers in de velddienst meegenomen. Hoewel er toen nog geen platen in het Portugees voorhanden waren, werden met goed gevolg Spaanse platen gebruikt. Er waren ook platen in het Engels, Italiaans, Duits, Nederlands, Pools en Frans voorhanden. In oktober 1938 kwam de eerste Portugese plaat ter beschikking, met op de ene zijde de lezing, getiteld „Jehovah” en op de andere zijde „Rijkdom”. De grammofoonplaten bereidden de broeders werkelijk grote vreugde en werden op doeltreffende wijze gebruikt om het goede nieuws bekend te maken.

EEN BRON VAN GEESTELIJKE KRACHT

Toen er steeds meer vaart in de velddienst bleef komen, voelde men ook een dringende behoefte om A Tôrre de Vigia, dat wil zeggen, de Portugese Wachttoren, weer uit te geven. Zo verscheen in maart 1937 de eerste uitgave met op de omslag Jesaja 43:10-12. Het zou een maandblad worden dat zo dicht mogelijk het Engelse tijdschrift volgde.

Terwijl de publikatie van A Tôrre de Vigia werd hervat, vonden er in het land grote veranderingen plaats. Men ging naar een dictatoriale regeringsvorm overhellen. Er werden pogingen in het werk gesteld het Genootschap wettelijk te laten registreren en deze pogingen werden in november 1937 ten slotte met succes bekroond. Het Genootschap liet de Engelse naam Watch Tower Bible and Tract Society voor het bijkantoor van het Amerikaanse Genootschap registreren. Dit werd toentertijd als een verstandige stap beschouwd, aangezien daardoor het eigendom van het Genootschap tot op zekere hoogte voor onteigening werd gevrijwaard.

Slechts enkele dagen voordat de registratie een feit was, werd in de derde kamer van het belasting- en inkomstenrecht in São Paulo een overwinning behaald toen het Genootschap vrijstelling van belasting op alle lectuur werd verleend. Volgens de wet behoefden verkondigers, als bedienaren van het evangelie, geen omzetbelasting te betalen en kon de lectuur ongehinderd en kosteloos de staatsgrens passeren.

In de jaren 1937, 1938 en 1939 werden er enkele voortreffelijke congressen gehouden in steden zoals São Paulo, Rio de Janeiro en Curitiba, ja, vreugdevolle congressen waarop de broeders van omgang met elkaar konden genieten en zich konden verheugen in de doop van veel nieuwelingen die de organisatie van Jehovah’s volk binnenstroomden. Op deze congressen leerden de broeders begrijpen dat Jehovah zijn aardse organisatie volgens een strikt theocratische regeling leidt.

In de beginjaren dacht men dat de vergaderingen hoofdzakelijk voor broeders waren bestemd. Er werd geen nadruk gelegd op de aanwezigheid van vrouwen en kinderen. In 1938 verschenen in de winteruitgave van A Tôrre de Vigia echter artikelen over het onderwerp „Kinderen”. Kort daarna begonnen kinderen met hun ouders mee te gaan naar de vergaderingen en in de velddienst. Dit was slechts het begin van hun snel groter wordende aandeel aan het werk als „kinderen van de Koning”.

DE „MEESTER VAN DE OOGST” ZENDT MEER WERKERS UIT

Tegen 1939 had de toestand in Europa zich snel verslechterd. Veel pioniers die hun dienst daar niet konden voortzetten, stelden zich vrijwillig beschikbaar om door het Genootschap in buitenlandse gebieden te worden gebruikt. De overplaatsing werd geregeld via het Centraaleuropese bureau van het Genootschap. Sommigen van deze broeders hadden vele jaren als pionier gediend. Anderen hadden op bijkantoren gewerkt die nu door het nazi-regime waren gesloten, terwijl weer anderen ervaring als kringopziener (toen zonedienaar genoemd), hadden opgedaan.

Onder degenen die pas in Brazilië waren aangekomen, waren er velen die een in het oog lopende ijver voor Jehovah toonden. Otto Estelmann, een Duitser van geboorte, was „zonedienaar” in Tsjechoslowakije geweest. Hij was sinds 26 december 1920 een gedoopte Getuige en wist wat het was in de handen van de geheime politie van de nazi’s te vallen. Hij was bijna door de Gestapo gepakt toen hij het archief van het gesloten Tsjechoslowaakse bijkantoor over de grens naar Zwitserland bracht. Toen hij in 1939 in Brazilië aankwam, was hij vierenveertig jaar. Hij werkte in Curitiba, in de staat Paraná, en in verscheidene andere steden, zoals Santa Maria, Ijuí en Santa Cruz in Rio Grande do Sul. Hij onderging veel vervolging in Brazilië, het land waar hij gehoopt had vrij zijn heilige zending in het leven te kunnen vervullen. Hij onderging verscheidene gevangenisstraffen, waarvan de langste tweeëntwintig maanden duurde. Waarom? Hij werd ervan verdacht een Duitse spion te zijn! Niettemin was broeder Estelmann een getrouwe dienstknecht van Jehovah.

Een andere Europese Getuige die naar Brazilië kwam, was Erich Kattner, die op het Bethelhuis in Praag had gediend. Zijn eerste toewijzing in Brazilië was het landgebied in noordwestelijk Rio Grande do Sul. Het viel niet mee om in die landgebieden te werken. Om in zijn gebied te komen, moest hij vier dagen en nachten in een trein doorbrengen die slechts met horten en stoten vooruitkwam, en daarna moest hij de laatste vijftig kilometer met een vrachtwagen afleggen. Na dagen of een week van hard werken met de broeders op de boerderij, gingen hij en de anderen dan van boerderij tot boerderij om getuigenis te geven aan Polen, Duitsers, Russen en Italianen. Vaak sliepen zij onder de blote hemel, waarbij zij hun lectuurtas als hoofdkussen gebruikten. Aangezien de meeste mensen op het land werkten, stonden de broeders ’s morgens vroeg op en bleven tot 7 uur ’s avonds getuigenis geven, waarbij zij hun schema aan dat van de boeren aanpasten. Het getuigeniswerk ging vaak tot laat in de avond door.

Broeder Kattner beheerste al gauw de Portugese taal en werd in 1944 uitgenodigd op het Braziliaanse Bethelhuis te werken. Later bezocht hij de zestiende klas van Gilead en werd weer aan Brazilië toegewezen, waar hij een tijdlang als kring- en districtsopziener diende voordat hij in 1953 naar Bethel terugkeerde. Daar dient hij nog steeds getrouw op de vertaalafdeling.

Ook Hermann Bruder en Horst Wild kwamen met hun vrouwen uit Europa naar Brazilië. Onderweg veranderde hun schip van koers en voer naar Frans-Marokko, waar de broeders in de gevangenis werden geworpen en als verdachte nazi’s werden mishandeld. Toen zij in februari 1940 eindelijk Brazilië bereikten, werden zij om dezelfde reden, namelijk omdat zij ervan werden verdacht nazi-spionnen te zijn, opnieuw gevangen gezet. Zij doorstonden deze beproevingen echter en hebben hun bereidwilligheid getoond om op elke mogelijke wijze ter bevordering van het Koninkrijkswerk te worden gebruikt. Broeder Wild heeft vele jaren als stadsopziener in São Paulo gediend en tot juni 1971 als een bestuurder van het Genootschap in Brazilië.

Terwijl al deze broeders een Europa verlieten dat door de militaire nazi-dictatuur werd bedreigd, vonden zij in Brazilië echter een land dat tussen twee uitersten gevangen zat. Aan de ene zijde bevonden zich de Italiaanse katholieken, die door het fascisme waren beïnvloed, en de Duitse katholieken, die zich bij het nazisme wilden aansluiten, terwijl zich aan de andere zijde velen bevonden die de democratie hoog hielden. Pas toen de aanhangers van het nazi-fascisme — toen „integralistas” genoemd — op 11 mei 1938 de president van Brazilië, Getulio Vargas, trachtten te vermoorden, begonnen de ogen van de Braziliaanse regering voor de werkelijke bron van gevaar open te gaan.

DE DRUK TEGEN HET KONINKRIJK WORDT HEVIGER

In 1939 werd in Brazilië moedig de krachtige boodschap zoals die in de brochures Ziet de feiten onder de oogen en Fascisme of Vrijheid stond, bekendgemaakt. Lange rijen Getuigen trokken de stad door met borden waarop de speciale lezingen in verband met deze brochures en de verspreiding ervan werden aangekondigd. Dit lokte een hevige reactie van de zijde der geestelijken uit. De stadspolitie en andere functionarissen begonnen het de broeders op het bijkantoor lastig te maken en hun allerlei moeilijkheden in de weg te leggen ten einde de vrije voortgang van ons werk te belemmeren. Op 26 augustus 1939 gingen zo’n dertig Getuigen met loopborden om, op vele van de drukste plaatsen in de stad staan. Enkelen slaagden erin hun werk te voltooien en weer veilig thuis te komen. De meesten, onder wie de bijkantooropziener, werden echter gearresteerd en tweeëntwintig uur lang onder benarde omstandigheden vastgehouden.

Twee weken later werd er een politieagent naar het bijkantoor gestuurd om de bijkantooropziener opnieuw te arresteren en later werden er andere agenten gestuurd om alle brochures in beslag te nemen. Ongeveer tweeduizend exemplaren van de aanstoot gevende brochures waren reeds in beslag genomen en de politie gaf bevel de overige vijftig dozen vast te houden totdat er van hoger hand een beslissing zou zijn genomen. Intussen begon men in Brazilië op te merken dat dit werk niet iets onbeduidends was dat in een verborgen hoekje werd gedaan; het was een wereldomvattend predikingswerk, dat door Jehovah zelf was verordineerd. In het dagblad Fôlha do Brasil van São Paulo bijvoorbeeld verscheen op 23 juli 1939 een foto van een broeder die was aangevallen door oproerkraaiers van de Katholieke Actie, die een congres van Jehovah’s getuigen in Madison Square Garden in New York hadden trachten op te breken, maar daarin niet waren geslaagd. De lezers werden ervan in kennis gesteld dat er 18.000 mensen op dat congres waren, van wie de meesten belangstelling hadden voor de speciale bijbelse boodschap die door J. F. Rutherford werd uitgesproken.

Er werd steeds meer druk op het werk uitgeoefend, totdat het Genootschap er op 31 mei 1940 van werd verwittigd dat de minister van justitie het Genootschap in Brazilië had verboden. Op 30 juni begaf de officiële vertegenwoordiger van het Genootschap zich, vergezeld van de advocaat van het Genootschap, naar het bureau van de minister van justitie en overhandigde hem een brief waarin het werk van het Genootschap tot in details werd uiteengezet. De beslissing het Genootschap te verbieden, bleef echter van kracht. Later, in december, werd de bijkantooropziener, broeder Yuille, opnieuw gearresteerd en enkele uren vastgehouden, terwijl ongeveer 20.000 exemplaren van de brochure Fascisme of Vrijheid in beslag werden genomen.

Dat was voor alle broeders werkelijk een tijd van beproeving. Eerst bleven zij in de Koninkrijkszaal in de Riachuelostraat in São Paulo bijeenkomen, maar altijd met iemand op de uitkijk voor het geval de politie zou komen. Daar de zaal twee ingangen had, stond degene die de wacht hield bij de hoofdingang zodat de broeders, tegen de tijd dat de politie was gearriveerd, de zaal reeds door de andere deur hadden verlaten. Later sloten de autoriteiten de zaal, maar de broeders bleven in particuliere huizen vergaderen. Ook het bijkantoor werkte onder grote moeilijkheden, maar de broeders vertrouwden op Jehovah’s bescherming en er ontbrak geen enkele uitgave van de tijdschriften. Meer dan dat: ondanks arrestaties en confiscaties ging de velddienst door. De 20.000 brochures die in beslag waren genomen, werden later teruggegeven en goed benut.

Ten einde de aandacht van de naam A Tôrre de Vigia — die toen door de autoriteiten nader werd onderzocht — af te leiden, werd in 1940 besloten de naam van onze voornaamste publikatie te veranderen in A Atalaia, Anunciando o Reino de Jeová. De adventisten, die een tijdschrift met een soortgelijke naam hadden, oefenden echter druk uit op het ministerie voor pers en propaganda, dat zijnerzijds bepaalde dat het Genootschap de naam niet mocht gebruiken. Derhalve werd de naam in januari 1943 in A Sentinela veranderd, hetgeen Wacht of Wachter betekent. Het woord ’sentinela’ komt in de Brasileira-vertaling van de bijbel voor in Jesaja 21:6. Onder deze nieuwe naam is het tijdschrift de broeders tot op deze dag van geestelijk voedsel blijven voorzien.

Het enthousiasme waarmee de broeders het werk onder moeilijkheden voortzetten, bewoog de geestelijken ertoe meer druk op hen uit te oefenen. Enkelen van de broeders die uit Rio de Janeiro waren gekomen om de broeders in de staat Amazonas te helpen, werden hevig vervolgd. Onder invloed van de geestelijken werden zij door het volk met stenen gegooid; hun lectuur werd in beslag genomen en enkelen van hen werden gevangen gezet. Pas in 1945, nadat er een proces was gevoerd en gewonnen, verminderde de druk.

Op 29 augustus 1940 werden broeder Estelmann en broeder Kattner in Rio Grande do Sul gearresteerd en enkele dagen later naar Livramento aan de grens van Uruguay gebracht, waar zij met lichamelijke mishandeling en de dood werden bedreigd en hun werd gelast het land te verlaten, alsof zij er illegaal waren ingekomen. Pas twee jaar later verbeterde hun toestand, toen men bij de hogere autoriteiten in Rio de Janeiro ten behoeve van hen in hoger beroep was gegaan.

HET BIJKANTOOR VERPLAATST

In 1939 gaf de president van het Genootschap, broeder Rutherford, de raad het bijkantoor naar Rio de Janeiro, de hoofdstad van het land, te verplaatsen. Men dacht dat het werk hierdoor ongestoorder kon worden voortgezet en het bijkantoor zou zich dan meer in het middelpunt van het gebeuren bevinden. Na ongeveer twee jaar te hebben gezocht, vond men ten slotte geschikte ruimte in de Licínio Cardosostraat 330.

Ter voorbereiding op de verhuizing naar Rio, werden er tijdschriften in het voren gedrukt, om de zekerheid te hebben dat er gedurende de verhuizing voldoende voorraad zou zijn. Dit bleek een vooruitziende blik te zijn geweest, want op 31 december 1940 besloot de Gezondheidsdienst van São Paulo — daar zij niets anders konden aanmerken — dat de drukpers op een ongeschikte plaats stond en niet meer in bedrijf kon worden genomen voordat er een betere plaats was gevonden. De pers moest toch nagezien en schoongemaakt worden voordat ze naar Rio kon worden verzonden, dus maakte het Genootschap zolang gebruik van een drukkerij buiten, totdat de eigen pers van het Genootschap op haar nieuwe standplaats in Rio de Janeiro weer begon te dreunen. De broeders schonken of leenden graag geld om met de aankoop van dit nieuwe gebouw te helpen. Het huis was omgeven door prachtige bloeiende bomen die later voor een weldadige schaduw en verrukkelijke vruchten voor de familie zorgden, terwijl een kleine groentetuin achter het huis gezond voedsel opleverde. Door deze verandering werd ook de gemeente in Rio de Janeiro, die toen bijna stilstond, nieuw leven ingeblazen.

Eenmaal in de nieuwe plaats gevestigd, organiseerde het bijkantoor met spoed congressen voor dat jaar, 1941; één in Rio de Janeiro en een ander in São Paulo, waarop in totaal 230 personen aanwezig waren en 24 personen werden gedoopt. In datzelfde jaar werden er regelingen getroffen om een aantal broeders naar verschillende streken te laten gaan om op systematische wijze gebieden te bewerken. De resultaten waren werkelijk schitterend.

EEN PIONIERSFAMILIE TREKT VERDER

In de staat Minas Gerais bijvoorbeeld, een gebied waar lang tevoren, ondanks de overheersing van de katholieke geestelijkheid, het waarheidszaad was geplant, werd nu een intensief begietingswerk ondernomen. Begin 1941 kreeg broeder Basilio Korolkovas met zijn twee zoons en een schoondochter de toewijzing alle steden en gebieden langs de „centrale” spoorlijn te bewerken — van Alfonso Arinos tot Belo Horizonte, de hoofdstad van de staat.

Als uitgangspunt van hun werkzaamheden begonnen zij in Juiz de Fora, waar zij naar de commissaris van politie gingen, die hun de volle vrijheid toezegde om hun werk ten uitvoer te brengen. De bisschop protesteerde echter en bleef via de luidspreker van de hoofdkerk beschuldigingen tegen de broeders en tegen broeder Rutherford schreeuwen. Velen van de ingezetenen waren het echter niet met hem eens en zij namen meer dan 300 boeken en 2000 brochures.

Toen de broeders verder trokken naar Santos Dumont, bemerkten zij dat de omstandigheden daar niet gunstig waren. De priester liet hen arresteren en in een gevangeniscel werpen. De verantwoordelijke politieagent, die sterk onder katholieke invloed stond, zei dat de lectuur pro-communistisch was en dat de broeders opruiers waren. Toen er ten slotte niets tegen hen kon worden gedaan omdat al hun vreemdelingenpapieren in orde waren, werden zij in vrijheid gesteld. Volstrekt niet ontmoedigd, trokken zij verder naar Barbacena, de volgende stad op hun van tevoren uitgestippelde route, een hoog in de koele berglucht gelegen plaats. Hun fichas, ofte wel politierapporten, waren daar reeds vóór hen aangekomen en de commissaris van politie gaf hun de vrije hand om alle plaatsen in die omgeving te bewerken.

De familie Korolkovas had ook in gebied van São Paulo en in steden zoals Baurú, Lins, Marília, Cafelândia, Pompéia, Araraquara en Jaboticabal gewerkt. Zij bemerkten dat zij in de meeste van deze plaatsen heel rustig konden werken als zij de raad van de organisatie maar opvolgden en eerst naar de commissaris van politie gingen. In dit hele gebied verspreidden zij veel exemplaren van het boek Vijanden en de brochure Judge Rutherford Uncovers Fifth Column (Rechter Rutherford brengt vijfde colonne aan het licht).

Hun gebied omvatte ook de grote Japanse kolonie van deze streek, vooral in de omgeving van Marília, Garça, Gália en Tupã, waar een grondig getuigenis werd gegeven en enkelen hun standpunt voor Jehovah innamen. Via het bijkantoor kon broeder Korolkovas boeken in het Japans krijgen, al waren enkele daarvan ook van oudere datum. Broeder Korolkovas verspreidde deze voor elk bedrag dat men hem bood. Er waren dagen waarop hij zelf wel 30 boeken verspreidde en in één maand verspreidde hij eens 403 boeken en 501 brochures.

Deze echte pioniersfamilie vertrouwde op Jehovah. Zij hadden de geriefelijkheden van São Paulo opgegeven, hun huis ter beschikking gesteld van andere pioniers, die niet konden reizen, en waren naar gebieden gegaan waar werkelijk behoefte aan het Koninkrijksgetuigenis bestond. Als zij in een stad aankwamen, namen zij hun intrek in een redelijk goedkoop pensão (een pension voor de middenstand). Zij werkten eerst in de zakenwijk van deur tot deur en bewerkten daarna de boerderijen en dorpjes in de omgeving. Men kan zich wel indenken hoe moeilijk dit in de regentijd was, als men overal door de modder moest lopen. Na acht tot tien uur in de velddienst te hebben gewerkt, keerden zij terug en moesten dan vaak meer dan zestien kilometer lopen voordat zij in hun pensão waren en een bad konden nemen en van een goede nachtrust konden genieten. Hun lectuurtassen waren gewoonlijk vol sinaasappelen, bananen en de vruchten van het desbetreffende jaargetijde, die zij in ruil voor lectuur hadden gekregen.

De beide jongste meisjes van het gezin, Zina en Zenaide, waren, ondanks hun jeugdige leeftijd, onbevreesd en moedig. In Garça, een centrum van Japanse kolonisten, werkten deze jonge meisjes in de stad, terwijl hun vader en broer het landgebied gingen bewerken. Toen zij, na ’s morgens vier uur te hebben gewerkt, in de schaduw waren gaan zitten om te eten, kwam er een rechercheur naar hen toe en vroeg hun wat zij in hun tas hadden. Toen hij het Japanse boek Rijkdom zag, nam hij de meisjes mee naar het politiebureau. Daar nam men hun alle lectuur af en werd hun gezegd dat zij niet meer mochten prediken. De politie dacht dat hun bedreigingen wel voldoende voor deze jonge meisjes waren. Uit het politiebureau gekomen, gingen zij echter meteen naar hun pensão terug, vulden hun tassen met lectuur en gingen in een ander stadsdeel aan het werk. De volgende morgen gingen zij naar het politiebureau om hun lectuur af te halen. De commissaris van politie, die de lectuur reeds had onderzocht, gaf hun alles terug op één exemplaar na, dat hij per se zelf wilde houden.

De dienst van deze familie werd werkelijk gezegend, want in de volgende jaren bloeiden er in dit gebied een aantal groepen. De resultaten van deze ijverige activiteiten kunnen worden afgemeten naar het aantal personen die het goede nieuws aanvaardden. Bij de eerste doop in São José do Rio Prêto, waar de familie Korolkovas had gewerkt, werden tien personen ondergedompeld, van wie er drie later als pionier in Curitiba dienden. Bij die gelegenheid werd ook João Batista Siqueira gedoopt, die een presbyteriaanse predikant was geweest. Hij had de waarheid op drieënzeventigjarige leeftijd leren kennen en was de eerste verkondiger in São José do Rio Prêto geworden. Ook een Japanse familie nam hun standpunt in; het hoofd van de familie was Suzo Sakiama. In twee jaar tijd groeide de gemeente daar uit tot achtentwintig verkondigers, de pioniers niet meegerekend.

De geestelijkheid bewoog niet alleen de politie ertoe de Koninkrijksverkondigers moeilijkheden in de weg te leggen, maar gebruikte ook belastingambtenaren om de pioniers lastig te vallen. Deze ambtenaren hielden de pioniers dan aan en eisten dat zij omzetbelasting voor de „verkochte” boeken betaalden. In Itápolis beklaagden boekwinkels en drukkerijen zich op aandrang van de priesters over het onbevoegd verkopen van boeken. Jehovah’s volk had in dit opzicht in de Verenigde Staten echter een overwinning behaald en het artikel over deze overwinning voor het Hooggerechtshof werd in de Consolação van februari 1944 gepubliceerd. Toen men de belastingautoriteiten dit artikel liet zien, hielp het hen te begrijpen dat dit geen campagne was om boeken te verkopen, doch veeleer een goed christelijk werk. Het gevolg was dat er in Itápolis en omliggende steden 678 boeken en 1511 brochures, plus honderden tijdschriften werden verspreid. Behalve dat de overwinning in de Verenigde Staten het hart van Jehovah’s volk daar had verheugd, droeg het ook bij tot de bevordering van het werk in Brazilië.

EEN BOER EN ZIJN GEZIN NEMEN DEEL AAN DE INZAMELING

In het zuidelijke deel van de staat São Paulo was Adolf Messmer — een van de Europese broeders die in 1939 naar Brazilië waren gekomen — druk bezig het goede nieuws te prediken en verspreidde duizenden stuks lectuur. Dicht bij Cândido Mota trof hij Antônio Pestana Junior, een boer, aan en na een grammofoonplaat in het Spaans te hebben afgedraaid, bood hij hem het boek Rijkdom aan. Antônio gaf hem zijn adres en vroeg Messmer hem te schrijven. Stelt u zich zijn verbazing eens voor toen hij het jaar daarop van broeder Messmer een uitnodiging ontving om een congres in São Paulo bij te wonen!

Antônio had weinig geld, want de boeren bevonden zich toen in een ernstige financiële crisis. Hij maakte zich echter reisvaardig en leende op weg naar het station van een vriend geld voor de reis. Zijn geloof werd beloond. Nadat hij het congres had bijgewoond en daar erg van had genoten, keerde Antônio naar huis terug met het besluit een Getuige te worden en zijn grote gezin te helpen de waarheid te leren kennen. Al zijn graan was door een koper van de regering opgekocht, die bij zijn thuiskomst op hem wachtte. Hierdoor was hij in staat al zijn schulden af te betalen. In de loop des tijds maakten hij en andere leden van zijn gezin vorderingen in de waarheid en zij begonnen de boodschap in omliggende plaatsen te verbreiden. De eerste gemeente die in 1943 in dit gebied, in een plaats genaamd Água do Almôço, werd opgericht, was een van de directe resultaten.

Bij Antônio in de buurt woonde een kapper, Manoel Luiz de Oliveira, die erg vechtlustig was en meestal een groot mes of een sikkel bij zich droeg. Hij had ten aanhoren van iedereen gezworen niet te zullen toelaten dat een van die „protestanten” in zijn buurt predikte en hij had Antônio een pak slaag beloofd dat hem de lust van zijn predikingsactiviteit volkomen zou benemen. Op een zondag verscheen hij in Antônio’s woning, maar in plaats van een sikkel, had hij een brochure, getiteld „De crisis”, bij zich. Zijn bezoek had een vreedzaam doel. Hij was gekomen om Antônio te vragen hem de boodschap die de brochure bevatte, uit te leggen en met de bijbel te vergelijken. Antônio was toentertijd een van de zeer weinigen in het district die een bijbel bezaten. Manoel leende ook het boek Rijkdom van Antônio en stemde erin toe een bijbelstudie te beginnen. Later werd hij Antônio’s metgezel in de prediking en beiden werden op dezelfde dag in oktober 1939 gedoopt in een kuil die zij voor dat doel nabij een rivier hadden gegraven.

Antônio Pestana werd ook in zijn eigen gezin rijk gezegend, want drie van zijn zoons, Édison, Steffenson en Emerson, werden pionier en dienden op Bethel en in de kringdienst. Zijn twee dochters trouwden met getrouwe broeders die als kring- en districtsopziener dienden. Een van deze dochters, zuster Enides Dias, is nu een lid van de Bethelfamilie. Antônio’s zoon Édison, die in zijn tienerjaren was begonnen te pionieren, had het voorrecht vele nieuwe gebieden in Campinas, Assis en andere plaatsen te openen. Later diende hij op Bethel en vervolgens, na zijn huwelijk, als kringopziener, totdat hun eerste kind werd geboren. Nu is hij vader van verscheidene kinderen en dient nog altijd als opziener in de stad São Vicente in de staat São Paulo.

NAAR GEBIEDEN WAAR DE NOOD GROTER WAS

Via personen die in de stad tot een kennis van de waarheid waren gekomen en die later naar een gebied waren verhuisd waar de nood groter was, drong de Koninkrijksboodschap tot de meer afgelegen streken van het land door. Eén zo’n voorbeeld was zuster Maria Bérgamo de Souza en haar gezin. Reeds in 1941 had zij de boeken Rijkdom en Godsdienst aangeschaft. Toen zij het boek Rijkdom begon te lezen, kwam zij echter tot de ontdekking dat het geen geheime formule voor materiële rijkdom bevatte. Zij las het boek Godsdienst en kwam te weten dat alle valse religie door demonen is geïnspireerd. Om de een of andere reden legde zij de boeken echter een tijdlang terzijde. Pas nadat een van haar dochters was gestorven en er een Getuige bij haar was gekomen om haar te troosten, wakkerde het sprankje belangstelling dat zij had aan tot een vlam. Er werd toen een studie bij haar thuis geleid en zij begon grote belangstelling voor geestelijke dingen te ontwikkelen. Zij zag in dat zij, wilde zij vorderingen maken in kennis van de bijbel, de volgorde van de bijbelboeken moest leren kennen. Zij voorzag zich daarom van zesenzestig blaadjes papier en schreef op elk daarvan de naam van een bijbelboek. Vervolgens schudde zij de blaadjes door elkaar en probeerde ze dan weer in de juiste volgorde te leggen. Zij kon al gauw de bijbel met gemak hanteren.

Toen de familie begin 1943 naar Assis verhuisde, waren vijf leden ervan reeds Getuigen. Haar moeder kon niet lezen, dus leerde zij haar geduldig de bijbel te lezen. Toen later de gemeente Cândido Mota werd opgericht, ging de hele familie daarheen, hoewel dit een behoorlijk verre reis voor hen betekende. In september 1947 werd er ten slotte een gemeente in Assis opgericht en broeder en zuster Souza werden gezegend te zien dat hun oudste zoon, Sílvio, werd aangesteld om met het opzicht over de gemeente te helpen, met broeder Édison Pestana Borges als gemeenteopziener. Toen broeder Édison later naar Campinas ging om daar te werken, werd Sílvio op zeventienjarige leeftijd opziener. Zuster Souza’s zegeningen zouden nog vermeerderen, want Sílvio werd uitgenodigd voor de kringdienst in het noordoosten van Brazilië, en haar andere zoon, Valdemar, ging in de speciale pioniersdienst en kreeg de toewijzing om in Franca te werken. En om de zegeningen van deze familie te bekronen, aanvaardde zuster Souza’s broer David, die een Mariano (een lid van een katholieke orde die Maria vereert) was geweest, de waarheid en nam deel aan het verbreiden van de Koninkrijksboodschap.

Ondertussen kreeg ook het oostelijke deel van de staat São Paulo getuigenis. In 1940 ontvingen João Stein en Henrique Raif hun eerste toewijzing om de steden vanaf Mogí das Cruzes tot Aparecida do Norte, een sterk bolwerk van het katholicisme, te bewerken. Broeder Stein was in 1899 in Duitsland geboren en had de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog meegemaakt. In 1920 hoorde hij voor het eerst door een medemijnwerker in Duitsland de waarheid. Ten slotte verhuisde hij naar Brazilië en omstreeks 1936, toen hij in de metaalwerkplaats van zijn vleselijke broer werkte, werd hij door Leopold König bezocht, die eveneens uit Europa was gekomen. König nodigde Stein uit met hem in de velddienst te gaan en deze nam de uitnodiging aan. Hij had zich reeds aan God opgedragen, maar nog niet ten volle de belangrijkheid van de prediking ingezien. Nadat hij zijn opdracht in juni 1940 door de waterdoop had gesymboliseerd, gaf broeder Stein zich echter vrijwillig voor de pioniersdienst op en was bereid overal heen te gaan waar het nodig was.

De eerste stad waarin broeder Stein werkte, was Taubaté, een belangrijk textielcentrum te midden van koffieplantages. Zoals broeder Stein zich herinnert, wekte de aanwezigheid van twee vreemdelingen in de stad nogal wat opschudding, en men kon maar weinig lectuur verspreiden. De bisschop publiceerde in het kerkblad een scherp artikel waarin hij wees op de gevaren van de lectuur die door „deze vreemdelingen” werd verspreid. Broeder Steins partner werd bevreesd en besloot te vertrekken. Broeder Stein bleef alleen in het gebied doorwerken. Toen hij in een klein stadje, São Luiz do Paraitinga geheten, werkte, werd hij gearresteerd en werd hem door de commissaris van politie gelast niet meer te prediken. Hij vreesde voor Steins leven, aangezien de muziekinstrumenten van enkele protestanten eens kapot waren geslagen en enkelen van hen in het ziekenhuis waren terechtgekomen. Broeder Stein zei de commissaris van politie dat hij geen vrees voor mensen had, om welke reden deze hem naar zijn superieur in de zeehaven Ubatuba zond. De tocht werd ’s nachts in een vrachtwagen vol tegels gemaakt en Stein had een brief bij zich voor de commissaris van politie daar.

Broeder Stein was aangenaam verrast in Ubatuba op geen enkele tegenstand te stuiten. Toen hij zijn werk daar had beëindigd, besloot hij naar het noorden naar een stad genaamd Sapé, te gaan. Terwijl hij op een vrachtwagen wachtte die die richting uitging, bemerkte hij dat bij het vrachtwagen-eindstation ook een priester stond te wachten. Deze, eveneens een Duitser, begon Stein te vragen waar hij naartoe ging. Na een poosje met elkaar te hebben gesproken, openbaarde hij aan Stein dat de commissaris van politie in Ubatuba hem had gevraagd wat hij met Stein aan moest. De priester had Steins vriendelijke optreden gadegeslagen terwijl hij in Ubatuba was en had de commissaris van politie de raad gegeven Stein met rust te laten. Toen de vrachtwagen ten slotte arriveerde, zei de chauffeur dat hij niemand mocht meenemen zonder een politievergunning, die Stein niet bezat. De priester wendde evenwel zijn invloed aan om een vergunning voor Stein te krijgen zodat hij naar zijn volgende predikingsbestemming kon meerijden.

Broeder Stein keerde jaren later om gezondheidsredenen naar São Paulo terug en kreeg het voorrecht daar als pionier en opziener van een gemeente te dienen die herhaaldelijk in nieuwe gemeenten werd gesplitst. Zelfs op zijn oude dag aanvaardde hij een uitnodiging van het Genootschap om daar te werken waar de nood groter was en verhuisde naar São Carlos in de staat São Paulo, waar hij nog altijd getrouw als pionier en opziener dient van een gemeente die hij heeft helpen oprichten. In zijn meer dan dertig jaar ononderbroken pioniersdienst heeft broeder Stein altijd Jehovah’s belofte in gedachten gehad: „Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” — Hebr. 13:5.

De prachtige stad Santos, de belangrijkste haven van Brazilië en slechts zesenvijftig kilometer van São Paulo vandaan, kreeg eveneens de gelegenheid de waarheid te horen. In 1940 begon Alfred Antunes Isidoro de stad systematisch te bewerken. Hij predikte ook in de badplaatsen Guarujá en Caraguatatuba en op het eiland São Sebastião, waarvoor hij een boot gebruikte. In 1941 ging ook Antônio Pires de Andrade, die met broeder en zuster Yuille naar Brazilië was gekomen, naar Santos om daar te werken. In 1945 werd daar een gemeente opgericht en deze diende als springplank van waaruit het goede nieuws naar alle steden in de omgeving werd gebracht.

Omstreeks diezelfde tijd ontving Anna Ott, een emigrante uit Zwitserland, getuigenis toen zij bij kennissen in Salvador logeerde. Anna was in Zwitserland lid van een evangelische Kerk geweest. Reeds in 1922 hadden haar vader en moeder enig contact met de Getuigen gehad, of van hun activiteiten gehoord. Niemand van de familie had toen echter begrepen wat het eigenlijk inhield. Toen de boodschap Anna Ott vele jaren later in Brazilië echter weer bereikte, raakte zij hevig geïnteresseerd en wilde weten hoe het met de „miljoenen nu levenden” zat, die het einde van dit samenstel van dingen zouden overleven.

Anna was met een Zwitserse veefokker en cacaoplanter getrouwd en woonde in een dorpje, Itapebi, in het zuiden van de staat Bahia. Toen zij haar eerste kind verwachtte, ging zij naar Salvador om onder een betere medische behandeling te staan, en daar bereikte de boodschap haar. Haar gastheer had geen belangstelling voor de boodschap die de Getuige aan zijn deur aanbood en vroeg Anna of zij soms belangstelling voor deze nieuwe religie had. Anna luisterde en enkele dagen later kwam de Getuige terug om haar, niet slechts één, maar acht boeken en verscheidene brochures in het Duits, Engels, Frans, Italiaans en Portugees te brengen. Toen zij twee maanden later naar haar huis in het binnenland was teruggekeerd, vulden deze boeken haar lege uren met een bezigheid die haar niet alleen een fundamentele kennis van de Schrift maar ook een sterk geloof gaf.

Toen zij een jaar later naar Salvador terugkeerde, werd zij weer bezocht en wel door dezelfde Getuige die haar bij haar vorige verblijf de boodschap had gebracht. Zij vroeg de Getuige hoe zij wist dat zij weer in Salvador was. De Getuige antwoordde: „Nu, ik dacht er juist aan dat ik al een hele tijd deze straat niet had bewerkt en besloot dit vandaag te doen. Maar nu onze studie — laten wij maar meteen beginnen!” Anna werd uitgenodigd om mee te gaan naar de Koninkrijkszaal en nam de uitnodiging aan, maar toen zij onderweg waren, liep de tram uit de rails. „Dat is een slecht teken”, zei Anna en uitte de wens naar huis terug te keren. „Neen, laten wij verder gaan”, zei de Getuige. „Ik weet dat het de Duivel is die ons wil tegenhouden.” Zo bezocht Anna dan de vergadering en in februari 1942 werd zij gedoopt. Jaren later leidden haar onvermoeide krachtsinspanningen niet slechts tot de oprichting van één, maar van verscheidene gemeenten in het binnenland, met honderden personen die haar onwankelbare geloof deelden.

BEGIN VAN DE ELISAPERIODE

Net zoals er een eind kwam aan het werk van de profeet Elia en dit werk werd gevolgd door de ijverige activiteiten van zijn opvolger Elisa, scheen het dat na de getuigenisperiode die met die van Elia vergeleken kan worden, het werk van de broeders hier in Brazilië een nieuwe stoot kreeg. Hoewel de dood van broeder Rutherford, de tweede president van het Genootschap, als een schok voor de broeders kwam, werd hun bezwaarde gemoed verlicht toen zij hoorden dat Nathan H. Knorr als de nieuwe president van het Genootschap was aangesteld. Zij waren ervan overtuigd dat het werk onder Jehovah’s leiding door bemiddeling van Christus zegevierend voorwaarts zou gaan.

In september 1942 was Brazilië in de serie van tachtig congressen opgenomen die te zamen met het „Theocratische Nieuwe Wereld-​congres” in Cleveland (Ohio) zouden worden gehouden. Voor de openbare lezing werd Hotel Terminus, een exclusieve gelegenheid in het centrum van São Paulo, afgehuurd. Op zondag, toen broeder Adelino dos Anjos Gomes de speciale lezing „Vrede — is ze van blijvende duur?” uitsprak, waren er in totaal 721 personen aanwezig.

Toen de organisatie groeide, werd het duidelijk dat ten gevolge van de grote afstanden niet meer alle broeders en belangstellenden in Brazilië met één congres konden worden bereikt. Daarom werden er in 1943 zes congressen georganiseerd, en wel in São Paulo, Salvador, Pôrto Alegre, Manaus, Rio de Janeiro en Curitiba. Op deze wijze konden vele broeders in Brazilië, vergezeld door vele pasgeïnteresseerden, voor het eerst een congres bijwonen. Er werden loopborden en duizenden strooibiljetten gebruikt om de openbare lezingen op deze congressen aan te kondigen. Weliswaar moest door een actie van de geestelijken de openbare lezing in Salvador worden afgebroken, maar niet voordat het Koninkrijk op grote schaal en op voortreffelijke wijze was bekendgemaakt. Voor het congres in Manaus, pal in het Amazoneoerwoud, hadden de broeders geen enkele hulp van iemand van het bijkantoor. Niettemin stelden zij dagen voor het congres vast, hielden vergaderingen en gingen in de velddienst, met het gevolg dat 16 verkondigers 249 uur aan de velddienst besteedden, 28 nabezoeken brachten en 153 stuks lectuur verspreidden. Zij bewezen hun volledige vertrouwen in Jehovah’s organisatie. Jehovah was zijn volk hier in Brazilië stellig op een grotere toekomstige expansie aan het voorbereiden.

Ondertussen werden de broeders in Brazilië geschoold om in het openbaar te spreken, want te beginnen met de uitgave van augustus 1942 verscheen er een serie artikelen in de Consolação over het thema: „Dit evangelie van het Koninkrijk aanbieden.” Er werd in uiteengezet hoe men moet studeren, hoe men een schema maakt, hoe men de publikaties van het Genootschap gebruikt, hoe men de boodschap moet aanbieden, waarom er verschillende bijbelvertalingen zijn, hoe een lezing wordt samengesteld, hoe men argumenteert, enzovoort. Deze opleiding kon beslist als een van de redenen worden beschouwd waarom er van het congres in 1944 meer enthousiasme uitstraalde dan van een van de voorgaande congressen. Rond de tijd van de Gedachtenisviering trof het Genootschap regelingen voor congressen in Pôrto Alegre, Curitiba, São Paulo, Rio de Janeiro, Salvador en Manaus. Bij deze gelegenheid waren op het congres in São Paulo 436 personen aanwezig. In Salvador, waar de politie het jaar daarvoor het congres had verstoord, werd dezelfde vergaderruimte gehuurd en broeder Darzé diende bij de politie schriftelijk een verzoek om vergunning voor het houden van het congres in. Toen hij geen antwoord ontving, ging hij persoonlijk naar de commissaris van politie, die een zeer eerlijk en onbevooroordeeld mens bleek te zijn. Hij had geen toestemming verleend omdat klaarblijkelijk een van zijn ondergeschikten de aanvraag wegens vooroordeel had achtergehouden. Precies twee dagen voor het congres werd er, tot grote vreugde van de verkondigers, echter toestemming verleend en 108 personen kwamen naar de openbare toespraak luisteren.

MOEDIG HET HOOFD BIEDEN AAN TEGENSTAND

Men zal zich herinneren dat toen de natiën zich in de Tweede Wereldoorlog stortten, Brazilië aanvankelijk met de As-mogendheden had gesympathiseerd, waarmee het door het grote aantal Duitse en Italiaanse immigranten, en ook door sterke katholieke invloed, nauw verbonden was. Nadat er in 1938 van rechtse zijde een aanslag op het paleis van de president was gedaan, veranderde president Getulio Vargas, die toen reeds met dictatoriale volmacht was bekleed, echter van inzicht. Later, toen in december 1941 de Verenigde Staten in Pearl Harbor werden aangevallen, zond president Vargas Roosevelt een telegram waarin hij zijn solidariteit betuigde.

Brazilië had reeds de Havanaverklaring van 1940 getekend, volgens welke verklaring een aanval op een van de landen van Noord- of Zuid-Amerika als een aanval op hen allen beschouwd zou worden. Bovendien nam Brazilië het initiatief om in januari 1942 een speciale conferentie van alle Amerikaanse ministers van buitenlandse zaken in de hoofdstad, Rio de Janeiro, bijeen te roepen. Aan het eind daarvan kondigde Oswaldo Aranha aan dat de regering van Brazilië de diplomatieke betrekkingen met de As-mogendheden had verbroken.

Natuurlijk waren de spanningen van die tijd van invloed op de prediking van het goede nieuws in het land. Elk congres ondervond beperkingen en verstoringen. Omdat het bijkantoor voortdurend werd lastig gevallen, moest het van São Paulo naar Rio de Janeiro worden verplaatst. Lectuur werd in beslag genomen en een gedeelte ervan ging volledig verloren. Rechtszaken kostten bovendien geld en energie van de zijde van ijverige dienstknechten die de deur wilden openhouden om de „schapen” van de Heer in Brazilië te zoeken en te voeden.

Het Genootschap in Brazilië deed al het mogelijke om de vervolging tegen Jehovah’s volk onder de aandacht van de regeringsautoriteiten te brengen; en in het bijzonder toen in 1942 de conferentie van Amerikaanse ministers van buitenlandse zaken in Rio plaatsvond, werden Dr. Oswaldo Aranha, de minister van buitenlandse zaken van Brazilië, Sumner Welles, staatssecretaris van de Verenigde Staten en John Caffery, Amerikaans ambassadeur in Brazilië, over de situatie ingelicht. Deze brieven werden op de avond van 14 januari 1942 persoonlijk door broeder Yuille en broeder Januário Diniz overhandigd.

In 1942 werd in de staat Amazonas een rechtszaak gevoerd waarbij Jehovah’s getuigen waren betrokken. Hoe was dit gekomen? In 1940 had het Genootschap een groep pioniers uitgenodigd naar Amazonas te gaan om de enthousiaste Getuigen daar met het inzamelingswerk te helpen. Zodra zij in Manaus kwamen, nam een van de pioniers, een vroegere piloot van de marineluchtmacht, contact op met de commandant van de marinehaven ten einde het werk dat hij daar kwam doen, uiteen te zetten en om zijn medewerking te verzoeken. Dit was een verstandige stap. Houd in gedachten dat de geestelijkheid in Manaus nog een grote invloed uitoefende. Tot ontsteltenis van de geestelijken werd er al gauw een kleine gemeente opgericht, die het gebied systematisch begon te bewerken.

Ten slotte moest er nog één gebied bewerkt worden, het São Raimundodistrict aan de overkant van de rivier. De broeders staken per boot de rivier over en één groepje begon de hoofdstraat te bewerken en de anderen de zijstraten. Na anderhalf uur te hebben gewerkt, draaide broeder Kambach, een van de pioniers, in een restaurant een grammofoonplaat af, toen er drie jonge mannen binnenkwamen en één zei: „Dat is ’m!”, waarbij hij naar de pionier wees. Daarop werd deze naar het plaatselijke politiebureau gebracht, waar hij zijn vrouw en anderen van de groep vond die reeds gearresteerd waren. Toen Kambach binnenkwam, werd de deur gesloten en werd er een kort verhoor afgenomen. De commissaris van politie was erg zenuwachtig en bang dat hij het gepeupel niet in bedwang kon houden.

Een franciscaner pater was bij het verhoor tegenwoordig en toen de grammofoonplaat werd afgedraaid en het boek Vijanden werd aangekondigd, opende de pater broeder Kambachs tas, haalde het boek eruit en sloeg meteen de bladzijde op waar de valse religie als rijdend op een wild beest wordt afgebeeld. Terwijl hij de menigte de afbeelding het zien, zei hij: „Kijk eens! Zij zeggen dat onze heilige moederkerk een prostituée is!” Na een uur, waarin de broeders werden bedreigd en uitgejouwd, kwam er een bevel van het hoofdbureau om de gevangenen daarheen over te brengen. Toen zij uit het politiebureau kwamen, konden zij zien dat de jouwende menigte de lectuur had verscheurd en op de grond had gesmeten. Op het hoofdbureau gekomen, werden zij spoedig vrijgelaten, doch er werd wel een wettelijke aanklacht tegen hen ingediend.

Daar het Wachttorengenootschap in Brazilië in 1940 was ontbonden, waren er pogingen in het werk gesteld om de kwestie aan de autoriteiten duidelijk te maken, doch zonder resultaat. In 1943 werd echter besloten een ander genootschap op te richten. Maar in plaats van een civielrechtelijk genootschap, richtte de rechtskundige adviseur een commercieel genootschap op, waarvan het hoofdbureau zich in São Paulo bevond en de statuten bij de Kamer van Koophandel in São Paulo werden geregistreerd. Deze statuten werden in mei 1943 in de algemene vergadering van het commerciële genootschap goedgekeurd. Hoewel de bedoelingen goed waren, zou dit genootschap, door de vorm waarin het was gesticht, echter onder de handelswet vallen, hetgeen omzetbelastingen, enzovoort, inhield, wat voor het filantropische en kosteloze opvoedkundige werk van Jehovah’s volk natuurlijk niet op zijn plaats was. Dientengevolge werd het een lange en moeizame strijd om wettelijke erkenning te krijgen.

EEN KEERPUNT IN DE GESCHIEDENIS VAN HET WERK

In 1945 werd het werk van Jehovah’s christelijke getuigen in Brazilië gekenmerkt door nieuwe organisatorische verbeteringen op het bijkantoor en in de gemeenten.

Het lijdt geen twijfel dat een op de voorgrond tredende gebeurtenis in het jaar broeder Knorrs bezoek aan Brazilië in zijn hoedanigheid van president van de Watch Tower Bible and Tract Society was. Bij deze gelegenheid werd er in São Paulo, in het bekende Pacaembu-gymnasium, gelegen in een indrukwekkend dal vol prachtige bloeiende bomen, een congres gehouden.

Enkele dagen vóór broeder Knorrs komst, kregen de broeders de mededeling dat het ministerie van justitie een nieuwe aanvraag voor registratie van het Genootschap had afgewezen en ook de verspreiding van onze tijdschriften had verboden. Ondanks dit onwelkome nieuws sprak broeder Knorr op het bijkantoor en later in de plaatselijke gemeente, echter zeer aanmoedigende woorden tot de broeders met betrekking tot de toekomst van hun opvoedkundige werk. Toen broeder Knorr en broeder Franz ’s zaterdags op de plaats van het congres kwamen, waren er 250 personen aanwezig. Tijdens het avondprogramma spraken beide broeders tot 292 personen over het thema „Jehovah’s universele soevereiniteit gerechtvaardigd”. De broeders waren enthousiast de president en vice-president van het Genootschap te horen, en het nieuws dat het Genootschap spoedig afgestudeerden van Gilead hoopte te zenden om hen met de uitbreiding van de Koninkrijksbelangen te helpen, werd met luid applaus begroet.

Een andere bijzonderheid van dit congres was een vergadering van zevenenveertig pioniers met broeder Knorr, op welke vergadering hij het doel van en de vereisten voor de speciale pioniersdienst uiteenzette, waarmee in Brazilië spoedig een begin zou worden gemaakt. Achttien van de zevenenveertig pioniers gaven zich vrijwillig voor deze speciale dienst op en van dezen werden er later tien als de eerste speciale pioniers in dit land aangesteld.

Daar broeder Knorr zag dat er vooruitzichten op toekomstige toename bestonden, ondernam hij stappen om het bijkantoor beter te doen functioneren. In die tijd wachtte Charles D. Leathco, een zendeling uit de eerste klas van Gilead, op zijn visum om naar Brazilië te gaan. Ondertussen kreeg hij een opleiding in de drukkerij van het Genootschap in Brooklyn, New York, zodat hij verantwoordelijkheid in verband met de drukkerij in Brazilië op zich kon nemen.

Later trof broeder Knorr ook regelingen dat bijkantooropzieners en hun vrouwen uit verschillende delen der wereld een zesmaandse opleidingscursus op het hoofdbureau van het Genootschap konden volgen. Deze opleiding zou voor broeder Yuille, die toen drieënzeventig jaar was en wiens gezondheid te wensen overliet, een grote hulp zijn bij het vervullen van zijn werkzaamheden als bijkantooropziener. Als een verdere stap om het werk te verbeteren, nodigde broeder Knorr Benedito Maximo da Silva, een van de leden van de Bethelfamilie in Rio de Janeiro, uit de Gileadschool te bezoeken. Broeder da Silva volgde een spoedcursus in Engels om meer nut uit de Gileadschool te kunnen trekken. Na de dagelijkse arbeid op Bethel leerden de broeders die Engels en Portugees kenden hem om beurten de nieuwe taal. Zoals hij zelf zegt, dacht hij dat hij het nooit zou klaarspelen. Hij hield echter vol en was aanwezig om „present” te kunnen roepen toen de zesde klas van Gilead op 27 augustus 1945 een aanvang nam. Toen broeder da Silva naar Brazilië terugkeerde, werd hij aangesteld als broederdienaar, zoals de kringopzieners toen werden genoemd, en wel in het noorden van Brazilië, waar hij zijn opleiding kon gebruiken om de broeders te helpen de Koninkrijksbelangen te bevorderen.

Het jaar 1945 was ook een jaar waarin de broeders resolute stappen ondernamen om voor vrijheid van aanbidding te strijden. Hoewel de regering door de verspreiding van de tijdschriften te verbieden en het Genootschap zelf te ontbinden, druk op het Genootschap uitoefende, was Jehovah’s volk niet van plan de strijd op te geven. Zo zetten zij op 13 oktober 1945 een campagne op touw om handtekeningen te verzamelen voor een petitie die aan de president van de republiek was gericht en die als volgt luidde:

„Aan de hooggeëerde heer president van de republiek der Verenigde Staten van Brazilië,

Wij, de ondergetekende burgers van Brazilië, die allen in het gebied van de republiek wonen, verzoeken u vriendelijk ons te willen toestaan u eerbiedig de feiten voor te leggen en Uwe Excellentie om het volgende te verzoeken:

Als Brazilianen die de voor Brazilië bestaande karakteristieke tradities goed in gedachten hebben, geloven wij vast in de noodzaak alle mensen vrijheid van geloof, aanbidding en religie te verzekeren, zoals dit door de huidige grondwet wordt gewaarborgd. Wij zijn er bovendien van overtuigd dat de activiteit van de Watch Tower Bible and Tract Society in overeenstemming is met de bepalingen van de grondwet en met de geest van vrijheid van het volk, aangezien ze een waardevolle bijdrage levert tot een beter begrip en tot verbreiding van de bijbel en aldus tot het welzijn van het Braziliaanse volk bijdraagt. Daarom dienen de Braziliaanse autoriteiten dit Genootschap niet in zijn vrijheid te belemmeren, doch dienen de publikaties ervan weer vrij te mogen circuleren. Wij geloven derhalve dat het bestuderen van de bijbel aangemoedigd en gestimuleerd dient te worden.

In overeenstemming daarmee wordt deze petitie aan Uwe Excellentie voorgelegd, opdat het u mag goeddunken, te zamen met het ministerie van justitie, te gelasten alle obstakels uit de weg te ruimen die een belemmering vormen voor het opvoedkundige werk van de Watch Tower Bible and Tract Society, die, met respect voor de Braziliaanse wetten, altijd de publieke belangstelling heeft trachten te wekken voor de eenvoudige wijze waarop de bijbelteksten zijn geschreven, en dat het u mag goeddunken de noodzakelijke stappen te ondernemen om de activiteiten van het Genootschap ten behoeve van de goede orde van de Braziliaanse samenleving en omwille van het recht te doen herleven; en in het bijzonder, dat het Uwe Excellentie mag goeddunken de minister van justitie opdracht te geven tot gepaste registratie van genoemd Genootschap over te gaan, om welke registratie reeds is verzocht, en het toestemming te verlenen zulke publikaties te mogen verspreiden.

Wij verwachten op dit verzoek uw gunstige beslissing.”

Onder aan elke bladzijde van deze petitie was ruimte opengelaten voor twintig handtekeningen. Ondertussen werden alle abonnees op de tijdschriften van het Genootschap uitgenodigd aan de minister van justitie te schrijven, met het verzoek het Genootschap wettelijke erkenning te verlenen en toestemming te geven om in het vervolg de tijdschriften A Sentinela en Consolação te mogen drukken. Op 1 april 1946 werden door broeder Yuille en broeder Harry Black — een van de eerste twee afgestudeerden van Gilead die aan dit land waren toegewezen — zakken vol met deze petities bij het paleis van de president afgeleverd. De petitie droeg de handtekening van 44.411 personen. Tegen de tijd dat de petitie-actie was geëindigd, was generaal Eurico Gaspar Dutra president geworden, en aan hem werd in april 1946 de petitie aangeboden. Er kwam van de zijde van de Braziliaanse regering niet onmiddellijk antwoord.

Ongeveer een jaar later werd op rechtskundig advies en in overeenstemming met de toen geldende wetten, een ander genootschap opgericht. Dit was een Braziliaans civiel genootschap, dat op 23 juni 1947 onder No. 1216, in boek A, nummer 1, in het derde registratiekantoor van wettelijke corporaties in São Paulo werd geregistreerd. De doelstellingen ervan waren van volstrekt religieuze aard en het zou ten behoeve van het werk van Jehovah’s getuigen optreden. Nu kon het werk eindelijk met een wettelijk geregistreerd genootschap worden voortgezet, waarbij de Getuigen bij alle verdere ongerechtvaardigde inmenging van de zijde van de geestelijkheid steun hadden.

DE KONINKRIJKSPREDIKING BREIDT ZICH UIT

In 1945 begon het tijdschrift Consolação met het publiceren van een serie artikelen die ontleend waren aan het nieuwe boek Theocratic Aid to Kingdom Publishers (Theocratische hulp voor Koninkrijksverkondigers), dat in augustus in het Engels verkrijgbaar was gesteld. Deze serie artikelen verschafte de basis voor nog een vergadering waarop de broeders in de hele wereld theocratisch onderricht zouden ontvangen. In het voorjaar van 1943 was in alle gemeenten in de Verenigde Staten de theocratische bedieningsschool in werking getreden, en in januari 1946 begon deze school in die gemeenten van Brazilië waar broeders waren die als leraar konden optreden. Daarna konden de verkondigers hun bekwaamheid in de velddienst verbeteren en op deze wijze betere resultaten boeken.

Voor de maand mei 1946 werd een speciale veldtocht op touw gezet. Met het oog hierop was er in Brazilië een zending brochures Eén wereld, één Regering in het Portugees aangekomen. Men stelde elke krachtsinspanning in het werk om deze boodschap in alle delen van het land te verbreiden. Tot op die tijd was het hoogste aantal brochures dat in één maand was verspreid 48.000, en wel in december 1940. Nu werden er door de samenwerking van alle broeders 116.000 brochures verspreid, hetgeen een voortreffelijk getuigenis voor het Koninkrijk betekende.

Ook de Wachttoren-Bijbelschool Gilead droeg in ruime mate tot het versnellen en de groei van het Koninkrijkswerk in Brazilië bij. In november 1945 kwamen er per vliegtuig twee afgestudeerden van de eerste klas in Brazilië aan, die door de verkondigers en de leden van de Bethelfamilie hartelijk werden verwelkomd. Beide afgestudeerden hadden de toewijzing ontvangen om op het bijkantoor te werken. Broeder Harry Black zou gedurende de tijd dat broeder Yuille op het hoofdbureau van het Genootschap zijn opleiding ontving, tijdelijk als bijkantooropziener dienen, terwijl broeder Leathco het werk in de drukkerij zou behartigen.

Gedurende een aantal jaren daarna diende broeder Black als kringopziener en werd in zijn hele gebied goed bekend. Hij moest hier in Brazilië rekening houden met een nieuwe levenswijze. Soms sliep hij in fraaie, maar soms ook in armzalige huizen. Hij herinnert zich hoe hij door vlooienbeten eens grote zweren aan zijn benen kreeg en bij een andere gelegenheid midden in de nacht wakker werd omdat hij voelde dat hij overal in zijn hoofdhuid door iets werd gebeten. Het bleek een zwerm grote mieren te zijn die door het huis heen trok. Alle huisgenoten moesten het huis verlaten totdat de mieren eruit waren.

Toen broeder Black eens een geïnteresseerde brigadier van politie in Florianópolis (Santa Catarina) bezocht, accepteerde hij de enige slaapgelegenheid die ter beschikking was — de stadsgevangenis. Daar zag hij onder de in beslag genomen lectuur tal van Duitse bijbels en hij kreeg toestemming deze aan de broeders terug te geven. Eens toen hij in deze stad was, moest de brigadier naar een nabijgelegen plaats, maar deze drong erop aan dat Harry toch in zijn huis bleef. Harry stemde toe, maar was verbaasd toen hij de volgende morgen om vijf uur door de thuisgekomen brigadier werd gewekt. Hij zei tegen Harry: „We zullen ons moeten haasten, want iedereen in de kerk wacht.” „In wat voor kerk?” vroeg Harry. De brigadier vertelde hem dat het zijn presbyteriaanse Kerk was en dat hij alle leden daar had laten samenkomen om naar een lezing van Harry te luisteren. De lezing werd zoals afgesproken gehouden, waarbij de bijbel op de kansel werd gebruikt, en enkelen waren zo onder de indruk, dat zij, toen hij de volgende morgen vroeg wilde vertrekken, reeds aanwezig waren om hem nog meer bijbelse vragen te stellen.

Bij een andere gelegenheid bezocht broeder Black een leprakolonie. Hij werd vergezeld door een broeder die daar een aantal jaren geïnterneerd was geweest omdat men een verkeerde diagnose voor zijn jicht had gesteld. De broeder werd ten slotte ontslagen, maar had zijn tijd goed benut. Toen hij daar was, had hij een kleine gemeente opgericht en deze maakte na zijn vertrek goede vorderingen. Van deze kleine gemeente waren echter al enige tijd geen berichten ontvangen en daarom werd er besloten hen te bezoeken. Broeder Black en de vroegere geïnterneerde verkregen een pas om de kolonie te betreden. Wat stelden zij vast? Wel, de vingers van de enige broeder die kon schrijven, waren zo ernstig aangetast dat hij onmogelijk de berichten kon opmaken en verzenden. Tot grote vreugde van de broeders in deze kolonie, bleven de bezoekers vele uren bij hen.

Na verloop van tijd kwamen er nog meer afgestudeerden van Gilead naar Brazilië, zowel mannen als vrouwen, en het was een grote vreugde te zien hoe zij hun Gileadopleiding benutten om het werk in dit land op een stevige, theocratische leest te schoeien.

Ook de congressen bleven op wonderbare wijze tot de uitbreiding van de Koninkrijksbelangen hier bijdragen en natuurlijk konden de afgestudeerden van Gilead met hun grotere ervaring in zulke zaken meehelpen de congresorganisatie te verbeteren. Het is wonderbaarlijk hoe succesvol de congressen in die vroege dagen waren, zoals bijvoorbeeld het theocratische congres der „Verheugde Natiën” dat in 1946 in São Paulo werd gehouden. Hoewel enkele broeders heel weinig ervaring hadden, maakten hun enthousiasme en ijver deze tekortkoming meer dan goed. Eén broeder, Oswaldo Monezi, werd over de afdelingen velddienst en inkoop, over de opbouw en ook als hoofd van de nieuwsdienst aangesteld. Hij had echter nog nooit in een van deze afdelingen gewerkt en wist nauwelijks hoe ze functioneerden! Een andere ijverige broeder, Arlindo Barreto, was hoofd van de cafetaria. Hoewel de werkzaamheden op zulk een omvangrijke schaal voor beiden volkomen nieuw waren, werden hun krachtsinspanningen duidelijk door de Heer gezegend en de ondervinding bleek een heel goede leermeester te zijn. Op dit congres werden vergaderingen in verschillende talen gehouden, zoals in het Pools, Hongaars, Russisch, Duits en Engels. Hier kwam ook voor het eerst het nieuwe tijdschrift Despertai! uit, dat in de plaats van Consolação zou komen en dat meer op het onderwijsprogramma was afgestemd dat toen wereldomvattend door het Genootschap op touw werd gezet. Dit congres, dat op de eerste dag met 500 aanwezigen begon, eindigde met 1700 personen die bij de lezing welke door broeder Edmundo M. Moreira werd uitgesproken, enthousiast applaudisseerden.

In 1949 werden in verband met het bezoek van broeder Knorr en broeder Henschel twee gedenkwaardige congressen georganiseerd. Het eerste werd in de Clube Ginástico Paulista in São Paulo gehouden, waar op de eerste dag het voortreffelijke aantal van 843 personen aanwezig was. De openbare lezing „Het is later dan u denkt”, werd met onverdeelde aandacht door 1500 personen beluisterd.

Op dit congres bleek het uitstekende werk dat door de zendelingen werd gedaan, voor alle aanwezigen een aanmoediging te zijn. Een bijzondere ervaring werd verteld in verband met een tocht die de zendelingen Orville Claus, Clifford Anderson en Albert Magno da Rocha hadden gemaakt. Zij legden zo’n zestienhonderd kilometer per boot, trein, bus, auto en vrachtauto af om het congres bij te wonen. Onderweg, van Salvador (Bahia) naar Rio de Janeiro, namen zij de gelegenheid te baat om de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Zij begonnen met 600 boeken en 1000 brochures, met de bedoeling onderweg enkele plaatsen te bezoeken waar de Koninkrijksboodschap nog nooit was verkondigd. Als zij in een stad aankwamen, gingen zij die dag niet verder. Een van hen bleef dan bij de lectuur, terwijl de anderen een pension gingen zoeken. Als zij iets hadden gevonden, gingen zij de hele plaats bewerken en verspreidden soms een hele doos met boeken. In enkele plaatsen werd hun bezoek zozeer gewaardeerd dat de plaatselijke bevolking erop aandrong dat zij de volgende dag terugkwamen om de bijbel nog verder uit te leggen, of zelfs om een lezing te houden. Enkelen van degenen die zij ontmoetten, hadden zo’n geestelijke honger dat zij de broeders niet eens de tijd gunden om te slapen.

Op het congres in Rio de Janeiro, dat hun einddoel was, waren op de lezing van zondagmiddag 1064 personen aanwezig, een aantal dat voor de met airconditioning uitgeruste gehoorzaal van de Braziliaanse persvereniging wat te groot bleek te zijn. Velen moesten in de ontvangsthal staan en luisterden zo goed als zij konden. Allen genoten bijzonder van broeder Knorrs toespraken, waaronder de lezing getiteld „De uitnemender weg der liefde”. Ook broeder Henschels lezingen en het persoonlijke contact met de negentien zendelingen en anderen op het congres bleven nog lang in de herinnering. De pionier Edmundo Moreira sprak de openbare lezing uit „Het is later dan u denkt”.

VERANDERING IN DE BIJKANTOORORGANISATIE

Toen broeder Yuille in 1946 van zijn reis naar de Verenigde Staten terugkeerde, ging zijn gezondheid zienderogen achteruit. Toen hij in de Verenigde Staten het congres in Cleveland bijwoonde, hadden sommigen hem er zelfs van trachten af te brengen terug te gaan. Bij één gelegenheid vroeg zuster Yuille hem wat hij van zulke suggesties dacht en broeder Yuille antwoordde alleen maar: „Mijn toewijzing is Brazilië.” Hij was getrouw tot aan zijn dood op 21 maart 1948. Voordat hij echter zijn aardse loopbaan beëindigde, was hij blij het maandelijkse velddienstbericht voor december 1947 te kunnen ondertekenen, waaruit bleek dat Brazilië voor het eerst het aantal van duizend verkondigers van Gods koninkrijk had overschreden.

Broeder Charles Leathco werd toen door broeder Knorr aangesteld om als bijkantooropziener te fungeren. Hij was in april 1938 met pionieren begonnen, diende later als speciale pionier in Californië en ontving ten slotte de uitnodiging om de eerste klas van de Gileadschool te bezoeken. Toen hij in 1945 in Brazilië kwam, had hij de Betheldienst opgenomen.

Het was voor broeder Leathco en zijn metgezellen een bron van ware vreugde de voortdurende groei van het werk in Brazilië te zien en vooral de vooruitgang tot rijpheid van de zijde van veel Braziliaanse Getuigen waar te nemen. Uit onderstaande beknopte tabel kan men enigszins een idee van de groei van het werk in de jaren veertig krijgen:

1946 1948 1950

Gemiddeld aantal verkondigers 442 1.077 2.858

Aantal gemeenten 36 57 99

Aantal losse tijdschriften dat

werd verspreid 20.513 48.300 88.122

Gemiddeld aantal bijbelstudies 309 833 1.924

Het lijdt geen twijfel dat veel van deze schitterende groei kan worden toegeschreven aan de overvloed van geestelijk voedsel, zoals bijvoorbeeld het boek De Waarheid Zal U Vrijmaken”, dat in 1947 te zamen met een bijbehorend vragenboekje uitkwam. Ook de veldtocht in verband met openbare lezingen waarmee in april 1947 in Brazilië werd begonnen, had veel met het bijeenbrengen van de „schapen” te maken. Voordien werden er slechts vier tot zes openbare lezingen per maand gerapporteerd, die hoofdzakelijk door kringopzieners werden gehouden. Met de nieuwe veldtocht sprong het aantal echter tot vijftig openbare lezingen in april 1947 en tot 5154 in mei 1971 omhoog.

Nog een belangrijke factor in de vooruitgang van het Koninkrijkswerk was het nauwgezet opvolgen van theocratische instructies (Rom. 6:16, 17). In 1947 ontvingen de broeders in Brazilië voor het eerst de nieuwe brochure Organisatie-Instructies in het Portugees. In maart 1949 werd Raadgevingen over theocratische organisatie verkrijgbaar gesteld en tegen het eind van dat jaar werd de Portugese vertaling in de gemeenten gebruikt. Op deze wijze rustte Jehovah zijn volk werkelijk toe om eensgezind en van ganser harte dienst te verrichten ter bevordering van de Koninkrijksbelangen.

Al deze verhoogde activiteit in het veld bracht een noodzakelijke uitbreiding van de Bethelfamilie mee, met het gevolg dat de woonruimte in het Braziliaanse Bethelhuis erg krap begon te worden. Dozen met lectuur werden opgeslagen in kamers die anders als slaapkamers gebruikt hadden kunnen worden; zelfs de eetkamer moest als slaapgelegenheid worden gebruikt. Hoe gelegen kwam het daarom dat er in 1952 maatregelen werden getroffen om achter het oude huis een nieuwe, uit twee verdiepingen bestaande drukkerij te bouwen! De drukkerij moest gelijke tred houden met de zich snel uitbreidende organisatie van Jehovah’s volk in Brazilië. Daarom zond het Genootschap in 1951 een Miehle-degelpers uit de drukkerij in Brooklyn. Andere voor het drukken noodzakelijke machinerieën, zoals een regelzetmachine, een vlakdrukpers uit het Duitse bijkantoor en nog een Miehle-degelpers, werden aan de uitrusting toegevoegd, benevens een „Victory-Front”-vlakdrukpers, twee naaimachines, een vouwmachine en een moderne snijmachine. Al deze machines maakten het mogelijk het drukken van Portugese lectuur, waaraan in het hele land zo’n dringende behoefte was, op te voeren. Hier volgen enkele cijfers die aantonen welk gebruik men van de uitrusting maakte en hoe noodzakelijk het daarom was de Bethelfamilie uit te breiden:

Drukwerken 1951 1953 1955

„A Sentinela” 180.800 234.000 536.482

„Despertai!” 91.400 90.400 271.814

Andere drukwerken 2.922.595 3.329.695 3.586.630

Leden Bethelfamilie 17 27 28

Hoewel er nu en dan veranderingen in de bezetting op het bijkantoor kwamen, bleef het werk van Jehovah’s volk in Brazilië gedijen. Toen broeder Leathco in 1954 besloot Bethel te verlaten om te gaan trouwen, diende broeder Richard C. Mucha, een afgestudeerde van de zeventiende klas van Gilead, enkele jaren als bijkantooropziener. Toen ook broeder Mucha besloot te trouwen en een tijdlang in de gewone pioniersdienst ging, werd hij door broeder John Kushnir als bijkantooropziener vervangen.

Broeder Kushnir werd in Saskatchewan in Canada geboren. Hij begon in 1934 als een verkondiger van het goede nieuws en werd in 1939 gedoopt. Toen hij nog maar vijftien jaar was, moest hij door de dood van zijn vader voor de boerderij van de familie leren zorgen. Hij deed veel ervaring op toen het Koninkrijkswerk in Canada door de regering werd verboden. Hij en zijn vrouw Frieda werden uitgenodigd voor de Gileadschool, waarvan zij in februari 1956 afstudeerden. Kort na aankomst in Brazilië werden zij uitgenodigd om op Bethel te dienen, waar broeder Kushnir een grote hulp voor broeder Mucha bleek te zijn in het organiseren van het werk op het bijkantoor. Nu kreeg broeder Kushnir nog grotere verantwoordelijkheid als bijkantooropziener.

DE MORELE REINHEID BEWAREN

Een kwestie waaraan in deze jaren ten gevolge van het grote aantal geïnteresseerde personen dat in Brazilië in de theocratische organisatie kwam, heel veel aandacht moest worden geschonken, was een juiste christelijke moraal. Velen die in de organisatie kwamen, leefden niet in overeenstemming met de christelijke vereisten (Matth. 19:4-9; Hebr. 13:4). Er was een aanzienlijk aantal van wie de huwelijkse staat niet aan de maatstaf voldeed die in Gods Woord, de bijbel, wordt geëist. Aangezien er in Brazilië geen echtscheidingswet bestaat, was het gebruikelijk dat gehuwde personen hun wettige huwelijkspartner gewoon verlieten en met iemand anders een verbintenis met wederzijds goedvinden aangingen. Honderden van zulke personen kwamen tot een kennis der waarheid terwijl zij in een dergelijke verhouding leefden.

Te rechter tijd verscheen in de Portugese Wachttoren, in de uitgaven van december 1952 en januari 1953, het artikel „De organisatie rein houden”. Van toen af aan werden in de tijdschriften van het Genootschap rijkelijk inlichtingen gepubliceerd om de mensen te helpen inzicht te krijgen in hun ware positie voor het aangezicht van Jehovah God en hen te helpen hun leven in orde te brengen ten einde in de theocratische organisatie te blijven en Jehovah’s gunst te verwerven. Degenen die Jehovah’s wegen niet werkelijk liefhadden, moesten natuurlijk uit de organisatie worden gesloten, maar vele duizenden werden geholpen hun leven in orde te brengen en een rein leven voor het aangezicht van Jehovah te leiden. Deze personen werden gezegend doordat zij een grote vrijmoedigheid van spreken kregen in verband met het verkondigen van het goede nieuws.

GODS WOORD LEREN LEZEN

Als een stap waardoor de Getuigen in Brazilië voor verdere doeltreffende dienst werden toegerust, trof de president van het Genootschap, broeder Knorr, er regelingen voor dat in de verschillende gemeenten in heel Brazilië cursussen in lezen en schrijven werden georganiseerd. Er was de Braziliaanse regering veel aan gelegen haar vele miljoenen onderdanen te leren lezen en schrijven, en ze had voor enkele uitstekende leerboeken gezorgd. Het Genootschap kreeg rechtstreeks van het ministerie van onderwijs voorraden van deze boeken en verzond ze naar de gemeenten. Terzelfder tijd werden bekwame broeders en zusters als onderwijzers en onderwijzeressen in de gemeenten aangesteld en er werden specifieke instructies gegeven zodat zelfs onervaren onderwijzers de cursus zonder enige moeite konden leiden.

Als de leerlingen de fundamentele beginselen van het lezen hadden geleerd, werden er andere leerboeken gebruikt, zoals het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Ten einde publiciteit te geven aan wat er op dit terrein door de regering werd gedaan, nodigde het ministerie van onderwijs het Genootschap in 1959 uit een vertegenwoordiger naar een speciale bijeenkomst van ongeveer 350 personen te zenden. Deze mensen vertegenwoordigden diverse instellingen en religies en moesten verslag uitbrengen over wat hun groep op het gebied van ontwikkeling had bereikt. Het werd de vertegenwoordiger van het Genootschap, broeder Sergio Antão, toegestaan een kwartier lang te spreken. Aan de hand van een katholieke bijbel zette hij het opvoedkundige werk van Jehovah’s getuigen uiteen en wees erop dat alle ware volgelingen van Christus in staat dienden te zijn het kostbare Woord van God te kunnen lezen. Of het nu kwam doordat de toehoorders volkomen verrast waren door deze voor de vuist uitgesproken rede, òf dat zij getroffen waren door de uiteenzetting van de bijbelse redenen waarom iemand dient te kunnen lezen, in ieder geval applaudisseerden zij spontaan en de professor die de vergadering leidde, kwam de vertegenwoordiger van het Genootschap de hand drukken.

Stel u voor hoe verheugd de broeders waren toen op de in 1970/1971 in Brazilië gehouden „Mensen van goede wil”-districtsvergaderingen het eigen hulpmiddel van het Genootschap, Leren lezen en schrijven, verkrijgbaar werd gesteld! Hierna werd het verbreiden van de lees- en schrijfkunst nog meer gestimuleerd. Het heeft beslist tallozen gelukkig gemaakt Gods Woord te kunnen lezen.

Een tweeëntachtigjarige zuster in Canvas was, wat het prediken van het goede nieuws betreft, vijftien jaar inactief geweest. Er werd echter weer contact met haar opgenomen en zij begon te studeren. Toen het leesboekje uitkwam, ging zij dit onmiddellijk bestuderen, en groot was haar vreugde te bemerken dat zij de schriftplaatsen zelf in haar eigen bijbel kon lezen. Het is interessant dat de zesenvijftig jaar oude zuster die haar onderwees, zelf nog maar twee jaar geleden op de leescursus die in de Koninkrijkszaal werd gehouden, had leren lezen.

Een andere gelukkige verkondiger schreef zijn ervaring en zei: „Met vreugde schrijf ik jullie om jullie in naam van Jehovah te danken voor de prachtige voorziening van het Genootschap om mensen zoals ik lezen en schrijven te leren. Toen ik met de waarheid begon, kon ik niet alleen van huis tot huis gaan omdat ik niet kon lezen. Nu ben ik heel gelukkig dat ik mijn toespraakjes alleen aan de deuren kan houden en mijn eigen bijbelstudies kan leiden.”

In 1958 emigreerde een bejaarde zuster uit Duitsland naar Brazilië. Aangezien zij alleen Duits sprak, kon zij nergens prediken waar men deze taal niet verstond. Zij zag er de noodzaak van in bekwamer te worden en besloot Portugees te leren. Zij ging geregeld naar de lees- en schrijfcursus en zette door, zodat zij binnen enkele maanden, zij het met grote krachtsinspanning, haar toespraakjes in het Portugees kon houden. Leeftijd is geen hinderpaal als men werkelijk iets wil leren.

Een andere ervaring toont aan hoe de leescursus indirect gezinsverhoudingen kan verbeteren en dit ook werkelijk heeft gedaan. Een man veroorzaakte ernstige moeilijkheden omdat zijn vrouw naar de vergaderingen van Jehovah’s getuigen ging. Op een dag besefte hij echter dat zijn vrouw, die toen vijfenveertig jaar was, als rechtstreeks gevolg van de school had leren lezen en schrijven. Van toen af aan mocht zij zonder enige tegenstand de vergaderingen bezoeken.

Tot in welke mate heeft deze lees- en schrijfcursus de broeders en zusters geholpen? Welnu, tot 1971 waren er berichten van 6218 personen ontvangen die voordeel van deze waardevolle voorziening hadden getrokken — ongeveer 9 percent van het totale aantal Getuigen dat Brazilië toen had. Het hoogtepunt werd in 1959 bereikt, toen 735 personen hadden leren lezen en schrijven.

Nog een factor die tot de vooruitgang van het werk van de Heer in Brazilië heeft bijgedragen, is de snelheid geweest waarmee nieuwe publikaties uit het Engels in het Portugees werden vertaald en voor de verspreiding beschikbaar werden gesteld. Sinds 1965 in het bijzonder zijn bijna alle publikaties van het Genootschap ongeveer zes maanden nadat ze in het Engels waren verschenen, in het Portugees uitgegeven.

Deze en de vele andere voorzieningen die Jehovah door middel van zijn theocratische organisatie heeft getroffen, hebben stellig tot de werkelijke welvaart van Jehovah’s volk in Brazilië bijgedragen. De onderstaande tabel zal in het kort de resultaten laten zien:

1955 1965 1972

(t/m mei)

Gem. verkondigers 7.931 33.267 70.661

Aantal gemeenten 163 745 1.239

Aantal losse tijdschriften dat

werd verspreid 414.892 3.499.521 4.477.722

Gem. aantal bijbelstudies 4.146 24.699 62.975

Aanwezigen op Gedachtenisviering 14.946 80.710 180.866

KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOOL

Het gevorderde opvoedkundige programma van het Genootschap heeft, sinds maart 1959, ook de Koninkrijksbedieningsschool noodzakelijk gemaakt, die tot doel heeft opzieners op te leiden. Er zijn veel interessante ervaringen bericht over de krachtsinspanningen die de broeders in het werk hebben gesteld om deze school bij te wonen. Men dient in gedachten te houden dat de Braziliaanse arbeidswet is opgesteld op een wijze die niet aanmoedigt tot verzuim. Daarom is het voor sommigen, vooral voor Getuigen met een groot gezin, bezwaarlijk het risico te lopen hun werk of sociale voorzieningen te verliezen ten einde de school te bezoeken.

Waren onze broeders bereid in dit opzicht opmerkelijke liefde voor Jehovah te tonen? Beschouw de volgende ervaring eens die werd verteld door Raimundo S. Carvalho uit Jandaia do Sul (Paraná): „Ik werk in een afdeling van publieke werken van de staat en toen ik mijn uitnodiging kreeg en toestemming vroeg om te gaan, opperde mijn onmiddellijke superieur veel bezwaren. Om mij te ontmoedigen, zei hij dat ik veel van mijn sociale voorzieningen zou verliezen, zoals recht op speciaal verlof, pensioen, vakantie, enzovoort. Toen hij echter besefte dat ik vastbesloten was, stelde hij mij voor mij ziek te houden en een bewijs van de dokter te halen. Ik legde uit dat een dergelijke handelwijze in strijd met bijbelse beginselen zou zijn en dat mijn geweten niet toeliet dat ik zijn raad opvolgde. Ten slotte gaf hij mij toestemming en ik was natuurlijk overgelukkig de opleiding van twee weken te kunnen meemaken. Toen ik weer op mijn werk kwam, bemerkte ik dat de dagen die ik had verzuimd mij zonder verlies van sociale voorzieningen waren geschonken. Ja, ik ontving gedurende die tijd zelfs financiële voordelen, afgezien van de ontelbare geestelijke zegeningen.”

Het werd in dit grote land noodzakelijk dat de school naar haar leerlingen reisde, in plaats dat alle leerlingen naar de school reisden. Dit werd gedaan doordat twee leraren enige tijd in verschillende grote steden verbleven die voor een groot aantal gemeenten gemakkelijk bereikbaar waren. Sinds augustus 1961 heeft de school in tien verschillende steden in dit uitgestrekte land cursussen gegeven. In de steden waar de school werd gehouden, hebben de plaatselijke broeders liefdevol meegewerkt door huisvesting te verschaffen en de leerlingen te eten te geven. Veel broeders die zelf de zegeningen van de school hebben genoten, hebben gulle bijdragen geschonken ten einde de kosten te helpen dekken. Tot 1971 hadden meer dan 2400 verantwoordelijke broeders uit gemeenten, alsook pioniers, deze waardevolle cursus gevolgd.

LEERZAME CHRISTELIJKE CONGRESSEN

In de loop der jaren bleven congressen bij het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk en het opbouwen van de Getuigen in heel Brazilië een belangrijke rol spelen. Districtsvergaderingen namen in aantal en in kwaliteit toe. Het werd iets volkomen vanzelfsprekends dat grote congressen die in de Verenigde Staten werden gehouden, later met precies hetzelfde programma in veel grote steden van Brazilië zouden worden gehouden. De enorme publiciteit die in Brazilië aan het in 1958 in New York gehouden internationale „Goddelijke wil”-congres werd gegeven, werd benut om de aandacht te vestigen op de acht congressen die in datzelfde jaar voor Brazilië op het programma stonden. Het bijkantoor ontving meer dan 10 meter krantenkolommen met publiciteit uit 20 staten en 70 verschillende steden. Door 39 radiostations in 27 steden in 11 staten werden aankondigingen gedaan. Rio de Janeiro en São Paulo verzorgden speciale televisieprogramma’s en interviews, en er werden ook twee korte journalen gefilmd voor een programma dat twee jaar lang vertoond zou worden. De resultaten waren voortreffelijk. In São Paulo waren 10.487 en in Rio de Janeiro 6105 personen aanwezig. Op alle acht congressen werden dat jaar in totaal 1041 personen gedoopt. Jehovah gaf stellig de toename.

Een van de opmerkelijkste congressen was misschien wel de internationale vergadering van afgevaardigden die in januari 1967 in São Paulo plaatsvond. Bij deze gelegenheid waren ook zes van de bestuurders van de corporaties van het Genootschap aanwezig, en wel de broeders Knorr, Franz, Henschel, Suiter, Couch en Larson. De Braziliaanse broeders waren zeer verheugd hen in hun midden te hebben en naar hun op het programma aangekondigde toespraken te luisteren. Het congres vond plaats in het grote Pacaembu-stadion en in het erachter gelegen gymnasium. Wat een tegenstelling met het in 1945 in het gymnasium gehouden congres, toen er slechts 765 personen aanwezig waren! Nu werd de door broeder Knorr via een tolk uitgesproken openbare lezing met onverdeelde aandacht door 46.151 aanwezigen aangehoord. Zijn thema „Het millennium voor de mensheid onder Gods koninkrijk” werd herhaaldelijk door applaus onderbroken. De vice-president van het Wachttorengenootschap, broeder Franz, verraste allen toen hij voor de microfoon kwam en zijn lezing in het Portugees uitsprak. De enthousiaste toespraak van deze prominente oudere man werd met telkens weerkerend applaus begroet, Hier werden ook voor het eerst in Brazilië bijbelse drama’s opgevoerd. Hoe vreugdevol waren de broeders toen zij bij deze gelegenheid van broeder Knorr de plannen van het Genootschap vernamen om in São Paulo een nieuw bijkantoor te bouwen! Toen broeder Knorr zijn slotopmerkingen had beëindigd en het podium verliet, haalden de broeders en zusters hun zakdoeken te voorschijn om ermee te wuiven. Velen huilden van vreugde en geluk wegens de zegeningen die zij op dit geestelijke feest hadden ontvangen. Het was onvergetelijk.

In de jaren die volgden, werden er nog meer en betere congressen georganiseerd om voor de zich uitbreidende kudde van Jehovah’s „schapen” in Brazilië te zorgen. Onderstaande tabel geeft enigszins een idee van het succes van deze congressen, afgemeten naar het enorme aantal personen dat het programma aanhoorde en het aantal van hen die zich aan Jehovah opdroegen om zijn wil te doen:

Congresthema Jaar Aantal Aanwezigen Dopelingen

plaatsen

„Het maken van

discipelen” 1968 12 86.007 1.627

„Goed nieuws voor alle

natiën” 1969 11 95.780 2.370

„Vrede op aarde” 1969-70 16 93.826 3.120

„Mensen van goede wil” 1970-71 18 120.950 3.036

„Goddelijke naam” 1971-72 18 138.343 3.610

Hoewel de toename in Koninkrijksverkondigers voortduurde, was ze niet zo spectaculair als in voorgaande jaren. Niettemin hebben de broeders zich in de jaren zestig verheugd te weten dat elk jaar op zijn minst de gehoopte 10 percent toename boven het gemiddelde aantal actieve Getuigen van het voorgaande jaar werd bereikt.

HET OPZICHT OVER HET WERK

In oktober 1959 werd Grant D. Miller van het bijkantoor in Uruguay naar Brazilië overgeplaatst om daar als bijkantooropziener te dienen. Hij was in zijn tienerjaren tot een kennis van de waarheid gekomen en in 1937 aan het predikingswerk gaan deelnemen. Hij werd in juli 1940 op het congres in Detroit gedoopt. Hij en zijn vrouw Eleanor gradueerden van de zeventiende klas van Gilead en werden aan Uruguay toegewezen, waar broeder Miller tot zijn vertrek naar Brazilië als bijkantooropziener diende. In 1963 kwam hij weer op het hoofdbureau in Brooklyn voor een tienmaandse opleidingscursus die op de Gileadschool werd gegeven en werd na de cursus te hebben doorlopen weer aan Uruguay toegewezen. In de tijd dat broeder Miller op Gilead was, trad John Kushnir tijdelijk als bijkantooropziener op, totdat in december 1963 broeder William A. Bivens, die in 1963 eveneens de tienmaandse cursus aan de Gileadschool had gevolgd, in Brazilië kwam en als bijkantooropziener werd aangesteld. Broeder Bivens werd in 1911 in Kentucky geboren. In 1942 ging hij met zijn vrouw Bertha pionieren en zij werden uitgenodigd voor de vijfde klas van Gilead, waarvan zij in juli 1945 afstudeerden. Kort daarna waren hij en zijn vrouw op weg naar Guatemala om daar als zendelingen te dienen. In 1954 werden zij aan Costa Rica toegewezen, waar hij als bijkantooropziener werd aangesteld. Daarna had hij het voorrecht om als zoneopziener de zone te bedienen die de eilanden in de Caribische Zee en Midden-Amerika omvatte, waar hij heel veel ervaring in de theocratische organisatie opdeed.

Kort nadat broeder Bivens met zijn dienst op het Braziliaanse bijkantoor was begonnen, werd er nog een uitstekende maatregel voor het bevorderen van het werk in Brazilië getroffen. Dit was de bouw van vele mooie, praktische Koninkrijkszalen, die in vele kleinere en grotere steden overal in het land — vanaf Manaus in de oerwoudstreek van de Amazone tot Pôrto Alegre in het zuiden — werden gebouwd. Ook het nieuwe bijkantoor in São Paulo nam tegen die tijd vorm aan. Tijdens de bouw was het noodzakelijk dat broeder Bivens verscheidene reizen naar São Paulo ondernam om persoonlijk op vele details van het werk aan het gebouw toe te zien. Het werd evenwel duidelijk dat broeder Bivens ernstig ziek was en dat het hem steeds moeilijker viel zich van zijn plichten te kwijten. Ten slotte werd besloten dat hij naar de Verenigde Staten zou terugkeren om zich te laten behandelen, hetgeen hij in februari 1969 deed. Enkele weken later stierf hij na vele jaren van getrouwe volle-tijddienst. De Bethelfamilie die nu in hun prachtige nieuwe gebouw was gehuisvest dat hij in São Paulo had helpen bouwen, miste zijn aanwezigheid erg.

Toen broeder Bivens naar de Verenigde Staten terugkeerde, trof broeder Knorr regelingen dat Fred Wilson en zijn vrouw van Chili naar Brazilië werden overgeplaatst, waar broeder Wilson als bijkantooropziener zijn dienst kon voortzetten. Hij had gedurende verscheidene jaren in verschillende Koninkrijksactiviteiten ervaring opgedaan. Nadat hij in 1944 uit de gevangenis was ontslagen, waar hij wegens de neutraliteitskwestie had gezeten, werd hij uitgenodigd om op het Canadese Bethelhuis te komen dienen, waar zijn vrouw reeds werkte en waar het werk na de verbodsbepaling weer was opgenomen. In december 1945 opende het Genootschap een depot in West-Canada en broeder Wilson kreeg de toewijzing ervoor te zorgen. Twee jaar later kreeg hij een toewijzing als kringopziener in het Fraserdal, waar hij en zijn vrouw bleven totdat zij in 1949 voor Gilead werden uitgenodigd. Na te zijn afgestudeerd behoorden zij tot de twintig gelukkige zendelingen die aan Chili waren toegewezen. Enkele jaren later werden zij uitgenodigd om op het bijkantoor te komen werken, en vanaf 1959 diende broeder Wilson als bijkantooropziener in Chili. Bij een aantal gelegenheden had hij het voorrecht zijn broeders in andere Zuidamerikaanse landen als zoneopziener te dienen. Op 3 april 1969 kwamen hij en zijn vrouw dus in São Paulo om hun nieuwe dienstvoorrechten op zich te nemen.

GROTERE VRIJHEID OM JEHOVAH TE AANBIDDEN

Het Genootschap in Brazilië heeft een lange en moeizame strijd moeten voeren om wettelijke erkenning te krijgen. Pas in april 1957 keurde de pas gekozen vrijzinnige president van Brazilië, Dr. Jucelino Kubitschek de Oliveira, het rechtskundige advies van de procureur-generaal, Dr. A. Gonçalves de Oliveira, goed waarin werd aanbevolen het proces tegen de Sociedade Tôrre de Vigia te deponeren ofte wel te laten vervallen. Zijn beslissing werd op maandag, 8 april 1957, in de Diário Oficial gepubliceerd. Toen broeder Kushnir en broeder Antão van de advocaat van het Genootschap het nieuws omtrent de beslissing ontvingen, konden zij hun vreugde nauwelijks bevatten. De wettelijke procedure had het Genootschap veel geld gekost, maar geld viel niet te vergelijken met het voorrecht in vrijheid het hun door God te doen gegeven predikingswerk te verrichten.

Onze broeders in Brazilië hadden natuurlijk ook nog andere grote problemen. Tijdens de jaren dat de organisatie groeide, moesten bijvoorbeeld veel jonge mannen het strijdpunt onder de ogen zien ’aan Caesar te geven wat van Caesar, maar aan God wat van God is’ (Matth. 22:21). Sinds ongeveer 1906 bestond er in het land algemene dienstplicht. In het bijzonder na de Tweede Wereldoorlog waren alle jonge mannen in een bepaalde leeftijdsgroep verplicht zich voor inlijving en een militaire opleiding aan te melden, zonder dat er blijkbaar een wetsbepaling bestond voor vrijstelling op grond van gewetensbezwaren. Aangezien steeds meer jonge Getuigen in Brazilië de christelijke bediening ter hand namen, groeide het aantal gevallen van dienstweigering op grond van gewetensbezwaren dienovereenkomstig. Ten slotte kwamen in 1950 bepaalde kritieke zaken voor ter behandeling.

Maximiano Wenyk en Paulino Maciel weigerden op grond van hun geweten militaire dienst. Dit leidde tot verscheidene weken van gerechtelijk onderzoek. Op de eerste dag werd broeder Wenyk door een legerkapitein in het gezicht gestompt, waardoor zijn bril brak. Zij werden enige tijd tot eenzame opsluiting veroordeeld, in vochtige stinkende cellen ondergebracht en moesten naar speciale oorlogsfilms kijken in een poging hun een hersenspoeling te geven. De broeders bleven echter standvastig en werden na ongeveer vier maanden uit het leger ontslagen als personen die „geen morele geschiktheid” bezaten om in de gewapende strijdkrachten te dienen. Het rapport toonde echter aan dat hun weigering om wapens te dragen, op hun christelijke geloofsovertuiging als Jehovah’s getuigen was gebaseerd.

Een andere opmerkelijke zaak in die tijd was die van broeder W. B. Machado, die het probleem van de dienstplicht vanuit een ander standpunt benaderde. Hij ondernam een poging om zich met hogere legerautoriteiten in verbinding te stellen, zelfs met de minister van oorlog, echter zonder succes. Enkele officieren wezen hem streng terecht en dreigden met straf, terwijl anderen, die liberaler waren, hem de raad gaven langs wettelijke weg te proberen vrijstelling te krijgen. Er werd daarom voor gezorgd dat broeder Machado rechtskundige bijstand kreeg, en de argumenten te zijnen gunste werden gebaseerd op een wetsbepaling voor vrijstelling van militaire dienst die in de liberale grondwet van 1946 was opgenomen. Volgens deze bepaling in de grondwet kon iedereen op grond van zijn geweten vrijstelling van militaire dienst krijgen, mits hij bereid was afstand te doen van bepaalde politieke rechten, zoals het recht om te stemmen en een politiek ambt te bekleden.

Na een lange wettelijke strijd keurde de regering het in 1953 goed dat deze grondwettelijke bepaling op Jehovah’s getuigen, alsook op anderen die op grond van gewetensbezwaren militaire dienst weigerden, werd toegepast. Ondanks dit precedent was er echter nog altijd heel veel vooroordeel tegen het standpunt dat Jehovah’s getuigen innamen, met het gevolg dat aan sommige jonge Getuigen vrijstelling werd geweigerd en anderen van de zijde van slecht ingelichte functionarissen lijden te verduren hadden. Ten einde de procedure duidelijk te stellen en ongeregeldheden te elimineren, publiceerde de regering van maarschalk Arthur Da Costa e Silva ten slotte op 8 juni 1967 Besluit No. 56, waarin gedetailleerde en volledige instructies werden gegeven voor de behandeling van alle zaken in verband met vrijstelling van militaire dienst op grond van iemands religieuze overtuiging.

Natuurlijk moest iedereen in staat zijn de waarheidsgetrouwheid van de gewetensbezwaren die hij beweerde te hebben, te bewijzen. Bij de opziener van de gemeente waarmee degene die om vrijstelling verzocht, was verbonden, werd persoonlijk door een door het leger gestuurde ambtenaar navraag gedaan. Op grond van de aan de hand van het gemeentebericht verkregen inlichtingen zou de ambtenaar dan adviseren het verzoek om vrijstelling in te willigen of af te wijzen. Als het wordt ingewilligd, is de aanvrager cassado, met het daaruit voortvloeiende verlies van bepaalde politieke rechten.

Het is een erkend feit dat onder Jehovah’s getuigen in Brazilië iedereen zijn eigen beslissing neemt in deze kwestie of hij op grond van gewetensbezwaren vrijstelling zal vragen of niet. Honderden jonge mannen hebben voordeel van deze wettelijke voorziening getrokken en zij hebben zeer veel waardering voor de welwillendheid die de regering in dit opzicht toont, waardoor zij hun christelijke bediening ongehinderd kunnen verrichten. Velen van deze jonge mannen gebruiken hun vrijheid verstandig door als volle-tijdpredikers van het goede nieuws te dienen en de hoge morele waarden te onderwijzen die tot zegening van talloze anderen in Gods Woord staan vermeld.

HET OPENBARE-SCHOOLPROBLEEM

Onze jongere broeders hebben op school eveneens het hoofd moeten bieden aan zware beproevingen op hun rechtschapenheid. Een van de eerste gevallen in de annalen deed zich voor in 1950, toen een zestienjarig zusje weigerde mee te doen aan een staatsburgerlijke ceremonie waardoor zij haar christelijke geweten geweld zou aandoen. Er werden pogingen in het werk gesteld om het motief voor haar weigering aan de leraren en de schooldirecteur uiteen te zetten, maar tevergeefs. Religieuze vijanden gebruikten hun invloed om deze zaak in te lassen in het rechtsgeding dat reeds door het ministerie van justitie werd gevoerd, hetgeen tot het besluit leidde dat de werkzaamheden van het wettige Genootschap (Tôrre de Vigia) zes maanden moesten worden stopgezet, waarna het Genootschap eventueel zou worden verboden. Toen men dit proces in 1957 na een aantal besprekingen met de autoriteiten ten slotte liet vervallen, werd de toestand op de scholen weer normaal en dit bleef een aantal jaren zo.

In 1969 werd er een besluit uitgevaardigd volgens hetwelk er op de scholen „Onderwijs in moraal en staatsburgerschap” moest worden gegeven. Kort daarna begonnen zich afzonderlijke gevallen voor te doen van jonge broeders die van school werden gestuurd omdat zij weigerden het volkslied te zingen of aan vlaggegroetceremoniën deel te nemen, zoals in deze lessen werd geëist. In Rio Claro, in de staat São Paulo, werd de zaak van twaalf leerlingen in handen van de politie gegeven, die, na verklaringen van de ouders en de schooldirecteur te hebben gekregen, de zaak voor een hogere instantie, namelijk DEOPS (een afdeling van de secretaris van openbare veiligheid), bracht. Broeder Oswaldo Monezi en broeder Augusto Machado, de toenmalige president, respectievelijk secretaris van het plaatselijke Genootschap, werden ontboden om inlichtingen over het standpunt van het Genootschap in de kwestie te verstrekken. Er werd een schriftelijke verklaring opgesteld waarin de schriftuurlijke basis voor het standpunt van Jehovah’s getuigen werd uiteengezet en waarin ook werd aangetoond dat het een kwestie was waarin ieder volgens zijn eigen christelijke geweten moest handelen. Na zorgvuldige overweging schreef DEOPS een bewijs van goed gedrag uit voor zover het het Genootschap betrof.

Ondertussen waren er in de stad São Paulo dertig andere kinderen van school gestuurd. In één geval, in Santo André, deed een vader een beroep op de minister van onderwijs van de staat São Paulo en zette het gewetensstandpunt van zijn kind uitvoerig uiteen. De zaak werd in handen gegeven van de staatscommissie voor moraal en staatsburgerschap, die uit tien leden bestond, van wie er drie tot de gewapende strijdkrachten behoorden, terwijl er bovendien rechtsgeleerden, onderwijzers en zelfs een non toe behoorden. Er werd door deze commissie een gunstig advies uitgeschreven, maar de minister van onderwijs verkoos dit te negeren en verwees de zaak naar de nationale commissie voor moraal en staatsburgerschap. In beide gevallen stelden de broeders pogingen in het werk om met elk lid van de commissie afzonderlijk contact op te nemen ten einde ons schriftuurlijke standpunt uiteen te zetten en alle door de leden van de commissie opgeworpen vragen te beantwoorden. Aangezien het advies van deze federale commissie aan de minister van onderwijs zou worden voorgelegd, spraken de directeuren van het Genootschap een onderhoud af met rechtskundige adviseurs van de minister, en een van de directeuren kon de kwestie persoonlijk met de minister van onderwijs bespreken.

In het advies van de commissie zoals dit in de Diário Oficial, het regeringsorgaan, werd gepubliceerd, werd het grondwettelijke recht op vrijheid van religie en geweten erkend, hoewel de kinderen van Jehovah’s getuigen niet van de staatsburgerlijke ceremoniën werden vrijgesteld. In het advies werd de grondwet rechtstreeks geciteerd en werd gezegd: „Er is volledige gewetensvrijheid en de gelovigen wordt de uitoefening van religieuze aanbidding toegezegd die niet in strijd is met de openbare orde en goede zeden. Niemand zal wegens zijn religieuze overtuiging of wegens filosofische of politieke opvattingen van een van zijn rechten worden beroofd, tenzij deze worden gebruikt om zichzelf te ontslaan van wettige verplichtingen die op iedereen rusten, in welk geval de wet verlies van rechten kan stipuleren die onverenigbaar zijn met het gewetensbezwaar.”

Hetzelfde advies schonk ook passende aandacht aan de persoon van God door te zeggen: „Hoewel de vaderlanden, en zelfs de aarde zelf, vergankelijk zijn, is God, zelfs wetenschappelijk gezien, onsterfelijk en eeuwig, bovennatuurlijk, een geest, in tegenstelling tot al het tijdelijke en vergankelijke.”

In het advies werd ook de verklaring Dignitatis Humanae uit het jaar 1965 aangehaald, waarbij werd opgemerkt dat iedereen dient te worden beschermd tegen dwang, zodat in religieuze aangelegenheden niemand gedwongen mag worden tegen zijn geweten in te handelen of belet mag worden te handelen.

De schrijver van het advies gaf toe dat de straf die door enkele schooldirecteuren was toegemeten, uiterst streng was. Het rapport zei verder: „In deze zaak is uiterste voorzichtigheid geboden ten einde het geweten van het kind geen geweld aan te doen en het niet te isoleren, daar het juridisch onbevoegd is en niet voor zijn daden verantwoordelijk gesteld kan worden.”

Tot besluit beval de schrijver van het advies aan: „De schorsing en het van school sturen dienen, als dit in het reglement als disciplinaire straf is opgenomen, alleen in ernstige gevallen van herhaling en bij oneerbiedigheid als een exceptionele en uiterste maatregel te worden toegepast.”

Het was een zakelijk, weloverwogen advies, en hoewel het niet helemaal was waarop de ouders van de kinderen hadden gehoopt, gaf het toch te kennen dat de regering de kinderen of hun toekomstige opleiding niet wenste te schaden. Het advies heeft op de meeste schoolautoriteiten een zeer ontnuchterende uitwerking gehad, zodat er sinds de publikatie op 6 oktober 1971 zeer weinig gevallen van schorsing zijn gemeld. De periode van oktober 1970 tot oktober 1971 heeft stellig zeer veel tot het getuigenis bijgedragen dat in de tientallen gesprekken van ouders en andere broeders met de schoolautoriteiten, alsook met de staatsautoriteiten en de federale autoriteiten, werd gegeven.

Ten minste vanaf januari 1972 is er nog een ander soort van onderzoek aan de gang geweest. Er begonnen bij het kantoor van het Genootschap in São Paulo berichten binnen te komen waaruit bleek dat men met gemeenteopzieners in verschillende delen van het land contact had opgenomen en hun vragen had gesteld. De berichten gaven te kennen dat de gesprekken alle een bepaald patroon volgden: men vroeg naar de basis voor ons neutrale standpunt, waarom Jehovah’s getuigen het volkslied niet zingen of de vlag niet groeten, enzovoort. Kenmerkend voor de vrees van de autoriteiten waren ook de vragen over het soort van organisatie dat er onder de Getuigen bestaat en de mogelijkheid van infiltratie van ongewenste en subversieve elementen in onze gelederen. Eén vraag was: Wie zijn deze 144.000 die binnenkort gaan regeren? Vanzelfsprekend benutten onze broeders deze gelegenheden om een voortreffelijk getuigenis over ons predikingswerk en de redenen voor ons neutrale standpunt te geven. Aangezien de berichten erop wezen dat de onderzoekingen uitgingen van de SNI (de Nationale Inlichtingendienst, die tot taak heeft de president van de republiek op de hoogte te houden van alle takken van activiteit in het land), werden er in juli regelingen getroffen voor een onderhoud van broeder Augusto Machado en broeder Arlindo Barreto, de president, respectievelijk directeur van het plaatselijke Genootschap, met de hogere autoriteiten van de SNI, zowel in Rio de Janeiro als in Brasília. Deze beide besprekingen bleken leerzaam te zijn en werden in een vriendschappelijke sfeer gevoerd. Hoewel werd ontkend dat het onderzoek van de SNI uitging, was het niettemin mogelijk rustig het standpunt van Jehovah’s getuigen uiteen te zetten. Op verzoek van de autoriteiten hebben wij ter eventuele toekomstige raadpleging een geschreven verklaring van dit schriftuurlijke standpunt ingediend.

Men is van mening dat de autoriteiten van hoog tot laag beter bekend zijn met Jehovah’s getuigen, ons werk en ons schriftuurlijke standpunt. Kenmerkend voor de houding van de regering is het feit dat er in de maanden juni en juli 1972 zeven verschillende lijsten in het regeringsorgaan Diário Oficial werden gepubliceerd van jonge bedienaren van het evangelie die wegens hun christelijke geweten werden vrijgesteld van militaire dienst, en dit nadat er verscheidene maanden waren voorbijgegaan waarin er geen lijsten waren gepubliceerd.

UITBREIDING VAN DE BIJKANTOORFACILITEITEN

Ondertussen stelde de geweldige expansie van het Koninkrijkspredikingswerk in het hele land grote eisen aan de faciliteiten van het bijkantoor en de drukkerij in São Paulo, ook al waren deze nog maar kort geleden gebouwd. De verhuizing van het Bethelhuis en het bureau van Rio de Janeiro naar São Paulo in 1968 was beslist een voordeel gebleken. Behalve dat de staat São Paulo een koeler klimaat heeft, bevindt zich daar ook de grootste concentratie van Getuigen in Brazilië, zodat de verhouding één verkondiger op 566 inwoners is.

De inwijding van het nieuwe Bethelhuis in São Paulo vond plaats op vrijdag, 20 december 1968, met broeder en zuster Knorr als speciale gasten. Met 333 aanwezigen, onder wie 145 gemeenteopzieners, 10 districts- en kringopzieners met hun vrouwen en de 42 leden van de Bethelfamilie, was de Koninkrijkszaal propvol. Het programma omvatte een geschiedenis van het werk in Brazilië en als hoogtepunt van de bijeenkomst hield broeder Knorr een toespraak waarbij het gebouw aan Jehovah werd opgedragen. De leden van de Bethelfamilie zullen zich altijd de grenzeloze vreugde en voldoening van broeder Bivens herinneren toen hij dit prachtige nieuwe huis en bijkantoor voltooid zag. Het scheen hem hernieuwde energie te geven om enkele van zijn taken als bijkantooropziener weer op te nemen. Hoewel hij geholpen moest worden om voor de inwijdingsbijeenkomst van boven naar de Koninkrijkszaal beneden te komen, was het stellig een bijzondere gebeurtenis voor hem.

Het nieuwe, uit drie verdiepingen bestaande L-vormige Bethelhuis, gebouwd in Grieks-Romaanse stijl met een marmeren entree en zuilen, is verreweg het indrukwekkendste gebouw in de onmiddellijke omgeving. De enorme watertank op het dak wordt gecamoufleerd door de bekende „wachttoren” die, als hij ’s avonds verlicht is, een stille getuige wordt van de groei en vooruitgang van het werk van Jehovah’s christelijke getuigen. Maar denk eens aan! In slechts twee en een half jaar nadat dit prachtige grote gebouw was gereedgekomen, bleek het reeds te klein te zijn om de buitengewone expansie van het getuigeniswerk in Brazilië op te vangen. Alle kamers waren door de leden van de Bethelfamilie bezet, ondanks het feit dat de Koninkrijksbedieningsschool van het bijkantoor naar andere steden was verplaatst. De lectuuropslagruimte was zó vol dat het onmogelijk was voor meer dan een paar maanden tegelijk lectuur op te slaan. Hoe groot was dus de vreugde van de broeders toen broeder Knorr aankondigde dat de huidige faciliteiten meer dan verdubbeld zouden worden door een uitbreiding van het huidige gebouw! Deze plannen werden in de Koninkrijksdienst van april 1971 aan de gemeenten bekendgemaakt. Men had twee aangrenzende stukken grond gekocht, één onbebouwd en een ander waarop een drukkerij van 432 vierkante meter grondoppervlakte stond. Op het onbebouwde stuk grond zouden twee nieuwe afzonderlijke gebouwen in de vorm van een „L” worden opgetrokken, elk met vijf verdiepingen. Het ene gebouw zou ruimte bieden voor het verzenden van tijdschriften en lectuur en ook alle huidige drukpersen herbergen. Het andere zou twee verdiepingen met in totaal achtentwintig slaapkamers en drie verdiepingen voor opslag van papier en lectuur hebben. In de reeds bestaande drukkerij op het andere stuk grond zouden een nieuwe M.A.N.-rotatiepers en andere faciliteiten voor het drukken van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! in het Portugees voor het land worden ondergebracht. Expansie was werkelijk het motto!

In verband met dit bouwprogramma brachten broeder Nathan Knorr en broeder Max Larson een volkomen onverwacht bezoek. Broeder Knorr, die als zoneopziener diende, kon de werkzaamheden in het bijkantoor en op het Bethelhuis stroomlijnen en tegelijkertijd met broeder Larson en de broeders van het bijkantoor veel details bespreken die betrekking hadden op de daadwerkelijke bouw en de installatie van de noodzakelijke uitrusting voor het drukken van de tijdschriften in Brazilië.

Toen broeder Knorr en broeder Larson in januari 1972 arriveerden, was men reeds aan het bouwen, daar op 4 oktober 1971 de uiteindelijke toestemming was verleend. Het driedaagse bezoek was vol activiteit en ging veel te vlug voorbij. De Bethelfamilie en de afgestudeerden van Gilead die in São Paulo en omgeving dienen, zullen zich nog lang de gelukkige uren herinneren die wij op donderdagavond, 13 januari, met de reizende broeders doorbrachten. Tot grote vreugde van de familie werden er dia’s vertoond van de nieuwe gebouwen die in verschillende landen door het Genootschap werden gebouwd. Broeder Knorr sprak ook enige tijd over de expansie in Brooklyn, en de broeders genoten daar bijzonder van. Midden in de toespraak stond broeder Larson plotseling op en kondigde aan dat dit een zeer bijzondere dag voor ons allen was, omdat vandaag, 13 januari 1972, broeder Knorr precies dertig jaar president van het Genootschap was! Na verscheidene minuten onafgebroken applaus en onderdrukte emoties van de zijde van alle aanwezigen, ging broeder Knorr met zijn toespraak verder, waarin hij nu vele herinneringen aan vroegere bezoeken aan Zuid-Amerika vlocht. Na een heerlijke tijd van opbouwende omgang moest er ten slotte een eind aan de vreugdevolle avond komen. De volgende dag zetten de bezoekers hun reis voort naar Afrika.

EEN WONDERBAARLIJKE TIJD OM IN TE LEVEN

Als wij terugblikken op het wonderbaarlijke werk dat in de afgelopen jaren reeds is gedaan, zijn Jehovah’s christelijke getuigen in Brazilië er verheugd over en danken Jehovah dat hij hun de schitterende gelegenheid heeft gegeven hun liefde voor hem te tonen. Zij zien de toekomst optimistisch tegemoet omdat zij weten dat wij nu in de wonderbaarlijkste tijd leven, waarin het Koninkrijk reeds in de hemel is opgericht en de nieuwe ordening van Goddelijke Heerschappij hier op aarde vlak voor de deur staat. Tot onze grote vreugde waren er bij de Gedachtenisviering in 1972 in totaal 180.866 personen aanwezig. Dit wijst erop dat er meer dan 100.000 personen met de gemeenten zijn verbonden die nog geen Koninkrijksverkondigers zijn. Wij zullen echter alles doen wat wij kunnen om hen te helpen. In het dienstjaar 1972 werden er 7864 personen die zich kort daarvoor hadden opgedragen, gedoopt en in april stonden er in totaal 72.972 verkondigers in het veld.

Er is klaarblijkelijk nog veel meer werk te doen en hieraan wordt bereidwillig deelgenomen door 73 broeders die nu als kringopziener en 5 anderen die als districtsopziener dienen, en die regelmatig meer dan 1500 gemeenten bezoeken ten einde alle Getuigen en andere mensen te helpen hun dienst te verbeteren en een nòg groter aandeel aan het Koninkrijkswerk te hebben. Het is wonderbaarlijk te zien hoe Jehovah’s geest zoveel Getuigen ertoe bewogen heeft zich vrijwillig aan te bieden om naar verafgelegen streken van de aarde te gaan ten einde als evangeliepredikers te dienen.

Nu weet u hoe de groei van het werk in Brazilië door de getrouwe krachtsinspanningen van die eerste evangeliepredikers uit Brazilië en Europa, en nu door de zendelingen die van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead zijn afgestudeerd, werd versneld. Zij zijn tot alle streken van het land doorgedrongen. Er zijn bijvoorbeeld diep in het reusachtige oerwoud van de Amazone, in de staat Amazonas, 36 gemeenten met in totaal 890 verkondigers, van wie er velen in hun motor- en roeiboten de vreedzame bewoners van die staat bezoeken. In de gehele streek, die wettelijk Amazonia heet, en die ook de staten Pará, Acre en gebieden van Rondônia, Roraima en Amapá omvat, brengen 73 gemeenten met 1895 verkondigers de goddelijke opdracht het goede nieuws te prediken ten uitvoer, en in dit gebied zijn ook 42 speciale pioniers druk bezig nieuw gebied te openen.

In de staat Bahia, waar, zoals wij ons herinneren, Amim J. J. Darzé George Shakhashiri ontmoette, blijft het werk groeien zodat er thans in de hoofdstad Salvador 51 gemeenten, met 4909 verkondigers en 57 pioniers zijn. In de hele staat zijn thans 170 gemeenten, met 9444 verkondigers, 123 gewone en 65 speciale pioniers.

In de grote metropoolgebieden zoals São Paulo, waar het werk vroeger door moeilijkheden werd bedreigd, zijn alle aanwijzingen dat Jehovah’s zegenende hand erop rust. In 1972 waren er in Groot-São Paulo 237 gemeenten, met 20.033 verkondigers, onder wie 217 pioniers. In de hele staat São Paulo waren toen 489 gemeenten, met 30.953 verkondigers, ofte wel bijna de helft van alle verkondigers in Brazilië, die druk bezig zijn personen te zoeken die God met geest en waarheid willen aanbidden.

Zo zien wij dat de boodschap van het Koninkrijk zich over het hele land heeft uitgebreid en nu rest de verkondigers in heel Brazilië nog de uitdaging de boodschap van het goede nieuws van het Koninkrijk zelfs naar de meest afgelegen streken te brengen en daar naar mensen te zoeken die de boodschap waard zijn. Het blijkt dat het Jehovah heeft behaagd velen te gebruiken om dit grote predikingswerk in dit uitgestrekte land ten uitvoer te brengen, zowel enkelen uit andere landen als anderen die in het land werden geboren, maar allen gedreven door dezelfde geest van toewijding jegens en waardering voor Jehovah voor al zijn wonderbare goedheid. Allen hebben beseft dat zij alleen weinig tot stand hadden kunnen brengen. Zij schrijven echter aan Jehovah zelf alle heerlijkheid en eer voor de grootse expansie van het Koninkrijkswerk in Brazilië toe. Zij beseffen dat ’God het wasdom bleef geven’. — 1 Kor. 3:6.

Gezien de wonderbare Koninkrijksvruchten die in de afgelopen vijftig jaar zijn voortgebracht, zien getrouwe Getuigen in Brazilië de toekomst met vreugde en verwachting tegemoet. Zij weten dat Jehovah zijn grootse werk, dat bestaat in het zoeken naar degenen die hem met geest en waarheid willen aanbidden, zal voltooien. Zij zijn ervan overtuigd dat er, met het oog op het grote aantal rechtgeaarde personen dat tot dusverre reeds de theocratische organisatie is binnengestroomd, nog meer zullen volgen en daarom gaan zij in deze zekerheid met hun predikingswerk voort, terwijl zij eensgezind verkondigen: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11.

[Kaart op blz. 37]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

BRAZILIË

de Amazone

Manaus

João Pessoa

Recife

Maceió

Salvador

Belo Horizonte

Rio de Janeiro

São Paulo

Curitiba

Erechim

Santa Maria

Atlantische Oceaan

URUGUAY

ARGENTINIË

CHILI

PARAGUAY

BOLIVIA

PERU

COLOMBIA

VENEZUELA

GUYANA

SURINAME

FRANS GUYANA

[Illustratie op blz. 82]

Huidige Bethelhuis

[Illustratie op blz. 83]

. . . en de nieuwbouw in São Paulo (Brazilië)