Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Guatemala

Guatemala

Guatemala

GUATEMALA in Centraal-Amerika is een mooi land met eeuwige lente, hoge bergen, werkende vulkanen, blauwe meren en een grote verscheidenheid van planten en dieren. Het merendeel van de bevolking, die nu reeds meer dan 5.169.000 bedraagt, woont in de centrale bergstreek, waar de hoofdstad van het land op een 1500 meter hoog plateau ligt. Bijna de helft van de bevolking stamt van de Maya’s af en woont in boerengemeenschappen. Vrijwel alle andere Guatemalteken zijn Ladinos, mensen van gemengd Spaans-Indiaanse afkomst. De officiële taal van dit bergachtige land is Spaans, maar een groot deel van de bevolking verstaat slechts een Indiaans dialect.

De hoog oprijzende bergen, de hooggelegen meren, het tropische groen en het heerlijke klimaat van Guatemala leggen een stil getuigenis van Jehovah als Schepper af. Maar ook hier heeft hij, net als op andere plaatsen, levende, denkende getuigen voor zichzelf verwekt. Zij hebben enorme problemen moeten overwinnen bij het verbreiden van het goede nieuws van het Koninkrijk. Een van deze problemen was het hoge percentage analfabeten. Ook kan de meerderheid van de bevolking zich geen reisavonturen, goede vervoermiddelen en normale luxe permitteren vanwege de uitzonderlijk lage loonstandaard van de arbeider. Door de politieke onbestendigheid is er weinig gedaan om de vooruitgang te bevorderen. Bovendien levert het bergachtige gebied zelf moeilijkheden op.

De vele Indiaanse dialecten, die niet aan het Spaans verwant zijn, hebben eveneens de vooruitgang van de Koninkrijksprediking belemmerd. De nadruk leggend op de moeilijkheid de bijbel in deze dialecten te vertalen, verklaart The Book of a Thousand Tongues (Het boek van duizend talen), uitgegeven door het Amerikaanse Bijbelgenootschap: „In Cakchiquel (Guatemala) kan elk werkwoord door de verscheidenheid van achtervoegsels die aan de stam kunnen worden toegevoegd, wel 100.000 vormen hebben.” Als gevolg hiervan verstaan de leden van de ene indianenstam vaak de taal van hun buren niet, die slechts aan de andere kant van een bergrug wonen.

Er zijn dus veel obstakels geweest. Niettemin is er jaren geleden „een grote deur die tot activiteit leidt” opengegaan om het goede nieuws van het Koninkrijk in Guatemala bekend te maken. Terugblikkend kunnen wij er nu door binnengaan. — 1 Kor. 16:8, 9.

HET PREDIKINGSWERK BEGINT

Terugziend kunnen wij verscheidene aparte groepen onderscheiden die Gods waarheid leerden kennen door de publikaties van het Wachttorengenootschap te lezen. Deze lectuur kwam eerst uit Spanje in de vorm van de Spaanse Wachttoren. Met de eerste van deze groepen was een Engelsman verbonden die Fred Cutforth heette en die in het geïsoleerde dorpje El Rancho woonde, ongeveer tachtig kilometer ten oosten van Guatemala City. In 1910 bezocht hij zijn broer, Charles Cutforth, in Gilbert Plains (Manitoba, Canada). Charles las Het Goddelijke Plan der Eeuwen, dat door Charles Taze Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap, was geschreven. Dit was het eerste contact van Fred Cutforth met het ware christendom. In 1919 reisde hij opnieuw met zijn gezin naar Canada, waar hij vergaderingen bezocht die in het huis van zijn oudste broer, Herbert, werden gehouden. Toen hij later met zijn gezin een korte tijd in San Antonio (Texas) verbleef, bezocht Fred daar vergaderingen en werd gedoopt.

Rond deze zelfde tijd las klaarblijkelijk nog iemand anders in Guatemala de publikaties van het Genootschap. Wij weten dit omdat in de Spaanse Wachttoren van 1 april 1919 de volgende naam en het volgende adres stonden: G. A. Tavel, Apartado 44, Quezaltenango, Guatemala. Dit adres kwam vanaf de uitgave van 1 september 1920 niet meer in de Spaanse Wachttoren voor.

In het najaar van 1920 keerde Fred Cutforth met zijn gezin naar El Rancho (Guatemala) terug. Met gebruikmaking van de publikaties van het Genootschap begon hij de waarheid te verbreiden. Daarbij reisde hij met de smalspoortrein, wat destijds de beste vorm van vervoer was, aangezien er bijna geen wegen waren. Broeder Cutforth verspreidde het traktaat „De val van Babylon”. Hij verzond zelfs lectuur, waarbij hij geïnteresseerde personen uitnodigde contact met hem op te nemen. Broeder Cutforth bleef ook studeren met zijn gezin, en zijn zoon Robert herinnert zich nog hoe zijn vader op zijn accordeon liederen van de Bijbelonderzoekers speelde, terwijl de rest van het gezin zong.

In 1930 keerde Fred Cutforth met zijn gezin naar Canada terug. Doch enkele van de waarheidszaadjes die hij in Guatemala had gezaaid, brachten vrucht voort.

In hetzelfde decennium dat Fred Cutforth ten oosten van Guatemala City woonde en predikte, dronk een andere man in het verre westen eveneens de waarheidswateren in. Het was Servando Flores uit Nuevo San Carlos, dat gelegen is in de met weelderige plantengroei overdekte kustvlakte van de Grote Oceaan. In 1923 kreeg hij een exemplaar van de Spaanse Wachttoren van een ezeldrijver die op een koffieplantage werkte. Hij herkende de klank der waarheid en schreef naar Spanje om meer lectuur. Servando Flores was destijds een steunpilaar van de presbyteriaanse Kerk, waarin hij diende als penningmeester en ouderling. Maar ook hij begon met anderen over de waarheid te spreken. Spoedig las een kleine groep kerklidmaten de lectuur van het Genootschap, terwijl zij ook bijbelbesprekingen hielden.

Andere presbyterianen beschuldigden hen er spoedig van dat zij politieke besprekingen voerden. De geestelijken, in het bijzonder de buitenlandse zendeling Pablo Burgess, het hoofd van de Westerse Presbyteriaanse Kerk, begon tot tegenstand aan te zetten. Nadat Servando Flores veel bespotting en beschimping had verduurd, ging hij uit Babylon de Grote vandaan; op 12 juni 1925 bezocht hij zijn laatste presbyteriaanse godsdienstoefening. Pablo Burgess en andere ouderlingen van de kerk bezochten hem in de hoop hem ertoe te overreden terug te keren. Maar deze presbyteriaanse leiders waren in het geheel niet in staat hun heidense geloofsovertuigingen tegenover nederige arbeiders die de bijbel hoog hielden, te verdedigen. In feite waren deze kerkmensen er snel bij om de inspiratie van bepaalde gedeelten van de bijbel die in strijd waren met hun valse leerstellingen, te ontkennen. Woedend over het mislukken van hun plannen verspreidde Pablo Burgess een traktaat tegen de Bijbelonderzoekers, getiteld „Een open brief aan het Russellisme”.

Om dit te weerleggen schreven Servando Flores en Samuel Mazariegos, een van de eersten die zich bij Servando Flores aansloot, een brochure getiteld „Ter verdediging van de waarheid”. Deze brochure werd door de broeders verspreid en hoewel ze in 1929 werd gedrukt, was ze in overeenstemming met het huidige begrip van de Schrift. Het is interessant dat ze begint met de volgende aanhaling uit het traktaat van Pablo Burgess: „In mijn herinnering leeft nog steeds de ontmoeting die ik in 1912 in een hotel in Zwitserland met Pastor Russell had. Zelfs nog voordat ik wist wie hij was, maakten zijn eerbiedwaardige voorkomen, zijn aangename stem en prettige manieren, een levendige indruk op mij. En nu ik zo juist nogmaals zijn Goddelijke Plan der Eeuwen gelezen heb, voel ik mij opnieuw overweldigd door de kracht van zijn persoonlijkheid. Wanneer hij ter verdediging van de bijbel spreekt, wanneer hij de argumenten van ongelovigen verwerpt, beroert zijn overtuiging mijn hart, en ik zeg: ’Dit kan geen slecht mens zijn.’ Met één pennestreek lost hij de leerstellige moeilijkheden en interpretatie van de bijbel op die de krachten van de beste christelijke denkers van de twintigste eeuw hebben uitgeput.” Natuurlijk gaat Burgess er dan toe over zijn eerste mening te herroepen.

De Spaanse Wachttoren van januari 1927 bevat een brief waarin wordt bericht dat er een „nieuwe klas” in Guatemala was opgericht. Hij is ondertekend met „S. F. G.” (Servando Flores Gramajo). Tegen die tijd was de ware aanbidding dus in Nuevo San Carlos gevestigd. Jehovah’s volk is daar tot op heden actief gebleven en thans heeft deze stad een gemeente van vijftig Koninkrijksverkondigers, waartoe ook de weduwe van Servando Flores, zijn kinderen en kleinkinderen behoren. Een van zijn zoons heeft als opziener in de gemeente gediend.

Tussen 1923 en 1930 correspondeerde broeder Flores, in het westen van Guatemala, met Fred Cutforth in El Rancho. Het schijnt dat de twee mannen elkaar echter nooit ontmoet hebben.

In deze zelfde periode ontving iemand in Guatemala City De Wachttoren uit Spanje en verspreidde die aan anderen. Deze man raakte reeds in 1913 geïnteresseerd in de bijbel, maar wij weten niet precies wanneer hij voor het eerst de publikaties van het Genootschap ontving. In 1928 ontving hij echter van het Genootschap een voorraad tijdschriften om die te verspreiden. Hoe weten wij dit? Welnu, op 25 december 1928 kreeg Trinidad Paniagua door middel van deze man voor het eerst een exemplaar van De Wachttoren. Paniagua ging naar het adres dat op het tijdschrift stond gestempeld om deze persoon te vinden. Op diezelfde dag kwam hij in het bezit van het adres van het Genootschap in Spanje, en vanaf die tijd bleef hij de publikaties ontvangen en bestuderen.

Nu gebeurde er iets zeer interessants. Een Amerikaanse zuster die Johnson heette, kwam door Centraal-Amerika en gaf getuigenis in Guatemala, alsook op andere plaatsen. Wij weten niet of zij ook nog een andere reden had om naar Centraal-Amerika te reizen, maar zij moet in contact hebben gestaan met het Wachttorengenootschap, want zij bezat adressen van degenen die lectuur lazen en zij trachtte hen te vinden en aan te moedigen. Zuster Johnson vond het huis van Trinidad Paniagua en sprak met hem over het verbreiden van het Woord. Zij sprak gebrekkig Spaans, maar deed veel van-huis-tot-huiswerk in Guatemala City en omliggende dorpen.

Terwijl zuster Johnson in de hoofdstad getuigenis gaf, kwam zij in contact met Eduardo Maldonado, een arme schoenmaker. Niet tevreden met de onderwijzingen van zijn katholieke religie had hij enige tijd daarvoor een bijbel aangeschaft. Hoewel hij er belang in stelde de lectuur die zuster Johnson aanbood (zoals de boeken Schepping en Verzoening) te kopen, kon hij vanwege zijn economische situatie slechts een paar brochures nemen. Toen zij terugkeerde, was hij nog steeds niet in staat iets voor de publikaties bij te dragen, maar hij bood aan een paar schoenen te ruilen voor een serie boeken. Daar stemde zij onmiddellijk in toe. Eduardo Maldonado zal deze rondreizende zuster altijd dankbaar blijven en hij brengt zijn gevoelens als volgt onder woorden: „Als zij niet bereid was geweest ruilhandel te aanvaarden, zou het voor mij onmogelijk zijn geweest de lectuur, die voor mij het verkrijgen van levengevende kennis heeft betekend, aan te schaffen.”

Zuster Johnson gaf Eduardo Maldonado het adres van Trinidad Paniagua, en hij begon met broeder Paniagua te corresponderen. Hoe lang zuster Johnson in dit land bleef, weten wij niet. Maar wij vragen ons af of zij de ene pioniergetuige was die in het Bulletin van januari 1933 wordt vermeld en die gedurende de speciale getuigenisperiode van 1 tot 9 oktober 1932 in Guatemala werkte.

Het werk in Guatemala stond destijds onder supervisie van het bijkantoor van het Genootschap in Mexico. Derhalve bezocht Roberto Montero, de bijkantooropziener, in 1933 de groepen in Guatemala. Hij ontmoette broeder Flores in Nuevo San Carlos. In Guatemala City bracht hij de broeders Paniagua en Maldonado en andere geïnteresseerden bijeen. Samen met broeder Paniagua bezocht hij Carmen de Mayorga, die af en toe in de hoofdstad verbleef, maar die de publikaties van het Genootschap met twee vrouwen in Zacapa, ver in het noordoosten, bestudeerde.

Broeder Montero probeerde tevergeefs toestemming van de regering te krijgen voor het houden van enkele bijbellezingen over de radio. Hij trof er derhalve regelingen voor om bij El Imparcial, de belangrijkste krant, van twee traktaten, Vrede, voorspoed en geluk en De hoop van de wereld, elk 15.000 exemplaren te laten drukken. Aan broeder Maldonado werd de verantwoordelijkheid voor de verspreiding ervan toevertrouwd. Buiten Guatemala City werkte hij in Zacapa en het nabijgelegen Chiquimula. Broeder Paniagua ging per trein naar Port San José, aan de kust van de Grote Oceaan. Een groep bewerkte het dorp Fraijanes en daar werd voor ongeveer twintig personen een lezing gehouden. Ook werden er traktaten gestuurd naar Servando Flores voor gebruik in Nuevo San Carlos.

In Guatemala City deden zich enige moeilijkheden met de politie voor. Eén keer werden de broeders meegenomen naar het hoofdbureau van politie, maar de commissaris van politie liet hen vrij, nadat hij aan de agenten die hen hadden opgebracht, had uitgelegd dat de lectuur tegen de Duivel, de vijand van God en de mens, was. Hij stelde zelfs voor dat elk een traktaat zou aannemen om het zelf te lezen.

Pas in september 1937 werd er opnieuw door een vertegenwoordiger uit Mexico een bezoek aan Guatemala gebracht — deze keer door Daniel Ortiz. Hij bleef drie maanden bij broeder Paniagua en werkte van de vroege morgen tot de late middag ijverig in de van-huis-tot-huisbediening. Op de weekeinden sloten de broeders Maldonado en Paniagua zich bij hem aan, die nu uit de eerste hand opleiding in de bediening kregen. Voordien hadden zij slechts traktaten op straat en in parken verspreid.

In 1938 verhuisden de zoons van Fred Cutforth, Robert en Samuel, naar El Rancho. Later vestigden zij zich in San Antonio, niet ver van het huis van broeder Flores. Hun oom in Canada vroeg het bijkantoor in Mexico contact met hen te houden, en er werd hun dus een brief geschreven, waarin zij werden aangemoedigd lectuur voor persoonlijk gebruik en voor het verbreiden van de waarheid te ontvangen.

In 1940 bezocht broeder Montero opnieuw Guatemala. Tijdens zijn verblijf symboliseerden de broeders Maldonado en Paniagua hun opdracht aan God door de waterdoop. Broeder Montero nam broeder Maldonado mee om de groep in Nuevo San Carlos te bezoeken, en bij deze gelegenheid werden er daar twee of drie personen gedoopt. Broeder Fred Cutforth was de eerste gedoopte christen in het land, maar sinds hij in 1930 naar Canada was vertrokken, waren er geen gedoopte dienstknechten van Jehovah in Guatemala geweest.

Broeder Montero trof regelingen voor een openbare lezing die in een zaal in de hoofdstad gehouden zou worden. Bovendien werd de nederige woning van broeder Maldonado daar tot het centrum voor de predikingsorganisatie gemaakt. De aankomst van een lectuurzending uit Mexico City maakte de volgende levendige indruk op de geest van de elfjarige zoon van broeder Maldonado, Francisco: „Er was een vrachtwagen vol dozen met grammofoons, grammofoonplaten, boeken en tijdschriften bij ons huis aangekomen. Aangezien wij arm waren, deelden wij het huis met veel gezinnen, die allen in kleine vertrekken woonden. Ons huis stond helemaal vol met deze dozen, die in de gang en op elke andere beschikbare plaats waren opgestapeld. Hoe opwindend!” Hij herinnert zich dat zijn vader en verscheidene andere broeders nu elke zondag vroeg in de morgen weggingen en een hele dag in de velddienst doorbrachten.

Rond 1940 keerde ook zuster Johnson naar Guatemala terug. Tijdens haar verblijf in San Salvador was haar geld opgeraakt, maar een dokter die vriendelijk tegenover de waarheid stond, hielp haar zodat zij haar reis kon voortzetten. Hoewel zij bejaard en betrekkelijk zwak was probeerde zij de Guatemalteekse broeders altijd geestelijk op te bouwen wanneer dezen haar in een klein hotel bezochten.

De dood van de tweede president van het Genootschap, J. F. Rutherford, in het voorjaar van 1942, trof broeder Maldonado diep. Francisco Maldonado herinnert zich nog de ernst en droefheid die zijn vader aan de dag legde wanneer hij hem vertelde dat een groot man en strijder voor waarheid en rechtvaardigheid was gestorven.

Later in dat jaar kwam Amy Campbell uit Tiquisate, dat in de kustvlakte van de Grote Oceaan ligt, in contact met broeder Paniagua. Wanneer deze kleurlinge en haar echtgenoot de lectuur van het Genootschap voor het eerst lazen, weten wij niet. Maar voordat Amy’s echtgenoot stierf, was ook hij grondig onderlegd in de waarheid. Op verzoek van Amy Campbell hield broeder Paniagua de gedachtenislezing in Tiquisate. Tijdens dit bezoek doopte hij zuster Campbell ook in een nabijgelegen rivier.

In mei 1943 bezochten de broeders Paniagua en Maldonado zuster Campbell en geïnteresseerde personen die zij in haar pioniersdienst had gevonden. Broeder Maldonado besloot tevens de Cutforth- en Flores-groepen te bezoeken, aangezien hij reeds in Tiquisate was en dus al meer dan de helft van de afstand daarheen had afgelegd. Hoewel hij uit financieel oogpunt meende niet verder te kunnen reizen, deed hij het toch en werd in geestelijk en stoffelijk opzicht beloond. Er was een uitwisseling van aanmoediging en de broeders gaven hem fruit en een kleine geldelijke bijdrage als gedeeltelijke compensatie voor de tijd die hij in zijn schoenmakerij had verloren.

In 1943 stierf Servando Flores in Nuevo San Carlos en liet een weduwe en minderjarige kinderen achter. Stellig hebben zij in het bijzonder het verlies van het geestelijke hoofd van het gezin gevoeld. Dit was de dood van de eerste opgedragen, voortdurend actieve getuige van Jehovah in Guatemala.

ZENDELINGEN KOMEN AAN

Tegen het einde van 1943 of in het begin van 1944 gebeurde er iets bijzonders. De president van het Genootschap, N. H. Knorr, bezocht samen met Milton Henschel Guatemala om te zien wat er gedaan zou kunnen worden om de ware aanbidding hier uit te breiden. De broeders die hen destijds in het huis van broeder Maldonado ontmoetten, herinneren zich nog de belofte van broeder Knorr al het mogelijke te doen om zendelingen te sturen die behulpzaam zouden zijn bij het organiseren van het werk in dit land.

Wat werd het hart van de broeders Maldonado en Paniagua hierdoor bewogen! Broeder Paniagua herinnert zich dat de mensen vaak vroegen: „Waar zijn jullie vergaderingen?” Hij merkt op: „Wij waren dan erg bedroefd, aangezien wij geen plaats hadden waar wij geïnteresseerden konden bijeenbrengen en geen organisatie om hen aan voor te stellen. Wij zeiden dan tegen hen: ’Zeer binnenkort zullen wij een plaats hebben waar wij kunnen bijeenkomen.’ Wij vertrouwden erop dat Jehovah ons in de toekomst op de een of andere wijze zou zegenen en dat zijn organisatie zou voorzien in wat wij nodig hadden.” Nu schonk het vooruitzicht op de hulp van zendelingen hoop op een betere organisatie ter bevordering van de Koninkrijksbelangen.

De regering weigerde het Genootschap toestemming te geven zendelingen naar Guatemala te zenden. Maar in 1944 viel het land ten prooi aan een grote politieke omwenteling. De revolutie zette het Ubico-regime af en de regering die ervoor in de plaats kwam, verleende de gevraagde toestemming. In maart 1945 bezochten broeder N. H. Knorr en broeder F. W. Franz Guatemala om de laatste regelingen voor de komst van zendelingen te treffen.

Toen brak de gewichtige dag aan — 21 mei 1945. John en Adda Parker, afgestudeerden van de eerste klas van de Gileadschool, kwamen in Guatemala aan. Wat een vreugde bezorgde dit de broeders hier! Broeder Paniagua zegt: „Dit was precies wat wij nodig hadden, onderwijzers in het Woord van God, die ons zouden helpen te begrijpen hoe wij het werk ter hand moesten nemen.” Broeder Maldonado merkt op: „Deze broeders werden onmiddellijk actief en deden de noodzakelijke stappen om een huis te verkrijgen dat geschikt zou zijn voor de oprichting, ja werkelijk, van de eerste gemeente in Guatemala.” Zijn zoon Francisco, destijds vijftien jaar, merkt op: „Wat een verschil was dat! In een paar dagen tijds was de eerste Koninkrijkszaal gelegen aan Calle 16 en Avenida 5, midden in het centrum van de stad, reeds in gebruik, en ik had het voorrecht tot de tien personen te behoren die de eerste vergadering bijwoonden. Nu bestudeerden wij elke zondag De Wachttoren en na een paar weken werd reeds de theocratische bedieningsschool opgericht.” Hoewel zuster Flores met zeven kleine kinderen in het afgelegen Nuevo San Carlos woonde, was ook zij geestdriftig. Ze zei: „O, wat een vreugde te weten dat er hier voor de eerste maal zendelingen zijn! Wat een voorziening van Jehovah God!”

Hoe dachten de zendelingen zelf over deze toewijzing? Zuster Parker vertelt ons: „Op de dag van onze aankomst bezochten wij broeder Maldonado, en de volgende zondag gingen wij met zijn gezin in de dienst. De stad was klein en zelfs de hoofdstraten waren met ronde keistenen geplaveid. Toen het zoeken naar een zendelingenhuis in de tweede week was afgelopen, verhuisden wij. Het was een gelukkige maand, aangezien ik het voorrecht had om in mijn gebroken Spaans zeventien studies op te richten.” De Parkers dienen hier nog steeds als zendelingen.

Augustus van dat zelfde jaar werd gekenmerkt door de komst van het tweede zendelingenechtpaar, Charles Taze Russell Peterson en zijn vrouw Freida. De huidige regeling van zendelingenhuizen bestond toen nog niet, doch deze vier werkten als speciale pioniers en ontvingen een zeer kleine toelage. Zij moesten meubelen kopen en alles inrichten, maar zij gingen onmiddellijk druk aan de slag in het predikingswerk. Wanneer broeder Peterson het eerste straatgetuigenis beschrijft, zegt hij: „De tweede zaterdag na onze aankomst, besloot ik die avond tijdschriftenwerk op straat te doen. Ik nam een tas vol lectuur mee en in anderhalf uur was die leeg; ik had tweeëndertig tijdschriften, vierendertig brochures, vier boeken en een bijbel verspreid.”

Op 1 maart 1946 arriveerden er nog zes zendelingen, allen ongehuwde zusters. Een van hen, Marjorie Munsterman, zegt het volgende: „Wij beseften dat ons een nieuwe levenswijze, een vreemde taal en een andere cultuur te wachten stonden. Wij hadden ons vaak afgevraagd: Zouden wij in een huis met een lemen vloer wonen? Zouden wij op een houtskoolvuur koken? Zou het huis door kaarsen verlicht worden? Onze bezorgdheid verdween al gauw toen wij in het zendelingenhuis aankwamen, in een nieuw ruim appartement op de eerste verdieping met een leuke, glimmende tegelvloer, elektrisch licht in alle kamers en zelfs een elektrisch fornuis om op te koken.” Ann Munsterman stemt hiermee in: „Wat een zegen dat er reeds een ingericht huis was! Wij gingen aan de slag en wat een sensatie was het om niets van wat er om je heen gebeurde te begrijpen! Wij waren niet van ons Spaanse woordenboek weg te slaan. Maar de mensen waren zeer geduldig en onze prediking gedijde.”

Hoe gelukkig waren de zevenenzeventig personen die dat jaar op het Avondmaal des Heren aanwezig waren! Er waren nu tien zendelingen in het land en er was een Koninkrijkszaal. „Hoe bewonderde ik het werk dat deze zendelingen deden, zodat meer personen over de waarheid te weten kwamen en de vergaderingen bezochten”, merkt broeder Paniagua op.

DE VOORUITGANG WORDT DUIDELIJKER

Toen de broeders Knorr en Franz op 10 mei 1946 opnieuw een bezoek brachten, werd er een bijkantoor van het Genootschap in Guatemala opgericht en werd de regeling van een zendelingenhuis ingesteld. 187 personen vulden de Koninkrijkszaal en enkele andere kamers om naar de wijd en zijd aangekondigde openbare lezing te luisteren. Na de lezing werd er een lunch geserveerd voor de vijfenzestig personen die bleven en vervolgens aan de Wachttoren-studie deelnamen. Volgens broeder Maldonado had broeder Knorr gezegd dat als er een bepaald aantal aanwezig was, hij hen op ijs zou trakteren. Hoewel er net iets te weinig waren, merkt hij op: „Wij hebben toch ijs gegeten.”

De theocratische vooruitgang werd nu heel duidelijk merkbaar. Het boek The New World werd in het Spaans verkrijgbaar gesteld. Op 9 juni, tijdens de eerste doop sinds de aankomst van de zendelingen, werden er twaalf personen gedoopt, onder wie broeder en zuster Antonio Molina, broeder Alberto Mariles en zuster Eudalda Peralta, die allen nog steeds in Gods dienst werkzaam zijn. In juli bezocht broeder Parker, die destijds de bijkantooropziener was, de groep in San Antonio, waar een gemeente van tien verkondigers werd gevormd. Tijdens dat bezoek werden er vijf personen gedoopt, met inbegrip van broeder Lucilo Tello, die nog steeds als speciale pionier dient. Nadat de zendelingen iets meer dan een jaar hadden gewerkt, namen ongeveer vijftig verkondigers aan de prediking van de Koninkrijksboodschap in Guatemala deel.

De zendelingen wekten beslist veel belangstelling op. Marjorie Munsterman bericht: „Straatwerk was iets heel nieuws. Het was in Latijns-Amerika ongewoon dat fatsoenlijke, achtenswaardige vrouwen op de hoeken van straten stonden om iets aan te bieden. Hoewel de mensen in het begin niet wisten wat zij van ons moesten denken, verdreef onze standvastigheid en het feit dat de mensen met de inhoud van de tijdschriften bekend raakten, spoedig elke verkeerde gedachte die zij wellicht hadden gekoesterd. Tot op deze dag bezitten de tijdschriften een voortreffelijke reputatie vanwege hun opbouwende inlichtingen.” Een schrijver van dagbladcommentaren die de ijver van Jehovah’s getuigen in het tijdschriftenwerk op straat opmerkte, gaf later als commentaar: „Als de katholieken zo waren, zou er wellicht niet zo’n alarmerende geestelijke ineenstorting zijn als wij heden ten dage in de kerk zien.”

Ook werd er een begin gemaakt met het werken met de tijdschriften van winkel tot winkel, en zakenmensen waren al snel goed bekend met de „Atalaya”-meisjes („Wachttoren”-meisjes). Er werd ook begonnen met het „van-bank-tot-bank”-getuigenisgeven met tijdschriften in parken en dit is tot op deze dag een succesvolle tak van onze activiteit gebleven.

De tien zendelingen konden het eerste naoorlogse internationale congres van Jehovah’s getuigen in 1946 in Cleveland (Ohio) niet bezoeken. Het Genootschap was echter zo attent Ted Siebenlist, de bijkantooropziener van Costa Rica, naar ons toe te sturen om ons een direct verslag van de congresgebeurtenissen te geven. Tegen die tijd werd het eerste echte congres van Gods volk in Guatemala gehouden, met een hoogtepunt van 188 aanwezigen.

Er bleven zendelingen aankomen — nog eens acht, onder wie broeder en zuster Aubrey Bivens en broeder en zuster David Hibshman op 21 oktober 1946 en Don Munsterman en Charles Beedle in november. De Koninkrijkszaal werd snel steeds voller. Maar broeder Paniagua dacht daar als volgt over: „Hoewel ik het destijds niet onder woorden kon brengen, maakte het mij zeer gelukkig te zien dat er niet langer voldoende zitplaatsen in de zaal waren. Mijn hart vloeide over van vreugde dat wij nu broeders hadden die ons konden helpen en het noodzakelijke geestelijke voedsel konden verschaffen.”

HET BINNENLAND WORDT BEREIKT

In het begin van 1946 kwamen de Duits-sprekende Martin Lisse, zijn vrouw en zijn dochter uit Canada en vestigden zich in Coban, in de ruige bergen ten noorden van de hoofdstad. Op een muildier rijdend, predikte broeder Lisse daar ongeveer een jaar lang ijverig, totdat de gezondheid van zijn vrouw het noodzakelijk maakte naar een droger klimaat te verhuizen. Het gezin vestigde zich toen in Antigua, de oude hoofdstad van Guatemala, die in 1773 op het toppunt van haar glorie als het rooms-katholieke religieuze centrum van Centraal-Amerika door een aardbeving werd verwoest. Voor de toekomstige generaties werden de ruïnes van religieuze gebouwen en een traditie van voorbijgegane religieuze overheersing overgelaten. In deze atmosfeer, te midden van onverdraagzaamheid, verbreidde broeder Lisse de waarheid van Gods Woord. Betreffende zijn activiteiten schreef de Amerikaanse schrijver Albert E. Idell een hoofdstuk in zijn boek Doorway in Antigua, waarin hij zei: „Ik bewonder het geloof van de kleine man en zijn moed. Ik zou heel graag de kracht willen begrijpen die hem aandrijft en die hem hier gehouden heeft onder toestanden die mensen met minder geloof zouden ontmoedigen.” Van degenen die thans tot de gemeente in Antigua behoren, hoorden de familie Solorzano en Pedro Gonzales de waarheid voor het eerst door de krachtsinspanningen van broeder Lisse.

De eerste kringvergadering in 1947 viel samen met het Avondmaal des Heren. Zelfs broeders die buiten de hoofdstad woonden, waren aanwezig en konden zien wat de juiste manier is om de dood van Jezus Christus te gedenken. Zeventig personen bezochten de Gedachtenisviering en 178 de openbare lezing. Tegen de tijd van de Gedachtenisviering in 1948 hadden 118 verkondigers een aandeel aan de bediening. In mei bezocht een „broederdienaar”, Joshua Steelman, de twee gemeenten die destijds in de hoofdstad waren, en 252 bezochten daar een congres.

Tegen het jaar 1949 had het Genootschap een groot modern huis in Guatemala City gekocht. Daarin werd het bijkantoor geïnstalleerd, de binnenplaats werd overdekt zodat ze als Koninkrijkszaal dienst kon doen en de zendelingen verhuisden van hun twee vroegere huizen hiernaartoe. Maar er was niet voldoende ruimte voor hen allen. Derhalve werden zes van hen, onder wie de familie Bivens en Hibshman, toegewezen aan het 2380 meter boven de zeespiegel gelegen Quezaltenango, de op één na grootste stad in het land. Over deze toewijzing zegt Helen Hibshman: „Wij pakten onze spullen, huurden een vrachtauto en gingen om twee uur ’s morgens op reis. In die tijd duurde de reis twaalf uur. Het is niet zo gemakkelijk in een nieuw gebied te beginnen en in dit gebied bestond de bevolking voor meer dan 50 percent uit geboren Indianen. Wij verspreidden veel boeken. In feite verspreidde onze groep van zes zendelingen in de eerste zes weken in dit maagdelijke gebied, waar wij niet op het fundament van iemand anders bouwden, zo’n 2000 boeken. Wij huurden spoedig een kleine ruimte onder het zendelingenhuis en begonnen vergaderingen te houden.”

De groep in Quezaltenango werkte ook in de kleinere steden van het hoogland. Zij werkten tot aan de kustvlakte van de Grote Oceaan en predikten in Coatepeque, Retalhuleu en Mazatenango. Bovendien bezochten zij de groepen in San Antonio, Nuevo San Carlos en Tiquisate om openbare lezingen te houden en de medegelovigen daar te sterken.

In 1949 werd er een hoogtepunt van 218 verkondigers bereikt en het bezoekersaantal op de Gedachtenisviering steeg tot 301. In december bezochten de broeders Knorr en Robert Morgan het bijkantoor, en 425 personen bezochten de openbare lezing op een congres dat toen werd gehouden. In 1950 werden er grotere krachtsinspanningen in het werk gesteld om in de hoofdstad en in andere steden van het land openbare lezingen te houden. Vaak hoorden 250 of nog meer personen tegelijkertijd de lezingen die door de zendelingenbroeders in gehuurde theaters werden gehouden. Gedurende dat zelfde jaar gingen alle zeventien zendelingen die destijds aan Guatemala waren toegewezen, naar het internationale congres in de stad New York. Ook waren daar zes geboren Guatemalteken aanwezig, die aldus voor het eerst het internationale aspect van de organisatie proefden. Ondertussen droeg Oscar Custodio zorg voor het werk en het zendelingenhuis in Quezaltenango en Manuel Monterroso voor het bijkantoor en de gemeentelijke aangelegenheden in Guatemala City.

Manuel Monterroso was een van de eerste personen met wie de zendeling Taze Peterson in Guatemala de bijbel bestudeerde. „Ik was als katholiek geboren en verwachtte als katholiek te sterven”, zei Monterroso. „De reden waarom ik wilde studeren, was mijn Engels te verbeteren en als ik dan terloops iets over de bijbel leerde, was dat ook goed.” Onnodig te zeggen dat hij ’iets over de bijbel leerde’. In feite werd hij de eerste Guatemalteek die de Gileadschool bezocht, en na zijn graduatie in 1953 in het Yankee-stadium werd hij de eerste kringopziener van Guatemala. Deze dienst verrichtte hij van 1953 tot 1958.

Gedurende de afwezigheid van de zendelingen in 1950 besloot Jorge Alfaro, wiens broer eens de waarheid had bestudeerd, het werk van Jehovah’s getuigen te onderzoeken. Hij kwam naar de Koninkrijkszaal in het gebouw waar het bijkantoor was gevestigd en tot zijn verbazing werd de Wachttoren-studie door een vroegere schoolkameraad, Manuel Monterroso, geleid. Na de vergadering hadden zij een lang gesprek dat tot een bijbelstudie leidde. Jorge Alfaro maakte goede vorderingen. In 1951 werd hij gedoopt en voegde zich bij de rijen van de gewone pioniers. Een jaar later, in oktober 1952, werden hij en Oscar Custodio de eerste Guatemalteekse speciale pioniers.

Broeder Alfaro voelt zich bevoorrecht dat hij kon omgaan met zulke voortreffelijke zendelingen als Robert DeYoung en broeder Bivens. Hij zegt: „Wij werden met veel problemen geconfronteerd. Ik moest veel lopen, rivieren doorwaden, soms te paard, en moest de woede van onvriendelijke religieuze leiders in geïsoleerde gebieden weerstaan. Soms gebruikten wij onze maaltijden onder de bomen en sliepen waar wij maar ook een plaats konden vinden om ons neer te leggen. Ondanks al deze dingen heeft de geest van Jehovah mij echter steeds weer kracht, alsmede vele zegeningen geschonken.” Thans is broeder Alfaro overgelukkig dat zijn oudste zoon zich bij hem in de volle-tijddienst heeft aangesloten.

Tegen het eind van het dienstjaar 1950 waren er zes gemeenten in Guatemala. Een gedenkwaardige gebeurtenis in 1951 was de kringvergadering in Quezaltenango, waar Getuigen uit de hoofdstad met twee bussen naar toe gebracht werden. Nadat de zendelingen twee jaar in Quezaltenango hadden gewerkt, floreerde er een gemeente. Betreffende het werk onder de Indianen die in en rond deze stad wonen, zegt zuster Hibshman: „Wij konden een paar geboren Indianen voor het werk interesseren. Zij zijn moeilijk te bereiken, verstrikt als zij zijn in hun gebruiken en religie, ofschoon zij zeer oprecht maar ook erg gehecht aan hun stam zijn. Eén familie van twee broers en twee zusters nam een standpunt in. Nog een man en zijn vrouw werden gedoopt. De zuster werd lezen geleerd en de broeder vergezelde ons op predikingstochten naar de dorpen. Bij één gelegenheid werden wij door een dronken Indiaan met stenen bekogeld. Velen verstonden geen woord Spaans, doch slechts hun Indiaanse dialecten. Alles bij elkaar werd aan ongeveer vijftig indianendorpen in de hooglanden getuigenis gegeven.”

In 1951 gelukte het een vrouw in de hoofdstad met wie de zendeling Ruby Campbell studeerde, bij een nieuw opgericht radiostation toestemming te verkrijgen voor een radioprogramma. Vele jaren lang reeds zenden wij wekelijks driemaal het vijftien minuten durende programma „Dingen waarover mensen nadenken” uit. Vele huisbewoners vertelden ons dat zij naar deze besprekingen luisterden en ervan genoten. Dit was niet alleen in de hoofdstad het geval, doch ook in het binnenland.

In 1952 begonnen de zendelingen in Zacapa de nabijgelegen stad Gualan te bewerken. Daar werden regelingen getroffen voor een openbare lezing in een gebouw tegenover de katholieke kerk. De priester probeerde eerst de lezing te verstoren door de kerkklokken te luiden. Maar de lezing ging door. Vervolgens gingen de lichten in de zaal uit. Ofschoon er 300 aanwezigen waren, ontstond er toch geen verwarring en de lezing werd niet onderbroken omdat een man op de voorste rij het podium beklom en zijn zaklantaarn op de aantekeningen van de spreker richtte.

In 1952 drong de waarheid ook tot de oerwouden van Petén, in het uiterste noorden, door. Hoe? Een bejaarde Koreaanse man die in Uaxactun woonde, een chiclegum *-kamp dat slechts per vliegtuig bereikt kon worden, werd ziek en moest voor een behandeling naar de hoofdstad worden gebracht. Terwijl hij daar in het ziekenhuis lag, ontving hij het boek De Waarheid Zal U Vrijmaken”. Nadat hij naar het oerwoud was teruggekeerd, begon hij te prediken, waarvoor hij zelfs grote afstanden naar andere afgelegen chiclegum-kampen liep. Spoedig werd er in Uaxactun een gemeente gevormd en deze man, broeder Kim, werd als opziener aangesteld. Later bouwden de broeders daar een Koninkrijkszaal, het mooiste gebouw in een dorp van ongeveer zestig hutten met rieten daken en lemen vloeren.

DE ORGANISATIE WORDT STERKER

Gedurende dit zelfde jaar 1952 werd er een intensieve krachtsinspanning gedaan om hoge morele maatstaven in te voeren door erop te staan dat Jehovah’s getuigen hier wettelijk gehuwd moesten zijn. Dit verschilt totaal van de handelwijze van de meerderheid, die zonder wettelijk gehuwd te zijn samenleeft, terwijl zij toch een goede reputatie bij hun religies genieten. In Nuevo San Carlos bijvoorbeeld werden sommigen uit Jehovah’s organisatie verwijderd omdat zij hun leven niet in het reine brachten. Dit liet de gehele gemeente de ernst van onze bediening zien en de noodzaak Jehovah’s naam vrij van blaam te houden. Op 16 maart 1952 werden degenen van de groep die moreel rein waren, gedoopt. Tot hen behoorden Manuela Flores, haar zoon Aureliano en Samuel Mazariegos. Door aldus aan bijbelse moraliteit vast te houden, werd het fundament gelegd voor een organisatie die geestelijk sterker zou zijn en die eveneens onder goddelijke goedkeuring en leiding in aantal zou groeien. De komende jaren zouden dan ook het bewijs leveren dat Jehovah’s zegen op het Koninkrijkswerk in dit land rustte.

Na het internationale congres in 1953 in de stad New York zond het Genootschap nog meer zendelingen naar Guatemala. Tot hen behoorden Arlene Kulp, Mabel White, Alma Parson, Ruth Dollin en Vivian Martin. Broeder Reast en Paul en Dolores Hibshman werden aan een nieuw zendelingenhuis in Mazatenango toegewezen. In november 1954 namen broeder en zuster Sindrey het werk vanuit het zendelingenhuis in Antigua ter hand.

Het jaar 1954 was hier eveneens een jaar van revolutie en politieke omwentelingen. Een invasieleger overschreed de grens niet ver van Zacapa en er waren dagelijks luchtaanvallen op de hoofdstad. Wanneer zuster Parker deze moeilijke weken beschrijft, merkt zij op: „De bijkantoordienaar zorgde voor een kamer met een betonnen dak als beschutting en het raam werd met boekendozen afgeschermd. In de kamer waren tien stoelen en er was drinkwater. Elke morgen bepaalde de bijkantoordienaar op grond van de radioberichten of het raadzaam was het huis te verlaten en hoe laat wij allen thuis dienden te zijn.”

In het najaar van 1954 bezocht broeder Knorr ons wederom en hield lezingen in theaters in Mazatenango, Quezaltenango en in de hoofdstad. Tijdens de lezing in Mazatenango viel in de late middag de stroom uit waardoor de geluidsinstallatie niet meer gebruikt kon worden, maar broeder Knorr sprak zijn lezing verder zonder geluidsinstallatie uit. In Quezaltenango was het stadstheater, dat gratis ter beschikking werd gesteld, tot de nok toe gevuld met meer dan 400 personen. Onder de toehoorders bevond zich ook de vrouw van de presbyteriaanse leider Pablo Burgess, die eens broeder Flores had tegengestaan en die het traktaat tegen het „Russellisme” had verspreid.

Hoewel broeder Knorr naar Mazatenango was gevlogen, was de terugreis niet gemakkelijk. Door met de zendelingen per auto over nauwe, stoffige, kronkelende bergwegen te reizen, toonde de president van het Genootschap opnieuw zijn verlangen om „ter plaatse” van de expansie van het zendingswerk aanwezig te zijn en daarbij zelfs het binnenland in te gaan. Hij werd ertoe overgehaald zijn kostuum te verwisselen voor meer geschiktere kleding, die van de zendelingen werd geleend. Terloops zij opgemerkt dat een broeder die met broeder Knorr meereisde, enkele tafereeltjes fotografeerde en deze opnamen werden later in de film van het Genootschap „Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij” gebruikt. Zo was er een opname waarop men zag hoe David Hibshman te midden van maïs, dat op een dak en op de grond te drogen lag, een bijbelstudie leidde. Een andere opname het de schoonheid van de watervallen hoog boven het Atitlan-meer zien.

In 1955 overschreed het bezoekersaantal op de Gedachtenisviering voor de eerste maal de 1000. Tegen 1957 dienden veel Guatemalteekse broeders als speciale pioniers. Als gevolg daarvan werden er meer departmentos (staten) met de Koninkrijksboodschap bereikt; in dat jaar alleen al werd er in acht nieuwe staten gepredikt. Toen er meer geïsoleerde groepen ontstonden, werd er een nieuwe kring gevormd, en nu waren er voor de eerste maal twee kringen in het land. Eind 1957 werd er een zendelingenhuis geopend in Jutiapa, waar Brian Forbes, een nieuw-aangekomene van Gilead, zich bij broeder Reast voegde. En zo kwam er nog een departmento bij dat het getuigenis ontving.

In het jaar 1957 werd ook een ervaring van zuster Marjorie Munsterman tot een gelukkige climax gebracht. Tot de eerste personen met wie zij in 1946 een bijbelstudie begon, behoorde een vrouw die met een militair samenleefde. De studie werd vaak onderbroken, aangezien zij vanwege zijn dienst vaak voor langere tijd uit de hoofdstad weg waren. Toen haar zoon echter door een tragisch ongeval stierf, nam deze vrouw een standpunt voor de waarheid in. Haar echtelijke status werd gelegaliseerd en zij werd gedoopt. Sinds 1959 bevindt zich in het voorste deel van het huis van deze vrouw, zuster Victoria de León, een Koninkrijkszaal (die nu door twee grote gemeenten wordt gebruikt), en jarenlang heeft zij als pionierster gediend.

In februari 1958 zagen wij allen uit naar het bezoek van broeder Henschel, doch ons verzoek om de hoofdtribune van de renbaan in de omgeving van het vliegveld van de hoofdstad te gebruiken, werd op de lange baan geschoven en uiteindelijk zonder duidelijke reden afgewezen. De waarheid kwam aan het licht toen de minister van landbouw opmerkte dat „de katholieke religie de staatsreligie” is. Opnieuw deden wij echter een verzoek, er werd toestemming verleend en er werd een voortreffelijk congres gehouden, met 952 aanwezigen op de openbare lezing van broeder Henschel.

Door speciale reisregelingen konden meer dan negentig broeders uit Guatemala in 1958 de internationale „Goddelijke wil”-vergadering in New York bijwonen. Zij zullen nooit de enorme gastvrijheid vergeten die hun door de broeders in de Verenigde Staten werd betoond. Op dit congres gradueerde de tweede Guatemalteekse student die de Gileadschool had doorlopen. In december hadden wij onze eigen nationale „Goddelijke wil”-vergadering.

Toen er in 1959 een zendelingenhuis in Panajachel werd geopend, predikten Jehovah’s getuigen in alle tweeëntwintig departmentos van Guatemala. Dat jaar werd er een kringvergadering gehouden in Quezaltenango, en voor de eerste maal waren daar twee broeders aanwezig uit de groep in het verafgelegen Gracias a Dios, dicht bij de Mexicaanse grens. Om deze vergadering te bezoeken, hadden zij twee dagen te voet moeten reizen en twaalf uur met de bus. In november had de „Waakzame bedienaren”-districtsvergadering in de hoofdstad een aanwezigenaantal van 1478 op de openbare lezing. Terloops zij opgemerkt dat er regelingen waren getroffen dat de Getuigen van buiten de hoofdstad hun stromatten op het congresterrein konden neerleggen om daarop te slapen, zodat de gezinnen geen geld voor hotels of pensions behoefden uit te geven. Zulke regelingen zijn een onderdeel van alle nationale vergaderingen hier.

Terwijl broeder Jeronimo Morales in een sanatorium voor tuberculosepatiënten verbleef, predikte hij daar regelmatig ondanks de protesten van de nonnen die er als verpleegsters werkten. Hij interesseerde een man die Margarito Figueroa heette en leidde een studie met hem. Broeder Figueroa werd in 1959 gedoopt en werd later, na zijn ontslag uit het sanatorium, als speciale pionier aangesteld, een voorrecht waarin hij zich nog steeds verheugt. Broeder Morales zelf werd eveneens uit het sanatorium ontslagen en keerde in de rijen van de speciale pioniers terug. Thans dient hij met zijn vrouw als kringopziener in de hooglanden van Guatemala.

Gedurende december 1960 predikten er voor de eerste maal in heel Guatemala meer dan duizend verkondigers. In maart 1961 bezocht broeder Knorr opnieuw de hoofdstad. Nu waren er tien gemeenten in de stad.

Door de jaren heen heeft de behoefte aan presentabeler vergaderplaatsen veel gemeenten ertoe gebracht hun eigen Koninkrijkszaal te bouwen. Ongetwijfeld zult u zich herinneren dat de kleine gemeente in Uaxactun in de oerwouden van Petén als eerste haar eigen zaal had. In 1960 bouwde Mazatenango de tweede eigen Koninkrijkszaal. Thans heeft de gemeente in El Rancho, net als vele andere gemeenten, haar eigen zaal.

Het jaar 1961 werd gekenmerkt door een speciale opleiding voor opzieners, speciale pioniers en zendelingen aan de Koninkrijksbedieningsschool. Het aanwezigenaantal op de Gedachtenisviering was 2663 en er waren 2000 aanwezigen op de districtsvergadering in november. Het jaarverslag laat ook zien hoe veelzijdig onze speciale pioniers zijn. Eén broeder verspreidde bijvoorbeeld lectuur bij de armen, waarbij hij tijdschriften ruilde voor eieren, maïs, een fles tomatensaus, of een paar doosjes lucifers. Eens ruilde hij vijf boeken voor een voorraad hout die voldoende was om er een tafel en banken voor de Koninkrijkszaal van te maken. Tot de dingen die hij verder nog aanvaardde in ruil voor lectuur behoorden een ladder, een machete, een kip, bloempotten, een schoolbord voor de Koninkrijkszaal, een horlogebandje en een blouse voor zijn vrouw. Door deze ruilhandel was het de speciale pioniers niet alleen mogelijk in hun toewijzingen te blijven, maar, wat veel belangrijker is, hierdoor werden anderen geestelijk geholpen.

In november 1962 werd er een nationaal congres gehouden. Maar op de laatste dag ontstond er een militair oproer tegen de luchtmacht, waarvan het hoofdkwartier recht tegenover de plaats van de zaal lag die wij gebruikten. Op zondagmorgen deelden de militaire autoriteiten de broeders mee dat het congres niet kon worden voortgezet. Zij zeiden dat het gevaar te groot was en dat de congresgangers maar naar huis moesten gaan. Een kringopziener vroeg tactvol of het niet beter voor allen zou zijn om in de zaal te blijven, aangezien buiten granaten en kogels rondvlogen. De functionaris stemde daarin toe en het vredige congres werd voortgezet terwijl buiten, niet ver daarvandaan, enkele omstanders werden gedood. Tegen de middag was de opstand onderdrukt. Toen de vergadering derhalve was afgelopen, gingen de broeders veilig naar huis.

Vijftig Guatemalteken bezochten in 1963 het congres in het Rose-Bowl-stadion in Pasadena (Californië). In november waren er 2824 aanwezigen op de districtsvergadering in dit land. Het jaar 1964 was eveneens gedenkwaardig vanwege de grote vergaderingen die werden gehouden, aangezien alle drie de kringen hun eigen vergadering hielden, waarbij 3340 personen aanwezig waren om de nieuwe film van het Genootschap te zien.

Het groeten van de vlag werd hier op zijn minst bij één gelegenheid een strijdpunt. In 1964 werd Samuel Cutforth uit San Antonio gearresteerd en gevangen gezet toen zijn kinderen (de kleinkinderen van Fred Cutforth) weigerden de vlag te groeten. In een poging te helpen, kwamen de bijkantooropziener en nog een broeder spoedig in Quezaltenango aan, waar de militaire autoriteiten broeder Cutforth naartoe gebracht hadden. Daar bemerkten zij dat de militaire rechter gunstig tegenover de waarheid stond, want hij had „God zij waarachtig” met een van Jehovah’s getuigen bestudeerd. Een telefoongesprek had tot gevolg dat broeder Cutforth onmiddellijk werd vrijgelaten, tot grote vreugde van allen.

In maart 1965 bezocht broeder Milton Henschel Guatemala nogmaals en sprak eveneens op het nationale congres dat op de nieuwe industrieterreinen die als Parque Centroamerica bekendstaan, werd gehouden.

HET INTERNATIONALE CONGRES — EEN AANSPORING VOOR HET WERK

Het hoogtepunt van het jaar 1966 was het internationale congres van 7 tot 11 december. Uit veertien verschillende landen kwamen meer dan 500 buitenlandse afgevaardigden. Stellig zullen zij het hartelijke welkom op het vliegveld niet vergeten, toen zendelingenzusters en Guatemalteekse zusters de bezoekende zusters corsages opspeldden, terwijl er op de achtergrond marimba-volksmuziek werd gehoord. Noch zullen de bezoekers de warme glimlach en de hartelijke handdrukken van hun Guatemalteekse medegelovigen vergeten die vanuit de bergen heuvels, dalen en van de zeekust naar het congres waren gekomen. Eén afgevaardigde uit de Verenigde Staten bracht zijn gevoelens als volgt onder woorden: „De liefde en nederigheid van deze broeders die weinig bezitten, heeft een blijvende indruk op mij gemaakt. Hun ijver voor Jehovah in hun nederige positie heeft mij beschaamd. Als ik terugkom, zal ik een betere dienstknecht zijn.” Een andere afgevaardigde zei: „Ik heb ervan genoten met de inlandse broeders te spreken.” Toen hem gevraagd werd hoe dat kon, aangezien hij geen Spaans sprak, antwoordde hij: „Nee, maar onze harten spreken dezelfde taal.”

Gedenkwaardig was ook het congresprogramma met de lezingen van de bestuurders van het Wachttorengenootschap, de bijbelse drama’s en het vele voortreffelijke geestelijke onderricht. Op dit congres waren Wesley en Martha Hampton met hun elfjarige dochter aanwezig. Broeder en zuster Hampton waren in 1955 van de Gileadschool afgestudeerd, doch aangezien zuster Hampton een baby verwachtte, konden zij geen toewijzing voor Guatemala aanvaarden, hoewel zij tot de geboorte van hun tweede kind getrouw als speciale pioniers hebben gediend. Maar toen zij de aankondiging hoorden over het aanstaande congres in Guatemala, besloten zij erheen te gaan om dit land en de broeders te zien, met wie zij nooit de gelegenheid hadden gehad samen te werken. Hun oudste kind dat nu elf jaar was, kwam met hen mee en werd op dit opmerkelijke congres gedoopt.

Voor de congresafgevaardigden trof het Genootschap regelingen voor tours naar plaatsen als het prachtige Atitlan-meer en de Maya-ruïnes in Tikal, met zijn oude tempels die zo hoog zijn als gebouwen van twintig verdiepingen van thans. In Tikal hoorde men de Getuigen vergelijkingen trekken tussen deze Maya-tempels en de religieuze gebouwen van Egypte en Babylon. In het museum van Antigua, het achttiende-eeuwse centrum van het rooms-katholicisme in Centraal-Amerika, konden zij, terwijl zij de overblijfselen van martelwerktuigen bekeken, nadenken over de geestelijke armoede die er tijdens de inquisitie heerste. Afgevaardigden die Chichicastenango bezochten, zagen nog een ander aspect van valse religie, namelijk hoe de hedendaagse Maya-Quiche-Indianen de aanbidding van oude heidense godheden met de verering van de „heiligen” van het katholicisme vermengen. Zowel binnen in de kerk als op de traptreden zagen de bezoekers hoe er vreemde riten werden verricht. Slechts een korte wandeling van de stad vandaan wordt op een heuveltop nog steeds een zwartgeblakerd afgodsbeeld uit voorbijgegane eeuwen met kaarsen, dennenaalden, gebeden en zelfs met offers van dierenbloed geëerd.

Dat internationale congres heeft werkelijk een stoot aan het werk gegeven, want op verschillende manieren kwam er toename. Er werden meer geïsoleerde groepen gevormd en meer speciale pioniers kregen de toewijzing om dorpen te bewerken die voorheen niet veel aandacht hadden gehad. In 1967 werden er nog eens drie klassen van de Koninkrijksbedieningsschool gehouden. Broeder Peterson was een van deze studenten en hij brengt zijn gevoelens als volgt onder woorden: „Ik dank God voor het voorrecht verbonden te mogen zijn met deze broeders uit kleine gemeenten en geïsoleerde groepen, personen met een beperkte wereldse opleiding die misschien nooit de moeilijker schriftuurlijke punten kunnen verklaren. Ik leerde echter een les in nederigheid die ik nooit kan vergeten, doordat ik met deze broeders samen ben geweest die, als gevolg van hun diepe oprechtheid en vaste overtuiging van wat zij geloven, door Jehovah zijn gebruikt om vele mensen in de waarheid en tot Jehovah’s organisatie te brengen.”

Het aanwezigenaantal op de Gedachtenisviering van 1968 was over de 5000, meer dan 300 percent van het hoogtepunt aan verkondigers in het land. Er arriveerden nog vijf zendelingen en er werd een nieuw zendelingenhuis geopend in Tikal Gardens, een wijk van de hoofdstad. Ook werd er aan het eind van het dienstjaar 1968 voor de eerste maal een districtsvergadering buiten de hoofdstad gehouden, namelijk in Quezaltenango. Vele bussen met broeders reden vanuit Guatemala City daarheen. Op deze vergadering werd het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt in het Spaans verkrijgbaar gesteld.

Gedurende 1968 keerden broeder en zuster DeYoung naar Guatemala terug, nadat zij verscheidene jaren in Brits Honduras hadden gediend. Enkele maanden lang vertoonde broeder DeYoung in veel afgelegen plaatsen in heel Guatemala de nieuwste film van het Genootschap „God kan niet liegen”. De aanwezigenaantallen op de vertoningen bewezen dat niet alleen de broeders, maar ook veel geïnteresseerde personen de duidelijke boodschap van de film waardeerden. In één stad bracht een protestantse predikant die met de Getuigen studeerde, vijftig leden van zijn gemeente mee om de film te zien, en dit ondanks het protest van sommige ouderlingen van de kerk. Hoog in de bergen, in de stad San Marcos en haar zusterstad San Pedro, met een gezamenlijke bevolking van ongeveer 15.000, bezochten in totaal 2157 personen de filmvertoningen.

DOELTREFFEND KRINGWERK

De kringopzieners in Guatemala dienen vaak met een minimum aan comfort en gemakken en doen hun ronden in regenseizoenen en door hete, tropische gebieden. Miguel Saenz (aangesteld in 1968) en zijn vrouw reisden bijvoorbeeld eens vier uur in een gammele bus en liepen vervolgens tijdens een hevige regenval verscheidene kilometers tot aan hun enkels door de modder. Er waren natuurlijk geen toiletten en ’s nachts werd men door zwermen muskieten wakker gehouden. De volgende dag moesten zij weer een wandeling van zestien kilometer heen en terug maken om nog meer broeders te bezoeken. Maar broeder Saenz zegt hierover: „Ik ben dankbaar voor het voorrecht onze Almachtige God in deze plaatsen te mogen dienen omdat de broeders aanmoediging nodig hebben om ondanks de ongemakken hard te blijven werken.”

Een andere kringopziener, broeder Reast, verduurde moeilijkheden om een kleine geïsoleerde groep diep in het binnenland te bereiken, doch hij bemerkte dat zijn aanwezigheid daar een uitwisseling van aanmoediging tot gevolg had. Hij merkt tevens op: „Men moet met eigen ogen kunnen zien hoe arm mensen kunnen zijn. Wanneer je een paar dagen bij hen bent, gaan de deuren van je hart open. Zij zullen werkelijk genieten van alles wat Jehovah onze God in de duizendjarige regering voor hen zal doen.”

Nu komt de toename zowel uit het binnenland als uit de hoofdstad. Aangezien de bergwegen, die eens moeilijk begaanbaar waren, door moderne, goede wegen zijn vervangen, is het grootste deel van Guatemala een deel van „het veld” geworden dat met het goede nieuws wordt bereikt. De oost-west spoorlijn en de tweemotorige DC-3’s zijn niet langer zo onontbeerlijk als in de vroege dagen van de expansie. Asfaltwegen die de republiek nu doorkruisen, bereiken twintig van de tweeëntwintig provinciale hoofdsteden, waar meer dan honderd speciale pioniers de groeiende gemeenten bedienen of het werk openen in steden die lang als geïsoleerd werden beschouwd.

DIENEN WAAR DE BEHOEFTE GROTER IS

De oproep van het Genootschap in 1968 om de „netten” in produktiever „water” uit te werpen, had tot gevolg dat het bijkantoor meer dan 400 brieven ontving van broeders uit de Verenigde Staten, Canada en andere landen die er belangstelling voor hadden daar te dienen waar de behoefte groter was en om meer inlichtingen vroegen. Binnen de daaropvolgende twee jaar hebben velen hun aangelegenheden zo geregeld — waarbij zij huizen, bedrijven en bezittingen hebben verkocht — dat zij zich vrij konden maken om aan de oproep in vreemde landen te prediken, gehoor te geven.

Het heeft zowel voor de Guatemalteekse broeders als de zendelingen heel veel betekend te zien hoe deze broeders bereidwillig zoveel hebben opgegeven om daar te dienen waar de behoefte groter is. Hoewel sommigen zijn gekomen en weer snel zijn gegaan, hebben anderen een jaar of anderhalf jaar goed werk gedaan voordat zij weer naar hun vroegere woonplaats moesten terugkeren. Natuurlijk worden degenen die blijven, snel een integrerend deel van Jehovah’s volk hier. Sommigen die hiernaartoe zijn gekomen, hebben in het verleden ervaring in het zendingsveld opgedaan, doch vele anderen die noch de Gileadschool hebben bezocht noch als zendelingen hebben gediend, leggen een echte zendingsgeest aan de dag. En het zijn niet altijd personen met financiële middelen of een goede gezondheid geweest die in geïsoleerde gebieden zijn doorgedrongen, waar kleine groepen hulp nodig hadden en hele delen van het gebied niet regelmatig werden bewerkt. Plaatsen als Quezaltenango, Chimaltenango, Huehuetenango, El Rancho, Puerto Barrios en Livingston, die voor deze broeders en zusters uit andere landen eens slechts stippen op de landkaart waren, zijn nu hun tehuis geworden.

DE ZEGENINGEN HOUDEN AAN

Vooral de laatste paar jaar hebben rijke zegeningen van Jehovah te zien gegeven (Spr. 10:22). Denk eens aan: De laatste drie jaar zijn er bijna duizend personen gedoopt. De vereende krachtsinspanningen van inheemse Guatemalteekse christenen en van degenen die uit andere landen zijn gekomen, hebben een goed getuigenis in dit hele land tot gevolg gehad. In drie jaar tijds werden er bijvoorbeeld meer dan 130.000 boeken verspreid; tegelijkertijd werkten de gemeenteverkondigers elke maand gemiddeld meer dan elf uur in de velddienst. In augustus 1972 vertegenwoordigde het nieuwe hoogtepunt in lofprijzers van Jehovah, namelijk 3004, een toename van 24 percent over het gemiddelde van het voorgaande jaar. Ook was het voor ons zeer verheugend dat er op de Gedachtenisviering op 29 maart 1972 meer dan 8700 aanwezigen waren.

Als gevolg van de nieuwe organisatorische regeling voor toezicht over de gemeenten door aangestelde „oudere mannen” wordt niet alleen de vrede en eenheid gehandhaafd, doch wij vertrouwen erop dat Jehovah ervoor zal blijven zorgen dat de ’begeerlijke dingen binnenkomen’, terwijl hij ermee voortgaat ’de natiën te schudden’. — Hag. 2:7.

[Voetnoten]

^ ¶60 Wordt ter bereiding van kauwgum gebruikt.