Sénégal en naburige staten
Sénégal en naburige staten
Sénégal is een land van tegenstellingen. Gelegen op de westelijke punt van de grote „uitstulping” van Afrika, staat het voortdurend bloot aan de verzengende woestijnwinden van de Sahara in het noorden of de koele oceaanbries van de Atlantische Oceaan in het westen en zuiden. De zandige woestijnvlakten in het noorden gaan geleidelijk over in de vochtige jungleachtige gebieden van de zuidelijke landstreek. Maar daarmee eindigen de tegenstellingen niet. Ze strekken zich ook uit tot de bevolking en haar oorsprong, gebruiken en religie.
Klaarblijkelijk aangetrokken door het levenonderhoudende water van de grote rivier de Sénégal, begaven rondtrekkende nomadenstammen van het noordelijke Mauritanië zich omstreeks de elfde eeuw van de gewone tijdrekening geleidelijk naar het zuiden. Zij namen hun Arabische taal en gebruiken, alsook de islamitische religie mee. Zij waren de Berbers, of Zenaga, waarvan waarschijnlijk ook de naam „Sénégal” is afgeleid. Maar ook de nakomelingen van Cham, die eveneens naar het Afrikaanse continent waren gemigreerd, werden tot dit land van tegenstellingen aangetrokken. Vanwege het meer gematigde klimaat en de verfrissende oceaanbries trokken Afrikaanse stammen uit het zuiden langzamerhand naar het noorden en vestigden zich in de vruchtbare stroomdalen van de Casamance en de Gambia. Ook zij namen hun gebruiken, talen en animistische religie mee. Door de geleidelijke samensmelting van deze twee onderscheiden etnische groepen, die samenkwamen in een land waarin de verzengende woestijn van het noorden overgaat in de dampende jungle van het binnenland, werd het fundament voor een nieuwe natie en een nieuw volk gelegd. Ten slotte zou het de Republiek Sénégal worden.
Maar ook andere ogen richtten zich op dit vreemde en toch uitnodigende land. En zo arriveerden daar in 1455 de eerste Europeanen. In dat jaar zette de Venetiaanse ontdekkingsreiziger Cadamosto (in opdracht van prins Hendrik van Portugal) voet aan wal op de rotsige kaap die in de Atlantische Oceaan uitsteekt. Deze kaap, die nu bekendstaat als Cap Vert (Kaap Verde), is de plaats waar tegenwoordig de moderne hoofdstad Dakar, de toegangspoort tot West-Afrika, is gelegen. De Europeanen brachten nieuwe gebruiken, nieuwe talen en ook een andere religie mee, waardoor het aantal tegenstellingen nog verder toenam.
De zestiende eeuw was getuige van het begin van de slavenhandel, die ten doel had de plantages in de beide Amerika’s van goedkope
arbeidskrachten te voorzien. De Hollanders vestigden zich op het nabijgelegen eiland Gorée, en weldra deden Spaanse, Portugese, Engelse, Hollandse en Franse handelaars geregeld de westkust van Afrika aan. In 1635 arriveerden er katholieke missionarissen, die gedeelten van het land voor de koloniale mogendheden ontsloten. Zelfzucht en hebzucht leidden al gauw tot conflicten en oorlog, waarbij de Fransen in 1817 uiteindelijk de overhand kregen. Daarop volgde de werkelijke kolonisatie van Sénégal.HET WAARHEIDSZAAD WORDT GEPLANT
Terwijl de wereldse machten om de heerschappij over Afrika wedijverden, richtte de liefdevolle Schepper, Jehovah God, in 1914 zijn hemelse regering op. waardoor te zijner tijd de onderdrukten bevrijd en alle rassen gezegend zullen worden. Maar wanneer zou dit goede nieuws van het opgerichte koninkrijk Sénégal bereiken? In 1951 drongen de eerste stralen geestelijk licht tot dit land door. Een van Jehovah’s Getuigen, die toen voor een commerciële firma werkte kon zes maanden in dit land doorbrengen. Liet hij zijn licht schijnen? Beslist! In de korte tijd die hij in Sénégal doorbracht, zaaide hij heel actief de eerste waarheidszaadjes.
Maar willen geplante zaadjes groeien, dan hebben ze water en verzorging nodig (1 Kor. 3:5-9). Wie zo’n nog naar dit land van hete zon en verkwikkende regen komen om de zaadjes te helpen wortel te schieten en tot ontwikkeling te komen? Wie zou bereid zijn het gerief van huis en haard te verlaten en naar een nieuw, en in zoveel opzichten vreemd land te gaan ten einde terneergeslagen zielen te vertroosten? Wat waren degenen die de waarheid liefhadden verheugd toen de oproep in 1953 werd beantwoord door een volle-tijdverkondiger van het Koninkrijk die door de Watch Tower Society hier naartoe werd gezonden!
Zouden de koloniale autoriteiten deze oprechte pogingen om naar waarheid hongerende mensen een boodschap van vrede en hoop te brengen, toejuichen? Integendeel. Deze eerste speciale pionier moest Sénégal binnenkomen als een vertegenwoordiger van een textielfirma. Hij vertelt: „Het isolement was in het begin wel een beetje moeilijk, omdat ik het zonder christelijke omgang en zonder vergaderingen moest doen. Maar het predikingswerk hield me druk bezig en weldra vond ik personen die bereid waren te luisteren.”
De bevolking van Sénégal is hartelijk en gastvrij. Aangezien zij in een land van tegengestelde religies wonen, zijn zij over het algemeen wel tot religieuze gesprekken bereid. Omdat ongeveer 80 tot 90 percent van de bevolking tot de islam behoort, rijzen er veel vragen over de verschillen tussen de bijbel en de koran, en deze vragen leiden vaak tot serieuze gesprekken. Maar er was in die dagen van een klein begin ook tegenstand te bespeuren. Dat jaar werd er in een bepaald gebied van Sénégal een grote hoeveelheid van onze
tijdschriften verspreid, en deze activiteit wekte de toorn van de geestelijken van de christenheid, die vreesden dat hun weiden geplunderd zouden worden. Maar ondanks de inmenging van officiële zijde en ondanks bedreigingen met boetes, gevangenisstraf en verwijdering uit het land kreeg het werk toch vaste voet. Er werd belangstelling gevonden en deze werd verder ontwikkeld.Destijds in 1953 werd er bijvoorbeeld contact gelegd met een Portugese kapper. Hij nam ons boek „The Kingdom Is at Hand”, maakte gestadig vorderingen en bezocht al gauw de kleine bijeenkomsten die in het huis van een geïnteresseerde gehouden werden. Wat zou het resultaat zijn? Wel, hij werd de eerste gemeenteverkondiger in Sénégal. Sinds 1953 heeft dit zaad echter rijkelijk vrucht gedragen, want 17 leden van zijn familie hebben nu een actief aandeel aan het verheerlijken van Jehovah’s naam.
In 1954 arriveerde er een pioniersechtpaar om verdere hulp te verlenen. Behalve het probleem zich aan het klimaat, de gebruiken en het voedsel aan te passen, moesten deze pioniers uit de begintijd nog aan andere moeilijkheden het hoofd bieden. Velen van de bewoners konden geen Frans (de nationale taal) lezen, zodat er eerst talloze uren aan besteed moesten worden om de mensen lezen te leren voordat men hen kon helpen de bijbel te begrijpen. Maar met veel geduld en de zegen van Jehovah begon het werk op gang te komen. De boodschap van Gods koninkrijk begon zich in Sénégal te doen voelen.
In 1954 waren er bijvoorbeeld drie bijbelstudiegroepen in Sénégal met een gemiddeld bezoekersaantal van 20 personen. Tijdens het getuigeniswerk van huis tot huis hier, kwamen de Getuigen in aanraking met mensen van het eiland Gorée en bleek dat de meeste bewoners van dat eiland onze lectuur hadden gelezen. In feite hadden zij anderen reeds verteld dat deze lectuur de absolute waarheid bevatte. Hoewel wij op Gorée nog niet van deur tot deur hadden gewerkt, schreef een Koninkrijksverkondiger derhalve: „Op dit eiland is reeds getuigenis gegeven.”
ZENDINGSACTIVITEIT BEGINT
Het jaar 1955 gaf verdere toename te zien. Op 15 mei was de kleine groep verrukt te zien dat zes nieuwelingen hun standpunt voor Jehovah innamen. Tegen het einde van het jaar werd er nogmaals op de oproep uit Macedonië gereageerd (Hand. 16:9). Jean Queyroi, een afgestudeerde van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, kwam in Sénégal aan, en zo kreeg ons werk een nog steviger grondslag.
Maar wat voor een gebied wachtte deze zendeling? Hoe waren de mensen? Hoe zouden zij op de Koninkrijksboodschap reageren?
Sénégal had vanaf de elfde eeuw, toen de Arabische nomaden uit Mauritanië de verfrissende wateren van de rivier de Sénégal ontdekten en de rondtrekkende Afrikaanse stammen zich voor het eerst
langs de rivieren de Casamance en de Gambia vestigden, een lange geschiedenis achter zich. In de loop van de volgende eeuwen hadden zich in dit land van tegenstellingen verscheidene afzonderlijke stammen ontwikkeld.De grootste stam is die van de Wolof, een lang, statig ras, dat bekendstaat om zijn kleurrijke kleding. De mannen dragen wijde broeken en een boubou, een kleurrijk, groot bovenkleed dat tot op de grond reikt. De hutten van de Wolof zijn meestal vierkant en van stro of leem gemaakt. Polygamie is wijdverbreid. Dan zijn er de Serere, die zich voornamelijk met de landbouw bezighouden. Zij verbouwen gierst en aardnoten. De Fulbe zijn naar men denkt de nakomelingen uit de gemengde huwelijken tussen de Berbers en de inheemse Afrikaanse stammen. Over het algemeen zijn zij veefokkers. De Toucouleur-stam nam als eerste de islam aan. En dan zijn er nog de Soninke, de Mandingo en de Dioula, de rijstverbouwers en handelaars.
Hoewel vrijwel alle bewoners van Sénégal beweren tot de islam of het katholicisme te behoren, wordt overal duidelijk het animisme beoefend. Men ziet de mensen gri-gris of geluksamuletten om hun armen, middel, benen en enkels of in hun haar dragen. Vaak hangen deze voorwerpen om de nek van schapen, geiten en zelfs paarden. Grote sommen geld worden betaald om deze amuletten te laten zegenen ten einde de drager tegen boze geesten te beschermen of om zich van de genegenheid van een echtgenoot of echtgenote te verzekeren. Ja, hier wachtte de ijverige dienstknechten van Jehovah beslist een land van tegenstellingen — een land met bossen en wouden, met in het wild levende vogels en verscheurende dieren; met helder, fris water en van malaria vergeven gebieden; met aardnoten en rijst; met olie en textiel; met veefokkers en mensen die hun netten voor de visvangst uitwerpen; met typisch Afrikaanse dorpen en een grote moderne hoofdstad, Dakar, die meer dan 798.700 inwoners heeft.
De zendeling Jean Queyroi had veel te doen toen hij hier in 1955 op het toneel verscheen. Hij merkt op: „Toen ik aankwam, was er slechts een kleine geïsoleerde groep in Sénégal. Maar ik trof een gebied aan dat rijp was om geoogst te worden. En wat een verscheidenheid! Dakar is een grote metropolis met bewoners afkomstig uit Sénégal, Guinea, Mali, Togo, Dahomey, Mauritanië, Libanon en Syrië alsook uit Portugal en andere Europese landen, vooral Frankrijk. Er lag een groot werk voor de boeg. De moslimbevolking toonde niet veel belangstelling voor de waarheid, maar schonk ons altijd een horend oor. Er werden weldra bijbelstudies opgericht en de mensen begonnen belangstelling voor de waarheid te krijgen.”
Eén moeilijkheid waarmee de eerste Getuigen te kampen hadden was hoe zij voldoende bijbelse lectuur voor de velddienst in het land konden krijgen. Alle boeken en publikaties moesten in kleine pakjes
over de post gezonden worden, en iedere keer als ze door de douane gingen, was dat een hachelijke situatie. Af en toe maakte een ijverige douaneambtenaar een pakje open en als hij dan al de lectuur zag, stelde hij vele vragen. Verscheidene pakjes werden op deze wijze in beslag genomen.DE GROEI BEGINT
Hoewel het ware christendom hier nog in het beginstadium was, zag Jehovah’s liefdevolle organisatie de kleine kern die zich in dit land ontwikkelde, niet over het hoofd. Met grote vreugde en opwinding bereidden deze hardwerkende Koninkrijksverkondigers zich voor op het bezoek van M. G. Henschel, een bestuurslid van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, die vergezeld werd door Harry Arnott. En het was een extra voorrecht wat van de vreugden van de congressen van het jaar 1955 te mogen smaken! De bezoekers hielden op een driedaags congres, dat van 5 tot 7 december 1955 plaatsvond — een bijeenkomst die slechts voor een kleine groep verkondigers gehouden werd — zes van de voornaamste congreslezingen. Als gevolg van dit bezoek werd er in Dakar een gemeente opgericht, de eerste in Sénégal. Tijdens het dienstjaar 1956 berichtte deze gemeente een hoogtepunt van 18 verkondigers.
Wat waren wij verrukt op de Gedachtenisviering in 1957 42 personen aanwezig te zien! Dat jaar was er een hoogtepunt van 22 verkondigers, een toename van 50 percent in vergelijking met het voorgaande jaar. Natuurlijk was Sénégal in die tijd nog een Franse kolonie, en er werkten hier veel Fransen. Ook zij werden bezocht, en een aantal van hen begon met het getuigeniswerk. Maar aangezien zij niet in Sénégal bleven, bezorgden zij de plaatselijke gemeente slechts een tijdelijke toename, want na korte tijd keerden zij naar Frankrijk terug.
In 1956 vond men een gezin dat later in dit land van tegenstellingen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Koninkrijksbelangen zou spelen. Er werd een huisbijbelstudie begonnen met een jonge katholieke vrouw, en kort daarna nam ook haar man aan de studie deel. De man bekleedde een vooraanstaande positie bij de belastingadministratie van de regering. Beiden kwamen uit zeer bekende families in Dakar en Saint-Louis. Eerst moesten er veel leerstellige punten worden opgehelderd, maar de waarheid leidde gestadig tot goede resultaten. De man was een zeer zware roker, en in zijn kantoor had hij op zijn schrijftafel een hele uitstalling van pijpen, nog afgezien van de sigarettenaanstekers, tabakszakken, enzovoort. Maar op een dag was er niets van dat alles meer te bekennen! „Ja”, zei hij vol vertrouwen, „ik heb alles weggegooid. Dat heeft voor mij afgedaan — ik rook niet meer!” Beslist een stap in de goede richting!
Het hele gezin nam moedig een standpunt voor de waarheid in. En wat een opschudding bracht dit in Dakar teweeg! „Wat! De
Fourcaults worden Jehovah’s Getuigen? Wat een schande!” Aangezien zij uit welbekende families kwamen en enkelen van hun familieleden hoge functies bekleedden, was vrijwel niemand er gelukkig mee dat zij een standpunt voor de bijbelse waarheid innamen. Zij weerstonden echter alle tegenstand en maakten snel vorderingen tot het punt dat zij hun opdracht aan Jehovah door middel van de waterdoop symboliseerden. Het gevolg is dat nu alle leden van dit gezin actieve getuigen van Jehovah zijn.ER KOMT TEGENSTAND
Het werk ging goed vooruit, maar niet zonder tegenstand van de zijde der autoriteiten. Toen onze broeders, in een poging andere grote bevolkingscentra in het binnenland te bereiken, op een dag in Kaolack werkten — een stad van meer dan 106.800 inwoners, ongeveer 177 kilometer van Dakar vandaan — ontmoetten zij daar de commissaris van politie, en een zendeling herinnert zich wat er toen gebeurde: „Hij vroeg me binnen te komen en zei: ’Ik weet wat u hier doet. Volgt u mij!’ Hij bracht me naar zijn kantoor en vroeg me te gaan zitten. Hij zei: ’Ik ben heel goed met uw mensen bekend en heb een dossier over u.’ Het scheen dat één broeder reeds de stad uit was gezet. ’Hij kwam uit deze stad en werd weggestuurd omdat hij hetzelfde deed wat u nu doet!’ verklaarde de commissaris en voegde eraan toe: ’Uw werk is in Sénégal verboden. U mag hier niet prediken.’ En daar zat ik voor hem, met een tas vol boeken en brochures, zoals hij heel goed zag! Hij vroeg ons naar Dakar terug te keren en zei dat hij verplicht zou zijn een rapport over ons op te stellen. Wat moesten wij doen? Wij bevonden ons nu eenmaal in dit maagdelijke gebied en wilden niet weggaan zonder iets te hebben gedaan. Wij gingen dus naar een ander deel van de stad en werkten de hele ochtend in de dienst, waarbij wij 55 boeken en honderden brochures verspreidden.” Gelukkig hoorden de broeders niets meer van de autoriteiten, maar ons werk moest nog verscheidene jaren zonder wettelijke erkenning worden voortgezet.
ONZE KRACHTSINSPANNINGEN VERGROTEN
In 1958 bezocht het pioniersechtpaar het internationale „Goddelijke wil”-congres in New York en keerde met nog groter enthousiasme terug om de nieuwelingen op te bouwen. In januari 1959 bezocht broeder Wilfred Gooch ons als zoneopziener en zijn fijne raad werd door de 31 personen die zijn lezing bijwoonden, bijzonder gewaardeerd. Nu volgde de ene vreugde op de andere, en zo gebeurde het dat in februari broeder N. H. Knorr, de toenmalige president van de Watch Tower Society, voor het eerst naar Sénégal kwam. Dit was beslist de voortreffelijkste gebeurtenis tot dan toe in de ontwikkeling van ons werk in dit land van verscheidenheid. Wij hadden vier vreugdevolle
dagen en de speciale lezing van broeder Knorr werd door 42 aandachtige toehoorders bijgewoond. Dat was een hoogtepunt.In de wens het gebied in andere Franssprekende landen van West-Afrika te ontsluiten, werd Jean Queyroi in april 1959 naar Guinea gezonden. Daar waren toentertijd twee actieve broeders in Conakry, en hij kon hen ondanks het feit dat zij zich in geïsoleerd gebied bevonden, met het oog op het voor hen liggende werk sterken. Het bezoek verliep evenwel niet zonder de nodige opwinding. Op de avond dat broeder Queyroi in Conakry uit het vliegtuig stapte, kwam het tussen de verschillende stammen tot zware onlusten, zodat het leger tussenbeide moest komen. „Sommige personen werden gedood”, herinnert broeder Queyroi zich. „Anderen werden gewond en op sommige plaatsen waren er branden. Maar dit weerhield ons er niet van de volgende dag geïnteresseerde personen te bezoeken. Sommige straten waren gebarricadeerd en de bewoners waren bang. De rust keerde echter zover terug dat ik de twee getrouwe broeders kon helpen hun vreedzame werk om discipelen te maken, ondanks de woelige omstandigheden voort te zetten.”
In mei 1959 vroeg het Genootschap broeder Queyroi de Kaapverdische Eilanden te bezoeken, een eilandengroep onder Portugees bestuur, gelegen in de Atlantische Oceaan voor de westkust van Afrika. Dit bezoek was van groot nut, aangezien veel personen die in Sénégal in de waarheid kwamen, van deze eilanden waren gekomen om werk te vinden. Broeder Queyroi nam een Portugese broeder uit Dakar mee en hoewel zij slechts één van deze eilanden konden bezoeken, vonden zij veel geïnteresseerde personen en verspreidden veel lectuur, merendeels gratis omdat de mensen zeer arm waren. Op deze eilanden was het heel anders dan in Dakar met zijn vele verschillende religies. Hier was de katholieke Kerk nog altijd bijzonder machtig en boezemde de bevolking veel vrees in. Iedereen die voorbij een kerk kwam, moest deze groeten, van de vrouwen werd verlangd dat zij neerknielden, waarbij zij met één knie de grond meesten raken, terwijl van de mannen werd verwacht dat zij hun hoed afnamen. Allen maakten het kruisteken. Ondanks deze krachtige religieuze overheersing, strooiden de broeders echter naar hun beste vermogen waarheidszaad uit.
Tot op die tijd waren de meesten van degenen die de bijbelse waarheid in Sénégal van harte aanvaardden, van Portugese en Franse afkomst. Veel Fransen keerden, nadat zij enige tijd in Afrika hadden doorgebracht, naar Frankrijk terug. Daardoor was er in 1960 een kleine achteruitgang, maar de plaatsen van degenen die weggingen, werden door andere geïnteresseerden ingenomen. Het aantal in de gemeente bleef dus ongeveer gelijk.
In 1960 bewoog liefdevolle bezorgdheid het Genootschap ertoe regelingen te treffen dat Afrikaanse pioniers hier kwamen dienen ten einde een beter contact met de inheemse bevolking te krijgen. Veel
mensen vonden het weliswaar fijn als er een Europeaan, een toubab, in hun huis kwam, maar over het algemeen namen zij onze boodschap niet al te ernstig. In maart van dat jaar arriveerde er een Afrikaanse pionier uit Cameroun. Wat was hij diep geroerd door het hartelijke welkom dat hij ontving! Hij had al zijn bezittingen in een koffer bij zich toen hij op het vliegveld vol verwachting uit het vliegtuig stapte. Tranen van vreugde stroomden over zijn wangen toen hij vernam dat de broeders uit waardering voor zijn komst een klein appartement hadden gehuurd en dit met een bed, een fornuis en het noodzakelijke kookgerei hadden ingericht. Hij was een grote hulp om voor de geïnteresseerde Senegalezen zorg te dragen, die nu zagen dat de waarheid niet alleen voor de toubab was, maar ook voor de Afrikanen. De broeders waren bijzonder verheugd toen er zich dat jaar onder de 45 aanwezigen op de Gedachtenisviering, 10 Afrikanen bevonden.Maar dit fascinerende land van tegenstellingen, met zijn altijd wisselende klimaat, kan ook gezondheidsproblemen geven, zoals broeder en zuster Queyroi ondervonden. Wat waren zij bedroefd toen zij hun geestelijke broeders en zusters moesten achterlaten!
In het begin van de jaren ’60 was de ’oogst’ in Sénégal beslist groot, maar er waren weinig werkers (Matth. 9:37, 38). Er waren meer werkers nodig. Wie zou op de oproep reageren? In juni 1960, in dezelfde maand waarin een echtpaar vertrok, ging een ander pioniersechtpaar in de beroemde internationale haven van Dakar aan wal. Broeder Casimir Krawczijk en zijn vrouw kunnen zich nog levendig hun eerste indrukken herinneren:
„Wij waren vol enthousiasme ondanks de tamelijk ruwe zeereis die wij zojuist achter ons hadden. Maar wij merkten direct een hele grote tegenstelling op — de hitte! Zouden wij in staat zijn ons aan de verandering aan te passen? Met Jehovah’s hulp verlangden wij er vurig naar het te proberen.”
Door nog wat samen te werken met het echtpaar dat op het punt stond te vertrekken, werden broeder en zuster Krawczijk geholpen zich aan hun nieuwe omgeving aan te passen. Maar zij vertellen: „Wij herinneren ons nog dat wij op een dag zeiden hoe moeilijk het toch was het gebied te bewerken en vooral nabezoeken te brengen omdat in sommige wijken alle huizen er precies hetzelfde uitzagen. Het waren slechts houten hutten die in het hete zand naast elkaar stonden. Maar iemand antwoordde dat wij in ieder geval dankbaar konden zijn dat de huizen zich niet verplaatsten — ze stonden altijd op dezelfde plaats. Mettertijd leert men deze huizen van elkaar te onderscheiden.”
VERZOEK OM WETTELIJKE ERKENNING
Een belangrijke ontwikkeling die op het leven van het hele volk. Van invloed was en die uiteindelijk ook een gunstige uitwerking op
het getuigeniswerk zou hebben, was dat in 1960 door Frankrijk de onafhankelijkheid aan Sénégal werd verleend. Reeds in 1958 hadden wij de eerste pogingen gedaan om ons werk wettelijk erkend te krijgen, maar zonder succes vanwege de vijandige houding van de koloniale machten tegenover Jehovah’s Getuigen. Nu het land onafhankelijk was verklaard, werd er in 1961 een tweede poging ondernomen, maar opnieuw zonder succes aangezien dezelfde Franse functionarissen nog steeds over de nationale veiligheid gingen. Toen broeder M. G. Henschel in 1963 Dakar aandeed, moedigde hij ons aan er moeite voor te blijven doen ons werk in Sénégal wettelijk erkend te krijgen. Op die derde poging in 1963 kwam geen reactie.Vervolgens, begin 1964, zetten wij onze zaak uiteen aan de commissaris van politieke aangelegenheden, die op de hoogte was van de valse beschuldigingen die tegen ons waren ingebracht — dat wij een geheim genootschap zijn dat tot insubordinatie, religieuze vijandschap, enzovoort, aanzet. De commissaris werd uitgenodigd onze vergaderingen te bezoeken en dan onverwachts te komen. Nadat hij had vernomen dat wij ons aan de „superieure autoriteiten” onderwerpen, was hij er ten slotte van overtuigd dat Jehovah’s Getuigen wet en orde respecteren (Rom. 13:1-7). Bovendien ondertekende de broeder die onze zaak behartigde, een verklaring met de strekking dat alle tegen ons ingebrachte beschuldigingen vals waren. Een laatste stap was een bezoek aan de minister van Binnenlandse Zaken. Op deze wijze werden de Senegalese autoriteiten overtuigd. Hun beslissing om ons wettelijke erkenning te verlenen, strekte de regering beslist tot eer, want de autoriteiten hadden geweigerd hun oordeel op de beschuldigingen van onze vijanden te baseren, maar hadden de zaak onpartijdig onderzocht.
Nu de „Association les Témoins de Jéhovah” geregistreerd was, kon er veel meer worden gedaan om lectuur en extra werkers voor het veld — in de vorm van speciaal opgeleide afgestudeerden van de Gileadschool — in het land te krijgen. Hoe duidelijk is het dat wij niet alleen om bepaalde dingen moeten bidden, maar ook het initiatief moeten nemen zodat God onze krachtsinspanningen kan zegenen! En Jehovah’s hand is niet te kort geweest. — Jes. 59:1.
HET WERK WORDT BETER GEGRONDVEST
Gedurende verscheidene jaren was ons werk hier zonder de hulp van Gileadafgestudeerden voortgezet, omdat de eerste zendelingen noodzakelijkerwijs hadden moeten vertrekken. Hoe nuttig was het dus dat broeder George Amado op 24 september 1963 in Sénégal aankwam en kort daarna door andere speciaal opgeleide zendelingen werd gevolgd! Nu werd er voor het eerst een zendelingenhuis geopend en verscheidene speciale pioniers werden uitgenodigd onder de zendelingenregeling te komen, hoewel zij niet de Gileadschool
hadden bezocht. Dit stelde meer volle-tijddienaren in staat in hun toewijzing te blijven.Tot op dit moment had het Koninkrijkspredikingswerk in Sénégal onder leiding van het Parijse bijkantoor van de Watch Tower Society gestaan. Maar ten einde een beter toezicht op onze activiteit hier te hebben, werd er in Sénégal zelf een bijkantoor opgericht. En zo kwam op 22 augustus 1965 Emmanuel Paterakis, vergezeld van zijn vrouw, in dit land van tegenstellingen aan om het fijne voorrecht te smaken het plaatselijke bijkantoor te organiseren. Het was de bedoeling dat het op 1 september 1965 zou gaan functioneren en tevens zorg zou dragen voor het Koninkrijkswerk in Gambia, Mali en Mauritanië. Eerst moest er echter een geschikte plaats voor het bijkantoor-zendelingenhuis worden gevonden, en dat was beslist geen gemakkelijke taak. Maar met Jehovah’s zegen en genoeg volharding kon in Dakar een bijkantoor worden opgericht.
ONS VELD VAN ACTIVITEIT UITBREIDEN
Met het oog op de dringendheid van de tijd werden er regelingen getroffen om het veld van activiteit in Sénégal verder uit te breiden. Toen de Afrikaanse stammen zich vroeger langs de rivier de Casamance vestigden, bemerkten zij dat het gebied bijzonder vruchtbaar was, een land van bossen en water, van rijst en gierst. Ziguinchor werd de hoofdstad van het Casamance-gebied. Tegenwoordig is het een bloeiende stad met meer dan 72.700 inwoners. En evenals de eerste bewoners die zich hier vestigden, een overvloedige voorraad letterlijk water ter beschikking stond, zorgden andere „pioniers” ervoor dat de bewoners van het Casamance-gebied in 1965 de verfrissende waarheidswateren ter beschikking stonden. Twee speciale pioniers werden aan Ziguinchor toegewezen, en zij bemerkten dat dit overheersend katholieke gebied een produktief veld voor bewerking was.
Maar hoe stond het met de andere streken in dit land met zijn verschillende gebruiken en talen? Ook die moesten bereikt worden. Toen in september 1965 een zendelingenechtpaar het land Mali werd uitgezet, kregen zij de toewijzing om in Saint-Louis een zendelingenhuis te openen. Deze stad met zo’n 88.400 inwoners ligt aan de monding van de rivier de Sénégal, de belangrijke waterweg die eens woestijnstammen naar dit land van tegenstellingen trok. Saint-Louis dat hoofdzakelijk op een eiland ligt, werd in 1659, toen Lodewijk XIV in Frankrijk regeerde, gesticht en was eens de hoofdstad van de Franse kolonie in Sénégal. Deze stad, die nu hoofdzakelijk mohammedaans is, behoort tot de gebieden die wat moeilijker te ontsluiten zijn. Niettemin richtten de eerste volle-tijddienaren die in Saint-Louis werkten, een aantal bijbelstudies op, waarvan sommige later vrucht droegen.
Thiès is een stad met ongeveer 117.300 inwoners en ligt meer dan
60 kilometer landinwaarts van Dakar. Tegen het einde van 1965 werden er regelingen getroffen om dit „veld” te bewerken. Aanvankelijk hadden de eerste twee speciale pioniers het hier erg moeilijk, aangezien vrijwel alle straten uit rul, stoffig rood zand bestonden en zelfs lopen al moeilijk was, om nog maar niet te spreken van pogingen om een fiets te gebruiken. Hoe verkwikkend was een koele regenbui nadat zij urenlang in de schilderachtige kleine strohutten naar met schapen te vergelijken mensen hadden gezocht!Er werden openbare lezingen gehouden, films van het Genootschap vertoond en bijbelstudies opgericht. Twee zendelingen die aan Thiès werden toegewezen, versterkten de gelederen van de werkers in de „oogst”. Maar er waren ook moeilijkheden — tegenstand van buitenaf en, ten gevolge van het onverstandige gedrag van sommigen, problemen van binnenuit. Nadat alles in het reine was gebracht, bleven de goede resultaten niet uit. Momenteel zijn er 13 Koninkrijksverkondigers in Thiès, die worden bijgestaan door de zendelingen die nu aan deze stad zijn toegewezen.
ONVERSCHROKKEN ONDANKS TEGENSTAND
Een katholieke vrouw had zich bij de protestanten aangesloten omdat die meer geneigd waren de bijbel te lezen. Maar al gauw besefte zij dat de protestanten weliswaar meer in de bijbel lazen, maar niets deden om de mensen te helpen de Schrift te begrijpen. Jaren later kwam haar mohammedaanse echtgenoot thuis met drie brochures die hij van een van Jehovah’s Getuigen had genomen. Hij dreef de spot met de bewering dat God een Zoon heeft. Toen de vrouw van deze man de brochures evenwel las, herkende zij de duidelijke klank van de waarheid en schreef naar het Genootschap om hulp. Ondanks veel tegenstand van de zijde van haar man deed deze vrouw, die oprecht naar de waarheid zocht, samen met haar jonge dochter krachtsinspanningen om de bijbel te bestuderen. Verontwaardigd zond de man zijn 17-jarige dochter naar Libanon om daar de islam te bestuderen en te beoefenen. Het resultaat? Zij keerde terug in de volledige overtuiging dat Jehovah’s Getuigen de waarheid hebben!
Zowel dit meisje als haar moeder werden door de woedende vader het huis uitgezet. Maar dit weerhield hen er niet van zich als symbool van hun opdracht aan de „God van vrede” te laten dopen (Fil. 4:9). Ondanks vele beproevingen wankelden zij niet in het geloof, maar werden de eerste Koninkrijksverkondigers in Rufisque, een klein stadje een paar kilometer ten oosten van Dakar.
HET WERK KOMT IN GAMBIA OP GANG
In 1965 begon het pas opgerichte bijkantoor in Dakar het Koninkrijkswerk in Gambia te behartigen, een klein land dat als de bek van een alligator diep in Sénégal bijt. Naar het schijnt bestaat Gambia
slechts als een van Sénégal afgescheiden land als gevolg van het feit dat het door de koloniale machten bezet is geweest, want qua oorsprong en bevolking is er geen verschil met Sénégal. Aangezien de Engelsen als eersten in dit land langs de machtige Gambia waren binnendrongen, spraken velen van de plaatselijke bevolking Engels in plaats van Frans. In 1816 stichtte kapitein Alexander Grant de stad Bathurst, die sindsdien de hoofdstad is geworden en 50.000 inwoners heeft. Gambia zelf is het tehuis van zo’n 493.000 mensen.Het is heel moeilijk om vast te stellen wanneer het „goede nieuws” voor het eerst in Gambia werd bekendgemaakt. Broeders die in Bathurst (nu Banjul) werken, hebben personen ontmoet die in het bezit zijn van de Schriftstudiën, boeken die geschreven zijn door broeder C. T. Russell. Deze publikaties zijn misschien bij hen achtergelaten door „Bijbel-Brown”, een getuige van Jehovah die jaren geleden een tijd in Gambia diende. Of misschien werd deze lectuur vanuit Sierra Leone in het land gebracht.
In 1949 kwamen er twee volle-tijd Koninkrijksverkondigers naar Gambia dat jaar was er een aanzienlijke activiteit, want de twee zendelingen en de ene gemeenteverkondiger berichtten dat zij meer dan 1000 stuks lectuur hadden verspreid en acht huisbijbelstudies hadden geleid. Deze eerste zendelingen bleven bijna vier jaar, toen zij weggingen, diende het handjevol plaatselijke verkondigers enkele jaren lang zonder enige pioniershulp. Op 21 december 1958 echter werden Samuel A Kinyemi en zijn vrouw, beiden afgestudeerden van de Gileadschool, aan Gambia toegewezen. Zij lieten hun familie en vrienden in Nigeria achter en namen vol verwachting het voor hen liggende werk ter hand. In die tijd stond het werk in Gambia onder toezicht van het bijkantoor van het Genootschap in Ghana.
Het ijverige werk van twee speciale pioniers en twee gemeenteverkondigers bracht weldra voortreffelijke vruchten voort, want in 1958 rapporteerde een hoogtepunt van negen verkondigers velddienst. Geregelde bezoeken van zone- en kringopzieners droegen er veel toe bij het geloof op te bouwen en de organisatie te versterken. Hoewel in dat eerste jaar 41 personen de Gedachtenisviering van Christus dood bijwoonden, waren de banden met Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, nog sterk, en oude bijgelovige voorstellingen en gebruiken waren nog diepgeworteld. Weinigen aanvaardden de waarheid. Gambia is werkelijk een moeilijke toewijzing voor Koninkrijksverkondigers gebleken.
GEESTELIJKEN KOMEN IN ACTIE
Weldra waren in het hele land de vertwijfelde kreten van de vals-religieuze leiders der christenheid te horen. Zij stelden alles in het werk om het waarheidslicht dat nu begon te schijnen, te doven (Ps. 43:3). Broeder en zuster Akinyemi werden er op 16 oktober 1959 slechts tien maanden na hun aankomst, door de plaatselijke politie van in kennis gesteld dat zij verboden immigranten waren en Gambia binnen 14 dagen moesten verlaten. De reden voor deze maatregel? Zij waren „Jehovah’s Getuigen”. Dat was alles! De kwestie werd evenwel ter ’verdediging en wettelijke bevestiging van het goede nieuws’ voor het gerecht gebracht en de broeders behaalden de overwinning, zodat de speciale pioniers in Gambia konden blijven. — Fil. 1:7.
De anglicaanse geestelijkheid bedreigde de eigenaar van een plaatselijk theater waar onze vergaderingen werden gehouden. Maar de man weigerde zich te laten intimideren en zei: „Deze mensen spreken over God, niet over de Duivel. Waarom zou ik ze dus wegjagen, als ik zelf een man Gods ben? Nee! Ik zal weigeren te doen wat de priesters zeggen!”
In december 1960 kwam het Koninkrijkswerk in Gambia onder leiding van het bijkantoor van het Genootschap in Sierra Leone. De geregelde bezoeken van reizende opzieners bleken in geestelijk opzicht bijzonder opbouwend te zijn en droegen in 1961 tot een hoogtepunt van 15 verkondigers bij.
De jaren 1961 en 1962 brachten weer actie op het wettelijke toneel, want de autoriteiten waren eropuit Jehovah’s Getuigen als verboden immigranten te bestempelen. Twee zaken, waarbij twee speciale pioniers uit Sierra Leone en een bezoekende kringopziener waren betrokken, werden voor het Hooggerechtshof gebracht en ten gunste van ons besloten — een duidelijk bewijs dat Jehovah zijn dienstknechten ondersteunde! Zo bleef de deur tot grotere activiteit open.
In 1962 werd door de oprichting van de eerste gemeente van Jehovah’s volk in Gambia nog een mijlpaal bereikt. Ook werd de wet waardoor Jehovah’s Getuigen als verboden immigranten werden bestempeld, afgeschaft, zodat de broeders grotere vrijheid en vrede des harten hadden. In september 1965 begon het pas georganiseerde bijkantoor in Sénégal voor de behoeften van de broeders in Gambia zorg te dragen. Nog datzelfde jaar droegen geregelde bezoeken van de kringopziener vanuit Sénégal tot de gestadige vooruitgang van de theocratische activiteiten in Gambia bij. Het was voor de Getuigen in Gambia veel dichterbij om kring- en districtsvergaderingen in Dakar bij te wonen, waar voor hen een speciaal programma in het Engels werd verzorgd.
Zou het, nu de wet die Jehovah’s Getuigen als verboden immigranten brandmerkte, was afgeschaft, mogelijk zijn onze zendelingen in het land te laten komen om een helpende hand te bieden? In 1967 werd er een poging daartoe gedaan, maar zonder succes. De autoriteiten gaven een verordening uit waarin stond dat Jehovah’s Getuigen in Gambia niet meer dan drie buitenlandse vertegenwoordigers mochten hebben. Ondanks aanhoudende pogingen van het Genootschap en de plaatselijke broeders om deze verordening opgeheven te krijgen, is het voor zendelingen en andere volle-tijddienaren niet mogelijk
geweest Gambia binnen te komen om de kleine gemeente in Banjul te ondersteunen.HET „GOEDE NIEUWS” BEREIKT MALI
Een derde Westafrikaans land dat onder het toezicht van het Senegalese bijkantoor van het Genootschap kwam, was Mali. Mali is een reusachtig land dat zich tot ver in de Sahara uitstrekt en in het noorden aan Algerije grenst. In de noordelijke streken, die in de Sahel en in de Sahara liggen, bestaat Mali hoofdzakelijk uit zand — heet, stoffig zand onder een brandende zon. De zuidelijke streken echter, in het bijzonder het gedeelte dat door de majestueuze Niger wordt bewaterd, zijn groen. Daar zijn ook enkele wouden en er is een weelderige plantengroei. De prachtige hoofdstad Bamako ligt aan beide oevers van de Niger.
De 5 miljoen inwoners van Mali, die zowel uit blanke Arabische woestijnnomaden als donkerhuidige Afrikaanse stamleden bestaan, zijn een vriendelijk, gastvrij volk, dat een scherpe tegenstelling vormt met de weinig uitnodigende woestijn die hen omgeeft. De eerste waarheids-„wateren” begonnen in Mali in 1962 te stromen, toen het Genootschap vier Ghanese broeders uitnodigde het veld daar te ontsluiten. Na een ’stoomcursus’ Frans in Abidjan (Ivoorkust) gingen broeder Ewuley Sarpey en zijn drie metgezellen vol verwachting naar hun nieuwe toewijzing. Zou het daar heel anders zijn dan in Ghana?
Dat was het zeker! Aanvankelijk leek de verzengende zon bijna ondraaglijk, maar de vier Koninkrijksverkondigers leerden al snel voordeel te trekken van de koelere uren van de dag. De velddienstbijeenkomsten werden ’s morgens om zeven uur gehouden. Na ongeveer drie uur dienst, moeizaam lopend door het hete, rulle zand, was het tijd om zich naar de beschutting van de koelere woning te begeven en uit te rusten, wat te eten en een hard nodige siësta te houden alvorens zich gereed te maken ten einde om vier uur ’s middags opnieuw het veld in te gaan. Vaak werkten zij dan tot in de koelere uren van de late avond door.
Twee van deze pioniers keerden in 1964 naar Ghana terug. Ten einde hen te vervangen, werden de speciale pionier René Peyronnet en zijn vrouw uitgenodigd hun toewijzing in Algerije te verlaten om in Mali een helpende hand te bieden. Maar het klimaat kan zeer hard zijn en na slechts enkele maanden rezen er gezondheidsproblemen die hen dwongen naar Frankrijk terug te keren. Zij werden op 10 mei 1964 door broeder Lucien Frizon en diens vrouw vervangen, die aan de stad Bamako werden toegewezen.
Het leven van de inwoners van Bamako speelde zich in kleine, overvolle binnenplaatsen af. Verscheidene gezinnen woonden dicht op elkaar gepakt en deelden vaak de kleine behuizingen. Dieren bewogen zich vrij onder de druk pratende vrouwen, die wellicht net
bezig waren een maaltijd te bereiden. En te midden van al deze beroering zat dan misschien — als in een andere wereld — een oudere moslim op een stromat onder een mangoboom met een ketel water naast zich. Het water diende hem ter wassing vóór het gebed. Het was niet gemakkelijk om tot de gedachtenwereld van deze mensen door te dringen.In deze primitieve omgeving moest het „goede nieuws” worden bekendgemaakt. Biddend om de hulp van Jehovah’s geest, namen de pioniers het werk ter hand. Dag in dag uit dienden zij onvermoeid en maakten getrouw een boodschap van vrede en vertroosting bekend. In de zomer van 1965 voegde nog een echtpaar, beiden speciale pionier, zich bij hen. Maar de boodschap van Gods koninkrijk werd niet door allen verwelkomd en al gauw kwamen de autoriteiten tussenbeide. In september 1965, toen het Koninkrijkspredikingswerk net onder het toezicht van het pas opgerichte bijkantoor in Sénégal was gesteld, werden de vier speciale pioniers Mali uitgezet. Allen werden daarop aan Sénégal toegewezen.
Maar de Tegenstander is niet in staat geweest het waarheidszaad dat in Mali geplant en vervolgens opgekomen is, in vlammen te doen opgaan. Broeder Sarpey is in Mali gebleven en is getrouw als speciale pionier doorgegaan, terwijl hij tevens voor zijn vrouw en twee kinderen zorgt. Broeder John Ansah, destijds een bijzonder ijverige gewone pionier, was in die kritieke tijd een grote hulp vanwege zijn vriendschappelijke contacten met enkele overheidspersonen. En wat een zegen is het voor ons werk dat broeder Ansah nog steeds in de volle-tijddienst werkzaam is, nu zelfs als speciale pionier! Hij is beslist een voortreffelijk voorbeeld van volharding!
VROEGE KRACHTSINSPANNINGEN IN MAURITANIË
De bekendmaking van het „goede nieuws” in de dunbevolkte islamitische Republiek Mauritanië staat eveneens onder toezicht van het bijkantoor van het Genootschap in Dakar. In 1966 werden de eerste berichten omtrent getuigenisactiviteit uit dat gebied ontvangen. Dit wees op het bestaan van een kleine geestelijke oase voor de woestijnbewoners van dat land. De bevolking, die hoofdzakelijk uit rondtrekkende Arabische stammen bestaat, heeft maar weinig modern comfort en de kameel is nog altijd een van de voornaamste vervoermiddelen. De officiële taal is Frans, hoewel Arabisch de nationale taal is en door de meeste bewoners wordt gesproken. Maar de houding van de regering tegenover ons werk is bijzonder ongunstig, en het is niet gemakkelijk onder de huidige omstandigheden discipelen te maken. De twee verkondigers in 1966 waren zusters, wier mannen op grond van een werkcontract naar Mauritanië waren gezonden. Eind mei 1967 verlieten zij het land.
Niettemin werd het waarheidslicht in Mauritanië brandende gehouden door een broeder die eind 1968 naar de hoofdstad Nouakchott
verhuisde. Hoewel hij nog maar pas gedoopt was, verspreidde hij veel lectuur en richtte enkele huisbijbelstudies op. Toen hij later naar Frankrijk verhuisde, begon een geïsoleerde verkondigster uit Rosso, aan de Senegalese grens, iedere maand getuigenis te geven. Deze geïnteresseerde vrouw kon tamelijk vaak naar Dakar reizen en aldus geestelijke aanmoediging ontvangen. Bovendien leidde een zuster in Dakar per brief een bijbelstudie met haar.VERDERE VOORUITGANG IN SÉNÉGAL
Ons werk in Sénégal bleef vooruitgaan, en nadat in Dakar het bijkantoor was opgericht, werd de organisatie in het land door het betere toezicht werkelijk versterkt. Er was een toename van 33 percent, met 98 verkondigers die in 1966 bericht inleverden, onder wie 16 speciale pioniers en zendelingen. Geregelde kring- en districtsvergaderingen droegen eveneens tot een grotere geestelijke gezindheid bij.
In 1967, ongeveer 15 jaar nadat de eerste waarheidsstralen in dit land van tegenstellingen waren doorgedrongen, werd het aantal van 100 verkondigers overschreden, met een hoogtepunt van 120 personen die aan de velddienst deelnamen. Geregeld kwamen er enthousiaste berichten binnen uit Saint-Louis, Thiès en Ziguinchor. De twee gemeenten in Dakar werden geleidelijk aan groter, ondanks het feit dat elk jaar vele broeders Sénégal verlieten omdat de regering de werkgelegenheid „Senegaliseerde”. Twintig volle-tijdverkondigers stonden aan de spits van de activiteit en kamden voortdurend het zo afwisselende gebied uit. Wat opwindend was het te zien dat er in dat jaar 268 personen voor de Gedachtenisviering bijeenkwamen! Sénégal is een paradijs voor vissers, maar in overeenstemming met Jezus’ woorden, werden er ook steeds meer mensen „levend gevangen” en opgeleid om op hun beurt hun geestelijke netten voor een vangst neer te laten. — Luk. 5:9-11.
De publikaties van het Genootschap hebben hier beslist goede diensten bewezen om de mensen met hun Schepper, Jehovah God, bekend te maken. Vooral het tijdschrift Ontwaakt! is goed bekend. De waarde ervan wordt door mensen van alle rangen en standen erkend, en vrijwel iedereen die men in de predikingsdienst ontmoet, heeft het tijdschrift Ontwaakt! wel eens gelezen of gezien. Velen luisteren met respect wanneer zij vernemen dat de uitgevers van dit tijdschrift Jehovah’s Getuigen zijn. Vaak worden wij op straat aangehouden en vraagt men ons om de nieuwste uitgave, en veel bijbelstudies zijn dank zij Ontwaakt! opgericht.
Aan het eind van de jaren ’60 werden de gelederen van de volle-tijddienaren in Sénégal gestadig groter. In het jaar 1968 kwamen er meer zendelingen in dit land van tegenstellingen en werd er een nieuw hoogtepunt van 139 verkondigers bereikt, terwijl er 339 personen bijeenkwamen om Jezus’ dood te herdenken. Voor het eerst werd er meer dan 50.000 uur in het getuigeniswerk doorgebracht,
terwijl er maandelijks 266 bijbelstudies werden geleid. Alles was nu gereed voor toekomstige groei.„VREDE OP AARDE”-CONGRESSEN
En wat een zegeningen had 1969 in petto! Met de hulp van de edelmoedige bijdragen van de broeders en zusters uit de gehele wereld, ontvingen velen van de zendelingen het voorrecht één van de internationale „Vrede op aarde”-congressen in Europa of Amerika bij te wonen. Wat een vreugde! Behalve de zendelingen bezochten meer dan 50 plaatselijke Getuigen congressen in Parijs, Neurenberg en New York. De drie speciale pioniers die destijds in Gambia dienden, gingen naar een congres in Londen. Alle congresgangers keerden geestelijk verkwikt en gesterkt voor het vóór hen liggende werk terug.
Natuurlijk konden velen Sénégal niet verlaten om een van de grotere congressen in 1969 te bezoeken. Daarom was de „Vrede op aarde„-districtsvergadering die van 25 tot 28 december in Dakar werd gehouden, van bijzonder belang voor hen. Dertien pas opgedragen personen stonden op om de twee vragen die tijdens de dooplezing werden gesteld, met Oui! te beantwoorden.
Het jaar 1969 bleek dus vele zegeningen voor het werk van het maken van discipelen in dit land van tegenstellingen met zich te brengen: een nieuw hoogtepunt van 158 verkondigers, een toename van 15 percent in het aantal Koninkrijksverkondigers en 80 pioniers die actief in de velddienst waren, van wie er 19 speciaal opgeleide Gileadafgestudeerden waren. Bovendien werd de Gedachtenisviering door 383 personen bezocht.
WIJ GAAN DE JAREN ’70 BINNEN
Maar wat zouden de jaren ’70 brengen? In bepaalde Afrikaanse landen werden onheuse acties tegen Jehovah’s Getuigen ondernomen. Hoe zou dit van invloed zijn op Gods volk in andere Afrikaanse landen?
Er begon, vaak op aanstichting van de geestelijkheid, ongunstige publiciteit in bepaalde religieuze kranten te verschijnen. De broeders werden aangemoedigd in geestelijk opzicht vorderingen te maken en de waarheid diep in het hart van nieuwelingen te prenten zodat zij de beproeving van vervolging zouden kunnen doorstaan. Het gevolg? Meer toename, want gedurende het dienstjaar 1970 werden er 22 personen gedoopt.
EEN BUITENGEWONE BIJEENKOMST
Het jaar 1970 werd besloten met iets speciaals tot lof van Jehovah: Van 1 tot 4 december vond er een buitengewoon congres plaats. Voor de Senegalese christenen bleek deze „Mensen van goede wil”-districtsvergadering
de belangrijkste gebeurtenis tot aan die tijd te zijn. Hoe dankbaar waren wij dat Jehovah en zijn zichtbare organisatie er op zo’n liefdevolle wijze regelingen voor hadden getroffen dat 140 broeders en zusters uit de Verenigde Staten en Canada op bezoek kwamen! Door hun aanwezigheid werd de kleine oase van de gemeente Dakar in een grotere tuin veranderd en kreeg het congres een werkelijk internationaal tintje.Er werden speciale krachtsinspanningen gedaan om de bezoekers met het werkelijke Afrika kennis te laten maken. Zij werden in typisch Afrikaanse „hutten” ondergebracht. Ook werd er een speciaal programma voorbereid — hoofdzakelijk door de plaatselijke zendelingen om de bezoekers in de congreszaal een indruk van het leven in Afrika te geven. Een markttafereel in Sénégal, het getuigeniswerk hier, vele gebruiken, volksliederen en dansen — dit alles was een onderdeel van het speciale programma.
Dit was een onvergetelijk congres; het was in vele opzichten buitengewoon. Vijfentwintig kandidaten boden zich voor de doop aan, meer dan er tot aan die tijd ooit gedurende een heel jaar in Sénégal waren gedoopt!
EEN BLIK OP ONZE VOORUITGANG
Het is interessant dat hoewel het 17 jaar van werken had gevergd om de eerste 100 Koninkrijksgetuigen in Sénégal te bereiken, vervolgens reeds na vier jaar de mijlpaal van 200 verkondigers werd overschreden, want in april 1971 namen 207 verkondigers aan de bekendmaking van het „goede nieuws” deel. En een aanwijzing voor de mogelijkheden van toekomstige groei in Sénégal was het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering dat jaar: 459 personen!
In Gambia gingen de broeders standvastig voorwaarts, ondanks hun tamelijk moeilijke toewijzing. Zij verheugden zich zeer toen er in het jaar 1971, 24 personen op de Gedachtenisviering bijeenkwamen. Dat was voor de zeven plaatselijke verkondigers werkelijk een bron van aanmoediging. De kleine geïsoleerde groep die zich destijds in Mali bevond, ontving hulp van een speciale en een gewone pionier. Gedurende 1971 had Mauritanië drie geïsoleerde verkondigers die velddienstactiviteit rapporteerden. Dat jaar werd in Mauritanië voor de eerste maal de Gedachtenisviering gehouden, waarbij 22 personen aanwezig waren.
Hoe aanmoedigend was het te zien dat er in 1972 in Sénégal 45 personen werden gedoopt, het tot dan toe hoogste aantal in één jaar! Een bezoekersaantal van 577 personen op de Gedachtenisviering en een hoogtepunt van 241 verkondigers schonk ons veel vreugde. Terwijl het 21 jaar had geduurd voordat wij 200 verkondigers hadden, overschreden wij vervolgens reeds na drie jaar (1971 tot 1974) de mijlpaal van 300 verkondigers. Het stemde ons bijzonder gelukkig in 1974 met 302 personen in de velddienst te staan, terwijl 705 personen de
Gedachtenisviering bijwoonden, ruim 100 meer dan het jaar daarvoor. Een gebeurtenis die beslist tot deze toename heeft bijgedragen, was het internationale „Goddelijke zegepraal”-congres, de verkwikkendste gebeurtenis van het jaar 1973. Ongeveer 100 bezoekers uit verre landen sterkten ons door hun aanwezigheid. Er was een hoogtepunt van 510 aanwezigen, het hoogste aantal tot dan toe, en 23 personen werden gedoopt. De aanwezigen namen het vaste besluit trouw te blijven en aldus in Jehovah’s zegepraal te delen.De toename bleef op aanmoedigende wijze voortgang vinden, want in 1975 waren er 327 Koninkrijksverkondigers werkzaam en 826 personen bezochten de Gedachtenisviering. Maar de meesten van deze nieuwelingen wonen in de grote steden, vooral in Dakar. Hoe stond het echter met de kleine dorpjes, waarvan vele nog nooit getuigenis hadden ontvangen?
„VAN DORP TOT DORP”
In het dienstjaar 1976 werden er vereende krachtsinspanningen in het werk gesteld om grote delen van het niet-toegewezen gebied te bewerken. Er deden zich problemen voor omdat er geen goede wegen waren, maar met Jehovah’s hulp werd er veel goeds tot stand gebracht, zoals de volgende commentaren onthullen:
„Wij bereidden ons goed voor. Wij namen een voedselvoorraad en kookgerei, een tent en veel lectuur mee. De voornaamste problemen, afgezien van de slechte wegen, waren het analfabetisme en onze onbekendheid met de plaatselijke dialecten. Met de hulp van vrijwillige tolken en bandopnamen in de voornaamste dialecten speelden we ’t echter klaar. In een dorp aanvaardde het dorpshoofd bereidwillig een serie boeken en toen hij zag hoe waardevol ze waren, leidde hij ons naar het dorpsplein, waar wij wachtten terwijl hij van hut tot hut ging en iedereen uitnodigde daarheen te komen. In nog geen half uur werden er 50 boeken verspreid.
Vanwege de conditie van de wegen tussen de dorpen gebruikten wij soms de ’strandweg’, waarbij wij rotsen moesten ontwijken en ervoor moesten zorgen niet in het zand vast te komen zitten. Eens werden wij plotseling tot stilstand gebracht toen een in het zand verborgen spits stuk hout twee banden doorboorde! Wij huurden vlug een kar om de wielen naar een naburig dorp te brengen en ze daar te laten repareren voordat de opkomende vloed de auto met inhoud en al zou wegspoelen. Wij haalden het! In vier dagen, waarin wij 20 dorpen bezochten, verspreidden wij 347 bijbels en boeken, 320 brochures en 663 tijdschriften, en er werden meer dan 20 abonnementen afgesloten.”
Wij bidden of Jehovah’s zegen mag blijven rusten op degenen die in dergelijke gebieden vreugdevol het „goede nieuws” bekendmaken. Evenals Jezus verbreiden de Senegalese christenen de Koninkrijksboodschap Luk. 8:1.
niet slechts in de steden, maar ook „van dorp tot dorp”. —EEN GELOOF DAT SCHRAAGT
Het aantal verkondigers bleef groeien. In 1976 waren er in Sénégal 835 aanwezigen op de Gedachtenisviering, hetgeen aantoonde dat er nog voortreffelijke mogelijkheden voor toename bestaan. In 1977 hadden wij een hoogtepunt van 334 verkondigers. Soms verloopt de toename slechts langzaam. Maar wat valt er te zeggen over degenen die reeds in de waarheid zijn? Zijn zij vast in het geloof verankerd? Sommigen vallen weliswaar af, maar de meesten zijn sterk in het geloof geworden, zodat er niet alleen toename is in kwantiteit, maar ook in kwaliteit.
Een voorbeeld hiervan is het gezin Fourcault. Wij hebben reeds vermeld hoe zij de waarheid leerden kennen. Hoe sterk zou hun geloof echter zijn onder verschrikkelijke tegenslagen? Eerst werden bij een auto-ongeluk alle leden van het gezin, met uitzondering van de twee oudste jongens, ernstig gewond. De meesten van hen moesten een tijdlang in het ziekenhuis blijven. Niettemin behielden zij als gezin hun geloof doordat zij geregeld samen de bijbel bestudeerden. Deze moeilijke tijd liet hun zien hoe buitengewoon belangrijk het is een geestelijke gezindheid te ontwikkelen. Met dit doel werd de pioniersgeest aangekweekt. Henri, de oudste jongen, nam eerst de gewone pioniersdienst op en ging daarna in de speciale pioniersdienst. Zijn broer Jean-Marc deed enige tijd later hetzelfde. Hun moeder werd gewone pionierster. Weldra echter moest dit ijverige en verenigde gezin een nog grotere crisis onder de ogen zien. Zuster Fourcault moest voor een zware operatie in het ziekenhuis worden opgenomen. Zij maakte een verstandig gebruik van haar tijd door op de zaal waar ze lag, getuigenis te geven en een bijbelstudie op te richten. Toen deed er zich opnieuw een tragedie voor! Vlak voordat zuster Fourcault het ziekenhuis zou verlaten, stierf zij plotseling ten gevolge van een bloedprop.
Zuster Fourcault zou heel gelukkig zijn geweest als zij de rijpe reactie van het gezin had kunnen zien, met inbegrip van de jongere kinderen. Het was wonderbaarlijk te zien hoe sterk hun geloof in de opstanding was (Joh. 5:28, 29; 11:21-25). Sylvie, de enige dochter, die toen 11 jaar oud was, hield slechts enkele uren na de begrafenis moedig haar eerste toespraakje op de Theocratische School. Toen haar moeder nog in het ziekenhuis lag, had men haar beloofd dat dit programmaonderdeel voor haar op de band opgenomen zou worden, en dit werd ondanks haar dood gedaan. Toen de kleine Sylvie het bandje kreeg, hield ze het aan haar hart en zei ernstig: „Ik zal het heel zorgvuldig bewaren, zodat mijn moeder na de opstanding mijn eerste toespraakje kan horen.”
De drie oudste jongens van de familie Fourcault zijn nu in de
volle-tijddienst. Twee van hen hebben de Gileadschool bezocht, Henri de vijfenvijftigste klas en Jean-Marc de negenenvijftigste klas. Zij zijn teruggekeerd om in Sénégal te dienen.ACTIEF GELOOF ONDER DE BEWONERS VAN GAMBIA
Ook in Gambia zijn voorbeelden van getrouwheid. Ralph Phillott, een loyale ouderling uit de gemeente Banjul, stierf na een langdurige ziekte. Aan de honderden mensen die de begrafenislezing bijwoonden, werd een voortreffelijk getuigenis gegeven.
Een bijzonder belangrijke gebeurtenis voor onze broeders in Gambia was de voortreffelijke kringvergadering die in mei 1976 werd gehouden. Voor het eerst werden er op een kringvergadering in Banjul drie personen gedoopt, van wie twee uit Gambia zelf afkomstig waren. Een van hen was reeds in 1959 met de waarheid in contact gekomen. Jarenlang had hij de gemeente bezocht en tegelijkertijd geprobeerd zijn kerk te hervormen. Uiteindelijk zag hij er de noodzaak van in Babylon de Grote te verlaten, en daarna liet hij zich dopen. Een vrouw die bij die gelegenheid eveneens gedoopt werd, is een bekende, gepensioneerde onderwijzeres, en hun doop in de rivier de Gambia was een voortreffelijk getuigenis voor de gemeenschap.
Hoe vreugdevol was het gedurende 1977 in Gambia een toename van 67 percent in verkondigers te zien, met een hoogtepunt van 11 Koninkrijksverkondigers! De veldtocht die wij nog niet zo lang geleden hebben gevoerd en waarbij aan personen met een medisch beroep een brief te zamen met de brochure Jehovah’s Getuigen en de bloedkwestie werd gezonden, heeft ertoe bijgedragen ons werk en ons schriftuurlijke standpunt in dat land beter bekend te maken.
De kleine groep verkondigers in de stad Banjul is dankbaar dat zij telkens wanneer er voor West-Afrika een zonebezoek wordt gepland, niet worden vergeten. In februari 1978 hebben zij C. W. Barber van het Besturende Lichaam, diens vrouw en zijn reisgezel David Mercante waarschijnlijk met evenveel vreugde ontvangen als de eerste christenen de apostel Paulus ontvingen toen hij op bezoek kwam. In totaal 38 personen woonden de speciale bijeenkomst bij die tijdens dit zonebezoek aan Gambia werd gehouden.
CHRISTENEN IN MALI VERHEUGEN ZICH IN RIJKE ZEGENINGEN
Een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van ons werk in Mali werd in januari 1973 bereikt, toen drie speciale pioniers van Dakar naar Bamako verhuisden. Hun ernstige krachtsinspanningen onder moeilijke omstandigheden hebben tot fijne resultaten geleid. Maandelijks besteden zij zo’n 200 uur aan de velddienst, verspreiden gemiddeld 300 tijdschriften en leiden elk wel 23 bijbelstudies! Eén pionier sloot in een maand 100 abonnementen af. Een voortreffelijke
toename was het gevolg. In 1973 waren er slechts 7 Getuigen in Mali met inbegrip van de pioniers. Maar in 1975 maakten 23 verkondigers het „goede nieuws” bekend en in 1977 waren er 32 Koninkrijksverkondigers in het veld.De „Vreugdevolle werkers”-districtsvergadering die in december 1977 werd gehouden, bleek voor de broeders uit Mali die naar Dakar (Sénégal) konden reizen, een grote aanmoediging te zijn. Zij waren diep onder de indruk van de christelijke gastvrijheid en vriendschap die zij ondervonden, en verscheidenen maakten plannen om in 1978 het internationale „Zegevierend geloof”-congres in Parijs bij te wonen. Natuurlijk werden er plannen gemaakt om in december 1978 hetzelfde rijke geestelijke feestmaal aan te rechten op het congres dat in 1978 in Dakar gehouden zou worden.
WIJ BLIJVEN TOT DE „DORSTIGEN” ROEPEN
In Sénégals acht gemeenten werken 56 pioniers en zendelingen schouder aan schouder met zo’n 300 medegelovigen. Het is waar dat de meer dan 380 Koninkrijksverkondigers in Sénégal, Mali, Gambia en Mauritanië naar ’t schijnt een onbetekenend handjevol zijn vergeleken met de totale bevolking van zo’n 11 miljoen mensen. Niettemin blijven zij in vertrouwen op Jehovah de geestelijke droogte bestrijden.
Hoewel sommigen in de laatste jaren hun geestelijke kijk hebben verloren, „blijft het vaste fundament van God staan” en ’kent Jehovah degenen die hem toebehoren’ (2 Tim. 2:19). Met steeds hernieuwde ijver blijven de gelukkige bekendmakers van het „goede nieuws” derhalve oprechte mensen uitnodigen ’te komen en het water des levens om niet te nemen’ (Openb. 22:17). Wij gaan er hier in Sénégal, dit land van tegenstellingen dat ernstig van de aanhoudende droogte te lijden heeft, mee voort Jehovah te dienen en ons voor te bereiden op de dag dat — zoals in het huidige geestelijke paradijs — ’de wildernis en de waterloze streek zich uitbundig zullen verheugen, en de woestijnvlakte blij zal zijn en zal bloeien als de saffraan’. — Jes. 35:1.
Intussen zullen Jehovah’s getrouwe dienstknechten in Sénégal, Mali, Mauritanië en Gambia er als kleine oasen in een verdord land mee voortgaan de hartverwarmende uitnodiging te laten weerklinken om tot Jehovah God, de Bron van alle wateren, te komen. Met onze medegelovigen op de gehele aarde blijven wij eenstemmig uitroepen: „Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. . . . Luistert en uw ziel zal in leven blijven.” — Jes. 55:1-3.
[Kaart op blz. 236]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
SÉNÉGAL
Dagana
Saint-Louis
Louga
Kayar
Thiès
Mbacké
Dakar
Rufisque
Diourbel
Mbour
Fatick
Kaolack
Tambacounda
Bignona
Kolda
Ziguinchor
Atlantische Oceaan
MAURITANIË
MALI
GUINEA
GAMBIA
Banjul (Bathurst)
GUINEE-BISSAU
[Illustratie op blz. 253]
Doeltreffend getuigenis geven van hut tot hut. De bewoners van Sénégal hebben het zelden te druk om oplettend naar het goede nieuws van Gods koninkrijk te luisteren