Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk beslaat een gebied van ruim 550.000 km2 en is op de Sovjet-Unie na het grootste land van Europa. De Fransen hebben de gewoonte om hun land de „hexagoon” (zeshoek) te noemen. De reden hiervoor kunt u zien door de begeleidende kaart van Frankrijk te beschouwen. Het land is gezegend met prachtige stranden langs de kusten van Het Kanaal, de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, alsook met de majestueuze met sneeuw bedekte bergen van de Alpen en de Pyreneeën.
Frankrijk is een republiek die in 96 bestuursdepartementen is verdeeld en waartoe ook het in de Middellandse Zee gelegen eiland Corsica behoort. De Franse bevolking telt ruim 53 miljoen zielen en is een mengeling van diverse typen die hun verre voorouders verraden: oorspronkelijke bewoners van het Middellandse-Zeegebied, Kelten, Germanen en Romanen. Frans is de taal die tegenwoordig door alle Fransen wordt gesproken, hoewel de oudere bevolking in het voormalige Elzas-Lotharingen nog steeds Duits of een plaatselijk Duits dialect spreekt. Pools wordt gesproken door velen van de mijnwerkers die na de Eerste Wereldoorlog vanuit Polen naar Frankrijk kwamen. Er is ook een groot aantal Italianen en Algerijnen. De laatste tijd zijn er vele duizenden Spaanse en Portugese arbeiders naar Frankrijk gekomen, hetgeen betekent dat men overal in het land dikwijls hun talen kan horen.
Frankrijk is over het algemeen een katholiek land daar de protestantse gemeenschap in Frankrijk door de vervolging in de 16de en 17de eeuw sterk is verminderd. In de Encyclopœdia Britannica wordt over de religieuze situatie in Frankrijk echter het volgende opgemerkt:
„Een verschijnsel dat voor alle westerse landen gewoon is maar in Frankrijk wel zeer duidelijk aan het licht treedt, is het feit dat het merendeel van de bevolking religieuze groeperingen de rug toekeert. Dit hangt met de toenemende industrialisatie en urbanisatie samen. Hoewel plattelandsgemeenschappen over het algemeen meer verknocht blijven aan het traditionele geloof, vindt er onder stadsmensen, vooral in de voorsteden, een ontkerstening plaats.”
RUSSELL LEGT DE GRONDSLAG
De activiteit van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk gaat terug tot het einde van de 19de eeuw. In 1891 bracht de president van het Wachttorengenootschap Charles T. Russell een bezoek aan Parijs. In de uitgave van Zions Watch Tower van november 1891 gaf hij als volgt zijn indrukken omtrent het Franse veld weer: „De Fransen keren zich snel tot openlijk ongeloof hoewel velen nog steeds verblind zijn door klinkklaar rooms bijgeloof.”
Deze ongunstige indruk weerhield broeder Russell er echter niet van de Schriftstudiën in het Frans te laten vertalen. Hij trof ook regelingen dat er verscheidene traktaten en pamfletten in het Frans werden vertaald en legde aldus de grondslag voor de toekomstige prediking van het goede nieuws in Frankrijk.
EEN ONOPVALLENDE ZWITSERSE HOUTHAKKER
Ergens in de jaren 1890 reisde een onopvallende Zwitserse houthakker genaamd Adolphe Weber naar de Verenigde Staten. Daar werkte hij in Pittsburgh als tuinman voor broeder Russell en kreeg hij door hem een grondige kennis van de Schrift. Na enige tijd bood Weber aan naar Europa terug te keren om in Frans-sprekende landen te gaan evangeliseren. Broeder Russell ging ten slotte op dit voorstel in en kwam overeen het predikingswerk in Frans-sprekend Europa te financieren.
Adolphe Weber was een eenvoudige man van het platteland. Hij was echter tevens een toegewijde, rijpe
christen die Engels, Frans en Duits sprak. Na zijn terugkeer in Zwitserland liet hij in Franstalige religieuze kranten en tijdschriften advertenties opnemen voor door broeder Russell geschreven lectuur, onder andere voor Deel I van de Schriftstudiën en enkele brochures.EERSTE TEKENEN VAN BELANGSTELLING
Op 12 augustus 1900 reageerde een Fransman genaamd Elie Thérond, die in Beauvène, een klein plaatsje in Midden-Frankrijk, woonde, op de advertentie en bestelde bijbelse lectuur. Elie herkende de klank der waarheid en begon weldra zelf de boodschap te verbreiden. Later, in 1905, werd zijn huis het eerste lectuurdepot in Frankrijk waar men Wachttoren-publikaties kon bestellen.
In 1901 las ook Jean-Baptiste Thilmant, een kruidenier die in een Belgisch mijndorp in de buurt van Charleroi woonde, een van broeder Webers advertenties en bestelde bijbelse lectuur. In 1902 organiseerde hij in zijn huis een groepje Bijbelonderzoekers. Deze groep bracht de waarheid later naar Noord-Frankrijk, zoals wij straks zullen zien.
In 1903 bracht broeder Russell weer een bezoek aan Europa en trof hij met broeder Weber regelingen om een Franse editie van Zion’s Watch Tower uit te geven. Aanvankelijk was het een uit acht bladzijden bestaande driemaandelijkse editie. De eerste uitgave verscheen in oktober 1903. In januari 1904 werd het een maandelijks tijdschrift.
FRANSE GROND „BEWERKEN”
Als gevolg van broeder Webers advertentieveldtocht in de pers, begonnen steeds meer mensen de bijbelse lectuur van het Genootschap te bestellen. In de zomer werkte broeder Weber als houthakker en tuinman in
Zwitserland en verspreidde hij traktaten en predikte hij onder de Frans-sprekende Zwitserse bevolking. Vervolgens maakte hij lange reizen naar Frankrijk en België, waar hij mensen bezocht die lectuur hadden besteld of zich op De Wachttoren hadden geabonneerd. Tijdens deze reizen verrichtte hij tuinierswerk en allerlei karweitjes om in zijn onderhoud te voorzien. Als gevolg van broeder Webers toegewijde dienst begon de waarheid tot verschillende delen van Frankrijk door te dringen.In 1904 bezocht broeder Weber de familie Thilmant, die in de buurt van Charleroi (België) woonde. Hij toonde hun hoe zij bij protestantse kerken traktaten konden verspreiden en moedigde hen ertoe aan hun activiteiten tot Noord-Frankrijk uit te breiden. In augustus 1904 reisden Thilmant en zijn jonge dochter Joséphine dan ook per trein naar de stad Denain in de mijnstreek van Noord-Frankrijk, waar zij bij de baptistenkerk traktaten en tijdschriften De Wachttoren verspreidden. Verscheidene leden van deze kerk lazen de lectuur met belangstelling en abonneerden zich op De Wachttoren. Deze families begonnen al gauw pijnlijke vragen aan hun baptistenvoorganger te stellen, die hun uiteindelijk zei dat zij maar niet meer naar zijn kerk moesten komen. Zij besloten om in de woning van Jules Lequime, in Haveluy (dicht bij Denain) voor bijbelstudie bijeen te komen. Terloops zij opgemerkt dat de kinderen en kleinkinderen van deze families in Denain — de familie Lequime, Vaucamp en Polard — nog steeds actieve Getuigen zijn terwijl twee van de kleinzonen momenteel als kringopziener in Frankrijk werkzaam zijn.
In 1906 bezocht broeder Weber deze groep in Denain om hen te helpen beter georganiseerd te raken. De gemeente Denain begon al spoedig traktaten bij de protestantse kerk in de naburige stad Sin-le-Noble te verspreiden. Verscheidene families in die stad kregen na
verloop van tijd belangstelling voor de waarheid onder andere de familie Palmaert. Broeder Weber organiseerde hen tot een groep, die bijeenkwam in de woning van Victor Jupin, die na Jehovah zo’n zestig jaar getrouw te hebben gediend, op 15 november 1969 stierf.De baptistenvoorganger in Denain koesterde nog steeds de stille hoop dat degenen die Bijbelonderzoekers waren geworden, ten slotte tot de baptistenkudde zouden terugkeren. Hij dacht bij zichzelf: ’Wacht maar tot er iemand van hen sterft of wil trouwen! Dan komen ze wel met hangende pootjes terug om te vragen of ik de dienst wil leiden.’ Zijn hoop vervloog echter in rook, en wel eerst in 1906, toen een broeder stierf, en opnieuw in 1907 toen twee dochters van de familie Lequime trouwden. Broeders uit de plaatselijke gemeente van Bijbelonderzoekers namen in beide gevallen de dienst waar.
Het werk breidde zich nu ook verder naar het zuiden uit. In het jaar 1907 was er in de buurt van Rennes een onderwijzer die in het katholieke Bretagne Deel I van de Schriftstudiën en tijdschriften De Wachttoren verspreidde. Tegen die tijd waren er in Frankrijk drie lectuurdepots en konden er naar elk van deze drie adressen abonnementen op de Franse Wachttoren worden opgestuurd. Tegen het einde van 1907 verscheen er in de Franse Wachttoren een „Oproep voor vrijwilligers”.
In 1908 en 1909 predikten de gemeenten Denain en Sin-le-Noble in het omliggende gebied en begon men in andere steden van Noord-Frankrijk zoals in Lens en Auchel in het departement Pas-de-Calais studiegroepen te vormen.
VROEGE PELGRIMSBEZOEKEN
Van december 1908 tot februari 1909 bracht broeder Weber pelgrimsbezoeken aan groepen en geïsoleerde broeders in twintig departementen of bestuursdistricten
in heel Frankrijk, met inbegrip van grote steden zoals Besançon, Grenoble, Valence, Bordeaux, Nantes, Rennes, Angers, Parijs en Nancy. In die tijd begon de waarheid ook tot het Duits-sprekende gebied Elzas-Lotharingen door te dringen. Een zekere broeder Schutz werkte actief in de stad Sainte-Marie-aux-Mines en andere Bijbelonderzoekers in het stadje Petersbach verspreidden de publikatie Voedsel voor denkende christenen in de Duitse taal.In december 1909 en januari 1910 bezochten drie pelgrimbroeders A. Meyer, S. Seguier en Adolphe Weber 34 steden in Frankrijk. In veel van deze steden hielden zij bijeenkomsten, onder andere ook in Roubaix, een grote textielstad in het noord en van Frankrijk, waar een gemeente werd georganiseerd. De langste onderbreking van de reis was in Parijs, waar zij van 18 tot 20 december 1909 verbleven, waaruit blijkt dat er omstreeks die tijd enige belangstelling in de Franse hoofdstad begon te komen. In datzelfde jaar werd de naam van de Franse Wachttoren veranderd van Le Phare de la Tour de Sion (letterlijk: De Vuurtoren van Zions Toren) in La Tour de Garde (De Wachttoren), wat nog steeds de naam van het Franse tijdschrift is.
In 1910 verscheen de eerste uitgave in het Frans van de „Volkskansel”-traktaten. In de Franse Wachttoren van april 1910 stond weer een „Oproep voor vrijwilligers” met de woorden: „Wij beschikken thans over een grote voorraad Volkskansel-traktaten. Er zijn zojuist 100.000 exemplaren van het eerste traktaat van de pers gekomen. Dit is een speciale uitgave die aan iedereen gegeven kan worden.”
Aan het einde van het jaar 1910 maakte broeder Weber nog een pelgrimsreis door heel Frankrijk. Hij begon zijn reis op 22 december 1910 en bezocht tot het einde van zijn reis op 28 januari 1911, dertig groepen van Bijbelonderzoekers
in Frankrijk. Vlak voor zijn reis werd er op 4 en 5 december 1910 in Lens, in het noorden van Frankrijk, een algemene vergadering van Bijbelonderzoekers gehouden.RUSSELL BRENGT NOG TWEE BEZOEKEN AAN FRANKRIJK
De grote gebeurtenis in 1911 was een bezoek door de president van het Genootschap Charles T. Russell. Op 14 april sprak hij op een in Denain gehouden congres tot een groep van ruim honderd personen. De volgende dag sprak hij in Lens zeventig personen toe. Er waren ook Bijbelonderzoekers uit België op deze congressen aanwezig. Broeder Russell werd bij deze gelegenheden geassisteerd door broeder Weber en Alexandre Freytag, nog een Zwitserse broeder die een belangrijke rol in de leiding van het werk in de Frans-sprekende landen begon te spelen.
Van december 1911 tot maart 1912 maakte broeder Russell een reis om de wereld. In de Souvenir Notes, een verslag over deze reis stond: „Van Rome reisden wij verder naar Parijs en kwamen daar met de kleine klas van de Internationale Bijbelonderzoekers in die grote stad bijeen.” Tijdens deze reis trof broeder Russell er onder andere regelingen voor dat in juni 1912 in Genève (Zwitserland) het destijds zogenoemde „Franse Bureau” werd geopend. Het droeg de verantwoordelijkheid voor de leiding van het werk in Frankrijk, België en Frans-sprekend Zwitserland. Broeder Russell gaf Emile Lanz, een Zwitserse tandarts die in Mulhouse (Elzas) woonde, het opzicht over dit bijkantoor. Lanz riep de hulp in van Alexandre Freytag, die zich verdienstelijk maakte door de Franse Wachttoren te vertalen.
Adolphe Weber, die het werk in Frans-sprekend Europa vanaf het begin rond de eeuwwisseling getrouw
had geleid, droeg het nu derhalve over aan de meer ontwikkelde broeders Lanz en Alexandre Freytag. Broeder Weber behield echter een goede geest en bleef zijn jaarlijkse pelgrimsbezoeken aan de gemeenten en geïsoleerde broeders in de Frans-sprekende gebieden brengen. In december 1912 ondernam hij een lange reis door heel Frankrijk die hem naar 42 steden en dorpen bracht.EEN BRIEF VAN DE PRESIDENT
In de Franse Wachttoren van maart 1913 verscheen een brief die door broeder Russell aan de Frans-sprekende broeders was gericht. Daarin zei hij onder andere:
„Ik was blij onlangs te vernemen dat de belangstelling van de broeders in Frankrijk, Zwitserland, België en Italië toeneemt. Dit verheugt mij zeer. . . . Ik moet iets zeggen over het nut van de gratis verspreiding van traktaten, die door de vrijwillige werkers wijselijk alleen worden uitgereikt aan degenen die ze werkelijk zullen lezen. Dit werk moet ongetwijfeld vooral in protestantse gebieden worden verricht, overeenkomstig de richtlijnen die jullie van het bureau in Genève zullen ontvangen. . . . Ik hoop dat er dit jaar in Frankrijk een flinke krachtsinspanning in het werk gesteld zal worden, met dienovereenkomstig grote zegeningen voor alle vrijwilligers die aan het oogstwerk deelnemen. Het colporteurswerk in Frankrijk schijnt niet zo goed te gaan als elders. Wij betreuren dit, maar wij moeten ons erbij neerleggen.”
Er werden in dit aan de Eerste Wereldoorlog voorafgaande jaar verscheidene congressen in Frankrijk gehouden. In maart werd er een tweedaags congres in Lens in het noorden gehouden, en in de zomer vond er in dezelfde streek, in Denain nog een tweedaags congres plaats, dat door 260 personen werd bezocht.
RUSSELL EN RUTHERFORD IN PARIJS
Op 31 augustus 1913 voerde broeder Russells reis hem weer door Parijs en hield hij een bijeenkomst in de Salle de l’Exposition d’Agriculture, Rue d’Athènes, vlak
bij het station St.-Lazare. Er waren ongeveer zeventig broeders aanwezig, onder wie enkelen die uit België, Zwitserland en Duitsland waren gekomen.Een paar weken later, op 19 september 1913 hield ook Joseph F. Rutherford een openbare lezing in Parijs. De volgende dag hield hij een openbare lezing in het noorden van Frankrijk in het Grote Theater van Denain voor 1000 toehoorders!
VERSLAG OVER HET WERK VÓÓR DE EERSTE WERELDOORLOG
In een verslag over het werk dat in 1913 in Frankrijk en Frans-sprekend Zwitserland was verricht schreef broeder Emile Lanz aan broeder Russell:
„Wij hebben besloten onze krachtsinspanningen speciaal op die delen van het land te concentreren waarin de protestantse nakomelingen van de Hugenoten en leden van andere protestantse sekten gevestigd zijn. Wij organiseren in die gebieden openbare bijeenkomsten en verzamelen de adressen van degenen die belangstelling tonen. . . . De ’Tour de Garde’ [Franse „Wachttoren”] heeft 800 abonnees. . . . De dienst van de pelgrimbroeders is tot Frans-sprekend Zwitserland, Noord-Frankrijk en België beperkt, waar gemeenten zijn.”
In de periode vanaf de eeuwwisseling tot 1913 werd de nadruk dus hoofdzakelijk op het werk onder de Franse protestanten gelegd, die slechts 1,5% van de bevolking vormen, en dan werden zij nog niet eens allemaal bereikt daar men zich hoofdzakelijk op het noorden van Frankrijk concentreerde.
Het jaar 1914 werd ook gekenmerkt door een uitbreiding van het werk in de Elzas. Op 20 februari organiseerden de broeders uit Mulhouse de eerste openbare lezing die in Straatsburg werd gehouden. Broeder Emile Lanz hield voor een groot aantal toehoorders de lezing „Waar zijn de doden?” Zo’n 350 aanwezigen lieten hun naam en adres achter. Deze belangstellende personen
werden nabezocht door een colporteurbroeder uit Duitsland en aldus werd er in Straatsburg een kleine groep van Bijbelonderzoekers gevormd. In juli werden er zeven nieuwe broeders gedoopt.MOEILIJKE TIJDEN IN FRANKRIJK
In de Franse Wachttoren van augustus 1914 werd een algemene vergadering aangekondigd die op 15 en 16 augustus in Denain gehouden zou worden. Maar op 3 augustus 1914 verklaarde Duitsland de oorlog aan Frankrijk en moest deze vergadering worden afgelast. Begin augustus viel Duitsland België en het noorden van Frankrijk binnen. Sommigen van de broeders evacueerden naar de omgeving van Parijs waar zij zich met de daar reeds bestaande kleine gemeente verbonden. Andere broeders bleven achter het front en zetten de prediking voort. Hoewel het gebied door de Duitsers was bezet, slaagden de broeders in en rond Denain er toch in iedere zondag vergaderingen te houden. Van hun broeders in Charleroi (België) ontvingen zij met de hand geschreven afschriften van De Wachttoren.
Broeder Theophile Lequime die Denain had verlaten en nu verder naar het zuiden, in de omgeving van Parijs woonde, vertaalde Wachttoren-artikelen en stencilde ze voor de broeders. Aan beide zijden van het Duitse front ontvingen de broeders dus geestelijk voedsel. Niettemin ontstond er onder enkele gezalfde christenen met inbegrip van Emile Lanz zelf, een groeiend gevoel van teleurstelling. Hij zag het jaar 1914 ten einde lopen zonder dat er, volgens hun begrip van 1 Thessalonicenzen 4:17 christenen werden, „weggerukt de Heer tegemoet in de lucht”. Er brak ontegenzeglijk een moeilijke periode voor het werk in de Frans-sprekende landen aan.
In zijn verslag aan broeder Russell over het dienstjaar 1915 rechtvaardigde Lanz op uitvoerige wijze de activiteiten
van het bureau in Genève. Hij repte echter met geen woord over de vroegere krachtsinspanningen, waardoor het werk zo was gegroeid dat het bureau in Genève noodzakelijk werd! Broeder Russell vertrouwde de wijze waarop Lanz de zaken behartigde, niet en zond in 1916 Conrad Binkele, een Amerikaan van Duitse origine, van Brooklyn naar Zwitserland om een onderzoek in te stellen. Lanz was hier gebelgd over, toonde zich opstandig en keerde zich ten slotte tegen het Genootschap. Broeder Binkele nam derhalve de leiding over het centrale Zwitserse bureau in Zürich over en Alexandre Freytag kreeg het opzicht over het „Franse Bureau” in Genève. Die crisis was voorbij.EEN GROTERE CRISIS
Broeder Freytag die de publikaties van het Genootschap in het Frans vertaalde, begon zich vrijheden te veroorloven door zijn eigen ideeën in De Wachttoren te verweven. Broeder Weber merkte deze veranderingen op en verwittigde Brooklyn. Broeder Russell die Freytag nog maar kort tevoren als beheerder van het bureau in Genève had aangesteld, schreef aan Weber: „Indien hij [Freytag] een boze knecht is zal dit vanzelf aan het licht treden.”
Op 31 oktober 1916 stierf broeder Russell en dit bracht verdere twijfels en beproevingen voor de broeders met zich, daar zij op bericht wachtten wie zijn opvolger zou zijn. Ten slotte werd in januari 1917 broeder Rutherford als president van het Genootschap gekozen.
Later moedigde Rutherford de Franse broeders door middel van een brief, gericht aan Freytag, ertoe aan ’het vastgestelde programma voor de Bereaanse vragen te volgen.’ Deze term werd gebruikt voor vragen die werden verschaft voor groepsstudie van De Wachttoren. Het schijnt dat de Frans-sprekende gemeenten deze Bereaanse
studies in 1917 hadden veronachtzaamd, hetgeen verklaart waarom broeder Rutherford deze brief schreef.Maar nog een reden waarom broeder Rutherford erop stond dat de Bereaanse vragen werden gebruikt, was de broeders te helpen vast te houden aan de waarheid zoals deze door het Genootschap werd gepubliceerd. Het is heel goed mogelijk dat broeder Rutherford ervan op de hoogte was gesteld dat Freytag bij het vertalen van De Wachttoren zijn eigen ideeën in het tijdschrift verweefde. Het is veelbetekenend dat toen Freytag een congres voor de Frans-sprekende broeders organiseerde, dat van 6 tot 8 oktober 1917 in Genève gehouden zou worden, broeder Rutherford een brief schreef die op het congres voorgelezen moest worden en waarin onder andere stond:
„Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om jullie in de liefde van Christus te groeten en jullie te verzekeren van mijn diepe belangstelling voor jullie geestelijke en aardse geluk. . . . De vurige beproevingen die worden toegelaten, zullen aan het licht brengen wie goedgekeurd zijn en wie niet. . . . Allen die trots en ambitie in hun hart hebben, verkeren in groot gevaar, want de gevallen engelen zullen munt slaan uit hun zwakheid en zullen hen in hun greep krijgen indien zij deze neigingen niet krachtig weerstaan. Elke diepgewortelde bitterheid in hun hart biedt de Boze een gelegenheid binnen te dringen. . . . Laten wij boodschappers en dienstknechten zijn van de waarheid, niet van dwaling. . . . Laten wij zinloze discussies vermijden en ons afkeren van alle laster en geroddel. . . . God houdt van getrouwheid en loyaliteit, hetgeen wil zeggen dat wij loyaal moeten zijn aan God, loyaal moeten zijn aan de Meester en loyaal moeten zijn aan zijn zaak en aan de methoden die Hij in het leven heeft geroepen voor de verbreiding van de boodschap van zijn Koninkrijk.”
Hoewel broeder Rutherford hartelijk en edelmoedig jegens zijn metgezellen was, kon hij ook bruusk en recht op de man af zijn. Hij was wantrouwend ten opzichte van degenen die schijnbaar bij hem in de gunst trachtten
te komen. Freytag daarentegen was een man die grote belangrijkheid aan karakterontwikkeling hechtte en die graag de aandacht op zichzelf vestigde en bewonderaars probeerde te krijgen, vooral onder de zusters. Freytag was derhalve een van degenen die aanstoot aan Rutherford nam.In de Franse Wachttoren van december 1918 verscheen een verslag over het Franse werk waarin Freytag het ’hoofdbureau’ openlijk bekritiseerde omdat het hem ervan in kennis had gesteld dat het bureau in Genève zich voortaan financieel zelf moest bedruipen. Men moet bedenken dat broeder Rutherford en zeven andere broeders van het Bethel-hoofdbureau destijds in Atlanta (Georgia, VS) ten onrechte in de gevangenis zaten. Freytag redeneerde klaarblijkelijk: ’Russell is dood. Zijn medewerkers bevinden zich in de gevangenis. Volgens Openbaring 3:15-21 zijn zij dus de hedendaagse Laodiceeërs die door God uit zijn mond zijn gespuwd. Ik ben de boodschapper van de Heer. God heeft mij verkozen om de nieuwe aarde te grondvesten en voortaan zijn volk te leiden.’
DE GEMEENTE PARIJS VERWITTIGT PITTSBURGH
Met het oog op deze situatie zond de gemeente Parijs op 19 januari 1919 een brief naar het bureau in Genève en een afschrift naar het hoofdbureau van het Genootschap, dat tijdelijk naar Pittsburgh (Pennsylvania) was verhuisd. In deze brief werd verteld over de „verkeerde” vertalingen van boeken, brochures en tijdschriften in de Franse taal. De lectuur bevatte volgens dit schrijven „zoveel verkeerde vertalingen dat de broeders in sommige gevallen aarzelen om de publikaties te verkopen of te verspreiden”. Ook stond in de brief dat men „de methoden [betreurde] volgens welke een van de voor het bureau in Genève verantwoordelijke beheerders te werk
ging.” Deze brief werd uit naam van het comité van ouderlingen van de gemeente Parijs door hun secretaris broeder H. Roussel, ondertekend.In diezelfde maand, januari 1919, vormde de gemeente Parijs wat zij het „Centralisatiecomité” noemden, ter vervanging van het bureau in Genève. Dit werd gedaan omdat zij de leiding die via het bureau in Genève kwam, niet langer als van de Heer afkomstig beschouwden.
FREYTAG TRACHT DE LEIDING IN LANDEN TE KRIJGEN
Te beginnen met de uitgave van april 1919 liet Freytag op de tweede pagina van elke Franse Wachttoren niet langer zijn naam drukken als „beheerder” van het bureau in Genève, maar als „redacteur” van De Wachttoren. Daar de officiële Franse editie van De Wachttoren steeds minder overeenkwam met de Engels editie, namen sommige broeders in Zwitserland het op zich een nauwkeuriger vertaling van de Engelse Wachttoren uit te geven. Een tijdlang waren er derhalve twee Franse edities van De Wachttoren onder de broeders in omloop!
In augustus 1919 bracht Freytag een deel van de lectuurvoorraad van het Genootschap en andere eigendommen naar zijn eigen adres over. Daar hij wist dat de gemeente Parijs in januari het bureau in Pittsburgh over de situatie had ingelicht, en dat broeder Rutherford op 25 maart 1919 uit de gevangenis was ontslagen, besefte hij ongetwijfeld dat het Genootschap binnenkort beslist stappen tegen hem zou ondernemen. Daarom begon hij de eigendommen die hij van plan was voor zichzelf te houden naar zich toe te halen.
Ten slotte schreef Freytag in de Franse Wachttoren van september 1919 een artikel waarin hij beweerde dat Gods waarheid nu alleen via hem in Genève te vinden was.
EEN BOZE SLAAF WORDT ONTSLAGEN
De daaropvolgende uitgave van The Watch Tower bevatte een brief van broeder Rutherford gericht aan alle Franse lezers. Daarin stond:
„Geliefde broeders in Christus,
. . . Enkele jaren geleden vestigde broeder Russell, als vertegenwoordiger van de Heer, in Genève (Zwitserland) een bijkantoor van de Watch Tower Bible and Tract Society en stelde hij broeder A. Freytag als de plaatselijke vertegenwoordiger ervan aan. Broeder Freytag was slechts een dienstknecht van het Genootschap en van de Heer. . . . Hij werd nooit gemachtigd om enig tijdschrift of traktaat uit te geven of publikaties te verspreiden buiten die welke door broeder Russell of onder diens leiding waren geschreven . . . Zijn geval schijnt des te ernstiger te zijn daar hij nu beweert dat de Heer hem als zijn speciale boodschapper heeft aangesteld om het werk van de Kerk te voltooien.
Wegens zijn ontrouwe gedrag heeft het bestuur van de Watch Tower Bible and Tract Society hem ontslagen en hem elke bemoeienis met het Franse bijkantoor ontzegd. In zijn plaats is broeder C. C. Binkele aangesteld. Broeder Binkele is gemachtigd om, afhankelijk van mijn goedkeuring, een Franse broeder uit te kiezen die onder zijn toezicht de leiding zal hebben over het Franse werk.”
FREYTAG VOOR HET GERECHT GEDAAGD
Hoewel Freytag wettelijk als de vertegenwoordiger van de Watch Tower Bible and Tract Society was ontslagen, was de zaak daarmee niet ten einde. De staf op het bureau koos partij voor hem en hij weigerde het perceel van het Genootschap aan de Rue de la Tour-Maîtresse no. 7, in Genève, te ontruimen. Hij deed ook geen afstand van het systeem met Wachttoren-abonnees, de lectuurvoorraad en de zeer kostbare uitrusting die voor de vertoning van het Photo-Drama der Schepping werd gebruikt. Bovendien bleef hij een tijdschrift getiteld „De Wachttoren” uitgeven.
Elke poging werd aangewend om Freytag ertoe te bewegen de eigendommen van het Genootschap terug te
geven, maar tevergeefs. Ten slotte werd de zaak voor het gerecht gebracht en moest Freytag de eigendommen die hij van het Genootschap had gestolen, teruggeven. Het bureau van het Genootschap in Genève werd officieel gesloten en de werkzaamheden ervan werden naar Bern (Zwitserland) overgebracht.Dit alles vormde vanzelfsprekend een grote beproeving voor de broeders in Frankrijk, België en Frans-sprekend Zwitserland. Enkelen, voor het merendeel in Zwitserland, volgden Freytag die een sekte stichtte en zichzelf als „de boodschapper van de Heer” aanduidde. Met de financiële ondersteuning van zijn volgelingen kocht Freytag later een groot landhuis buiten Genève vanwaar hij zijn sekte bestuurde. Deze sekte bestaat in Frankrijk nog steeds onder de naam „De Mensenvrienden”.
DE VREDE HERSTELD, GEVOLGD DOOR GOEDE VOORUITGANG
Het werk in het Frans-sprekende veld kreeg een nieuwe start. Nadat de Freytag-affaire was afgehandeld, hielden de Franse broeders op 28 september 1919 in Parijs een klein congres waarop een fijne geest van eenheid en vrede heerste. De broeders besloten het werk in harmonie met de door de president van het Genootschap aangestelde broeders voort te zetten. Het „Centralisatiecomité” werd ontbonden, daar het slechts een verdedigingsmaatregel tegen het optreden van het bureau in Genève was totdat de Watch Tower Bible and Tract Society het werk reorganiseerde.
Wederom verscheen er slechts één Franse Wachttoren, terwijl broeder Adolphe Weber weer in het vertaalcomité zat. Broeder Rutherford schreef een brief aan de Frans-sprekende broeders die in de Franse Wachttoren van november 1919 werd gepubliceerd. Na zijn leedwezen
betuigd te hebben over de Freytag-affaire en te verklaren dat nu broeder Ernest Zaugg in Bern de leiding over het werk in het Franse veld had, zei hij:„Wij hopen nu dat het de Heer zal goeddunken weer eenheid en harmonie onder de Frans-sprekende vrienden te doen heersen. . . . Als de omstandigheden gunstiger waren geweest, zou ik jullie graag hebben bezocht, maar wegens de grote benauwdheid waarin afzonderlijke personen en hele natiën zich momenteel bevinden, schijnt dit onmogelijk te zijn. Mocht echter de gelegenheid hiertoe zich bij de voorzienigheid van de Heer volgend jaar voordoen, dan hoop ik jullie te kunnen bezoeken.”
De leiding over het werk in Frankrijk was nu door broeder Rutherford als volgt georganiseerd: Conrad Binkele, wiens bureau zich in Zürich bevond, had de algemene leiding. Ernest Zaugg die een bureau in zijn huis in Bern had, behartigde het zogenoemde „Franse werk”, onder toezicht van broeder Binkele. Broeder Zaugg had twee plaatselijke „assistenten en raadgevers”, namelijk, Joseph Lefèvre, in Parijs en Emile Delannoy, in Le Havre. Lefèvre was Zauggs assistent bij het uitgeven van lectuur in het Frans, en Delannoy zou hem helpen bij het zorg dragen voor de behoeften van de Franse gemeenten. Bovendien werd broeder Henri Roussel belast met het toezicht over een lectuurdepot dat gevestigd was in zijn woning aan de Rue du Rhin no. 11, in Parijs.
Op 27 augustus 1919 werd de Franse Internationale Bijbelonderzoekersvereniging gevormd met haar hoofdbureau aan de Rue du Rhin no. 11 in Parijs. Natuurlijk stond het werk in Frankrijk nog steeds onder leiding van het Zwitserse bijkantoor, maar door deze plaatselijke vereniging kreeg de Franse organisatie een solide wettelijke basis.
Begin 1920 ondernam broeder Zaugg een lange reis om de broeders in Frankrijk (met inbegrip van Elzas-Lotharingen) en België te bezoeken. Na zijn terugkeer
in Bern schreef hij een brief aan de broeders waarin stond:„Wij waren diep geroerd de ijver van de broeders en zusters te zien, die zich gereedhouden om richtlijnen van het Genootschap te ontvangen, alsook de uitrusting die zij nodig hebben om met het werk ter uitbreiding van de oogst te beginnen. Overal kreeg ik het sterke gevoel dat de verschrikkelijke beproevingen van deze afgelopen jaren onder onze geliefde broeders in Frankrijk, België en de Elzas vrucht hebben gedragen, en wij zijn ervan overtuigd dat de Opperste Meester de zijnen aldus heeft toebereid zodat zij met behulp van zijn werktuigen het werk kunnen voltooien dat nog in de Frans-sprekende gebieden gedaan moet worden.”
De onderwijsbekwaamheid van de broeders nam toe toen de V.D.M.-vragen (een afkorting van de Latijnse woorden Verbi Dei Minister, wat „Bedienaar van het Woord Gods” betekent) werden gebruikt. Dit betrof een schriftelijk overzicht van vier bladzijden met 22 vragen over schriftuurlijke onderwerpen. De Franse broeders zonden deze vragenlijsten naar het bureau in Bern waar ze werden nagezien. Wanneer men ten minste 85% van de vragen naar behoren had beantwoord, werd men als een bekwame bedienaar van het Woord van God beschouwd.
In het jaar 1920 werden er in Frankrijk ook plaatselijke pelgrimbroeders aangesteld. De eerste was broeder Alfred Durieu uit Roubaix, die reeds actief in het colporteurswerk was geweest. In augustus begon ook broeder Joseph Lefèvre, uit Parijs, als pelgrimbroeder dienst te verrichten. Hij bezocht geïsoleerde broeders in Midden-Frankrijk, een gebied dat in de periode dat het Franse werk nog onder leiding van Lanz en Freytag stond, lange tijd was veronachtzaamd. Vervolgens werd in december 1920 broeder Emile Delannoy als pelgrimbroeder voor Frankrijk aangesteld en broeder Werner Giger voor Elzas-Lotharingen en het Saargebied.
Na de Eerste Wereldoorlog gaf Duitsland het gebied Elzas-Lotharingen aan Frankrijk terug. Ook de kolenmijnen in het Saargebied werden als oorlogscompensatie aan Frankrijk toebedeeld, ofschoon het Saargebied zelf gedurende een periode van 15 jaar onder het toezicht van de Volkenbond werd gesteld. Deze beide gebieden kwamen echter weer onder het bestuur van het in Bern gevestigde bureau van het Genootschap te staan.
RUTHERFORD KOMT OP BEZOEK — NIEUWE ORGANISATIE
In september 1920 bezocht broeder Rutherford, zoals hij had gehoopt, Parijs. Op 19 september kwam hij met ongeveer 120 broeders bijeen, van wie er bijna veertig uit België en de Elzas waren gekomen. Broeder Alfred Durieu vertaalde hem. ’s Avonds hield broeder Rutherford in de Sociétés Savantes-zaal een openbare lezing voor ongeveer duizend toehoorders, van wie er ruim driehonderd hun naam en adres achterlieten om thuis bezocht te worden.
Tegen het einde van 1920 werd de oprichting van het „Centraal-Europese Bureau” aangekondigd. Dit in Zürich gevestigde bureau (voorheen „Duitse bijkantoor in Zwitserland” genoemd) kreeg het toezicht over het werk in Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Italië. Broeder Binkele werd als beheerder van dit bureau aangesteld, en broeder Zaugg kreeg weer de leiding over het „Franse werk” dat vanuit Bern werd bestuurd.
HET PHOTO-DRAMA WERPT VOORTREFFELIJKE RESULTATEN AF
Het Photo-Drama der Schepping werd gedurende het jaar 1920 op uitgebreide schaal in Frankrijk gebruikt. In de noordelijke stad Denain werd het bijvoorbeeld voor 900 personen vertoond. In Elzas-Lotharingen en het
Saargebied werden nog betere resultaten geboekt. In de Franse Wachttoren van april 1921 staat het volgende verslag:„De vertoning van het Photo-Drama is in verschillende delen van Elzas-Lotharingen en het Saargebied een compleet succes geworden. Het grootste succes werd geboekt in Saarbrücken, Völklingen en Straatsburg. . . . Hoewel de zaal (in Saarbrücken) 3000 zitplaatsen heeft, moesten er elke avond vele belangstellende personen naar huis worden gestuurd . . . In Völklingen, waar de voorstellingen om 8 uur n.m. zouden beginnen, moesten wij al om 6.30 uur n.m. beginnen. De winkeliers sloten hun winkels expres vroeger om de vertoning van het Photo-Drama te kunnen bijwonen. In Straatsburg luisterden tijdens de 4de voorstelling 2000 aanwezigen met ongewone belangstelling en diep respect tot 11.30 uur n.m., terwijl de schitterende oprichting van Gods koninkrijk aan hen werd verklaard. Wij bidden dat onze goedgunstige hemelse Vader dit zaad veel vrucht zal doen dragen.”
Het lijdt geen twijfel dat Jehovah deze krachtsinspanningen om zijn naam en koninkrijk in dit gebied bekend te maken, zegende. De Zwitserse pelgrimbroeder Werner Giger vertelt in zijn verslag, dat in de Franse Wachttoren van augustus 1921 werd gepubliceerd:
„In Straatsburg blijft het vergaderingbezoek heel goed. Zelfs op zondag worden de Bereaanse Studies van Deel VII door honderd personen bezocht, terwijl er voorheen slechts vijftig aanwezigen waren. In Brumath is een groep van dertig geïnteresseerden gevormd. Zij slaan geen vergadering over en groeien zichtbaar in kennis. . . . Hier in Straatsburg hebben tien broeders en zusters zich vrijwillig opgegeven voor het colporteurswerk. Om terug te komen op Saarbrücken, daar is nu een groep van 150 geïnteresseerde personen die geregeld bijeenkomen. . . . In die streek [het Saargebied] willen verscheidene vrienden zich graag laten dopen.”
Al deze belangstellende personen in de Elzas en het Saargebied werden door de weinige plaatselijke broeders, alsook door broeders uit Zwitserland nabezocht. Het bureau in Bern belastte Fred Germann met de leiding van het werk in Elzas-Lotharingen en het Saargebied,
waar hij getrouw dienst verrichtte tot hij in 1926 naar elders werd overgeplaatst. Hij werd in dit werk ijverig ondersteund door Henri Geiger die de opziener van de gemeente in Straatsburg was. Het werk in Elzas-Lotharingen en het Saargebied begon dus reeds in 1921 goed georganiseerd te worden.HET WERK GAAT ONDANKS BEPROEVINGEN VOORUIT
Ook in de rest van Frankrijk ging het werk vooruit. Begin 1921 werden er in Denain en Bruay-en-Artois in het noorden van Frankrijk alsook in Parijs doopdiensten gehouden. Het bericht over de Gedachtenisviering in dat jaar toonde een totaal aantal aanwezigen in Frankrijk van 422 in zestien verschillende steden, waaronder een bezoekersaantal van 81 in Denain en 68 in Parijs.
In de Franse Wachttoren van oktober 1921 werd een oproep voor colporteurs gepubliceerd. Het predikingswerk geschiedde hoofdzakelijk door middel van de verspreiding van het boek Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven. Het Genootschap drukte een speciale brief die de broeders konden gebruiken om dit boek aan hun familieleden en vrienden aan te bieden.
Ook het pelgrimswerk werd in 1921 in Frankrijk geïntensiveerd. De broeders Delannoy en Durieu bezochten gemeenten en geïsoleerde groepen ten noorden en ten zuiden van de rivier de Loire, en broeder Adolphe Weber bezocht gemeenten in Oost- en Noord-Frankrijk, alsook in Parijs en Normandië, en hij eindigde zijn reis in de Elzas.
Men zal zich herinneren dat nadat Alexandre Freytag in 1919 de waarheid had verlaten, de broeders Delannoy Lefèvre en Roussel als assistenten van broeder Zaugg in Frankrijk werden aangesteld. Zoals u weet was Roussel de broeder die, als secretaris van de gemeente
Parijs, de brief had ondertekend die in januari 1919 naar Genève en Pittsburgh was gezonden en waarin tegen de deloyaliteit van Freytag was geprotesteerd terwijl de broeders daarin tevens hun loyaliteit jegens het Genootschap tot uitdrukking hadden gebracht. Welnu de beide broeders Lefèvre en Roussel werden na verloop van tijd ontevreden en ontpopten zich als boze dienstknechten.Deze tweede beproevingsvolle periode in het Franse veld was in feite een nasleep van de opstand die in 1917 in Amerika had plaatsgevonden. In dat jaar hadden P.S.L. Johnson en vier leden van de bestuursraad van het Genootschap getracht de nieuwgekozen president broeder Rutherford de leiding uit handen te rukken. Daar hun plannen werden verijdeld, begonnen zij hun oppositie buiten Bethel voort te zetten door in heel de Verenigde Staten, Canada en Europa een uitgebreide lezingen- en briefcampagne op touw te zetten.
In 1920 bezocht Johnson de oudste gemeenten in het noorden van Frankrijk, onder andere de gemeente Sin-le-Noble. Zijn doel was verdeeldheid te zaaien en de broeders van Jehovah’s organisatie weg te lokken, hetgeen hem ten slotte ook gelukte. In september 1922 liet een groep Franse broeders, met inbegrip van Roussel en Lefèvre in Parijs, een zestien bladzijden tellende verklaring getiteld „Een noodzakelijke nieuwe opstelling” drukken waarin broeder Rutherford werd bekritiseerd. Zij verspreidden deze verklaring wijd en zijd onder de Frans-sprekende broeders, waardoor de verwarring en verdeeldheid werden vergroot.
In 1922 werd er in Denain een algemene vergadering gehouden. De pelgrimbroeder Adolphe Weber werd vanuit Zwitserland daarheen gezonden om de zaak tot klaarheid te brengen. Zuster Rachel Beugin en broeder Samuel Nongaillard beschrijven wat er gebeurde:
„Volgens de ontevredenen was broeder Russell de getrouwe en verstandige dienstknecht en moest het werk sedert zijn dood in 1916 zo blijven als hij het had achtergelaten. Er zou geen verder licht meer komen. . . . Voor deze ontevredenen was de prediking van deur tot deur onaanvaardbaar. Volgens hen moesten wij eenvoudig wachten totdat God te Armageddon zou ingrijpen. Broeder Weber bewees aan de hand van zijn bijbel dat de organisatie juist was. . . . Er werd een stemming gehouden die op het randje af was: 39 personen stemden tegen het standpunt van het Genootschap en 42 stemden ervoor. De 39 ’opstandigen’ vertrokken en namen hun stoelen mee. Zij vormden de ’Vereniging van Bijbelonderzoekers in Denain’.”
Hoewel sommigen in 1922 de waarheid verlieten en boze dienstknechten werden, bleef toch de meerderheid van de broeders getrouw. In juni van dat jaar bezocht broeder Rutherford Parijs om de broeders te versterken. Het van-deur-tot-deurwerk met het boek Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven werd in 1922 begonnen. Ook werden er voor het eerst Wachttoren-studies in de gemeenten georganiseerd. En het pelgrimswerk werd gedurende 1922 krachtiger ter hand genomen.
Ondanks de hevige beproevingen die de Franse broeders hadden ondergaan, waren de getrouwen dus in staat een groot aandeel aan de belangrijke Koninkrijksverkondiging te hebben.
GETUIGENIS GEVEN IN ELZAS-LOTHARINGEN
Met het oog op de toegenomen verspreiding van het tijdschrift Het Gouden Tijdperk (in het Duits), vestigde het Wachttorengenootschap in de stad Straatsburg een bureau en lectuurdepot voor Elzas-Lotharingen. Broeder Henri Geiger kreeg de leiding daarover. De Gouden Tijdperk-tijdschriften kwamen in grote pakken uit Bern, en werden dan op het bureau in Straatsburg van een omslag voorzien en naar de abonnees verzonden. De zusters bezochten de vele restaurants in Straatsburg en boden
van tafel tot tafel de tijdschriften aan de gasten aan. Vaak verspreidden zij wel negentig tijdschriften op een avond. Zuster Lydia Geiger had vooral veel succes in dit werk en verspreidde soms 2000 tijdschriften per maand.In 1923 werd broeder Franz Zürcher door het bureau in Bern gezonden om het Photo-Drama in Elzas-Lotharingen en het Saargebied te vertonen. Deze Zwitserse broeder bleef een aandeel aan het Photo-Dramawerk in Frankrijk en het Saargebied hebben totdat hij in 1925 naar het Bethelhuis in Bern werd geroepen. In 1923 was er een gemeente in Mulhouse (Elzas) met ongeveer vijftig verbondenen. De Gedachtenisviering in Mulhouse werd dat jaar echter door 110 personen bijgewoond, en hetzelfde aantal was in Straatsburg aanwezig.
EEN VERSTERKTE ORGANISATIE
Organisatorisch gesproken, kreeg het werk in Frankrijk in 1923 een goede start. In elke gemeente werd een „dienstleider” door het Genootschap aangesteld. Hij had twee assistenten, één om de boekhouding te behartigen, en de andere om voor de lectuurvoorraad te zorgen. Deze drie broeders vormden een „dienstcomité”. Dit kenmerkte het begin van een gecentraliseerde theocratische leiding van het werk in het Franse veld. In de loop van het jaar 1923 organiseerde het Genootschap door bemiddeling van de dienstleiders Getuigenisdagen. Op 26 augustus 1923 namen de Franse broeders vervolgens deel aan het door het bureau in Brooklyn georganiseerde „Wereldomvattende getuigenis”.
Nog een mijlpaal in de ontwikkeling van het werk in het Frans-sprekende veld was de Franse uitgave van het boek De Harp Gods. Dit boek gaf een krachtige stoot aan het onderwijzingswerk in Frankrijk. Tevens werd er op 2 en 3 september 1923 in Denain een algemene vergadering voor de Frans-sprekende broeders gehouden.
Op deze vergadering waren de broeders Zaugg en Weber uit Zwitserland aanwezig. Zij hielden, te zamen met de Franse pelgrimbroeder Emile Delannoy, de hoofdlezingen. Een groot spandoek met de woorden „Verkondigt de Koning en het Koninkrijk” werd voor de ogen van de toehoorders ontrold, net zoals broeder Rutherford dit het jaar voordien in Cedar Point (VS) had gedaan. De broeders waren enthousiast en alle aanwezigen namen eenstemmig een resolutie aan. In een overzicht over het werk dat in 1923 in Frankrijk was verricht, schreef broeder Rutherford:„Over het geheel genomen, bemerken wij een werkelijke toename in ijver onder de vrienden. Wij waarderen het grote voorrecht dat wij thans hebben om de blijde tijdingen van het koninkrijk te verkondigen. De vrienden trekken er gewoonlijk in groepjes van vijf of zes op uit om te colporteren, en op zondagochtenden verspreiden zij wel zo’n 250 boeken.”
In het jaar 1924 verschenen de eerste Franse uitgaven van het tijdschrift Het Gouden Tijdperk. In 1925 werd het een tweemaandelijks tijdschrift, maar in 1926 werd de publikatie ervan op last van broeder Rutherford gestaakt. Vervolgens verscheen het opnieuw in oktober 1932, toen het een geregeld verschijnend maandelijks tijdschrift werd.
In mei 1924 bracht broeder Rutherford een kort bezoek aan Frankrijk en hield hij lezingen in Parijs en in het noorden van het land. Hij zei over dit bezoek: „Het Franse volk begint enigszins voor de waarheid te ontwaken, maar er valt nog veel te doen in Frankrijk.” Vervolgens werd er in juli in Haveluy, niet ver van Denain, in het noorden van Frankrijk, een algemene vergadering voor de Frans-sprekende broeders gehouden. Tot de sprekers op deze vergadering behoorden onder andere broeder Zaugg en verscheidene andere leden van de Bethelfamilie in Bern.
VERWACHTINGEN VAN DE BROEDERS
De Gedachtenisviering in 1924 werd in Frankrijk door in totaal 557 personen bezocht. Ongeveer 300 van dit aantal bevonden zich in Elzas-Lotharingen. Zuster Suzanne Beugin merkt het volgende op over de verwachtingen die vele broeders koesterden: „De leden van het overblijfsel verwachtten voor het einde van 1924 naar de hemel te gaan. Broeder Delannoy die ons in Denain kwam bezoeken vertroostte degenen van ons die tot de grote schare behoorden. Hij zei dat wij niet in de steek gelaten zouden worden. Maar toen het einde van 1924 kwam voelde ik mij toch opgelucht te zien dat mijn ouders er nog waren.” Deze situatie beduidde echter verdere beproevingen en ziftingen, die het jaar daarop zouden komen.
1925 — EEN KRITIEK JAAR
Het jaar 1925 had een goede start, want de Franse Wachttoren werd van 12 tot 16 bladzijden uitgebreid. Ook werd in Frankrijk het traktaat getiteld Openlijke aanklacht tegen de geestelijkheid verspreid, vaak in de buurt van kerken. Ruim twee miljoen van deze traktaten werden in het gehele Frans-sprekende veld verspreid!
In mei 1925 bracht broeder Rutherford nogmaals een bezoek aan Frankrijk. Hij zou in het grote Trocadéro Paleis, aan de Seine tegenover de Eiffeltoren gelegen, een lezing houden getiteld „Het bedrog van de geestelijkheid aan de kaak gesteld”. Een week van tevoren waren er broeders uit het noorden van Frankrijk naar Parijs gekomen om de plaatselijke broeders te helpen deze lezing aan te kondigen. De strooibiljetten van groot formaat kwamen echter al vlug in handen van de katholieke geestelijkheid, die druk op de politie uitoefende om deze aankondiging op straat een halt toe
te roepen. Als gevolg hiervan werden enkele broeders gearresteerd.Ongeveer 2000 personen gaven gehoor aan de uitnodiging en kwamen naar de lezing. Broeder Rutherford was nog maar nauwelijks met zijn lezing begonnen, toen er plotseling ongeveer vijftig priesters en leden van de Katholieke Actie, gewapend met stokken, onder het zingen van de Marseillaise (het Franse volkslied) de zaal binnenstormden. Driemaal verliet broeder Rutherford het podium en kwam hij daarna weer terug. Tegenstanders schreeuwden: „Als hij een rechter is, laat-ie de Amerikanen dan berechten!”, In The Watch Tower van 1 augustus 1925 stond het volgende verslag:
„Hoewel het overgrote deel van de toehoorders het niet met de geestelijken eens was, begonnen zij toch . . . elkaar over en weer uit te dagen en schonken zij geen aandacht aan de spreker; het was onmogelijk hen toe te spreken. . . . de vergadering moest eenvoudig opgebroken worden.”
Datzelfde jaar 1925 gaf aanleiding tot nog grotere moeilijkheden binnen de organisatie. Het boek Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven was sinds 1921 op grote schaal in het Franse veld gebruikt en op grond van de inhoud van dat boek werd er veel van 1925 verwacht. Maar toen 1925 aanbrak en voorbijging zonder dat de verwachte gebeurtenissen zich hadden voorgedaan, begonnen buitenstaanders die het boek hadden gelezen, de broeders te bespotten. Broeder Jules Anache in Sin-le-Noble schrijft: „Wij werden door onze vijanden bespot en zij schreven artikelen waarvan er één getiteld was ’Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven als zij roze pillen nemen’, verwijzend naar een geneesmiddel dat destijds populair was.”
Erger nog, ook het geloof van enkelen van de broeders werd geschokt. Sommigen verwachtten dat jaar naar de hemel te gaan. Hierdoor ontstond er een zifting in de gemeenten, vooral in de Elzas. Zuster Anna Zimmermann
schrijft: „Ongerechtvaardigde verwachtingen brachten grote beproevingen met zich. Velen gaven het op.”Een aanwijzing voor deze beproeving was de vraag-en-antwoordbijeenkomst die broeder Rutherford tijdens het congres in Basel (Zwitserland) hield, dat van 1-3 mei 1926 plaatsvond. In het verslag over dit congres stond:
„Vraag: Zijn de oude getrouwen al teruggekeerd?
Antwoord: Beslist niet. Niemand heeft hen gezien, en het zou dwaas zijn een dergelijke aankondiging te doen. In het ’Millioenen’-boek stond dat wij redelijkerwijs konden verwachten dat zij kort na 1925 zouden terugkeren, maar dit was slechts een mening die tot uitdrukking werd gebracht.”
Er was een fout gemaakt maar, zoals broeder Rutherford verklaarde, dit was geen reden om ermee op te houden de Heer te dienen. Sommigen deden dat echter wel en daarom werd die periode gekenmerkt door een verdere zifting in het Franse veld. Volgens cijfers die in de Franse Wachttoren werden gepubliceerd, waren er in 1925 in de gemeente Mulhouse (Elzas) 93 aanwezigen op de Gedachtenisviering, terwijl het bezoekersaantal op de Gedachtenisviering in 1927 tot 28 was gedaald.
VERDERE BEPROEVINGEN VOOR DE FRANSE BROEDERS
In juli 1925 werd broeder Binkele, de beheerder van het Centraal-Europese Bureau, om gezondheidsredenen door broeder Zaugg vervangen. Het jaar daarop keerde Binkele zich tegen het Genootschap en stichtte hij zijn eigen sekte, „De vrije Bijbelonderzoekers” genoemd. Vervolgens werd broeder Zaugg in 1926 vervangen door broeder Martin Harbeck, die door broeder Rutherford vanuit Brooklyn werd gezonden. Broeder Zaugg zei de volle-tijddienst vaarwel en verliet ten slotte de waarheid.
Binnen twee jaar kwam er aldus op dramatische wijze tweemaal een verandering in de leiding van het Franse werk. Het bericht hierover bereikte de broeders in Frankrijk en deed niet veel goeds aan de zaak. Aldus eindigde een lange periode van oorlogsbeproevingen en naoorlogse ziftingen onder de broeders in het Frans-sprekende veld.
EXPANSIE ONDER DE POLEN
Na de Eerste Wereldoorlog opende de Franse regering, om diverse politieke en economische redenen, voor vele Polen de gelegenheid om in de Franse kolenmijnen te komen werken. Weldra ontstonden er mijnwerkersgemeenschappen waar uitsluitend de Poolse taal werd gehoord. De mijnwerkers werden spoedig gevolgd door Poolse bakkers, slagers, kruideniers en katholieke priesters. In 1923 waren er ongeveer 100.000 Polen in Noord-Frankrijk, en dagelijks arriveerden er nog velen meer.
De Franse gemeenten in het noorden van Frankrijk predikten onder deze Poolse mijnwerkers en hun gezinnen, en velen kregen belangstelling voor de waarheid. In 1928 werd de eerste Poolse gemeente opgericht, en het jaar daarop zond broeder Rutherford vanuit Brooklyn Pools-sprekende Amerikaanse pelgrimbroeders om het Photo-Drama onder de Polen te vertonen. Deze pelgrimsbezoeken vormden een grote stimulans voor de broeders en versterkten hun banden met het hoofdbureau.
De groei van het Koninkrijkswerk onder de Polen was opmerkelijk. Van de 1138 personen die in 1926 de Gedachtenisviering in Frankrijk bijwoonden behoorden er 518 tot de Poolse bevolking. En van de 34 gemeenten die Frankrijk dat jaar telde, waren er 12 Duits-sprekende (in Elzas-Lotharingen) 12 Pools-sprekende en 10 Frans-sprekende gemeenten. Deze Poolse gemeenten
werden door vanuit Brooklyn gezonden Pools-sprekende Amerikaanse pelgrimbroeders bezocht, onder andere door de broeders Krett, Ludwig Kuzma en Rycombel. In 1926 werd er in Sin-le-Noble een algemene vergadering gehouden met 300 aanwezigen op de Franse bijeenkomst en 1000 op de Poolse bijeenkomst! Broeder Albert Kosmalski die van 1928 tot 1936 als pelgrimbroeder onder de Poolse gemeenten werkzaam was, verhaalt het volgende:„Toen broeder Rutherford [in 1924] Bruay-en-Artois bezocht, vertelde hij de Polen dat Jehovah hen uit hun land had gehaald opdat zij in Frankrijk de waarheid konden leren kennen, en dat zij en hun kinderen daarom ook de Fransen dienden te helpen de waarheid te leren kennen. Hij voegde eraan toe dat er nog een groot predikingswerk verricht moest worden en dat Jehovah verkondigers voor dat werk zou verwekken.”
Deze woorden van broeder Rutherford bleken waar te zijn. In het Year Book 1929 staat het volgende verslag:
„De Polen zijn ijverig; zij zijn er niet tevreden mee slechts in hun eigen omgeving te werken, maar een aantal klassen hebben het op zich genomen naar verre gebieden te gaan. Op zoek naar hun eigen landgenoten in Frankrijk reizen velen wel honderd kilometer op de fiets om de Polen, die zij niet alleen in de mijnstreken vinden, maar ook op boerderijen op het platteland, de boodschap van het koninkrijk te brengen. Sommigen van de Poolse broeders hebben zelfs al getuigenis gegeven aan de Fransen en hebben opvallend veel succes gehad met de Franse ’Vrijheid’-brochure. De Poolse broeders beginnen in te zien dat de Heer slechts één groot werk voor ons allen heeft en dat het op Zijn manier en volgens de richtlijnen van Zijn organisatie verricht moet worden. 332 Poolse broeders hebben gedurende het jaar hun wijding door middel van de waterdoop gesymboliseerd.”
DE GETROUWEN GAAN VOORT
Ondanks de beproevingen zetten de Franse broeders in Noord-Frankrijk het predikingswerk voort. In 1927 begon men in Frankrijk ook op zondag met de boeken
en brochures van huis tot huis te prediken. Broeder Weber bleef de gemeenten en geïsoleerde groepen bezoeken. Er kwamen nieuwelingen bij. Een gezin in de grote stad Lyon leerde door een familielid in Duitsland de waarheid kennen. De drie dochters van deze familie Rocque kwamen ten slotte allen in de waarheid. Na hun trouwen veranderden hun namen in Fenouil, Boiteux en Blanck. Deze gezinnen vormden de kern van de toekomstige gemeente Lyon. In 1927 bevond het enige bureau voor het werk in Frankrijk zich in Straatsburg, en het stond onder leiding van het bureau in Bern (Zwitserland).Omstreeks deze tijd begonnen in Frankrijk ook Italianen met de Koninkrijksboodschap bereikt te worden. In het Year Book 1929 lezen wij: „Het Photo-Drama is ook aan Italianen vertoond. . . . Mussolini verdrijft goede Italianen uit zijn gebied en, zie, de Heer geeft hun in Frankrijk de waarheid!” In 1928 was er een hoogtepunt van 447 verkondigers in Frankrijk met inbegrip van zeven colporteurs, zoals pioniers toentertijd werden genoemd. Er waren 45 gemeenten.
IN PARIJS WORDT EEN BUREAU GEOPEND
In 1929 werd het bureau in Straatsburg verplaatst naar een pand dat het Genootschap had gehuurd aan de Rue des Poissonniers no. 105, Parijs 18. Een broeder uit de Elzas, genaamd Gustave Zopfer, werd als beheerder van dit nieuwe Parijse bureau aangesteld. Het stond vanzelfsprekend nog steeds onder toezicht van het Zwitserse bijkantoor in Bern, waar broeder Harbeck de algemene leiding had.
In 1929 waren er in Parijs en de nabijgelegen voorsteden ongeveer veertig verkondigers. In de herfst werd er in Lens, in Noord-Frankrijk, een congres gehouden waarop zo’n 1200 aanwezigen waren! Ongeveer 600
personen namen deel aan de velddienst en verspreidden meer dan 5000 boeken en brochures. De meesten van hen waren natuurlijk Poolse broeders.BUITENLANDSE COLPORTEURS
In 1929 staken twee Engelse colporteurs (nu pioniers genoemd) Het Kanaal over en bewerkten Duinkerken en omgeving. Spoedig volgden er velen meer. Broeder Harbeck, de beheerder van het bureau in Bern, schreef:
„Wij vroegen in onze gebeden of de Heer colporteurs naar Frankrijk wilde zenden en onze gebeden werden verhoord. De meeste colporteurs kwamen uit Engeland en uit andere landen, en zonder de taal te kennen, gebruiken zij de [getuigenis]kaarten en hebben geweldig veel succes. In 1930 werd er in Frankrijk door de klassen achtmaal zoveel lectuur verspreid als in 1928.”
In 1930 nam het aantal colporteurs toe tot 27. Het werk van deze volle-tijdpredikers bestond hoofdzakelijk in het bewerken van grote delen van het gebied en het verspreiden van lectuur. Op deze manier drong de Koninkrijksboodschap tot nog nooit eerder bewerkte delen van het land door. Als nog een bewijs dat het werk vooruitging werd er in 1930 een Frans bijkantoor van de Watch Tower Bible and Tract Society geopend. Tegen die tijd was de staf van het Parijse bureau toegenomen tot vijf personen met inbegrip van de plaatselijke beheerder broeder Zopfer die onder leiding van broeder Harbeck in Bern werkte.
INTERNATIONAAL CONGRES IN PARIJS
Het eerste grote congres in Parijs werd van 23-26 mei 1931 in de Pleyel-zaal gehouden; het kenmerkte een keerpunt in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk. In The Watch Tower van 1 augustus 1931 stond het volgende verslag:
„Volgens de best mogelijke telling werd het congres bijgewoond door 1450 Duitsers, 778 Engelsen, 551 Polen,
200 Fransen en kleinere aantallen uit vele andere landen. Uit een onderzoek bleek dat er 23 nationaliteiten op het congres aanwezig waren, maar dat bijna allen hetzij Engels of Pools of Frans of Duits verstonden. In deze talen werden lezingen gehouden en soms waren er wel drie tolken tegelijk op het podium. . . . De president van het Genootschap hield verscheidene toespraken en deze werden vervolgens in het Frans, Duits en Pools vertaald. . . .Tijdens het gehele congres heerste er een enthousiaste geest en aan het einde kon men iedereen horen zeggen: ’Dit was tot nu toe beslist het beste congres’; en natuurlijk was het ook het beste congres dat ooit in Parijs en waarschijnlijk waar maar ook elders was gehouden. Ongetwijfeld zal het werk in Frankrijk zich nu gaan uitbreiden. . . .
Er is een nieuwe plaats voor het bureau gevonden, waar meer ruimte is en beter licht. Bovendien heeft de Heer in een huis voorzien waar de bureauwerkers op een redelijke en comfortabele wijze als één familie kunnen wonen en waar ook enkele colporteurs die permanent in de stad Parijs zullen blijven, gehuisvest kunnen worden.”
De velddienst vormde een voornaam onderdeel van het congres. Alles was goed gepland en iedere verkondiger kreeg aanwijzingen en hulp. Zoals blijkt uit het verslag in The Messenger van 25 juli 1931, was de velddienst een geweldig succes:
„Elke groep kreeg een paar tolken mee die de dienstleider hielpen zijn werkers in het gebied te zetten. Sommige groepen gingen naar hun gebied in grote toeristenbussen, die speciaal voor die gelegenheid waren gehuurd en bij de zaal klaarstonden. Anderen die wat dichterbij bleven, gingen met de tram, de taxi of te voet. Vrijwel honderd percent van de congresgangers nam bij die gelegenheid deel aan de dienst. Tijdens die ene ochtend van dienst verspreidden de werkers 1329 boeken en 14.557 brochures, wat het totale aantal boeken en brochures dat tijdens het gehele congres in Parijs werd verspreid, op 16.776 stuks bracht.”
EEN OPROEP VOOR COLPORTEURS
Op het congres in Parijs werd een oproep voor meer colporteurs gedaan. Velen werden er door deze oproep, alsook door de duidelijke manifestatie van Gods geest,
toe bewogen in de volle-tijddienst te gaan. John Cooke, die destijds nog maar een tiener was, doch later als zendeling in Spanje diende en momenteel in Zuid-Afrika dient, schrijft:„Wat een congres was dat! Ik zal het nooit vergeten. Het was opwindend voor een jonge broeder die gewend was aan een kleine gemeente, met honderden broeders van Londen naar Parijs te reizen. En het was nog opwindender de grotere afvaardiging uit Duitsland en broeders uit verschillende andere landen te ontmoeten. Deze broeders van het vasteland leken veel geestdriftiger en enthousiaster dan wij bezadigde Engelsen! . . . Alles scheen zo goed georganiseerd te zijn, zo dynamisch, en iedereen zag er zo gelukkig uit.
Tijdens dat congres nam ik de grote beslissing die mijn leven veranderde. Ik had er al vaak over gedacht pionier te worden en het was ook beslist mijn wens, maar de tegenstand van mijn vader weerhield mij ervan. Al direct op de eerste congresdag zei een zuster met wie ik sprak, echter: ’Een jonge broeder zoals jij zou toch eigenlijk colporteur moeten zijn. Waarom ben je dat niet?’ Dat had ik al herhaaldelijk van diverse personen gehoord. Broeder Rutherford zei op zijn nadrukkelijke wijze: ’Niets onder de zon zou jullie jongeren ervan moeten weerhouden het colporteurswerk ter hand te nemen.’”
Een andere Engelse broeder, Eric Wilkinson, merkt op dat iedereen uit welk land maar ook werd uitgenodigd naar Frankrijk te komen om daar een aandeel te hebben aan het werk. Eric en een vriend uit zijn gemeente in Lancaster (Engeland) gaven gehoor aan de uitnodiging en predikten weldra als volle-tijddienaren het goede nieuws in Frankrijk. Aldus steeg het aantal pioniers in Frankrijk van 27 in 1930 tot 104 in 1931.
IN FRANKRIJK COLPORTEREN
Broeder Wilkinson vertelt het volgende over het colporteurswerk in Frankrijk:
„Wij kregen de achterbuurten van Parijs te bewerken. De huismeesters [conciërges] waren net zo vastbesloten ons uit hun gebouwen te houden als wij vastbesloten waren
erin te komen om ze te bewerken. Dikwijls werd de politie geroepen en werden wij naar de commissaris gebracht, die gewoonlijk sympathie voor ons had en ons liet gaan. Op den duur maakten wij een soort rugschort met vijf zakken, dat met banden over onze schouders hing. Dit werd onder ons jasje gedragen en daarin konden wij genoeg lectuur meenemen voor één gebouw. Hiermee konden wij langs de huismeesters (in hun glazen portiershokje) lopen, terwijl wij de rest van onze lectuur in een tas op onze fiets lieten. Wij werkten natuurlijk met een getuigeniskaart, maar mijn vriend (die Frans sprak) was heel verbaasd te bemerken dat ik, in tegenstelling tot zijn verwachtingen, meer lectuur verspreidde dan hij. Hij vertelde de bewoners te veel, zodat zij aan het einde van het gesprek niet nieuwsgierig meer waren.Het kostte veel inspanning om in Parijs te werken, vooral voor iemand die op het platteland is grootgebracht. Wat het nog erger maakte, was dat er in het district waar wij werkten, dikwijls slechts één toilet voor vier tot zes appartementen was. Deze [toiletten] waren in een hoek van het trappehuis gebouwd en hadden geen waterspoeling, maar alleen een rechte pijp. Men kan zich voorstellen wat een lucht er hing als het zomers warm was! Wij verlangden naar de groene velden, en toen er in de provincies meer pioniers nodig werden, stelden wij ons vrijwillig beschikbaar.”
Samuel Nongaillard, een Franse broeder die toen in de omgeving van Parijs woonde, vertelt een vermakelijke ervaring van twee verkondigers die nog niet veel Frans hadden geleerd:
„De grootste moeilijkheid in Parijs was, te zien voorbij de conciërges [huismeesters] te komen, die echte waakhonden waren. Twee Engelse zusters bewerkten een flatgebouw in Parijs toen de conciërge de trap opkwam en hun vroeg wat zij daar deden en wie zij wilden bezoeken. Deze conciërge was behoorlijk agressief en dus moesten de zusters vlug een antwoord klaar hebben. Een van de zusters, die een geëmailleerd plaatje op een deur zag en dacht dat daarop de naam van de huisbewoner stond, antwoordde met een grote glimlach: ’Wij komen voor Madame Tournez le bouton [Gelieve de knop om te draaien].’”
VOORBEELDIGE IJVER EN VOLHARDING
Die vroege pioniers waren voorbeeldig in hun ijver en volharding. Zij gaven lichamelijke gemakken op,
maar kregen er vele rijke geestelijke zegeningen voor terug. Mona Brzoska, een Engelse zuster, schreef over haar pionierservaringen in Frankrijk in 1931 en de jaren daarna:„Onze huisvesting was gewoonlijk heel primitief en een van de grote problemen was de verwarming in de winter. Dikwijls moesten wij het doen met een ijskoude kamer, waar wij ’s morgens eerst het ijs op het water in de kan stuk moesten maken voordat wij ons konden wassen. Wij kookten een eenvoudige maaltijd op een oliekacheltje. De kampeeruitrusting die men tegenwoordig kent, bestond toen nog niet. Onze uitrusting was daarom tamelijk primitief en onze levenswijze behoorlijk Spartaans.
Wij zagen nooit andere Bijbelonderzoekers; wij waren volledig geïsoleerd. Dit was de grootste verandering in vergelijking met ons eigen land, waar wij altijd in contact waren geweest met de broeders. Wij moesten dit isolement bestrijden door geregeld samen de publikaties van het Genootschap te bestuderen. Aangezien wij destijds nog geen nabezoek- of huisbijbelstudiewerk deden, hadden wij ’s avonds tijd om naar huis te schrijven en vooral naar andere pioniers, ten einde onze ervaringen met hen te delen en elkaar aan te moedigen. Enkele jaren lang moesten wij zelfs samen, slechts met z’n tweetjes, het Avondmaal vieren.
Wij maakten lange dagen. Elke dag fietsten wij zo’n vijftig tot zestig kilometer. Wij moesten vroeg in de morgen beginnen, vooral in de winter, om zoveel mogelijk van het daglicht te profiteren.”
Hoewel de vroege pioniers voor het merendeel uit Engelsen bestonden, waren ook andere nationaliteiten vertegenwoordigd, zodat men Duitsers, Zwitsers, Polen en Fransen onder hen aantrof. Deze pioniers hadden dikwijls een schraal bestaan. Een Franse broeder vertelde hoe hij enkele buitenlandse pioniers in Lyon bezocht, die hem het volgende recept gaven:
„Doe ’s avonds wat tarwe in een thermosfles en giet er kokend water op. Schud de volgende ochtend de inhoud uit op een bord en strooi er wat suiker over. Het resultaat was weliswaar eetbaar en ongetwijfeld voedzaam, maar niet bepaald appetijtelijk.” Althans niet voor een Fransman!
ZENDELINGEN HET LAND UITGEZET, MAAR HUN WERK DROEG VRUCHT
In 1934 moesten alle buitenlandse zendelingen die voor de Watch Tower Society werkten, op last van het Ministerie van Binnenlandse Zaken door de politie het land worden uitgezet. Deze verordening werd uitgevaardigd door de Franse politicus Pierre Laval, die later tijdens de Tweede Wereldoorlog een verrader werd en na zijn berechting werd doodgeschoten. Zo kwam het dat in 1934 en 1935 de meesten van deze buitenlandse colporteurs Frankrijk moesten verlaten.
Hun werk bleef echter niet zonder resultaten. In 1935 schreef broeder Zopfer, de beheerder van het bureau in Parijs: „Het zaaiwerk dat zij van 1930 tot 1934 hebben verricht heeft vruchten afgeworpen. Uit alle delen van Frankrijk komen voortdurend brieven binnen van vrienden die hun vreugde erover uitspreken dat Jehovah’s Getuigen hen hebben bezocht en zij daardoor iets omtrent de waarheid hebben vernomen.”
Ja, niet weinige personen die hun standpunt voor Jehovah hebben ingenomen hebben voor het eerst lectuur genomen van deze colporteurs die hier in die vooroorlogse jaren werkzaam waren. Zo schreef broeder Daniel-Oviez bijvoorbeeld enkele jaren geleden het volgende aan het bijkantoor van het Genootschap: „Enkelen van degenen die hier in het gebied van Narbonne nu belangstelling tonen, hebben reeds voor de oorlog publikaties van de Engelse pioniers ontvangen.” Een andere zuster zei: „Nu en dan komt men oudere broeders en zusters tegen die toentertijd voor het eerst lectuur van het Genootschap hebben ontvangen. Op het moment studeer ik met een dame die in de jaren dertig het boek Schepping heeft genomen.”
Al die ijverige pioniers die voor de oorlog in Frankrijk hebben gewerkt, kunnen er dus zeker van zijn dat
hun Franse broeders en zusters thans de grote waarde van het door hen verrichte werk beseffen. Zij waren echte pioniers — een schitterend voorbeeld voor de jonge leden van de gemeenten in deze tijd.RADIOUITZENDINGEN
Op 15 februari 1930 kon het Genootschap een contract met het Parijse radiostation VITUS sluiten, en tegen de zomer van 1931 waren er via dit station 140 Franse, 35 Engelse en 9 Poolse bijbellezingen uitgezonden. Ook de openbare lezing die broeder Rutherford in 1931 op het congres in Parijs hield, werd door dit station uitgezonden. Dat de uitzendingen een goede uitwerking hadden, blijkt bijvoorbeeld uit de volgende brief die van een Parijzenaar werd ontvangen:
„Ik heb met aandacht geluisterd naar de lezing die gisteren over het radiostation VITUS werd uitgezonden en ik wil graag mijn waardering tot uitdrukking brengen voor de spreker, wiens naam ik me niet meer kan herinneren. Het radiostation VITUS zal er nog eens trots op zijn dat het voor zo’n schitterend doel is gebruikt en dat in een tijd waarin religie en wetenschap, ondanks alle vooruitgang, zo inconsequent zijn. Een hoera voor VITUS!”
In het Year Book 1932 stond: „Duizenden mensen in Parijs en omgeving horen de boodschap. Velen van hen zijn naar ons bureau in Parijs gekomen, dat nu centraal gelegen is, en hebben daar de lectuur gehaald.”
Tot degenen die door het luisteren naar de radio in de waarheid zijn gekomen, behoorde de familie Queyroi. Zij woonden in Saint-Ouen, een voorstad even ten noorden van Parijs. Verscheidene leden van dit gezin zijn ten slotte in de volle-tijd predikingsdienst gegaan. Een van de zoons, Jean Queyroi, ging later naar Gilead en is nog steeds getrouw in de volle-tijddienst werkzaam in het gebied van Parijs.
Deze uitzendingen wierpen echter nog een voordeel af, zoals zuster Mona Brzoska, een van de buitenlandse
pioniersters, verklaarde: „De vermelding alleen al dat zulke programma’s werden uitgezonden was voldoende om de mensen naar ons te doen luisteren. Zij gaven niet graag toe dat zij niet wisten wat er gaande was.”In de loop der jaren hebben behalve VITUS nog andere Franse radiostations onze bijbellezingen uitgezonden. Bovendien was het mogelijk rechtstreekse uitzendingen vanuit Amerika in Frankrijk te ontvangen. Op zondag 13 januari 1935 werd er door radiostations in Schenectady en Pittsburgh een proefuitzending gedaan. Broeder Rutherfords lezing „Universele oorlog nabij” werd via de korte golf uitgezonden en in Frankrijk ontvangen. Als gevolg van het succes van dit experiment werd op 2 juni 1935 broeder Rutherfords lezing „Regering” uitgezonden. Deze lezing, die hij tijdens het congres in Washington hield, werd door Radio Philadelphia uitgezonden en in Parijs op een congres in de Pleyel-zaal ontvangen.
VERANDERING VAN ADRES
In april 1931 werd het Parijse bureau van het Genootschap verplaatst van het ietwat donkere en bekrompen pand aan de Rue des Poissonniers no. 105, Parijs 18, naar een geriefelijker en beter gelegen huurpand aan de Rue du Faubourg Poissonnière no. 129, Parijs 9. Datzelfde jaar kocht het Genootschap een villa in Enghien-les-Bains een voorstad ten noorden van Parijs, waar feitelijk het eerste echte Bethelhuis in Frankrijk werd gevestigd. Hier woonden de broeders en zusters en zij reisden dan elke dag naar Parijs om op het Parijse bureau te werken. Broeder Gustave Zopfer had de leiding over het bureau en zijn vrouw bleef in Enghien om het Bethelhuis te verzorgen.
Alice Berner, die momenteel op het Bethelhuis in Wiesbaden werkt, woonde in het begin van de jaren ’30 een tijdlang op het Franse Bethelhuis. Zij vertelt:
„Het was een mooi huis met een grote tuin. Dit betekende natuurlijk ook werk voor ons. In de weekends werkten wij als bureauzusters derhalve enkele uren in de tuin en wij hielpen ook met strijken.
’s Morgens na de dagtekst en het ontbijt haastten wij ons naar de trein die ons naar het station Parijs-Noord bracht. Het was een geriefelijke trein en de mensen lazen gewoonlijk hun vroege ochtendkrant. Soms hadden wij ook de gelegenheid om getuigenis te geven.
Het pand aan de Rue du Faubourg Poissonnière no. 129 diende vele doeleinden. Daar was ons bureau en er was ook een grote tafel met lectuur voor degenen die hierheen kwamen om boeken of tijdschriften te halen. De overige ruimte diende als opslagplaats, met in een verscholen hoekje een keukentje, omdat wij tussen de middag niet
naar huis gingen, maar de lunch op het bureau gebruikten. Wij waren toen met ongeveer zeven personen, maar soms kwamen er broeders of zusters helpen als er snel iets verzonden moest worden. Dus soms zaten wij wel met tien of twaalf personen aan tafel en hadden een heerlijke tijd samen.”1931 — DE NIEUWE NAAM
In 1931 werd de nieuwe naam „Jehovah’s Getuigen” aangenomen en velen van de oudere Franse broeders en zusters vertellen wat een stimulerende uitwerking dit op hen had. In de Franse Bulletin („Koninkrijksdienst”) van oktober 1931 stond onder het opschrift „Een nieuwe naam”: „Hoe voldoeninggevend is het om wanneer iemand je vraagt: ’Wie bent u of hoe noemt u zich?’ te kunnen antwoorden: ’Ik ben een van Jehovah’s Getuigen!’”
HULPMIDDELEN VOOR HET PREDIKINGSWERK
In januari 1932 werd er een Frans exemplaar van de nieuwe brochure Het Koninkrijk, de hoop der wereld gezonden naar de president van de Franse Republiek, kabinetsministers, senators, gevolmachtigden, magistraten, legerofficieren en geestelijken, van de kardinalen tot aan de plaatselijke parochiepriesters. De brochure werd ook wijd en zijd van huis tot huis verspreid.
In oktober van hetzelfde jaar verscheen Het Gouden Tijdperk wederom in de Franse taal. Het werd aan de Franse smaak aangepast en bevatte geregeld de radiolezingen van broeder Rutherford. Het tijdschrift werd in Parijs geredigeerd — de broeders Gustave Zopfer, Abel Degueldre en Emile Delannoy vormden de redactiecommissie — en werd door een wereldse drukkerij in Parijs gedrukt. Het jaar daarop werd de Franse Wachttoren een zestien bladzijden tellend halfmaandelijks tijdschrift. Tot op die tijd was het slechts maandelijks verschenen.
HET LAND BEWERKEN
In 1932 waren er in Frankrijk 85 pioniers en in totaal 796 verkondigers. Zij gebruikten honderd motorfietsen, vier auto’s en twee grote bussen om de Koninkrijksboodschap wijd en zijd te verbreiden. In 1932 werd naar verluidt voor het eerst heel Frankrijk door Koninkrijksverkondigers bewerkt en werden er 965.808 boeken en brochures verspreid.
HET BEGIN VAN UITWIJZINGEN
Reeds in 1932 begon Frankrijk enkele buitenlandse verkondigers te dwingen het land te verlaten. Onder hen bevond zich een aantal Poolse broeders, alsook broeder Alfred Rütimann en zijn vrouw uit Zwitserland. Broeder Rütimann vertaalde in het Frans en bleef dit ook na zijn terugkeer naar Zwitserland doen. Na vele jaren van getrouwe dienst stierf hij in 1959 als een lid van de Bethelfamilie in Bern. Op 21 januari 1971 schreef zuster Rütimann in een brief aan het Franse bijkantoor: „Alfred heeft altijd met grote liefde voor de Frans-sprekende broeders en zusters gewerkt. Hij spaarde geen moeite om met het Franse vertaalwerk te helpen; hij had een brandende ijver en wij bidden dat onze krachtsinspanningen iets hebben mogen bijdragen tot de schitterende toename die wij thans zien.”
BOEKEN VAN HET GENOOTSCHAP WINNEN GOUDEN MEDAILLES
In september 1933 werden de Franse broeders uitgenodigd om de lectuur van het Genootschap op een tentoonstelling in Parijs uit te stallen. Twee weken later ontvingen de broeders van het Tentoonstellingscomité een diploma met een gouden medaille voor religieuze geschriften. Dit moedigde hen ertoe aan om enkele maanden later aan nog een tentoonstelling deel te nemen, en ditmaal kreeg het Genootschap een erediploma
met een gouden medaille en het kruis van de stad Parijs. Het Tentoonstellingscomité verklaarde in een brief:„De diploma’s die tijdens de tentoonstellingen in september en december 1933 aan u zijn uitgereikt, zijn een erkenning van de hoge morele waarde van uw werk en van de onmiskenbare eerlijkheid waarvan uw lectuur getuigt. . . . De Watch Tower-lectuur is een symbool van eerlijkheid, loyaliteit en moed.”
NAAR HITLER GEZONDEN TELEGRAMMEN
Tegen deze tijd was de vervolging van Jehovah’s Getuigen in Duitsland in hevigheid toegenomen. Op 7 oktober 1934 sloten alle Franse gemeenten zich derhalve bij hun broeders over de gehele wereld aan door een protesttelegram aan Hitler en zijn regering te zenden wegens de vervolging van Jehovah’s Getuigen. Sommige Franse postkantoren weigerden dit telegram te verzenden, maar de meeste deden het toen de broeders erop aandrongen.
TEGENSTAND VAN DE ZIJDE VAN DE GEESTELIJKHEID EN MASSALE UITWIJZINGEN
Naarmate het werk van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk voorspoed genoot, begon de geestelijkheid hierin een groot „gevaar” voor „hun” kudden te zien. In Parijs hielden enkele Poolse geestelijken een conferentie waarop werd besloten al het mogelijke te doen om onze activiteit onder de Polen een halt toe te roepen. Zij lieten onze lectuur voor de kerkdeuren in het openbaar verbranden. Op andere plaatsen lieten zij aanplakbiljetten op kerkdeuren en schoolgebouwen aanbrengen waarop werd gewaarschuwd voor het kopen van onze lectuur.
Vervolgens gaf het Franse Ministerie van Binnenlandse Zaken in februari 1934 een rondschrijven uit waarin onze geschriften als „omverwerpend” werden
aangeduid en de politie opdracht werd gegeven alle buitenlandse zendelingen het land uit te zetten. De verordening was ook van invloed op enkelen van onze Poolse broeders die de waarheid in Frankrijk hadden leren kennen. Op sommige plaatsen moesten hele gemeenschappen van deze toegewijde christenen binnen 48 uur het land verlaten. Zo verdwenen van de ene dag op de andere enkele gemeenten die geheel uit Poolse broeders bestonden, niet alleen in het noorden van Frankrijk, maar ook in de mijnsteden en -dorpen van Midden-Frankrijk. In het Year Book of Jehovah’s Witnesses 1935 stond hierover het volgende:„Velen van deze [Poolse broeders] kwamen zonder werk te zitten en konden niet in hun levensonderhoud voorzien. Zij hadden ook geen geld om naar hun geboorteland terug te keren. Zij zijn in benarde omstandigheden geraakt. De Franse regering heeft ook Duitsers en Engelse staatsburgers die hier aan de pioniersdienst deelnamen, het land uitgezet. Hierdoor is het moeilijk geworden het werk zo succesvol ten uitvoer te brengen als men had gehoopt.”
In 1935 keerden ongeveer 280 Poolse broeders naar Polen terug. Sommigen van degenen die in Frankrijk achterbleven, lieten zich door de moeilijkheden ontmoedigen en gaven het geloof op. Zodoende ging het totale aantal verkondigers in Frankrijk achteruit van 1054 in 1934 tot 889 in 1935. Het aantal pioniers liep terug van 62 tot 41.
GEBRUIK VAN DE GRAMMOFOON
In 1934 en 1935 werd er een nieuw middel gebruikt om de Koninkrijksboodschap te verbreiden, door namelijk op grammofoonplaten opgenomen bijbellezingen in de huizen van belangstellende personen af te draaien. In 1935 werden er in Frankrijk ongeveer honderd draagbare grammofoons gebruikt. Volgens de berichten luisterden in 1936 in Frankrijk 12.709 personen naar de
grammofoonopnamen van het Genootschap. Sommigen van de broeders die in de kolenmijnen werkten gebruikten hun grammofoon om de Koninkrijksboodschap aan hun medearbeiders bekend te maken. In één mijn werd gedurende verscheidene dagen een zogenoemde „spreekmachine” (grammofoon met elektrische versterker) geïnstalleerd en werden alle platen ten behoeve van de mijnwerkers gespeeld.In 1937 kwam er een eind aan ons gebruik van de radio in Frankrijk, toen de geestelijkheid erin slaagde de eigenaars van de radiostations te intimideren zodat zij weigerden onze boodschap uit te zenden indien deze niet eerst aan een soort van censuur was onderworpen. Zodoende werd er een groter gebruik van de grammofoonplaten gemaakt en begonnen de broeders de grammofoon ook in het van-huis-tot-huiswerk te gebruiken. Ook begon men op uitgebreide schaal gebruik te maken van geluidswagens. Broeder Samuel Nongaillard vertelt:
„Wanneer wij in een dorp of stad aankwamen, trokken wij eerst de aandacht van de bevolking door wat grammofoonmuziek te spelen, gewoonlijk een mars, en vervolgens draaiden wij grammofoonplaten af zoals ’Waar zijn de doden?’, waarna wij het publiek meedeelden dat Jehovah’s Getuigen hen thuis zouden komen bezoeken.”
Broeder Jules Anache, uit de gemeente Sin-le-Noble, vertelt de volgende vermakelijke ervaring:
„In Picardie, een dorp in het departement Somme, produceerden wij een bijzonder geluidseffect. Wij zetten onze met luidsprekers uitgeruste bus boven op een heuvel, vanwaar men het dorp kon overzien, maar verborgen achter een groep bomen. Toen draaiden wij het geluid op volle sterkte. De dorpsbewoners hoorden eerst de muziek en daarna de lezing en vroegen zich af of zij niet een boodschap uit de hemel hoorden! Wij verspreidden heel wat lectuur in dat dorp.”
VERANDERINGEN OP HET BUREAU IN PARIJS OM PIONIERS TE HELPEN
Wegens het vertrek van zoveel buitenlandse broeders was er in 1936 een kleine achteruitgang in verkondigers van 889 naar 822. Er waren echter nog steeds veertig pioniers in Frankrijk, voor het merendeel buitenlanders. Zij hadden al enige tijd weinig of geen hulp van het bureau in Parijs ontvangen bij het oplossen van hun problemen.
Op het in september in Luzern (Zwitserland) gehouden
congres kwam de zaak tot een beslissing, toen de pioniers met broeder Rutherford spraken. In het Year Book of Jehovah’s Witnesses 1937 stond het volgende over deze kwestie: „Het is zeer te betreuren hier te moeten vermelden dat de plaatselijke vertegenwoordiger van het Genootschap gedurende het afgelopen jaar niet zo met de pioniers heeft samengewerkt als hij behoorde te doen; maar deze kwestie is verholpen zodat de situatie wat dat betreft ongetwijfeld zal verbeteren.”Het bovenaangehaalde Year Book was tussen twee haakjes het eerste Jaarboek dat in de Franse taal verscheen. Ook in 1938 en 1939 verscheen er nog een Franse uitgave maar toen brak de oorlog uit en werd het Jaarboek pas weer in 1971 in de Franse taal uitgegeven.
Broeder Zopfer werd in 1936 als beheerder van het bureau in Parijs vervangen door Fred Gabler een Engelse broeder die reeds jarenlang in de volle-tijddienst stond en Emile Delannoy werd als zijn assistent aangesteld. Gustave Zopfer verliet later de waarheid en collaboreerde tijdens de oorlog zelfs met de nazi’s.
TWEEDE INTERNATIONALE CONGRES IN PARIJS
In 1937 werd van 21-23 augustus in de Maison de Mutualité in Parijs het tweede internationale congres van Jehovah’s Getuigen gehouden. Dit gebouw bevat enkele van de grootste en geriefelijkste zalen die men voor zo’n bijeenkomst had kunnen krijgen. De spreker sprak de toehoorders in de hoofdzaal in het Engels toe, terwijl de andere zalen via geluidskabels met de hoofdzaal waren verbonden. In elk van deze zalen vertaalde een tolk de toespraak in de taal van de toehoorders. Aldus hoorden alle congresgangers terzelfder tijd dezelfde toespraak, elke groep in haar eigen taal. Er waren ongeveer 3500 aanwezigen, terwijl de hoofdlezing door nog duizend personen meer werd beluisterd.
De vergaderingen in Parijs werden destijds slechts door zo’n honderd personen bijgewoond. Hoe verheugd waren zij dat zij door afgevaardigden uit heel de wereld werden bezocht! Er kwamen twee treinen uit Engeland en één uit Zwitserland. Het eerste in Parijs gehouden internationale congres in 1931 was een groot succes geweest, maar dit in 1937 gehouden congres was ongetwijfeld buitengewoon goed georganiseerd en was een voorproefje van de congressen die tegenwoordig door Jehovah’s Getuigen worden gehouden.
Na het congres werd broeder Gabler naar Brussel overgeplaatst om het toezicht uit te oefenen over het werk in België en kreeg broeder Charles Knecht, een broeder uit de Elzas die het werk in België reeds enige tijd had geleid, het toezicht over het bureau in Parijs.
Het Koninkrijkswerk ging onder leiding van broeder Knecht goed vooruit. Destijds werkten er tien personen op het Bethelhuis in Enghien en op het bureau in de stad Parijs. Het grammofoonwerk breidde zich snel uit; er waren 236 grammofoons in gebruik en het aantal personen dat naar de grammofoonplaten van het Genootschap luisterde, steeg van 28.412 in 1937 tot 103.801 in 1938.WIE ZAL ERAAN DEELNEMEN?
Deze vraag was een ondertitel in de Franse Wachttoren van 1 april 1938. In dat tijdschrift werden de „andere schapen”, toentertijd dikwijls „Jonadabs” genoemd, rechtstreeks uitgenodigd om de Gedachtenisviering bij te wonen, hetgeen tot op die tijd nooit was gebeurd. De vraag wie van de Gedachtenissymbolen diende te gebruiken, bracht in de geest van velen van de broeders verwarring teweeg. Maar een lezing van broeder Harbeck, de beheerder van het Centraal-Europese Bureau in Zwitserland, werkte verhelderend. Broeder Louis Piéchota vertelt over broeder Harbecks lezing in Sin-le-Noble:
„Voordat hij met zijn lezing begon, vroeg hij de toehoorders wie onder hen van mening was de hemelse roeping te hebben ontvangen. De meeste aanwezigen staken hun hand op. Vervolgens zette broeder Harbeck zijn onderwerp uiteen en beschreef hij de vele zegeningen die de mensheid te wachten staan wanneer het paradijs weer hersteld zal zijn. Aan het einde van zijn lezing stelde hij de toehoorders de volgende vraag: ’Wie van jullie zou graag in dat paradijs willen leven?’ Er gingen vele handen omhoog. Hij voegde eraan toe: ’Indien al jullie verwachtingen erop zijn gericht in dat aardse paradijs te leven, dan hebben jullie geen hemelse roeping ontvangen.’”
Het is veelbetekenend dat het aantal personen dat van de Gedachtenissymbolen gebruikte, afnam, terwijl het aantal aanwezigen toenam. In 1939 waren er in
Frankrijk 1510 aanwezigen op de Gedachtenisviering, van wie er slechts 631 van de symbolen gebruikten.TOEGENOMEN ACTIVITEIT NAARMATE DE OORLOG DICHTERBIJ KOMT
In Europa pakten oorlogswolken zich samen en broeder Knecht voorzag dat datgene wat met onze broeders in Duitsland gebeurde, heel goed binnen afzienbare tijd met Jehovah’s Getuigen elders in Europa, inclusief Frankrijk zou kunnen gebeuren. Daarom bezocht hij de zonevergaderingen en gemeenten in Frankrijk en waarschuwde hij de broeders om zich op de komende moeilijkheden voor te bereiden.
In 1938 gaf broeder Franz Zürcher van het Bethelhuis in Bern een boek uit getiteld „Kruistocht tegen het christendom”, waarin een gedetailleerd verslag over de vervolging van Jehovah’s Getuigen in nazi-Duitsland werd gegeven. Het jaar daarop werd het boek in het Frans gepubliceerd. Bovendien kwam broeder Zürcher naar de stad Mulhouse in de Elzas en sprak hij in het Beursgebouw voor 600 toehoorders over dit onderwerp.
Tot het jaar 1939 bestond de activiteit van Jehovah’s Getuigen hoofdzakelijk in het verspreiden van bijbelse lectuur. Maar dat veranderde nu; in 1939 werden er 8739 nabezoeken bij belangstellende personen gerapporteerd. Deze verandering in de wijze waarop het werk werd verricht, was providentieel, want daardoor kregen de broeders ervaring in een tak van dienst waar zij in de oorlogsjaren, toen de lectuurvoorraad zeer beperkt was, op grote schaal gebruik van zouden maken.
Op Frankrijks nationale feestdag, 14 juli 1939, werd de eerste Koninkrijkszaal in Parijs door broeder Knecht ingewijd. Het gebouw was vroeger een smederij geweest, maar na enkele weken van hard werk veranderden
de broeders deze werkplaats in een prachtige vergaderplaats met 375 zitplaatsen. Maar helaas konden de broeders in Parijs er slechts enkele maanden in vergaderen. Op 3 september 1939 verklaarde Frankrijk namelijk de oorlog aan Duitsland en kort daarna moest het werk ondergronds verricht worden.Toen die vooroorlogse jaren eindigden, waren er 84 gemeenten in Frankrijk, namelijk, 13 Duits-sprekende in Elzas-Lotharingen 32 Pools-sprekende hoofdzakelijk in Noord-Frankrijk en 39 Frans-sprekende. Er waren in totaal 1004 verkondigers, ofte wel een toename van 19% over het voorgaande jaar.
Het is interessant dat er gedurende de twaalf jaar die aan de oorlog voorafgingen 503.801 boeken, 1.451.523 tijdschriften en 5.798.603 brochures onder het Franse publiek werden verspreid, ofte wel een totaal van 7.753.927 stuks lectuur! Indien er toen een eind aan het werk was gekomen, had het Franse volk nooit kunnen zeggen dat er geen profeet „in hun midden” was geweest (Ezech. 2:5). Maar ondanks de moeilijke tijden die in het verschiet lagen, was het werk in Frankrijk beslist nog niet afgelopen.
DE ORGANISATIE WORDT VERBODEN
Midden oktober 1939, ongeveer zes weken na het begin van de oorlog, werd de organisatie van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk verboden. Broeder Knecht had deze mogelijkheid echter voorzien en had de broeders gewaarschuwd. De meeste gemeenten hadden dus tijd om hun lectuurvoorraad naar diverse veiliger plaatsen over te brengen, zoals men dit ook had gedaan vlak voordat het bureau van het Genootschap in Parijs in beslag was genomen. Het Bethelhuis in Enghien-les-Bains werd ook doorzocht, maar broeder Knecht had de adresplaatjes van alle Wachttoren- en Vertroosting-abonnees,
alsook alle andere belangrijke documenten, reeds weggedaan.Broeder Knecht had toen longontsteking en was ernstig ziek. De laatste brief die hij als opziener over het werk in Frankrijk naar alle Franse gemeenten stuurde, was gedateerd 24 oktober 1939. De brief luidde als volgt:
„Geliefde broeders,
Hierbij delen wij jullie mede dat op last van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Vereniging ’La Tour de Garde’ en de Vereniging van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk niet langer gemachtigd zijn hun activiteit uit te oefenen, en dat als gevolg daarvan het Wachttoren-bureau aan de Rue du Faubourg Poissonnière no. 129, in Parijs, is gesloten en het pand ontruimd moet worden.
Wij zullen al het mogelijke doen om onze zaak en ons werk te verdedigen en de activiteiten van Jehovah’s Getuigen te rechtvaardigen, te meer omdat men momenteel geneigd is ons als communisten te beschouwen.
Vanaf heden bestaan de beide genoemde verenigingen niet meer. Voortaan moet iedere getuige van Jehovah zijn eigen verantwoordelijkheid voor God en de mensen dragen. Jullie zullen ongetwijfeld aangemoedigd en vertroost worden door het feit dat deze vervolging geheel in overeenstemming is met de woorden van de Heer in Matthéüs 24:9, die vervuld moeten worden voordat alle in de bijbelprofetieën voorzegde gebeurtenissen geschieden.
Broeders, houdt goede moed.
Wij zenden onze hartelijke groeten met Jesaja 43:12; 2 Kronieken 20:15 en Matthéüs 10:28.
[Getekend] Charles Knecht”
Enkele dagen later, op 2 november 1939 stierf broeder Knecht op de leeftijd van 41 jaar. Hij had Jehovah jarenlang in de volle-tijddienst getrouw gediend. Hij was bij de broeders in Frankrijk zeer geliefd, te meer omdat vrijwel allen die tot op die tijd de leiding over het werk in Frankrijk hadden gehad (Lanz, Freytag, Binkele, Zaugg en Zopfer), zich ontrouw hadden betoond. Als
er één algemene les uit de geschiedenis van het werk in Frankrijk geleerd kan worden, is het wel dat Jehovah’s werk beslist niet van één enkel mens afhankelijk is.Broeder Charles Zutter werd vanuit Zwitserland gezonden om de belangen van het Genootschap in Frankrijk te behartigen. Ook werd Fred Gabler, die vlak voor de oorlog van België naar Engeland was gegaan, naar Parijs gezonden.
DE PERIODE VAN DE „SCHEMEROORLOG”
Tijdens deze eerste oorlogsmaanden van september 1939 tot mei 1940, was er weinig militaire activiteit tussen de Fransen en de Duitsers gaande. Deze periode wordt als de „Schemeroorlog” aangeduid en was het begin van een tijd van werkelijke beproevingen voor de broeders. Velen, vooral in Noord-Frankrijk en ook in de Elzas, werden in de gevangenis gezet.
Louis Piéchota, die na de oorlog als kring- en districtsdienaar werkzaam was, werd met nog vijf andere broeders gearresteerd. Zij werden 24 dagen in de gevangenis gehouden. Daar dit gebeurde vlak voordat broeder Knecht ziek werd, bezocht deze de broeders in de gevangenis in Dieppe. Broeder Piéchota schrijft: „Hij moedigde ons aan om evenals de apostel Paulus te volharden. Bij het weggaan had hij tranen in zijn ogen en wij ook.”
Tijdens die eerste oorlogsjaren waren er talloze voorbeelden van Jehovah’s bescherming. Broeder Georges Dellemme, gemeentedienaar in Wattrelos, een stad aan de Frans-Belgische grens, vertelt:
„Op een dag werd ik door een douanebeambte aangehouden, die me heel grondig fouilleerde. Hij vond een ’Wachttoren’ in mijn zak en zei: ’En dit, wat is dat?’
Ik antwoordde: ’Dat is een tijdschrift „De Wachttoren”.’ Terwijl hij me verder fouilleerde, hield ik het tijdschrift met opgeheven armen in mijn hand. Toen hij bukte om in mijn
schoenen te kijken, stopte ik ’De Wachttoren’ weer in mijn zak.Toen hij opstond, zei hij: ’In orde, u kunt gaan.’ Wat een verrassing! Willekeurig of onwillekeurig had hij het verboden tijdschrift vergeten.”
De taak van de broeders Zutter en Gabler was, al het mogelijke te doen om de eigendommen van het Genootschap in Parijs te beschermen. Zo was er de werkplaats waar de grammofoonplaten werden vervaardigd, en waar kostbare uitrusting stond, het Parijse bureau aan de Rue du Faubourg Poissonnière en het Bethelhuis in Enghien-les-Bains. Het bureaugebouw in Parijs was gehuurd, dus dat vormde geen echt probleem. En het Bethelhuis in Enghien was wijselijk op naam van Hugo Riemer gezet, een Amerikaans staatsburger, dus was het veilig en kon het tijdens de gehele oorlog door de broeders gebruikt worden.
Het enige wat ten slotte door de autoriteiten in beslag werd genomen, was een kleine auto en wat huisraad. Toen Zutter en Gabler hun missie dan ook hadden volbracht, keerden zij naar hun respectieve woonplaatsen in Zwitserland en Engeland terug. Zij verlieten Frankrijk vlak voordat de Duitsers in mei 1940 het land binnenvielen. Kort daarvoor had broeder Harbeck, de beheerder van het bureau van het Genootschap in Bern (Zwitserland), verzocht dat broeder Henri Geiger naar Parijs zou gaan om daar te helpen de zaken van het Genootschap af te wikkelen en het werk ondergronds te organiseren. Zoals u zich zult herinneren, had broeder Geiger lange tijd een leidinggevende rol gespeeld in verband met het werk in Straatsburg en in heel de Elzas. Broeder Emile Delannoy werd als zijn assistent aangesteld.
NET OP TIJD UIT FRANKRIJK
In de lente van 1940 veranderde het verloop van de
oorlog plotseling en nam een tragische wending voor Frankrijk. Nadat Hitlers pantserdivisies erin waren geslaagd Polen onder de voet te lopen, keerden ze plotseling om en was de „Blitzkrieg” tegen West-Europa in volle gang. De snelheid waarmee de troepen oprukten, was verbazingwekkend! John Cooke was met stoïcijnse kalmte in Frankrijk gebleven en was de enige Engelse pionier die zich nog in het land bevond. Hij wilde de nieuwe groep geïnteresseerden die hij in Bordeaux en omgeving had geholpen, niet graag verlaten. Maar de Britse consul waarschuwde alle Britse onderdanen om zonder uitstel te vertrekken. John vertelt:„Ik besefte dat te blijven, waarschijnlijk zou betekenen in een concentratiekamp te belanden, waar ik niets kon doen. Toen ik de volgende keer langs het consulaat kwam, was het verlaten en stond er een kennisgeving op de deur dat wie nog was achtergebleven, zich naar Bayonne, een zuidelijker gelegen havenstad, moest begeven, waar een schip beschikbaar zou zijn. Volgens de laatste berichten was de voorhoede van de nazi’s nog maar vijftig kilometer verwijderd. Het was nu juni 1940 en Duinkerken werd net geëvacueerd. Ik besloot dus dat ik maar beter kon vertrekken.
Op de laatste dag regelde ik nog het een en ander en droeg Joseph, de Zwitserse broeder, op om de studies en de vergaderingen voort te zetten. Toen ik naar het station ging om een kaartje voor Bayonne te kopen, leek het daar wel een kamp, want overal zaten en sliepen mensen, die op een trein wachtten. Ik besloot dus met de fiets te gaan en vertrok met vrijwel niets bij me.
Later hoorde ik dat de Duitse pantsereenheden de volgende dag de stad waren binnengetrokken. De 175 kilometer lange rit naar Bayonne verliep zonder wederwaardigheden. De grootste golf vluchtelingen was al vóór mij vertrokken, kennelijk enigszins in verwarring daar er zo nu en dan een verlaten auto in de sloot aan de kant van de weg lag. Toen ik in Bayonne aankwam, was het onmogelijk om onderdak of voedsel te vinden, dus legde ik mij zonder avondeten te slapen in een onafgemaakt gebouw. De volgende dag verzamelde er zich een grote mensenmenigte in de haven, waar een schip met bestemming Engeland gemeerd lag. Ik kwam
er echter niet op. Na een poosje kwam het bevel: ’Alleen vrouwen en kinderen.’ Het schip was zwaar beladen toen het de haven uitvoer. Volgens zeggen werd het door een Duitse onderzeeër tot zinken gebracht voordat het Engeland bereikte.De rest van ons werd per trein naar het vissersdorp Saint-Jean-de-Luz gebracht, vlak bij de Spaanse grens, en daar werden wij in het holst van de nacht, met strikte verduistering uit angst voor een luchtaanval, door vissersboten naar vaartuigen gebracht die vóór de kust geankerd lagen. Vluchtelingen uit heel Zuid-Frankrijk stroomden daar samen. Mensen hadden hun huis, hun zaak, ja, alles verlaten om voor de nazi’s te vluchten. Na enkele dagen wachten begaf het vluchtelingenkonvooi zich in zigzagkoers op weg naar Plymouth (Engeland). Ik ging rechtstreeks naar het Bethelhuis in Londen, waar ik hartelijk werd ontvangen en van kleding werd voorzien, aangezien ik al mijn bezittingen had verloren.”
FRANKRIJK IN TWEEËN GESPLITST
Naarmate de Duitse pantserdivisies door Frankrijk oprukten, raakten de wegen die naar het zuiden voerden, vol met vluchtelingen die vóór de binnenvallende legers uit vluchtten. Sommigen van de broeders bleven waar zij waren, terwijl anderen zuidwaarts vluchtten. Broeder Geiger verliet Parijs en keerde naar zijn vrouw en zoon in het departement Dordogne, in Zuidwest-Midden-Frankrijk, terug. Op 22 juni 1940 ondertekende de katholieke maarschalk Pétain een wapenstilstand met nazi-Duitsland.
Frankrijk werd in twee zones verdeeld: de noordelijke helft en een strook langs de westkust werden door de Duitse legers bezet en bestuurd, terwijl de rest van Frankrijk onbezet bleef maar door het pro-Duitse Vichy-bewind, met maarschalk Pétain als staatshoofd en Pierre Laval als regeringshoofd werd bestuurd.
In een verslag dat door het Centraal-Europese Bureau in Bern (Zwitserland) naar Brooklyn werd gezonden, stond over deze situatie:
„Sinds de tijd dat Frankrijk door de Duitsers werd onderworpen, hebben wij alle contact met de broeders in Parijs en in het bezette gebied in het algemeen verloren. Nog geen brief of kaart of enig ander levensteken heeft ons bereikt.
Wat het onbezette Franse gebied betreft, wij onderhouden min of meer geregeld briefwisseling met de broeder [Henri Geiger] die voorheen het Genootschap in de Elzas vertegenwoordigde. Ook hij bericht dat hij van de broeders die voorheen in Parijs werkten en in het huis in Enghien woonden, niets heeft vernomen.
Ook is het voor Zwitserse broeders absoluut onmogelijk een visum voor hetzij het bezette of het onbezette Franse gebied te krijgen.”
HET ORGANISEREN VAN HET WERK NA DE WAPENSTILSTAND
Nadat in juni de wapenstilstand was ondertekend, keerden vele Franse burgers die vóór Hitlers legers uit waren gevlucht, naar huis terug. Broeder Geiger ging weer naar Parijs. Hij woonde met zijn vrouw en zoon in een appartement en werkte overdag bij een Elzasser ingenieursbureau, terwijl hij ’s avonds en in de weekends het getuigeniswerk organiseerde en de broeders bezocht. Over het organiseren van het ondergrondse werk in Noord-Frankrijk in september 1940, schreef broeder Geiger:
„Alle brieven werden door de Gestapo geopend. Daarom was het noodzakelijk elke groep en geïsoleerde broeder persoonlijk te bezoeken. De broeders kwamen in kleine groepjes voor hun ’Wachttoren’-studies en dienstvergaderingen bijeen. Zij bleven het goede nieuws van huis tot huis prediken en gebruikten daarbij alleen de bijbel. Als zij belangstellende personen vonden, gingen zij terug met publikaties en leidden studies.”
In Parijs was de lectuurvoorraad ten tijde van het verbod in veiligheid gebracht en op diverse adressen opgeslagen. Broeder Delannoy organiseerde de distribuering van de lectuur onder de broeders en bezocht tevens de diverse groepen om ze aan te moedigen. Zuster Renée
Gendreau en zuster Hilda Knecht bleven op het Bethelhuis, maar toen stierf zuster Knecht, ongeveer een jaar na de dood van haar man. Zuster Gendreau typte daar op Bethel, pal onder de neus van de Duitsers, Wachttoren-manuscripten die in het Frans waren vertaald, alsook stencils voor het verveelvoudigen van Wachttoren-artikelen!Maar hoe kwamen de broeders aan exemplaren van The Watchtower, zodat zij die in het Frans, Duits en Pools konden vertalen? En hoe werden de gestencilde exemplaren, nadat ze eenmaal waren vertaald en getypt, van de ene zone naar de andere overgebracht? Want Frankrijk was destijds niet alleen in een bezette en een onbezette zone verdeeld, maar de zones waren weer onderverdeeld en men kon niet zonder meer van het ene gebied naar het andere reizen.
MOEDIGE UITDELING VAN HET GEESTELIJKE VOEDSEL
Zuster Marthe Ebener, die een lid van de Bethelfamilie in Enghien-les-Bains was geweest, was bij haar broer in Clermont-Ferrand, een stad in Midden-Frankrijk, ingetrokken. Zij was op de Engelse Wachttoren geabonneerd. Na de Duitse invasie in Frankrijk bevond Clermont-Ferrand zich in de onbezette zone, onder het Vichy-bewind. Door goddelijke voorzienigheid bleef zuster Ebener tot november 1942, toen de Duitsers heel Frankrijk bezetten, de Engelse Wachttoren vanuit Brooklyn ontvangen. Maar hoe werd dit Engelse tijdschrift naar de broeders Geiger en Delannoy in Parijs gesmokkeld?
Hiervoor gebruikte Jehovah een nederige, bescheiden broeder, Henri Germouty. Hij vertelt:
„De stad Moulins lag op de demarcatielijn tussen de bezette en de onbezette zone. Deze demarcatielijn werd bewaakt door Duitse wachtposten, die schoten op elke persoon
die onbevoegd trachtte te passeren. Maar op dit punt liep de demarcatielijn midden door de stad, waar een Poolse zuster woonde die Duits sprak. Ik bezocht haar thuis en dan verliet zij vóór mij het huis en leidde de aandacht van de wachtpost af terwijl ik de lijn passeerde.Vervolgens nam ik een trein, maar voordat die in Parijs arriveerde, werden alle passagiers gefouilleerd, de mannen door mannen en de vrouwen door vrouwen. Ik wist echter op welk punt zij met deze inspectie begonnen, dus sprong ik voordat wij daar aankwamen, op een plaats waar de vaart werd verminderd, van de trein. Ik reisde gewoonlijk ’s nachts, en nadat ik van de trein was gesprongen, verborg ik mij tot het aanbreken van de dag en voltooide dan de reis te voet.”
Wanneer het Engelse tijdschrift eenmaal in Parijs was, werd het vertaald en dan typte zuster Gendreau de stencils zodat het manuscript verveelvoudigd kon worden. Vervolgens werden de exemplaren naar de broeders in de provincies gebracht. Broeder Samuel Nongaillard vertelt hoe het tijdschrift naar Noord-Frankrijk werd gesmokkeld:
„Telkens wanneer dit mogelijk was, nam een broeder uit Parijs een trein tot aan de stad Péronne, waardoorheen de demarcatielijn tussen twee Duitse militaire zones liep. Een andere broeder reisde dan vanuit het noorden naar deze stad en vervolgens werden de tijdschriften op het perron van het station van Péronne overhandigd.”
Aangezien de papiervoorraad beperkt was en de communicatiemiddelen zo gevaarlijk waren, was het natuurlijk niet mogelijk voor iedere verkondiger een exemplaar van De Wachttoren te stencilen en te verzenden. De broeders die met levensgevaar als koerier fungeerden, konden slechts één of twee exemplaren op hun lichaam verbergen. Dit betekende dat wanneer één exemplaar van een Wachttoren-artikel een bepaald gebied bereikte, er een heleboel afschriften van werden gemaakt zodat elk kleine groepje verkondigers op zijn minst één exemplaar van het belangrijke geestelijke voedsel had. Zuster Dina Fenouil, die toen in de omgeving van Lyon woonde, vertelt:
„Ik kreeg tot taak om tien exemplaren van ’De Wachttoren’ te typen. Ik kon vijf doorslagen per keer maken, hetgeen betekende dat elke ’Wachttoren’ tweemaal getypt moest worden. Aangezien elke uitgave uit ongeveer veertien getypte bladzijden met enkele regelafstand bestond, moest ik elke keer 28 bladzijden typen. Als ik nog maar nauwelijks met het typen van de ene uitgave klaar was, kwam de volgende uitgave alweer. Ik bleef dit tijdens de gehele oorlog doen. Elke groep had één exemplaar van de ’Wachttoren’-artikelen.”
Welk gevaar er dikwijls aan verbonden was deze manuscripten in handen van de broeders te krijgen, blijkt uit de ervaring van broeder Stanis Sikora, die verantwoordelijk was voor een groep Pools-sprekende broeders in Saint-Denis, een voorstad ten noorden van Parijs. Hij vertelt:
„Toen ik op een ochtend een met de hand geschreven afschrift van ’De Wachttoren’ naar een andere groep bracht, zag ik een eindje verderop een groep Duitse soldaten die iedereen aanhielden en fouilleerden. Ik bleef op mijn fiets en besloot langzaam door te rijden. Ten slotte bereikte ik de eerste groep soldaten en zij deden niets om mij tegen te houden. Ik bleef heel langzaam rijden en de soldaten bij de versperring lieten mij door. Ik fietste in hetzelfde langzame tempo verder tot ik een andere straat kon inslaan, en toen zette ik er flink vaart in! Jehovah beschermt zijn werk.”
ANDERE DISTRIBUTIEKANALEN
Toen de Duitsers in november 1942 de rest van Frankrijk bezetten, werd de Engelse Wachttoren niet langer in Frankrijk en ook niet meer in Zwitserland ontvangen. Het Zwitserse bijkantoor slaagde er echter in een exemplaar van De Wachttoren in het Zweeds te krijgen. Zuster Alice Berner leerde vlug voldoende Zweeds om de Wachttoren-artikelen in het Duits te kunnen vertalen. Deze Duitse vertalingen werden dan naar Frankrijk gebracht en in het Frans vertaald.
Broeder Frits Hartstang had tijdens de oorlogsjaren de verantwoordelijkheid voor het werk in België en hij organiseerde een systeem om geestelijk voedsel tussen België en Frankrijk uit te wisselen. De grenzen waren
gesloten, maar broeders die voor de spoorwegen werkten en die voor hun werk tussen de beide landen heen en weer moesten reizen, bezorgden deze kostbare publikaties. Zodoende was er gedurende de gehele oorlog geestelijk voedsel in omloop.IN EN UIT ELZAS-LOTHARINGEN
Nadat Pétain in juni 1940 de wapenstilstand met Duitsland had ondertekend, werd Elzas-Lotharingen bij Duitsland ingelijfd. Het werd niet als „bezet gebied”, maar veeleer als een integrerend deel van de Duitse staat beschouwd. Dit betekende dat er een echte grens tussen Elzas-Lotharingen en de rest van Frankrijk werd opgericht. Zodoende werden de broeders in Elzas-Lotharingen volledig afgesneden van het ondergrondse bureau dat in Parijs werkzaam was. Hoe werden zij tijdens de oorlog van geestelijk voedsel voorzien?
Toen de nazi’s de Elzas bezetten, haalden de daar wonende broeders hun exemplaren van De Wachttoren uit de Vogezen vandaan, het gebergte dat Frankrijk van Elzas-Lotharingen scheidt. Hoe kregen zij de tijdschriften dan wel in de bergen? Welnu, broeder Zinglé uit Mulhouse, die een uitstekend bergbeklimmer was, verhuisde naar Saint-Maurice in het door Duitsland bezette deel van Frankrijk. Hij ontving de Franse Wachttoren, die hij op de eerste zondag van elke maand meenam over een bergpas. Hij nam een zeer steile en rotsachtige route om geen grenswachten tegen te komen. Aan de andere zijde, in de Elzas, begaven broeders, gekleed als trekkers, zich in de bergen om De Wachttoren op te halen. Het tijdschrift werd dan door de plaatselijke broeders van het Frans in het Duits vertaald. Dit werk werd in het grootste geheim gedaan. Broeder Marcel Graff stencilde naderhand exemplaren voor de broeders in de Elzas. Sommige exemplaren bereikten ten slotte zelfs de Duitse concentratiekampen.
Hoewel deze bergpasroute werd gebruikt om De Wachttoren van Frankrijk naar de Elzas over te brengen, werden later in de oorlog via deze zelfde route publikaties die de Franse broeders niet hadden, van Duitsland naar Frankrijk overgebracht. Het ging echter niet altijd zoals verwacht werd. Broeder Marcel Graff vertelt:
„Op een dag trokken wij bij het ochtendgloren met onze vrouwen de bergen in. Het weer was schitterend. Maar toen wij boven waren gekomen, niet ver van de grens, hoorden wij plotseling: ’Heil Hitler!’ Het was een Duitse grenswacht, die vroeg: ’Waar gaat u naar toe?’
Ik antwoordde: ’O, wij maken een trektocht in de bergen.’
Hij keek ons wantrouwend aan en zei: ’Weet u niet dat u heel dicht bij de grens bent?’
’O ja?’ antwoordden wij, en deden heel onnozel.
Hij voegde er direct aan toe: ’Als u van plan bent naar de Franse zijde te gaan, waarschuw ik u dat onze geweren met echte kogels geladen zijn.’
Wij liepen verder in de richting van het uitgekozen trefpunt. Net toen wij uit het gezicht van de grenswacht waren, vonden wij broeder Zinglé en zijn vrouw, die op ons wachtten. Wij begroetten elkaar vreugdevol en wisselden enkele woorden uit, alsook de publikaties die wij bij ons hadden. Vervolgens gingen wij na een gebed uit elkaar.
Zuster Simone Arnold werd toen zij nog maar 13 jaar oud was, gebruikt om kostbare manuscripten bij zich te dragen, die zij in haar jarretellegordel verborg. Op een keer, toen zij broeder Adolphe Koehl vergezelde, ging het bijna mis, zoals Simone vertelt:
„Een douanewacht hield ons aan en gelastte ons hem naar de dichtstbijzijnde boerderij te volgen. Ik was zo bang dat ik letterlijk een koliek kreeg. Dit was een geluk, want daardoor kreeg ik op de boerderij wat warms te drinken en mocht ik in het hooi gaan liggen, met mijn ’Wachttoren’ nog steeds verborgen bij mij. Broeder Koehl en mijn moeder werden gefouilleerd, maar zij hadden niets bij zich, dus werden wij eenvoudig naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation vergezeld.”
Deze broeders en zusters die als koerier dienst deden, toonden beslist grote moed en liefde voor Jehovah. Maar hetzelfde kan gezegd worden van degenen die betrokken waren bij het stencilen van de lectuur, zodat deze onder de broeders gedistribueerd kon worden. Onder welke omstandigheden werd dit gedaan?
LECTUUR VOOR DISTRIBUERING VOORBEREIDEN
Broeder Adolphe Koehl had in de hoofdstraat van Mulhouse (in de Elzas), vlak bij het centraalstation een kapperszaak. De winkel bevond zich op de begane grond van een flatgebouw van vijf verdiepingen, en hij en broeder Graff hadden elk een appartement in dit gebouw boven de winkel. Boven werd gestencild, zelfs terwijl soldaten en politiemannen beneden door broeder Koehl werden geknipt! Het spande er wel eens om zoals broeder Graff beschrijft:
„Ik herinner mij nog dat de nazi’s de radio’s in beslag namen van allen die niet met hen ’collaboreerden’. Ik had een oude ijskast aan onze melkman verkocht, en hij zei dat hij die de volgende dag zou komen ophalen. De volgende ochtend was ik wat stencils aan het proeflezen, terwijl mijn vrouw in de keuken bezig was. Plotseling werd er op de deur geklopt. Daar wij de melkman verwachtten, deed mijn vrouw open. ’Politie!’ zei een van de mannen. ’U hebt een radio en wij moeten die in beslag nemen.’
Nadat mijn vrouw haar verbazing te boven was, riep zij luid: ’Maak voort!’ Toen vertelde zij de drie politiemannen dat ik ziek was en mij zo vlug mogelijk zou aankleden. Dit gaf mij tijd om de stencils bij elkaar te rapen en onder het bed te leggen. Nauwelijks was ik hiermee klaar, toen zij mijn vrouw opzij duwden en de kamer binnenkwamen met de woorden ’Heil Hitler!’ Toen zij met onze radio vertrokken, barstten wij gewoon in vreugde uit en dankten Jehovah God dat hij ons wederom had beschermd.”
Op een dag vroeg een vriendelijke Gestapoagent, die geregeld in de kapperszaak van broeder Koehl zijn haar liet knippen, plotseling: ’Herr Koehl, bestudeert u nog steeds de bijbel?’ Maar nog voordat hij kon antwoorden,
waarschuwde de Gestapoagent hem voorzichtig te zijn omdat hij in het oog werd gehouden. Hij raadde broeder Koehl aan om als hij nog verboden publikaties in zijn bezit had, die zo vlug mogelijk uit huis te doen.Broeder Koehl gaf gehoor aan de waarschuwing en verborg Wachttorens onder de parketvloer van zijn kapperszaak. De nazi’s die hun haar lieten knippen, hadden er geen flauw vermoeden van dat slechts een paar centimeter onder hun voeten een voorraad verboden Wachttoren-tijdschriften lag! Na verloop van tijd was alle ruimte onder de vloer echter opgevuld. Wat nu?
Broeder Koehl had een briljant idee: De winkeletalage zou een goede plaats zijn om dingen te verbergen. Er werden dus stencils achter de zijmuren van de etalage verborgen, en ook werden er Wachttorens verstopt in de reclameborden die in de etalage stonden. Tijdens een groot deel van de oorlog keken de nazi’s dus in deze etalage zonder te beseffen dat de reclameborden van papier-maché verboden Wachttoren-tijdschriften bevatten!
KOERIERS DIE MET HUN LEVEN BETAALDEN
Hoewel de broeders Graff en Koehl aan de Gestapo wisten te ontkomen, waren andere broeders minder fortuinlijk. In 1943 ontvingen de broeders in Mulhouse geregeld exemplaren van De Wachttoren uit Duitsland, die werden bezorgd door twee broeders uit Freiburg (im Breisgau). Plotseling kwamen er geen Wachttorens meer uit die hoek. Broeder Marcel Graff reisde naar die Duitse stad en vernam dat de twee Duitse koeriers door de Gestapo waren gepakt en met de bijl waren onthoofd. Vanaf die tijd vervaardigden de broeders in Mulhouse, die ook exemplaren van De Wachttoren uit Frankrijk ontvingen, extra exemplaren van de Duitse Wachttoren en brachten die vervolgens naar Duitsland. Wanneer één bron van geestelijk voedsel derhalve werd afgesneden,
opende zich een andere bron, en zo ging het tijdens de gehele oorlog.ONDERGRONDSE VERGADERINGEN IN ELZAS-LOTHARINGEN
Er werden geregeld kleine vergaderingen gehouden en er waren opzieners die de verkondigers van exemplaren van De Wachttoren voorzagen en hen vertroostten. Degenen die niet de moed hadden om naar deze vergaderingen te komen, kregen geen lectuur, omdat zij onbetrouwbaar werden geacht. Broeder Jacques Danner vertelt:
„Elke week werden er vergaderingen gehouden, op verschillende dagen, op verschillende tijden en op verschillende plaatsen. Afhankelijk van de tijd van het jaar, kwamen wij bijeen in het bos, op een weide of in een huis, dikwijls rond een koffietafel, en de zusters hadden als alibi breiwerk bij zich. De Gestapo overrompelde ons nooit tijdens deze vergaderingen. De broeders aanvaardden hun verantwoordelijkheid en het vergaderingbezoek was goed. Toen de vergaderingen in mijn huis werden gehouden, lieten wij ons jongste kind in de tuin, en als de politie kwam, riep zij luid ’Mammie’, en dan vertrokken de aanwezigen via de achtertuin.”
NAAR CONCENTRATIEKAMPEN
In september 1941 werden verscheidene broeders in en rond Mulhouse door de Gestapo gearresteerd. Onder hen bevonden zich de broeders Franz Huber, die sinds 1938 gemeentedienaar in Mulhouse was geweest, Adolphe Arnold, Fernand Saler, Eugène Lentz en Paul Dossmann. Tegen het einde van 1941 waren al deze vijf broeders naar het concentratiekamp Dachau in de nabijheid van München (Duitsland) gezonden.
Daar werden zij in het strafblok gezet, waar zij zich bij Duitse, Tsjechoslowaakse, Joegoslavische en Belgische Getuigen voegden. Tegen april 1942 werd broeder Franz Huber onder de beestachtige behandeling lichamelijk steeds zwakker. Broeder Arnold schreef:
„Broeder Franz Huber was 64 jaar oud en zijn krachten namen af. Maar hij liet nooit na uiting te geven aan de hoop die hem schraagde, hetgeen een schitterend getuigenis was. Op een dag, nauwelijks een week voordat hij stierf, greep hij mijn beide armen vast, keek mij recht in de ogen en zei: ’Ondanks alles hebben wij overwonnen!’ En zijn ogen straalden!”
Broeder Arnold werd naar het bureau van de kampcommandant gebracht, waar hem werd gezegd dat er in het kamp een goed gebruik van zijn bekwaamheid als zeefdrukker gemaakt zou worden en zijn vrouw en dochter goed verzorgd zouden worden als hij zijn geloof opgaf. Weigerde hij echter dit te doen, dan zou zijn vrouw gearresteerd worden en zou zijn jonge dochter naar een verbeteringsgesticht worden gestuurd. Natuurlijk weigerde broeder Arnold. Hij werd derhalve aan de kampdokters overgeleverd, die hem als proefkonijn gebruikten voor het uitproberen van malaria- en tyfusbacteriën. Hij overleefde deze behandeling, maar hij schreef dit toe aan het feit dat hij voedselpakketten van zijn vrouw ontving. Daarin zat een speciale traktatie, zoals hij verklaarde:
„Toen ik op een dag iets uit een van de pakketten at, beet ik op iets hards. Het was een kleine rol papier, verpakt in cellofaan. Er stond heel klein schrift op. Het was een ’Wachttoren’-artikel in verkorte vorm. Natuurlijk riskeerde mijn vrouw haar leven door dit te doen. Nadat zij was gearresteerd en gedeporteerd, bleef mijn schoonzuster, zuster Walter, met behulp van broeder Koehl uit Mulhouse deze gevaarlijke correspondentie voortzetten. Deze voedselpakketten bevatten dus geestelijke vitaminen!”
KINDEREN OP DE PROEF GESTELD
Wat gebeurde er in die verschrikkelijke dagen van vervolging met kinderen? Kon er verwacht worden dat zij getrouw bleven onder de zware beproevingen die de nazi’s over hen brachten?
Scholen begonnen elke dag met het zingen van het Duitse volkslied, waarna er een gebed voor de Führer werd opgezegd en de kinderen vervolgens met uitgestrekte
rechterarm ’Heil Hitler!’ moesten zeggen. Maar Getuige-kinderen, zoals de achtjarige Ruth Danner, weigerden dit te doen. Zij werd voor de hoofdmeester en alle andere onderwijzers gebracht en ondervraagd, maar zij verried haar ouders niet. Broeder Jacques Danner vertelt: „Elke dag voordat zij naar school ging, baden wij samen en gaven haar de raad om voordat zij werd ondervraagd, Jehovah vlug om zijn geest en zijn hulp te vragen.” Ruth werd later met haar ouders gedeporteerd en in zes verschillende Duitse kampen geïnterneerd. Na de oorlog werd zij pionierster en een afgestudeerde van de 21ste klas van de zendingsschool Gilead in de Verenigde Staten.Broeder Arnolds dochter, Simone, werd van de middelbare school gestuurd omdat zij weigerde ’Heil Hitler!’ te zeggen. Zij werd naar een andere school gestuurd, waar zij al gauw weer in moeilijkheden kwam omdat de kinderen elke week oud ijzer mee naar school moesten brengen, dat voor het maken van munitie werd gebruikt. Ten slotte werd zij door een kinderrechter verhoord en naar een verbeteringsgesticht in Konstanz (Duitsland) gezonden, waar zij 22 maanden lang aan nazi-indoctrinatie werd blootgesteld. Maar zij bewaarde haar rechtschapenheid! Later werd zij ook pionierster en een afgestudeerde van de Gileadschool, diende als zendelinge in Afrika en trouwde met Max Liebster, die toentertijd een lid van de Bethelfamilie in Brooklyn was.
NEUTRAAL TOT IN DE DOOD
In augustus 1942 werden de jonge mannen in Elzas-Lotharingen opgeroepen om in Hitlers legers te dienen. Enkele Getuigen, onder andere de broeders Freyermuth, Hofer en Sutter, betaalden voor hun neutraliteit met hun leven. De 23-jarige Marcel Sutter schreef enkele uren voordat hij in de gevangenis van Torgau (Duitsland) met de bijl werd onthoofd, de volgende brief:
„Mijn lieve ouders en zusters,
Wanneer jullie deze brief ontvangen, leef ik niet meer. Slechts enkele uren scheiden mij van de dood. Ik vraag jullie om sterk en moedig te zijn; huil niet, want ik heb overwonnen. Ik heb de loopbaan voleindigd en het geloof behouden. Moge Jehovah God mij tot het einde toe helpen. Slechts een korte tijdsperiode scheidt ons van het koninkrijk van onze Heer Jezus Christus. Spoedig zullen wij elkaar terugzien in een betere wereld van vrede en rechtvaardigheid. Ik verheug mij bij de gedachte aan die dag, want dan zal er geen gezucht meer zijn. Wat zal dat heerlijk zijn! Ik hunker naar vrede. Mijn gedachten verwijlen deze laatste uren bij jullie en mijn hart is een beetje met weemoed vervuld dat ik jullie geen afscheidskus kan geven. Maar wij moeten geduldig zijn. De tijd is nabij dat Jehovah zijn Naam zal rechtvaardigen en aan heel de schepping zal bewijzen dat hij de enige ware God is. Ik wil mijn laatste paar uren nu aan hem wijden, dus eindig ik deze brief en neem ik afscheid totdat wij elkaar spoedig weerzien. Onze God Jehovah zij geprezen! Ontvang mijn warme liefde en groeten,
Jullie geliefde zoon en broer,
Marcel”
OOK ZUSTERS IN DE KAMPEN GEWORPEN
In 1943 begonnen de zusters in Elzas-Lotharingen gearresteerd te worden en velen werden naar het concentratiekamp Schirmeck-Vorbruck in de Elzas gezonden. Zuster Arnold wist een bijbel mee te smokkelen, zoals zij verhaalt:
„Daar ik verwachtte gearresteerd te worden, liet ik een speciaal korset voor een ingevallen buik maken, met een zak erin die met lucht opgeblazen kon worden. In deze zak verborg ik een heel klein bijbeltje. Toen zij mij naar de gevangenis brachten, moest ik mij uitkleden, maar toen de inspectrice dit ingewikkelde korset zag, zei ze: ’Lieve hemel! We hebben geen tijd om dat allemaal uit te doen.’ Zodoende kon ik, dank zij Jehovah, het enige geestelijke voedsel waar wij het maandenlang mee moesten doen, in het concentratiekamp Schirmeck brengen. Ik scheurde deze kleine bijbel in zoveel delen als er zusters in het kamp waren.”
Een aantal van de zusters werd naar concentratiekampen
in Duitsland overgebracht, onder andere ook naar het geduchte concentratiekamp Ravensbrück. Vele broeders en zusters, jong en oud, bewezen aldus onder zware beproevingen hun rechtschapenheid, terwijl sommigen hun getrouwheid zelfs met de dood bezegelden. Er kan naar waarheid worden gezegd dat de moderne geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Elzas-Lotharingen Jehovah’s naam tot eer strekt.ANDEREN VERDUREN ZWARE BEPROEVINGEN
De broeders in de rest van Frankrijk bewaarden ook hun rechtschapenheid. In het begin van de oorlog arresteerden Franse autoriteiten verscheidene Poolse broeders, die naar het interneringskamp Le Vernet in Zuid-Frankrijk werden gestuurd. Hier werden zij geslagen omdat zij weigerden de vlag te groeten, en een van hen, broeder François Baran, stierf. Velen van deze onbevreesde Poolse broeders belandden ten slotte in nazi-concentratiekampen. Een van hen, broeder Louis Piéchota, die in heel wat gevangenissen of kampen was geweest, vertelde:
„In de lente van 1944 werden wij van het kamp Vught naar Sachsenhausen overgebracht. Hier hadden wij de grote vreugde Duitse broeders te ontmoeten, van wie sommigen al sinds 1933 gedetineerd waren. Zij boden ons in zowel geestelijk als stoffelijk opzicht kostbare hulp. Zodra er een konvooi in het kamp arriveerde, informeerden de Duitse broeders bij de nieuw aangekomenen of er ook Getuigen onder hen waren. Zo ja, dan hielpen zij hen onmiddellijk. Soms was het met warm ondergoed of een pullover, of misschien met wat restanten van de maaltijd van de bewakers, aangezien sommigen van de broeders in de keukens werkten. Op een dag gaf een broeder mij een bijbel. Stel je voor een Franse bijbel in een Duits concentratiekamp! Ik weet nog niet hoe hij eraan kwam. Ik was er erg blij mee. De broeders ontvingen geregeld ’De Wachttoren’. Daar zij geestelijk gevoed werden, waren zij geestelijk sterk.
Later werd ik in de kampbakkerij te werk gesteld. De Duitse broeders moedigden mij aan geen brood naar buiten te brengen, tenzij het was toegestaan. Zij zeiden dat het
beter was van honger te sterven dan smaad op Jehovah’s organisatie te brengen. Deze raad maakte diepe indruk op mij.”Broeder Jean Queyroi, die in 1938 pionier was geworden en vervolgens op het Bethelhuis in Parijs op de verzendafdeling had gewerkt, was ook in diverse gevangenissen en Duitse kampen. Hij vertelt hoe hij in staat was in deze plaatsen van opsluiting zijn geestelijke kracht te behouden:
„In welk kamp ik mij ook bevond, ik deed altijd mijn best om getuigenis te geven. In een kamp in Oost-Pruisen bijvoorbeeld was een mededelingenbord waarop instructies voor de gevangenen stonden. Elke dag prikte ik op een hoek van dit bord een stukje papier waarop ik een getuigenis over een bijbels onderwerp had geschreven. De gevangenen die belangstelling hadden, zochten mij op en zo hield ik elke avond een kleine bijeenkomst met zes, acht of zelfs tien gevangenen.
Ik hoefde het niet zonder geestelijk voedsel te stellen. Mijn zuster typte ’Wachttoren’-artikelen op heel dun papier, dat zij vervolgens oprolde en in macaroni verborg. Deze pakketten werden door de bewakers geïnspecteerd, maar zij merkten nooit wat er gaande was. Ik ontving zelfs het boek ’Kinderen’ op deze wijze.”
Dus ook de broeders in Frankrijk hadden vervolging te verduren, zij het ook in mindere mate dan hun broeders in Duitsland en in Elzas-Lotharingen.
HULP TIJDENS DE BEZETTING
Ondanks het verbod en de Duitse bezetting bleven de broeders enkel met de bijbel prediken. Zij bezochten dan een paar huizen in de ene straat en vervolgens een paar in een andere straat. Als iemand werkelijke belangstelling toonde, gingen zij terug met lectuur. Maar voorzichtigheid was geboden, en ook hielpen Jehovah’s engelen zoals blijkt uit de ervaring van broeder Albert Kosmalski:
„Een zekere Monsieur Heinrich bestelde de twee boeken ’Bevrijding!’ en ’Schepping’ in het Duits. Toen ik zoals beloofd
op zijn deur klopte, vroeg hij mij over een uur terug te komen omdat hij bezoek had. Ik ging dus een verdieping lager om een andere belangstellende persoon te bezoeken. Deze vroeg mij of ik op de verdieping erboven was geweest en of ik wist wie Monsieur Heinrich was. Ik vertelde hem dat hij een Elzasser was en dat hij belangstelling voor de waarheid had.’Nee, hij is bij de Gestapo, en hij is van plan u vandaag te arresteren’, antwoordde de man. ’Hij heeft de conciërge [huismeester] gezegd u niet uit het huis te laten.’
Deze heer nam mij onopgemerkt naar beneden en liet mij door de achterdeur naar buiten. Ik dankte Jehovah dat hij mij uit deze situatie had gered. Tegen het einde van de oorlog werd Heinrich door leden van het Franse verzet op straat doodgeschoten.”
In werkelijkheid waren de Franse autoriteiten tijdens de nazi-bezetting over het algemeen zeer welwillend jegens Jehovah’s Getuigen. Nu en dan hielpen zij ons zelfs, zoals Auguste Blas uit Denain bericht:
„Iemand vertelde de Duitse commandant dat ik een voorraad lectuur in mijn huis had. Er werd derhalve bevel gegeven tot huiszoeking, hetgeen gedaan moest worden door de Duitse autoriteiten onder aanvoering van de plaatselijke Franse commissaris van politie en een tolk. De commissaris van politie wist dat de lectuur zich in mijn huis bevond. In plaats van de Duitsers naar mijn huis te brengen, bracht hij hen daarom naar het huis van onze gemeentedienaar, Marius Nongaillard, waar zij niets vonden. Deze vriendelijke Franse commissaris van politie behoedde mij er aldus voor naar een concentratiekamp gezonden te worden.”
Om een soortgelijk voorbeeld aan te halen: Toen de Duitsers in Sin-le-Noble aankwamen vorderden zij de Koninkrijkszaal voor hun gebruik. Het doopbassin onder het podium zat echter vol lectuur, met inbegrip van het boek Kruistocht tegen het Christendom in het Duits. De broeders gingen derhalve naar de burgemeester van Sin-le-Noble, zetten de situatie uiteen en zeiden dat als de Duitsers deze lectuur vonden, dit moeilijkheden tussen hen en de plaatselijke autoriteiten zou geven. De burgemeester zei toen tegen de Duitsers dat hij deze zaal nodig
had voor de plaatselijke school. Zo werd de zaal een klaslokaal en wonder boven wonder werd er een Getuige als schoolonderwijzer aangesteld!De plaatselijke Franse autoriteiten kwamen de broeders dikwijls op zulke manieren te hulp. Om nog één voorbeeld te noemen: Een broeder in het noorden van Frankrijk, die een doos brochures Fascisme of Vrijheid achter op zijn fiets had, werd door een Franse politie-inspecteur aangehouden. De inspecteur vroeg hem wat hij bij zich had.
„Kijkt u maar”, antwoordde de broeder.
Toen de inspecteur de inhoud van de doos zag, vroeg hij aan de broeder: „Wat gaat u daarmee doen?”
De broeder gaf hem een goed getuigenis, waarop de inspecteur zei dat hij kon gaan, maar moest oppassen door niemand anders aangehouden te worden!
ONDERGRONDS DRUKKEN
Een van de opmerkelijke prestaties van de Franse broeders tijdens de oorlog was dat zij het boek Kinderen ondergronds drukten. Daar broeder Samuel Nongaillard zakenman was, kon hij wat papier krijgen dat tijdens de oorlog gerantsoeneerd was. Er werden regelingen getroffen dat het boek door een drukkerij in Chennevières-sur-Marne, een kleine stad enkele kilometers ten oosten van Parijs, gedrukt zou worden.
„Op de dag dat ik de boeken Kinderen ging halen, werd ik op de terugweg door de politie aangehouden” bericht Samuel. „Het was in mei 1943. Zij vroegen wat ik in de vrachtauto had. Ik vertelde hun dat ik boeken bij me had. Zij inspecteerden ze en vroegen waar het boek over ging. Het was toevallig de tijd dat katholieke ouders hun kinderen de eerste communie lieten doen. Daarom antwoordde ik: ’Een boek waarin kinderen over
Jezus wordt verteld.’ Met deze verklaring waren zij klaarblijkelijk tevreden want zij lieten me gaan.”VELDDIENSTBERICHTEN
Tijdens de oorlogsjaren in Frankrijk deden de broeders moeite om velddienstberichten op te sturen. Een oudere zuster verzond echter, in strijd met de instructies haar bericht op een briefkaart en gebruikte de gewone afkortingen. Dit intrigeerde een lid van de Duitse geheime dienst. Broeder Robert Jung vertelt:
„Op een dag, toen broeder Auguste Charlet, mijn vleselijke broer, en ik aan ons avondeten zaten, werd er gebeld. Het was een agent van de Franse geheime politie. Ongetwijfeld dacht hij dat wij leden van de verzetsbeweging waren. Hoe dan ook, hij vroeg ons hem te helpen een verslag over deze kwestie op te sturen waarmee de Duitse veiligheidspolitie tevreden zou zijn en waardoor wij niet in moeilijkheden zouden komen. Hij bood aan de volgende dag terug te komen, zodat wij tijd zouden hebben om een verklaring te bedenken.
Zoals afgesproken, kwam hij de volgende ochtend vroeg terug en las de verklaring die wij hadden opgesteld. Wij zeiden dat het een bijbelspel was dat schriftelijk werd gespeeld en dat de afkortingen en de nummers betrekking hadden op bijbelboeken en verzen waar de antwoorden te vinden waren. Hij scheen erg tevreden met deze verklaring en bedankte ons dat wij hem geholpen hadden deze missie te volvoeren. Hij vertrok en wij hebben er nooit meer iets van gehoord.”
De velddienstberichten werden ten slotte allemaal naar drie adressen in Parijs en omgeving gezonden — naar broeder Geiger, naar broeder Delannoy of naar zuster Renée Gendreau, die op het Bethelhuis woonde. Maar van tijd tot tijd schreven broeders, of mensen die onze lectuur hadden naar het bureau in Parijs dat in oktober 1939 door de politie was gesloten. Daarom liep zuster Gendreau zo nu en dan even binnen bij de conciërge en deze dame gaf haar dan alle post die voor het Genootschap was gekomen. Wanneer de Gestapo naar
de Getuigen informeerde, vertelde deze conciërge hun dat zij alleen de leidinggevende persoon (broeder Knecht) had gekend en dat hij overleden was. Deze goede vrouw riskeerde dus tijdens de gehele oorlog haar leven om het Genootschap en de broeders te beschermen.CONGRESSEN TIJDENS DE OORLOG
Te beginnen in 1942 en tijdens de gehele Duitse bezetting werden er kleine regionale congressen gehouden. Deze werden door broeder Geiger of broeder Delannoy bediend. De broeders Auguste Charlet en Robert Jung bezochten ook de geïsoleerde gemeenten en verkondigers in Zuid-Frankrijk. Tijdens deze congressen en de speciale bezoeken werden er doopdiensten gehouden.
In 1943 werd er in Vénissieux, een voorstad van Lyon, een ondergronds congres gehouden waarop ongeveer honderd personen aanwezig waren. Het spreekt vanzelf dat zulke gelegenheden een bron van vertroosting en kracht voor de broeders waren. Al deze activiteiten vonden natuurlijk met groot risico plaats.
EEN AMERIKAANSE SOLDAAT MAAKT DISCIPELEN
In 1944 begon de bevrijding van Frankrijk. Dit was goed nieuws voor de Franse broeders, hoewel de gevechten in heel Frankrijk nieuwe moeilijkheden met zich brachten. Niettemin vond het predikingswerk voortgang en vreemd genoeg zelfs door ten minste een van de bevrijders.
Suzanne Perrin uit Vittel in Noordoost-Frankrijk zat op een avond in september 1944 voor haar raam, toen een Amerikaanse soldaat bleef staan en in slecht Frans vroeg: „Hebt u God lief?” Suzanne antwoordde: „Ik heb God wel lief, maar religie niet.” De soldaat vroeg of hij mocht terugkomen als haar man er was, hetgeen hij ook deed.
„Zo gebeurde het”, aldus zuster Perrin, „dat Richard Boeckel (die zes maanden voordat hij werd gemobiliseerd de waarheid had leren kennen) ons de waarheid bracht. Hij predikte in uniform, maar weigerde de vlag te groeten, hetgeen betekende dat hij voortdurend werd gestraft. Hij predikte ijverig in de gehele stad Vittel en verspreidde boeken zoals Schepping, Bevrijding!, Licht, Vijanden en Jehovah. Richard bracht ons in contact met de gemeentedienaar van Nancy, broeder Emile Ehrmann, die ons later met zijn vrouw bezocht.”
NIEUWS BEREIKT BROOKLYN
Klaarblijkelijk werd er in 1944 in Brooklyn nieuws omtrent de theocratische activiteiten in Frankrijk ontvangen. Verscheidene jaren had men niets gehoord. Derhalve schreef broeder Knorr in het Yearbook of Jehovah’s Witnesses 1945:
„Wij hebben bericht ontvangen dat ’de hele familie in Parijs het goed maakt en zij druk bezig zijn in het werk van hun Vader.’ . . . De broeders zien uit naar de tijd dat de communicatie tussen hen en het hoofdbureau volledig hersteld zal zijn, zodat de waarheidsboodschap weer vrij in heel Frankrijk verbreid kan worden.”
REORGANISATIE NA DE OORLOG
In 1945 stortte het nazi-regime ineen en liep de oorlog ten einde. De levensomstandigheden in Frankrijk waren uitermate moeilijk, want,de noodzakelijke levensbehoeften waren schaars, althans tegen de officiële prijzen, terwijl men op de zwarte markt buitensporig hoge prijzen betaalde. De vijand had het land van zijn rijkdom beroofd, wegen en spoorwegen verwoest en daardoor de verbindingswegen verbroken. Het was onder zulke omstandigheden dat lichamelijk verzwakte, maar geestelijk sterke broeders en zusters uit de concentratiekampen begonnen terug te keren.
Hierbij kwam dat het werk van Jehovah’s Getuigen in
Frankrijk nog steeds onder een regeringsverbod stond. Maar toen de Duitsers waren vertrokken, werden de reis- en postverbindingen gemakkelijker. Dit betekende dat er een beter contact tussen de gemeenten en het ondergrondse bureau in Parijs, onder leiding van broeder Geiger, mogelijk was. De broeders Geiger en Delannoy ondernamen lange reizen door heel Frankrijk om de gemeenten te bezoeken.In 1945 bestond de Bethelfamilie uit vijf leden: broeder Geiger, drie zusters en nog een broeder. Bovendien was er nog Emile Delannoy, die in zijn huis in Arcueil, iets ten zuiden van Parijs, woonde. De lectuurvoorraad was in een andere voorstad van Parijs verborgen, en daar was de verzendafdeling werkzaam.
De Wachttoren werd onder de naam Etudes bibliques (Bijbelstudies) gepubliceerd en door een wereldse firma gedrukt. Er werden 2300 exemplaren in het Frans, 1200 exemplaren in het Pools en 500 exemplaren in het Duits gedrukt. Dit bespaarde de broeders veel kostbare tijd, daar zij de artikelen nu niet meer met de hand hoefden af te schrijven.
In 1945 had broeder François Wisniewski, een Poolse mijnwerker een veelbetekenende ervaring. Tijdens de middagpauze op het werk zag hij op een dag tot zijn verbazing hoe een jonge man zijn beschermende leren helm afnam om voor het eten te bidden. Hij gaf daarom getuigenis aan hem en de man aanvaardde vlug de waarheid. Zijn naam was Léopold Jontès. Hij werd later de bijkantoordienaar van Frankrijk.
BROEDER KNORR EN BROEDER HENSCHEL OP BEZOEK
In januari 1942 had de Franse pers, zowel in bezet als onbezet Frankrijk, een nieuwsbericht over de dood van broeder Rutherford gepubliceerd. Het bericht over zijn dood en dat hij door broeder Nathan H. Knorr was opgevolgd,
had in 1943 zelfs het concentratiekamp Dachau bereikt. Maar wie was broeder Knorr?De Franse broeders waren in staat op 17 november 1945 hun eerste persoonlijke contact met hem te hebben. Dat was toen hij en zijn secretaris, broeder Milton Henschel, tijdens een onderbreking van hun reis Parijs aandeden. Dit bezoek duurde slechts enkele uren, maar het gaf de gelegenheid om te bespreken hoe het werk gereorganiseerd en weer op een wettelijke grondslag gevestigd kon worden. Die avond moesten broeder Knorr en broeder Henschel echter een trein naar Bern nemen, maar zij beloofden terug te komen.
Elf dagen later, op de ochtend van 28 november, arriveerden broeder Knorr en broeder Henschel met hun tolk, Alfred Rütimann, op het station Parijs-Oost, waar zij door Henri Geiger en zijn zoon werden afgehaald. Er werd een bezoek gebracht aan de Amerikaanse ambassade, de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Parijs en ten slotte aan een advocaat. Zoals u zich zult herinneren, was het werk in Frankrijk in oktober 1939 op last van het Ministerie van Binnenlandse Zaken verboden. Deze aangelegenheid moest dus via de juiste kanalen worden behandeld ten einde ons werk weer wettelijk erkend te krijgen.
Die avond sprak broeder Knorr gedurende een uur en drie kwartier via een tolk 21 broeders en zusters in Parijs toe. Allen waren zeer enthousiast en brachten hun vreugde over hun dienstvoorrechten tot uiting. Broeder Knorr beloofde dat er kleding naar hen gezonden zou worden. Hij had gezien dat er grote behoefte aan dergelijke materiële hulp bestond, daar de broeders oude en versleten kleding droegen. Deze kleding kwam ten slotte aan, en daarover schreef broeder Geiger:
„Deze beloofde zending — acht ton kleding voor mannen, vrouwen en kinderen — kwam in 75 kisten aan en is onder
de broeders en zusters verdeeld. Tallozen hadden tranen in hun ogen toen zij de hun geschonken kleding in hun handen hielden, en allen zeggen hun Amerikaanse broeders en zusters van harte dank voor deze ware christelijke gave. Talloze broeders en zusters zijn daardoor beter toegerust voor de evangelieprediking tijdens de komende winter.”EEN ACHTERUITGANG TIJDENS DE OORLOGSJAREN?
U zult zich herinneren dat er in 1939, toen de oorlog begon, een hoogtepunt van 1004 Koninkrijksverkondigers in Frankrijk was bereikt. Maar tijdens die moeilijke oorlogsjaren zal er toch beslist wel een achteruitgang zijn geweest. In het geheel niet! Het bericht van oktober 1945 liet zien dat het aantal verkondigers verdubbeld was tot 2003! En zoals u weet, begonnen die nieuwe verkondigers te prediken met gevaar voor hun vrijheid en zelfs voor hun leven!
Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering steeg ook, van 1510 in 1939 tot 3644 in 1945. Terwijl er dus bijna veertig jaar van activiteit voor nodig was geweest om het totale aantal van 1004 verkondigers in 1939 te bereiken, duurde het slechts zes jaar — de moeilijke jaren van de Tweede Wereldoorlog — om dit aantal te verdubbelen. Dit is een opvallend feit in de moderne geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk, waardoor wordt bewezen dat Jehovah’s bescherming en zegen op zijn volk rustte.
HET VERBOD — WAT WERD ERAAN GEDAAN?
Hoewel het verbod in 1946 nog steeds van kracht was, bleef het predikingswerk voortgang vinden. Eerst werkten de broeders alleen met de bijbel van huis tot huis. Om hen te helpen, werd in 1946 ook de kringdienst georganiseerd. Destijds waren er slechts twee kringen en ze werden bediend door twee broeders die beiden in Duitse kampen waren geweest, namelijk de broeders
Paul Dossmann en Jean Queyroi. De broeders en zusters stelden deze bezoeken door de twee „broederdienaren”, zoals de kringopzieners destijds werden genoemd, zeer op prijs. Maar wat kon er worden gedaan om het verbod opgeheven te krijgen?Tijdens zijn bezoek in november 1945 had broeder Knorr een invloedrijke Franse advocaat Maître Pierre Gide, bezocht. De pogingen van deze advocaat waren echter vruchteloos gebleken. Daarom besloten de Franse broeders te zien wat zij zelf konden doen. In de herfst van 1946 trachtten zij herhaaldelijk met de verantwoordelijke personen op de diverse regeringsbureaus te spreken, die alles ophielden en de wettelijke erkenning van het werk verhinderden. In 1947 echter had men op de diverse Franse regeringsbureaus nog steeds niets aan de kwestie gedaan.
Maar toen vernamen de broeders in Parijs dat de bekende Franse politicus Léon Blum, de stichter van de hedendaagse Franse Socialistische Partij en haar orgaan Le Populaire, tijdens de oorlog met enkele getuigen van Jehovah in een Duits concentratiekamp had gezeten en zijn bewondering voor hen had uitgesproken. Hoewel Léon Blum zich uit de actieve politiek had teruggetrokken, werd hij als een van Frankrijks meest gerespecteerde voormalige staatslieden beschouwd. De broeders trachtten derhalve zich van zijn steun te verzekeren.
Zij vernamen echter dat hij ziek was en geen bezoekers kon ontvangen, en dat zijn adres geheim werd gehouden om te vermijden dat mensen hem schreven. De broeders kwamen er echter achter dat Léon Blums chauffeur elke dag naar de kantoren van het dagblad Le Populaire kwam om zijn post op te halen. Er werd een brief aan Monsieur Blum geschreven waarin het probleem van het Genootschap werd uiteengezet, en deze brief werd persoonlijk aan zijn chauffeur overhandigd.
Enkele dagen later ontvingen de broeders in Parijs een brief van hem, waarin stond dat hij genegen was hen te helpen en dat hij reeds een schrijven aan de regering had gericht met de aanbeveling het verbod op ons werk op te heffen. Het gevolg was dat op 1 september 1947 het werk van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk weer wettelijk erkend werd!EEN NIEUW BETHELHUIS EN BUREAU
Om de organisatie van het werk te vergemakkelijken, gaf broeder Knorr opdracht het huis in Enghien-les-Bains te verkopen en het geld te gebruiken om een pand in Parijs te kopen dat groot genoeg zou zijn om daarin de Bethelfamilie en het bureau onder te brengen. Broeder Geiger vond een geschikt huis in een rustige betere woonwijk van Parijs, Villa Guibert 3, aan de Rue de la Tour no. 83 Parijs 16. Dit werd derhalve op 1 oktober 1947 het officiële adres van het Franse Genootschap. Aanvankelijk waren er in totaal acht personen, met inbegrip van broeder en zuster Geiger, op dit nieuwe Bethelhuis werkzaam.
CONGRESSEN MET BEZOEKERS UIT BROOKLYN
Tijdens de acht jaar dat het verbod van kracht was, konden er geen geregelde openbare congressen worden gehouden. Zodoende had 80% van de broeders nog nooit zulke bijeenkomsten bijgewoond, aangezien de meesten van hen de waarheid pas tijdens en na de oorlogsjaren hadden aanvaard. Wat was het daarom geweldig te zien dat er op de congressen in 1947 in Lyon, Straatsburg, Parijs en Douai in totaal 6500 personen in vrijheid bijeenkwamen. En als extra verrassing waren er op deze congressen sprekers van het hoofdbureau in Brooklyn aanwezig onder andere Frederick Franz, Grant Suiter en Hayden Covington alsook de broeders Knorr en Henschel.
DE DOOD VAN TWEE GETROUWE DIENSTKNECHTEN
Toen er regelingen werden getroffen om De Wachttoren weer in Frankrijk te laten verschijnen, werden de broeders Dossmann en Queyroi, die tot aan die tijd de gemeenten hadden bezocht, naar Bethel geroepen om te helpen een verzendafdeling op touw te zetten. Derhalve werd Emile Delannoy op pad gezonden om, de gemeenten te bezoeken, zoals hij dit in voorgaande jaren dikwijls had gedaan. Dit bleek echter zijn laatste reis te zijn, want hij werd ziek en stierf op 5 augustus 1948. Broeder Delannoy had, samen met zijn vrouw Marie, zo’n veertig jaar lang getrouwe dienst voor Jehovah verricht in Frankrijk.
Net het jaar daarvoor had Adolphe Weber zijn aardse loopbaan getrouw aan Jehovah geëindigd. U zult u herinneren dat hij de Zwitserse broeder was die het werk in Frankrijk ongeveer een halve eeuw voordien had gestart. Bij diverse gelegenheden had hij de Franse broeders geholpen het hoofd te bieden aan de zware beproevingen die het Frans-sprekende veld hadden geschokt. Alle broeders in Frankrijk die broeder Weber hebben gekend, spreken vol waardering over hem en erkennen dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het werk in Frankrijk.
ONDERGRONDSE VERGADERINGEN KOMEN WEER BOVEN DE GROND
Sinds 1939 waren de broeders in kleinere gezinsgroepen bijeengekomen, maar te beginnen in 1947 huurden gemeenten zalen voor hun vergaderingen. Tegen die tijd waren er in Parijs drie gemeenten. Toen de vergaderingen in Koninkrijkszalen werden hervat waren er enkele verrassingen. Zuster Marcelle Malolepszy vertelt wat er in Besançon in Oost-Frankrijk gebeurde:
„Het werk was nu weer vrij. Wat waren wij blij! Op de eerste vergadering ontmoette men anderen in de Koninkrijkszaal en ontdekte men voor het eerst dat zij Getuigen
waren. Een kruidenier bijvoorbeeld kwam tot de ontdekking dat enkelen van zijn klanten zijn broeders waren. De dochter van een gendarme ontmoette haar ex-zondagsschoolonderwijzer in de zaal. Het is onmogelijk de vreugde te beschrijven die wij voelden toen wij voor het eerst bijeenkwamen. Wij waren op die eerste vergadering met ongeveer tachtig personen aanwezig.”HET PIONIERSWERK HERLEEFT
Hoewel er in 1947 in Frankrijk 2380 verkondigers en 104 gemeenten waren, was er geen enkele pionier in het land. Zoals reeds is opgemerkt was het werk pas sinds september 1947 wettelijk erkend. In de Franse Informateur (Onze Koninkrijksdienst) van december 1947 stond dan ook een oproep voor pioniers, en het jaar daarop werd hier fijn op gereageerd.
In januari 1948 begonnen acht ijverige Getuigen, met inbegrip van zuster Simone Arnold, te pionieren. Tegen augustus waren er in totaal 96 pioniers, onder wie twintig vakantiepioniers. Te zamen vormden zij een gelukkig en moedig leger van Getuigen — broeders en zusters, jong en oud, ongehuwd en gehuwd — die allen ondanks vele moeilijkheden getuigenis aflegden. In zestig van de negentig departementen waaruit Frankrijk destijds bestond, was niet één getuige van Jehovah! De pioniersdienst was dus uitermate belangrijk om het werk in vele delen van het land te openen.
In 1948 werkten de pioniers in 49 verschillende steden. In sommige van deze steden waren geen Getuigen. Velen werden naar plaatsen gezonden waar slechts geïsoleerde verkondigersgroepen waren. Grotendeels als gevolg van hun ijverige krachtsinspanningen en met Jehovah’s zegen steeg het aantal gemeenten derhalve van 104 in 1947 tot 150 in 1950.
DE KRINGDIENST BEGINT
Begin 1948 waren er geen „kringdienaren” die de gemeenten
in Frankrijk bezochten. Dat zij nodig waren, was echter duidelijk. Derhalve werden er vijf ijverige jonge pioniers, die alle in de twintig waren — Léopold Jontès, Antoine Skalecki, François Baczinski, Raymond Tomaszewski en Thaddée Mlynarski — naar Bethel geroepen en met de verantwoordelijkheden van deze dienst vertrouwd gemaakt. Op 1 oktober 1948 begonnen zij gemeenten te bedienen.Deze jonge broeders hadden grote kringen. En aangezien de meeste Getuigen in Frankrijk destijds arm waren en klein behuisd, moesten zij erop voorbereid zijn zich ongemakken te getroosten. Zelden hadden zij een slaapkamer voor zich alleen. En niemand van hen kon zich een auto of zelfs maar een motorfiets veroorloven.
GEDACHTENISVIERING EN CONGRESSEN
In 1948 vond voor het eerst sinds 1939, de Gedachtenisviering in Frankrijk weer in het openbaar plaats. De broeders uit Parijs en omgeving kwamen allen bijeen in een grote zaal die in de zuidelijke voorstad Kremlin-Bicêtre was gehuurd. Er waren ongeveer 500 personen aanwezig, hoewel de tien gemeenten van Groot-Parijs destijds nog geen 300 verkondigers hadden. In heel Frankrijk werd de viering door 5912 personen bijgewoond, van wie er 407 van de symbolen gebruikten.
In 1948 werden er tien districtsvergaderingen georganiseerd. Op de openbare lezing waren in totaal 9235 aanwezigen. Het boek „God zij waarachtig” werd in het Frans verkrijgbaar gesteld en bleek een schitterend hulpmiddel te zijn om de Franse katholieken van dienstbaarheid aan valse religie te bevrijden. Vele jaren lang waren de meesten van degenen die hun standpunt voor de waarheid innamen, personen die dit bijbelstudiehulpmiddel hadden bestudeerd.
In 1948 begon ook de Franse Wachttoren weer in
Frankrijk te verschijnen. De eerste naoorlogse Wachttoren-veldtocht werd georganiseerd en er werden in dat jaar 6043 nieuwe abonnementen afgesloten.VERDERE NAOORLOGSE ORGANISATIE
Te beginnen met de uitgave van januari 1948 publiceerde de Franse Ontwaakt! lessen uit het Engelse leerboek Theocratische hulp voor Koninkrijksverkondigers. Hierdoor werd de Theocratische School, die gedurende enige tijd met behulp van de brochure Cursus in de Theocratische Bediening had gefunctioneerd, nieuw leven ingeblazen.
In 1948, nadat in september van het voorgaande jaar het verbod was opgeheven, begon men in de gemeenten openbare lezingen te houden. Dit was weer voor het eerst sinds 1939.
Vervolgens kwamen er in 1949 vier Gileadafgestudeerden naar Frankrijk om hulp te bieden. Twee van hen werden als zendelingen naar de transatlantische zeehaven Le Havre (in Normandië) gezonden. Een van hen bericht wat het gevolg is wanneer men niet zo goed Frans verstaat:
„Vaak zag ik een bordje waarop stond ’Chien méchant’ [letterlijk, kwaadaardige hond — in het Nederlands zouden wij zeggen: ’Wacht u voor de hond!’]. Ik verwarde méchant echter met het Engelse woord merchant [handelaar], dus voor mij betekende deze kennisgeving ’Hondenhandelaar’ of ’Koper en verkoper van honden’. Het verwonderde mij vaak dat zovelen in Le Havre dit beroep hadden! Mij niet bewust van enig gevaar, duwde ik dus de poort open met een blaffende hond aan mijn hielen. De huisbewoner was vaak verbaasd mij rustig, en met de hond aan mijn zijde, voor de deur te zien staan. Ik werd niet éénmaal gebeten! Zij vroegen zich ongetwijfeld af welke toverformule ik voor hun honden had. Zij hadden er geen flauw idee van dat het kwam door mijn gebrekkige kennis van de Franse taal!”
De andere twee Gileadafgestudeerden werden naar het Parijse bijkantoor gezonden, waar zij broeder Geiger
moesten helpen zowel het predikingswerk in Frankrijk als de werkzaamheid en op het bijkantoor te organiseren. De Bethelfamilie bestond toentertijd uit twaalf leden. Allen wensten de suggesties toe te passen, zodat zij onder leiding van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” eensgezind met de rest van Gods volk over de gehele wereld werkzaam konden zijn.Zo werden er voor het eerst kringvergaderingen in Frankrijk gehouden. Men volgde hierbij nauwgezet het programma dat door het bureau in Brooklyn werd verschaft. De Liederenbundel voor de Koninkrijksdienst die toen net in het Frans was uitgegeven, werd op deze kringvergaderingen in 1949 voor het eerst gebruikt.
Nog een grote hulp voor de verkondigers was de Franse uitgave van de brochure Raadgevingen over theocratische organisatie voor Jehovah’s Getuigen. Deze brochure droeg er, samen met de hulp die nu door de kringdienaren werd gegeven, veel toe bij de predikingsmethoden gelijkvormig te maken en de gemeenten in heel Frankrijk uniform te doen functioneren.
HET WERK SCHIET VOORUIT
Alle krachtsinspanningen die in 1949 werden gedaan om het werk in Frankrijk theocratisch te organiseren wierpen in 1950 overvloedige vruchten af. Het aantal Koninkrijksverkondigers sprong omhoog van 3236 in 1949 tot 4526 in 1950 een toename van 40%! Er werd zelfs een hoogtepunt bereikt van 5441 verkondigers, meer dan het dubbele van het gemiddelde aantal verkondigers dat Frankrijk twee jaar voordien had!
Om aan de behoeften te voldoen die door deze enorme toename werden geschapen, werd het aantal kringen tot tien uitgebreid. De kringdienaren werden gedurende dit jaar ten zeerste geholpen door twee Amerikaanse Gileadafgestudeerden van Poolse en Oekraïense afkomst,
Stephen Behunick en Paul Muhaluk, die uit Polen waren gezet en die, voordat zij naar de Verenigde Staten terugkeerden, enkele maanden in Frankrijk doorbrachten en de kringdienaren vergezelden. Zij werkten hoofdzakelijk in de noordelijke kringen, waar veel Poolse broeders waren. Ook de speciale pioniersdienst werd in 1950 in Frankrijk ingevoerd.Het jaar 1950 was om nog verschillende andere redenen een gedenkwaardig jaar: De eerste drie Franse broeders gingen naar Gilead. Zij gradueerden in de zomer van 1950 op het „Toename van de Theocratie”-congres in het Yankee Stadion in New York. Vervolgens bezochten zeven anderen uit Frankrijk de zestiende klas van Gilead die in september 1950 begon.
Met inbegrip van de broeders die voor Gilead waren uitgenodigd, bezochten twintig afgevaardigden uit Frankrijk dat gedenkwaardige „Toename van de Theocratie”-congres in het Yankee Stadion. Dit schitterende congres werd voor de broeders in Frankrijk herhaald op de districtsvergaderingen die later dat jaar werden gehouden. Enkelen van de Franse afgevaardigden gaven op deze vergaderingen een enthousiast verslag over de prachtige dingen die zij in New York gezien en gehoord hadden. Zij waren vooral onder de indruk van hun bezoek aan het hoofdbureau in Brooklyn.
EERSTE NAOORLOGSE INTERNATIONALE CONGRES
De grote gebeurtenis in 1951 was de eerste internationale bijeenkomst die sinds 1937 in Parijs was gehouden, het „Reine aanbidding”-congres. Er kwamen afgevaardigden uit 28 landen, met inbegrip van zulke verre plaatsen als Australië, Nieuw-Zeeland, de Filippijnen, India, Zuid-Afrika Venezuela en Noord-Amerika. Het gebouw waar het congres werd gehouden, het Palais des Sports, bevond zich slechts een blok van de prachtige
rivier de Seine vandaan en een paar blokken ten zuiden van de hoge Eiffeltoren. Zo’n groots opgezet congres hadden Jehovah’s Getuigen nog nooit in Frankrijk gehouden.„Het congres was als een groot experiment”, merkte De Wachttoren op. „Er werden voor het eerst regelingen voor het verstrekken van warme maaltijden getroffen, voor het eerst tijdschriftentassen gemaakt, uitgedeeld en gebruikt, en voor het eerst speciale treinen gearrangeerd. Maar deze enorme taak werd vol geloof ondernomen, hindernissen werden overwonnen, en de Almachtige God schonk zijn zegen en hulp. Het resultaat: een groots succes! . . . het aantal aanwezigen schoot omhoog van 6188 getuigen tot 10.456 aanwezigen bij de aangekondigde openbare lezing.”
Tijdens het congres zette broeder Knorr uiteen dat broeder Henri Geiger na vele jaren van getrouwe dienst
om gezondheidsredenen en andere redenen als bijkantooropziener vervangen zou worden door broeder Léopold Jontès. De Franse toehoorders gaven door middel van een applaus blijk van hun waardering voor zowel de aftredende als de nieuwe bijkantooropziener.EEN PERIODE VAN OPMERKELIJKE GROEI
In 1951 werd een periode van opmerkelijke naoorlogse expansie afgesloten. Sinds 1947 was het aantal verkondigers met sprongen omhooggegaan. In 1947 was er een toename van 10% boven het voorgaande jaar, en de enige reden waarom dit cijfer niet veel hoger lag, was dat velen van de Poolse broeders in het noorden van Frankrijk een aanbod van de Poolse regering hadden aanvaard om naar Polen terug te keren. Vervolgens was er in 1948 een toename van 20%, gevolgd door een toename van 23% in 1949, 40% in 1950 en 34% in 1951.
In vier jaar tijds was het aantal verkondigers verdrievoudigd, van 2380 in 1947 tot 7136 in 1951. Alleen al in het dienstjaar 1951 steeg het aantal verkondigers in de gemeenten van Groot-Parijs van 650 tot 1085; er werden 1065 personen gedurende dat jaar gedoopt, hetgeen één op elke zeven verkondigers in Frankrijk was!
Dit betekende dat de meeste verkondigers in Frankrijk in geestelijk opzicht jonge „lammeren” waren, die hulp nodig hadden om tot rijpheid te groeien. De daaropvolgende periode in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk, van 1952 tot 1956 werd dan ook gekenmerkt door een vermindering van de expansie, terwijl degenen die reeds met de gemeenten verbonden waren, geholpen werden tot christelijke rijpheid te groeien.
„DE WACHTTOREN” VERBODEN MAAR DE PREDIKING BREIDT ZICH UIT
Te beginnen met de uitgave van 8 januari 1952 werd
de Franse Ontwaakt! een halfmaandelijks tijdschrift. Er werd ook deelgenomen aan straatwerk met de tijdschriftentas, en dat jaar werden er in Frankrijk 285.837 tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! verspreid, meer dan ooit tevoren in de geschiedenis van het werk in Frankrijk. Maar toen verscheen eind december 1952 in de openbare pers de mededeling dat het tijdschrift De Wachttoren verboden was. Dit nieuws sloeg in als een bom.Op aanraden van het hoofd van de veiligheidspolitie verbood de minister van Binnenlandse Zaken de verspreiding en verkoop van De Wachttoren in heel Frankrijk en de Franse territoriums. Als reden voor het verbod werd opgegeven dat De Wachttoren jonge mannen ophitste militaire dienst te weigeren. Volgens bepaalde Franse nieuwsbladen was dit echter slechts een voorwendsel en was de ware reden dat De Wachttoren artikelen publiceerde waarin de dubbelhartigheid van de Rooms-Katholieke Kerk aan de kaak werd gesteld.
Ondanks het verbod was 1952 een goed jaar voor het Koninkrijkswerk. Dit had een speciale reden, namelijk dat de broeders zich erop begonnen te concentreren gebieden in Frankrijk te bereiken waar nog geen Getuigen woonden. In de Franse Informateur (Onze Koninkrijksdienst) van maart werden de Getuigen ertoe aangemoedigd tijdens de zomermaanden in gebied te prediken dat niet aan gemeenten was toegewezen. De meeste verkondigers van Frankrijk woonden destijds in de mijnstreek in het noorden, waar grote gemeenten hun gebied om de paar weken bewerkten. In grote steden in naburige departementen werd echter in het geheel niet gepredikt. Dit gold ook met betrekking tot het in de Middellandse Zee gelegen eiland Corsica, dat bij Frankrijk hoort en ongeveer 160 kilometer van de Rivièra vandaan ligt. In 1952 begonnen derhalve twee speciale pioniers met het Koninkrijkswerk op Corsica.
HET WERK CONSOLIDEREN
In 1953 en 1954 bleef het werk gestadig vooruitgaan, en in beide jaren werd er een toename van 9% in het aantal verkondigers bereikt. Ook werden er in die jaren 1657 personen gedoopt. In januari 1953 werden de kringen gereorganiseerd en werd hun aantal tot elf uitgebreid. Terzelfder tijd werd het aantal gemeenten dat door iedere dienaar werd bezocht teruggebracht van 24 tot 18 of 20, zodat ze vaker bezocht konden worden. Bovendien nam het aantal gemeenteboekstudies enorm toe, zodat meer personen ze konden bezoeken en de studieleiders meer hulp konden bieden aan degenen die dit nodig hadden.
Nog een verstevigende factor in 1953 was het „Nieuwe Wereldmaatschappij”-congres, dat in juli in het Yankee Stadion in New York werd gehouden. Tweeënzeventig afgevaardigden uit Frankrijk bezochten dit prachtige congres en hadden de gelegenheid het Bethelhuis en de drukkerij in Brooklyn te bezoeken. Het verging hun net als de koningin van Scheba, die moest vaststellen ’dat de helft haar nog niet was verteld’.
Ook werd in 1953 de eerste volle-tijd districtsdienaar in Frankrijk aangesteld, broeder Skalecki. Tot op die tijd waren de kringvergaderingen door Bethelbroeders op hun vrije weekends bediend. Het jaar daarop begon broeder Skalecki, de film „De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie” in heel Frankrijk te vertonen. Deze film verschafte inzicht in de werkzaamheden die op het Bethelhuis en de drukkerij in Brooklyn werden verricht en hierdoor werden de broeders in Frankrijk nauwer met het hoofdbureau verenigd.
VERDERE CONSOLIDATIE
Het dienstjaar 1955 was in Frankrijk nog een jaar waarin niet zozeer een snelle groei te zien was, maar
veeleer de toename van de vorige jaren werd geconsolideerd. Er was een toename van 6% in het gemiddelde aantal verkondigers, hetgeen betekende dat er gemiddeld 456 verkondigers méér waren dan in 1954. Veelbetekenend was echter dat er 1246 personen werden gedoopt. Hieruit blijkt dat velen van degenen die reeds hadden verkondigd nog niet openlijk hun standpunt voor Jehovah hadden ingenomen door hun leven aan hem op te dragen en dit door middel van de waterdoop te symboliseren. Dit hoge aantal dopelingen in 1955 vormt derhalve een bewijs dat Jehovah’s organisatie in Frankrijk werd verstevigd.Nog een opmerkelijk kenmerk van het werk gedurende dat jaar was de grote toename in het aantal tijdschriften die in de handen van het Franse publiek werden gelegd. In 1954 werden er 288.902 tijdschriften verspreid, maar in 1955 schoot het aantal verspreide tijdschriften omhoog tot 513.236! Dit jaar kenmerkte een keerpunt in de tijdschriftenverspreiding, daar er nog vele jaren lang elk jaar geregeld enkele honderdduizenden tijdschriften meer werden verspreid. Natuurlijk waren het allemaal tijdschriften Ontwaakt!, daar De Wachttoren nog steeds verboden was.
NOG EEN INTERNATIONAAL CONGRES IN PARIJS
De grote gebeurtenis in Frankrijk gedurende 1955 was het „Zegevierende koninkrijk”-congres, dat van 3-7 augustus in Parijs werd gehouden. In 1951 was het eerste internationale naoorlogse congres in Frankrijk in hetzelfde Palais des Sports gehouden. De openbare lezing werd toen door 10.456 personen bezocht en er waren 351 dopelingen. Hoe zou het congres in 1955 zich daarmee laten vergelijken?
Op de openingsdag stroomden 9701 personen het gebouw binnen. Zij vulden de gelijkvloerse arena vóór het
podium en zaten aan weerskanten op de tribunes, sommigen zelfs op de bovenste galerij. Twee dagen later beantwoordden 774 doopkandidaten de hun door de Franse spreker gestelde doopvragen met een krachtig „Oui!” En toen op zondag de openbare lezing door broeder Knorr in het Engels werd uitgesproken en in het Frans werd vertaald, was de zaal met 16.500 aanwezigen werkelijk tot de nok toe gevuld! Broeder Jontès schreef:„Wat zijn wij Jehovah dankbaar dat zo’n congres mogelijk was! En wat waren wij verheugd te zien dat nieuwscameramannen de doop en ook het grote toehoordersaantal dat naar de openbare lezing kwam, filmden! Honderdduizenden mensen in heel Frankrijk konden deze films in de week na het congres zien. Jehovah’s getuigen waren in het nieuws.”
VOORBEREIDINGEN VOOR GROTERE GROEI
In 1956 steeg het gemiddelde aantal verkondigers tot 8867, slechts 355 méér dan het gemiddelde van het voorgaande jaar, ofte wel een toename van slechts 4%. Niettemin werden er 951 personen gedoopt en werd de Gedachtenisviering door 12.801 personen bijgewoond, van wie er 232 van de symbolen gebruikten. Ook het aantal verspreide tijdschriften steeg van 513.236 in 1955 tot 860.841 in 1956! Deze voortreffelijke activiteit duidde erop dat er nog meer groei te verwachten was.
De gemeenten trokken naar buiten om zo veel mogelijk Fransen met de Koninkrijksboodschap te bereiken. Meer dan honderd gemeenten vroegen niet-toegewezen gebied aan en bezochten steden en dorpen die sedert de Tweede Wereldoorlog geen getuigenis hadden ontvangen, zo ze ooit enig getuigenis hadden ontvangen. Om deze mensen te kunnen bereiken, werden de gelederen van de speciale pioniers uitgebreid van 33 in 1955 tot 64 in 1956. Zij trokken naar gebieden zoals Bretagne, waar nog nauwelijks ooit een voet was gezet. In 1956 waren er vijftien Gileadafgestudeerden in Frankrijk
werkzaam. De 194 Franse gemeenten werden in twaalf kringen en voor het eerst in twee districten verdeeld.De Villa Guibert, die in 1947 was gekocht om daarin het Bethelhuis en het bijkantoor onder te brengen, was reeds te klein, en met het oog op de vooruitzichten voor verdere groei was het dringend noodzakelijk naar grotere ruimte uit te zien. Daarom werd er op 18 juli 1956 een stuk grond van 660 m2 gekocht in Boulogne-Billancourt, een industriestad aan de westelijke rand van Parijs, die wereldwijd bekend is omdat daar de gigantische Renault-automobielfabriek gevestigd is. Er werd een gebouw met vier verdiepingen gepland, groot genoeg om daarin de Bethelfamilie de kantoren en een kleine drukkerij onder te brengen. Het werk in Frankrijk was gereed voor grotere expansie.
EEN PERIODE VAN SNELLERE TOENAME BEGINT
In 1957 werd voor het eerst de mijlpaal van 10.000 Koninkrijksverkondigers bereikt, met een nieuw hoogtepunt van 10.954 verkondigers. Dat was een toename van 12% boven 1956. En zowel het aantal uren dat aan de prediking werd besteed als het aantal verspreide tijdschriften had de miljoen overschreden! Verder werden er 1100 personen gedoopt en waren er 14.488 aanwezigen op de Gedachtenisviering. Er werd gedurende het jaar een opfrissingscursus gehouden voor alle districts- en kringdienaren die de 212 gemeenten in Frankrijk bedienden, welke in 14 kringen en 2 districten waren verdeeld.
Intussen werden er pogingen ondernomen om met de bouw van het nieuwe Bethelhuis te beginnen. Ten slotte kwam op 20 mei 1957, tien maanden nadat het stuk grond was gekocht, de noodzakelijke bouwvergunning af. Op 12 juni werd met het uitgraven begonnen en tegen 2 oktober 1957 was het fundament gelegd. Er ging
echter nog anderhalf jaar overheen voordat het gebouw voltooid was.TWEE BELANGRIJKE GEBEURTENISSEN KENMERKEN 1958
De eerste belangrijke gebeurtenis was van politieke aard, maar was rechtstreeks van invloed op de stabiliteit van de Koninkrijksprediking in Frankrijk. Ten gevolge van de crisis die door de Algerijnse oorlog werd geschapen, werd de noodtoestand in Frankrijk afgekondigd en werden alle openbare bijeenkomsten verboden. Een tijdlang vreesde men dat een militaire junta de macht zou overnemen, maar op 1 juni werd bekend dat generaal Charles de Gaulle zich bereid had verklaard regeringshoofd en vervolgens staatshoofd te worden. Doordat hij weer het bewind ging voeren, brak voor Frankrijk een periode van regeringsstabiliteit aan die het land tientallen jaren lang niet meer had gekend.
Aangezien er in Frankrijk geen wet bestaat die bedienaren van het evangelie vrijstelling van militaire dienst verleent, bevonden sommige jonge Getuigen zich reeds bijna tien jaar in de gevangenis. Generaal de Gaulle trof regelingen dat degenen die reeds vijf jaar of langer in de gevangenis zaten vrijgelaten werden. Later verkortte zijn regering de gevangenisstraffen die onze broeders kregen tot tweemaal de lengte van de verplichte militaire dienst. Dit betekende dat als Franse jonge mannen werden opgeroepen om gedurende achttien maanden militaire dienst te verrichten, onze broeders drie jaar gevangenisstraf kregen. Dit was veel beter dan de vroegere situatie waarin zij op de leeftijd van twintig jaar de gevangenis ingingen zonder te weten wanneer zij weer vrij zouden komen.
De politieke stabiliteit droeg tot een verdere voortreffelijke toename van 11% bij, met een hoogtepunt van
12.141 Koninkrijksverkondigers. Er werden 23 nieuwe gemeenten opgericht, en vele geïsoleerde verkondigersgroepen werden stevig gegrondvest toen ijverige Getuigen die een pioniersgeest bezaten, verhuisden om te gaan dienen waar de behoefte groter was. Het bijkantoor wees deze verkondigers, alsook de bijna honderd speciale pioniers, eerst toe aan de steden die 50.000 inwoners of meer telden, maar waar nog geen Getuigen waren en vervolgens wanneer het werk in deze steden van de grond was gekomen, aan de plaatsen met een successievelijk kleinere bevolking.Aldus begon het werk zich te ontwikkelen in kleinere steden zoals Poitiers, Dijon, Annecy, Limoges, en Rennes, de vroegere hoofdstad van Bretagne. Eén opmerkelijk geval was dat van Caen in Normandië. De kleine gemeente van slechts een handjevol verkondigers in die stad groeide binnen enkele jaren uit tot een grote gemeente, waaruit ten slotte vele gemeenten in de omgeving ontstonden. Het werk bleef dus niet tot bepaalde gebieden, vooral de mijnstreek in het noorden van Frankrijk beperkt, maar begon zich over heel Frankrijk uit te breiden.
De andere grote gebeurtenis in 1958 was het achtdaagse internationale „Goddelijke wil”-congres, dat in juli en augustus in New York werd gehouden. Op dat congres waren 641 Franse afgevaardigden aanwezig — 551 van hen reisden per vliegtuig en 90 per boot — bijna negenmaal zoveel als op het in 1953 in New York gehouden congres. Aldus was bijna één op de twintig Franse verkondigers op dat congres aanwezig — een opmerkelijk aantal! Dit had een zeer versterkende en verenigende uitwerking op het werk in het Franse veld. Deze afgevaardigden hoorden hoe broeder Knorr aankondigde dat er op vele bijkantoren opleidingsscholen in het leven geroepen zouden worden. Hij vertelde ook
hoe de bouw van het nieuwe Bethelhuis in Frankrijk vorderde.Dit prachtige congres werd voor de rest van de Franse broeders herhaald op vijf districtsvergaderingen die in september 1958 in Frankrijk werden gehouden. Op deze vergaderingen werden in totaal 677 nieuwe broeders gedoopt. De krachtige Resolutie die in New York was aangenomen, werd ook op deze vergaderingen aangenomen, en vervolgens werden er in de maand december 1.670.000 traktaten getiteld „Hoe heeft de christenheid de gehele mensheid in de steek gelaten?” in heel Frankrijk verspreid. Wat een krachtig getuigenis was dat!
NIEUW FRANS BETHELHUIS
In de vroege lente van 1959 was het nieuwe Bethelhuis klaar. Vervolgens vond op vrijdag, zaterdag en zondag, 17 tot 19 april, de verhuizing plaats van Villa Guibert naar het nieuwe pand aan de Rue du Point-du-Jour no. 81 in Boulogne-Billancourt. De maandag daarop begon het nieuwe Bethelhuis te functioneren.
Het vier verdiepingen hoge gebouw bevatte ook een kelder, die groot genoeg was om daarin een drukkerij onder te brengen. De Koninkrijkszaal en de kantoren bevonden zich op de begane grond. Op de eerste verdieping bevonden zich de eetzaal en de keuken, terwijl er op die verdieping nog meer kantoorruimte beschikbaar was. Op de tweede, derde en vierde verdieping bevonden zich in totaal 24 slaapkamers. Daar de Bethelfamilie slechts uit zeventien leden bestond, was er voldoende ruimte voor expansie en konden ook de deelnemers aan de Koninkrijksbedieningsschool, waarover broeder Knorr op het in 1958 gehouden internationale congres voor het eerst had gesproken, in het gebouw worden ondergebracht. Tegen het einde van mei bracht broeder Knorr een bezoek aan het nieuwe Bethelhuis, en op 1 juni
hield hij een lezing in de Pleyel-zaal voor de broeders van Parijs en omgeving, welke lezing door 2026 personen werd bijgewoond.EEN BELANGRIJKE WETTELIJKE OVERWINNING
Twee dagen later, op 3 juni, ontving broeder Jontès belangrijk nieuws van een Parijse advocaat. Op 2 juli 1957 had broeder Jontès voor een rechter van instructie moeten verschijnen. Hij werd ervan beschuldigd jonge mannen op te hitsen militaire dienst te weigeren, een aanklacht die voor hem en voor de broeders die tot de bestuursraad van de Franse Vereniging van het Genootschap behoorden, tot gevangenisstraf had kunnen leiden. Bovendien liep de Franse Vereniging van Jehovah’s Getuigen gevaar verboden te worden.
Het rechterlijke onderzoek van de kwestie nam de rest van het jaar 1957 en het hele jaar 1958 in beslag. Ten slotte kwam de zaak op 16 februari 1959 voor het gerecht. Broeder Jontès kon een goed getuigenis geven. Op 2 maart 1959 werd het onschuldig uitgesproken. De officier van justitie tekende echter beroep tegen dit vonnis aan, en op 20 mei 1959 kwam de zaak voor het Elfde Hof van Appèl. Op 3 juni belde de advocaat van het Genootschap vervolgens broeder Jontès op, en deelde hij hem mee dat de aangeklaagden opnieuw onschuldig waren bevonden. Dit was een schitterende theocratische overwinning en opende de deur voor de verdere prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk in Frankrijk.
In 1959 was er een voortreffelijke toename van 17% in het gemiddelde aantal Getuigen, met een hoogtepunt van 13.935 verkondigers. Ook het aantal gemeenten nam toe van 235 tot 254, met inbegrip van een nieuwe gemeente in Bastia, op het eiland Corsica, en in Rennes, in Bretagne. Er was een opmerkelijk aantal dopelingen
van in totaal 2106 personen, van wie er 525 op de zes Franse districtsvergaderingen werden gedoopt.EXPANSIE IN 1960
„Het dienstjaar 1960 is voor onze broeders in Frankrijk een van de opmerkelijkste jaren in hun geschiedenis geweest”, schreef de president van het Genootschap
Nathan H. Knorr. Allereerst werd de nieuwe drukkerij in werking gesteld met haar regelzetmachine, drukpersen, vouw- en naaimachines, hetgeen een werkelijke mijlpaal voor het werk in Frankrijk was. In maart 1960 kwamen de eerste exemplaren van de Koninkrijksdienst (Onze Koninkrijksdienst) op het Franse bijkantoor van de pers. Vanaf die tijd werd er niets meer door wereldse drukkerijen gedrukt; de plaatselijke drukkerij van het Genootschap voorziet nu in de behoeften van de broeders, uitgezonderd de tijdschriften boeken en brochures die hetzij in Brooklyn, in Thun (Zwitserland) of in Wiesbaden (Duitsland) worden gedrukt.Ook op andere terreinen bleef de expansie toenemen. Het gemiddelde aantal Getuigen nam met 10% toe en bereikte een nieuw hoogtepunt van 15.439. Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering overschreed voor de eerste maal de mijlpaal van 20.000 en bedroeg 23.073. Er werden dan ook 26 nieuwe gemeenten gevormd, wat het aantal op 280 bracht. Tegen het einde van het jaar waren er slechts drie steden in Frankrijk met meer dan 20.000 inwoners die nog steeds maagdelijk gebied waren.
HOOGTEPUNT VAN 1961 — HET „VERENIGDE AANBIDDERS”-CONGRES
Het stadion in Parc des Princes aan de westelijke rand van Parijs werd afgehuurd voor het „Verenigde aanbidders”-congres dat van 3-6 augustus gehouden zou worden. Slechts drie maanden voordien dreigde een militaire putsch in Algerije Frankrijk echter in een afschuwelijke burgeroorlog te storten. Een rechtse terroristische campagne van bomexplosies in het gehele land schiep een klimaat van vrees. Alle grote bijeenkomsten werden door de regering verboden. Zodoende werd slechts enkele weken voordat het congres zou beginnen het contract voor het stadion in Parc des Princes geannuleerd. Ten
slotte kreeg men echter een speciale vergunning om het congres in het Colombes Stadion, net even buiten Parijs, te houden.Deze precaire situatie, met zo’n onzekerheid omtrent de plaats waar het congres gehouden kon worden, zou het zelfs voor ervaren congresorganisators moeilijk hebben gemaakt. Voor Frankrijk was het echter het eerste congres dat in de open lucht gehouden zou worden, alsook het eerste congres waarvoor de broeders een cafetaria (met tenten, tafels, kookketels, stoomketels, ovens, bordenwasmachines, enzovoort) moesten opbouwen en inrichten. Met eensgezinde krachten en de hulp van Gods geest was alles ten slotte opgezet en op tijd klaar zodat het congres kon beginnen.
Het bleek een opmerkelijke bijeenkomst te zijn. Er kwamen zo’n 800 broeders en zusters uit Spanje, waar ons werk destijds verboden was. Zij konden het programma volgen in hun eigen taal, en in vrijheid! Er kwamen ook tachtig personen uit Portugal. De lezingen werden gelijktijdig in het Frans, Pools, Spaans en Portugees gehouden.
Aangezien het congres niet aangekondigd mocht worden, en het stadion zich buiten Parijs bevond, vroegen de broeders zich af of het bezoekersaantal wel hoger zou liggen dan op het in 1955 in Parijs gehouden internationale congres. Welnu, dit was inderdaad het geval, want 23.004 personen kwamen luisteren naar de door broeder Knorr uitgesproken openbare lezing „Wanneer alle natiën zich onder Gods koninkrijk verenigen”. Op dit congres werd meer dan 5% van de aanwezigen gedoopt namelijk 1203 personen!
In 1961 werd er wederom een toename van 10% in het gemiddelde aantal verkondigers bereikt, met een hoogtepunt van 17.108 Getuigen. Dat jaar werd ook de Koninkrijksbedieningsschool in Frankrijk ingevoerd. De
eerste klas die uit kring- en districtsdienaren bestond, werd van 13 maart tot 8 april op het Franse Bethelhuis gehouden. Daarna hebben in de loop der jaren Franse, Belgische en Zwitserse gemeentedienaren en ook broeders en zusters die speciale pionier waren, deze cursus bijgewoond.HONDERD PERCENT TOENAME IN ZEVEN JAAR
In zeven jaar tijds werd het gemiddelde aantal verkondigers in Frankrijk meer dan verdubbeld van een gemiddelde van 8512 verkondigers in 1955 tot een gemiddelde van 17.299 in 1962. Er had een prachtige bijeenvergadering van de „andere schapen” plaatsgevonden! In alle steden met meer dan 20.000 inwoners waren nu verkondigers. Ook hadden 324 opzieners en speciale pioniers de Koninkrijksbedieningsschool reeds bezocht.
Broeder Henri Geiger die in 1920 werd gedoopt en zijn actieve dienst begon toen er slechts een paar dozijn predikten heeft deze schitterende groei meegemaakt. Nadat broeder Geiger in 1951 als bijkantoordienaar door broeder Jontès was vervangen bleef hij nog een tijdlang op Bethel werken. Toen zijn gezondheid echter afnam trokken hij en zijn vrouw bij hun zoon in. Daar eindigde hij op 29 augustus 1962 zijn aardse loopbaan. Zijn levensgeschiedenis is in De Wachttoren van 1 maart 1963 verschenen.
SPECIALE PIONIERS AAN PARIJS TOEGEWEZEN
Terwijl het werk in heel Frankrijk zich snel uitbreidde, hield vreemd genoeg de toename in de Franse hoofdstad Parijs hier geen gelijke tred mee. Er werd daarom besloten een zendelingenhuis te openen aan de Rue de Seine no. 11, in Boulogne-Billancourt niet ver van Bethel. Het huis werd gekocht, en vervolgens vergroot en opgeknapt door pioniers die voor dit doel naar Bethel werden gehaald. Op 17 december 1962 begon dit zendelingenhuis
te functioneren. De speciale pioniers die er woonden, bewerkten Parijs en omgeving. Dit grote gebouw werd ook een dependance van het Bethelhuis. De verzendafdeling van het Genootschap, die in een pakhuis in een ander deel van Parijs was gevestigd, werd hierheen overgebracht.1963 TOT 1966 — JEHOVAH BLIJFT ZIJN ZEGEN GEVEN
Gedurende de volgende paar jaar bleek op overvloedige wijze dat Jehovah’s zegen nog steeds op zijn volk in Frankrijk rustte. Eerst was er in 1963 het „Eeuwige goede nieuws”-congres — in werkelijkheid een serie rond-de-wereld-congressen. Hoewel Frankrijk niet in deze serie viel, was het geweldig te zien dat zo’n 11.000 Franse broeders — meer dan de helft van het aantal verkondigers in het land — een van deze congressen hetzij in Milaan (Italië) of in München (Duitsland) bijwoonden. Er werden vele speciale treinen georganiseerd om de afgevaardigden te vervoeren. En wat een geestelijke verrassingen ontvingen zij, met inbegrip van de in het Frans verkrijgbaar gestelde Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften.
In 1963 steeg het aantal Getuigen in Frankrijk voor het eerst tot boven de 20.000. En vervolgens werd er in 1964 een toename van 9% in het aantal verkondigers bereikt, terwijl er meer dan 2000 personen werden gedoopt. Ook werden er in 1964 voor het eerst meer dan 3.000.000 exemplaren van het tijdschrift Ontwaakt! verspreid en hadden bijna 1100 pioniers, inclusief vakantiepioniers (hulppioniers), een aandeel aan de verspreiding van deze tijdschriften aan het publiek.
In 1965 werd de Gedachtenisviering door 34.862 personen bijgewoond, terwijl er een nieuw hoogtepunt van 22.933 verkondigers werd bereikt. De verspreiding van Ontwaakt! bleef omhoogschieten, want dat jaar werden
er meer dan 3.500.000 exemplaren onder het Franse publiek verspreid. Er waren nu 380 gemeenten en 92 geïsoleerde groepen in Frankrijk, maar toch waren er nog 94 steden met tussen de 5000 en 12.000 inwoners waar geen Getuigen waren. In de grote steden ging het getuigeniswerk echter goed vooruit. Er waren elf gemeenten in Parijs zeven in Lyon, en vier in Nice en in Mulhouse, terwijl verscheidene andere grote steden drie gemeenten hadden.Een op de voorgrond tredend kenmerk van 1966 was dat er 62 nieuwe gemeenten werden georganiseerd, waardoor het totale aantal gemeenten voor het land op 442 werd gebracht. Deze waren in 30 kringen en drie districten verdeeld. Ook werden er dat jaar vijf districtsvergaderingen gehouden, met een totaal aantal aanwezigen van 22.153 op de openbare lezing. Op het congres in Bordeaux hadden de Franse broeders het voorrecht hun broeders uit Portugal als gasten te ontvangen. Daar de meesten van deze broeders geen slaapgelegenheid konden bekostigen, en er niet voldoende ruimte was om hen allen in de huizen van broeders en zusters onder te brengen, werd er een bioscoop afgehuurd die in een grote dubbele slaapzaal voor mannen en vrouwen werd veranderd, compleet uitgerust met douches, wasbakken, enzovoort. Zij hadden grote waardering voor de liefde die door hun Franse broeders en zusters werd getoond. De districtsdienaar, broeder Marian Szumiga, berichtte: „Velen van hen hadden tranen in hun ogen toen de tijd voor het afscheid kwam.”
’HET TE ZIJNER TIJD BESPOEDIGEN’
Hoewel de bijeenvergadering van de „andere schapen” van 1963 tot 1966 gestadig voortgang had gevonden, kan er worden gezegd dat Jehovah de dingen nu werkelijk ’te zijner tijd begon te bespoedigen’ (Jes. 60:22). Zo was er in 1967 niet alleen een toename van 10% in het aantal verkondigers, maar ook de Gedachtenisviering werd door een opmerkelijk hoog aantal personen bijgewoond, namelijk 41.274, van wie er 148 van de symbolen gebruikten. Dat er nog meer toename te verwachten was bleek uit het feit dat er elke maand gemiddeld 19.327 huisbijbelstudies werden geleid, in vergelijking met 15.964 het jaar daarvoor. De verspreiding van het tijdschrift Ontwaakt! sprong omhoog tot meer dan 4.000.000 exemplaren, en er werden 55.446 nieuwe abonnementen afgesloten.
In de zomer van dat jaar werden er in Frankrijk negen districtsvergaderingen met als thema „Discipelen maken” gehouden. Het totale aantal bezoekers bedroeg 27.009. Vooral de bijbelse drama’s sloegen in. Als bewijs van de versnelde groei werden er gedurende dat jaar 2269 nieuwe discipelen gedoopt, van wie 960 op de districtsvergaderingen.
POLITIEKE EN MAATSCHAPPELIJKE CRISIS IN FRANKRIJK
In de lente van 1968 werd Frankrijk door een zeer ernstige politieke en maatschappelijke crisis geschokt. De moeilijkheden begonnen met studentendemonstraties, eerst in Parijs, aan de beroemde Sorbonne en andere universiteiten in het gebied van Parijs, waarna de moeilijkheden zich tot universiteiten en hoge scholen in heel Frankrijk uitbreidden. Een tijdlang werd het Quartier Latin in Parijs een regelrecht slagveld. De studenten vochten met de politie, die de orde trachtte te handhaven. De studenten wrikten straatstenen los en gooiden daarmee naar de politie. Enkele bomen langs de beroemde Parijse boulevard werden geveld en als barricaden gebruikt, auto’s werden in brand gestoken en winkelruiten ingegooid. Aan beide zijden waren honderden gewonden.
Toen volgden de vakbonden met hun eigen protestoptochten en kondigden een algemene staking af. Zodoende was Frankrijk gedurende mei en juni 1968 vrijwel lam gelegd. Er werd geen post bezorgd, en er liepen geen treinen; de hele industrie kwam tot stilstand. Zelfs het luchtverkeer werd stilgelegd. Een tijdlang zag het ernaar uit dat het regime-de Gaulle zou vallen, maar de communistische en de niet-communistische vakbonden waren verdeeld, en ook was er geen samenhang tussen de arbeiders en de studenten. Derhalve kwam er ten slotte, nadat de regering en de werkgevers enkele spectaculaire concessies hadden gedaan, een eind aan de gewelddadigheden en de stakingen. Eind juni werden er verkiezingen gehouden en de gaullistische partij won met een grote meerderheid van stemmen.
Ongeveer een maand lang was het voor het bijkantoor onmogelijk correspondentie met de gemeenten te voeren. Maar de broeders en zusters zetten hun activiteit getrouw voort. Het was zelfs zo dat de broeders voordeel trokken van de extra tijd die zij als gevolg van de volledige stillegging van het wereldse werk hadden, door meer tijd aan de velddienst te besteden. Voor het eerst werd er in Frankrijk een gemiddelde van 12 uur per verkondiger bereikt.
VOORZIENINGEN TOT GEESTELIJKE VERSTERKING
Van 7 tot 12 mei 1968, toen de studentendemonstraties net op het hevigst waren, bezocht broeder Milton Henschel het Franse bijkantoor. Zijn bezoek was zeer opbouwend, daar hij veel tijd aan de familie als geheel besteedde en voor elkeen een woord van aanmoediging had, zodat hun hart werd verwarmd. Hij verliet Parijs net op tijd, aangezien het luchtverkeer enkele dagen later door een algemene staking werd lam gelegd. Broeder Knorr zou het bijkantoor in juni bezoeken, maar wegens de toestand kon hij het land niet binnenkomen.
Daarom kwamen broeder Jontès en zijn assistent broeder Jean-Marie Bockaert, in België met broeder Knorr samen om te bespreken wat er gedaan kon worden om de Franse broeders van een grotere toevoer van geestelijk voedsel te voorzien. Zoals reeds is opgemerkt was De Wachttoren in Frankrijk verboden. Er werden echter opbouwende artikelen in een 64 bladzijden tellende maandelijkse brochure gepubliceerd. Maar nu werd besloten om tweemaal per maand een 48 bladzijden tellende brochure uit te geven. Vanaf 1 januari 1969 werd dit gedaan hetgeen betekende dat de Franse broeders elke maand 96 bladzijden vertaald materiaal, in plaats van de 64 bladzijden, begonnen te ontvangen. Broeder Knorr gaf toestemming om een vierde drukpers aan te schaffen, zodat het Franse bijkantoor dit extra werk kon verzorgen.
HET FRANSE „WAARHEID”-BOEK GEREED KRIJGEN
De politieke gebeurtenissen in mei en juni 1968 hadden nog andere onvoorziene gevolgen voor de Koninkrijksbelangen in Frankrijk. Velen zullen zich wellicht herinneren dat in 1968 het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt werd uitgegeven. In de westerse wereld is het thans op de bijbel na, het meest verspreide boek, aangezien er reeds meer dan 95 miljoen exemplaren van dit boek in 112 talen zijn verspreid. Welnu er werden regelingen getroffen om bepaalde anderstalige bijkantoren reeds vroeg van drukproeven van het Waarheid-boek te voorzien, zodat het boek in hun respectieve talen vertaald kon worden. Aldus kon het boek gelijktijdig in enkele van de meest wijd en zijd gebruikte talen der wereld uitkomen.
Alles was in het Franse bijkantoor vlot verlopen; een vertaler slaagde erin het boek in één maand tijds te vertalen. Een gedeelte van het vertaalde manuscript werd naar Brooklyn gezonden en kwam daar veilig aan. Vervolgens
werd er nog een gedeelte van het manuscript gezonden, maar toen brak plotseling de poststaking uit en bleef het manuscript bij de posterijen liggen.Het manuscript werd gekopieerd en naar Brussel (België) gebracht. Vervolgens werd er een pendeldienst tussen Parijs en Brussel georganiseerd. Broeders die een auto hadden namen van het Franse bijkantoor post mee die vanuit België verzonden moest worden en haalden post voor Frankrijk af die naar Brussel was gezonden. Aldus kwam het boek gereed, zodat de Franse broeders voor het eerst een boek gelijktijdig met hun Engels-sprekende broeders ontvingen. Weliswaar konden er op de congressen in de zomer slechts enkele exemplaren worden getoond, maar spoedig waren er voldoende exemplaren voor allen beschikbaar, alsook voor de verspreiding in het veld.
HET „VREDE OP AARDE”-CONGRES
Het hoogtepunt van 1969 was het internationale „Vrede op aarde”-congres, dat in het Colombes Stadion in de nabijheid van Parijs werd gehouden. Het maakte deel uit van een reeks van dergelijke congressen, waarvan het eerste begin juli in de Verenigde Staten plaatsvond. In totaal 334 Franse afgevaardigden vlogen de Atlantische Oceaan over om dit zevendaagse congres bij te wonen. Maar van 5 tot 10 augustus werd het congres in Frankrijk gehouden.
Er werden regelingen getroffen om in het stadion ook een Portugees congres te houden, alsmede een bijeenkomst voor de Pools-sprekende broeders uit Frankrijk — in totaal waren er 78 nationaliteiten vertegenwoordigd. Behalve de 2731 aanwezigen op de Portugese bijeenkomst en de 600 aanwezigen op de Poolse bijeenkomst, kwamen er nog zo’n 5000 uit België, 1000 uit Zwitserland, meer dan 1300 uit de Verenigde Staten, 200 uit
Canada, 170 uit Engeland, en 120 uit Afrika. Er was ook een speciaal programma in het Engels, dat door meer dan 800 personen werd bijgewoond.De Portugese broeders hadden hun fijnste congres tot op die tijd. Hun voorgaande hoogtepunt in het aantal aanwezigen op enig congres in de geschiedenis van het werk in Portugal was 825, namelijk, toen zij in 1968 in Toulouse (Frankrijk) bijeenkwamen. Volgens schattingen was een groot percentage van de Portugese broeders en zusters in staat het congres in Parijs bij te wonen, en zij verheugden zich beslist. Van één gemeente in Lissabon die uit negentig verkondigers bestond, kwamen 65 afgevaardigden! Eén zuster spaarde twee jaar om genoeg geld voor de heen- en de terugreis te hebben. Onder de aanwezigen waren broeders uit Angola, van de Azoren, de Kaapverdische Eilanden, Madeira en uit Mozambique.
Het congres begon met prachtig weer, en elke dag was er heerlijke zonneschijn. Dit was een zegen, want de Portugese, de Poolse en de helft van de Franse toehoorders zaten in de open lucht, onbeschermd tegen het weer. Wat zou derhalve het hoogtepunt in het totale aantal congresbezoekers zijn?
Welnu, de openbare lezing op zondag, getiteld „De naderende vrede van duizend jaar”, werd door 47.480 personen bijgewoond — meer dan het dubbele van het aantal dat in 1961 het voorgaande congres in het Colombes Stadion had bezocht! Maar nog opmerkelijker was het feit dat er 3619 personen werden gedoopt, of ongeveer 10% van het gemiddelde aantal aanwezigen tijdens het congres! Deze groei van Jehovah’s Getuigen baarde de geestelijkheid zorgen, zoals blijkt uit het volgende commentaar dat in de populaire Parijse avondkrant France-Soire van 6 augustus 1969 verscheen:
„Wat de geestelijkheid van andere religies zorgen baart,
is niet het feit dat Jehovah’s getuigen een opzienbarende hoeveelheid lectuur verspreiden, maar veeleer dat zij bekeerlingen maken. Elke getuige van Jehovah heeft de plicht getuigenis te geven of zijn geloof te verkondigen door onder leiding van de organisatie met de bijbel van huis tot huis te werken. . . . De leerstellingen van Jehovah’s getuigen zijn op de bijbel gebaseerd. . . . zij geloven in één God (Jehovah) en verwerpen de drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en het bestaan van de hel en het vagevuur.”De pers, de radio en de televisie schonken ongekende aandacht aan het congres. Met het oog op de precaire situatie in Frankrijk was er niets gedaan om reporters voor het congres uit te nodigen. Zij kwamen echter uit zichzelf. De eerste ochtend kwamen er zo’n tien journalisten en de volgende dag verschenen er op de voorpagina’s van verscheidene veel gelezen Franse ochtendkranten artikelen met foto’s. Op donderdag 7 augustus werd er op de televisie een goede reportage gegeven, gevolgd door een bijna drie minuten durend verslag in de nationale nieuwsberichten om acht uur ’s avonds, het meest gevolgde programma in Frankrijk. Alles wat geboden werd kwam positief over.
Dezelfde dag verscheen er in de religieuze rubriek van de invloedrijke krant Le Monde een verslag van 90 centimeter kolomlengte over het congres, terwijl er slechts 23 centimeter aan aangelegenheden in verband met de katholieke Kerk werd gewijd! Er verschenen gunstige verslagen in al de beste Franse nieuwsbladen — niet alleen in speciale edities die rond het stadion ten behoeve van de Getuigen werden verkocht, maar ook in de landelijke edities, die in heel Frankrijk en overal in de Frans-sprekende wereld werden verkocht. De Franse pers publiceerde in totaal ruim 22 meter kolomlengte aan artikelen en foto’s!
Ook de Bethelfamilie drukte twee congresverslagen, die tijdens het congres werden vrijgegeven, eerst een verslag van zestien bladzijden en toen een van 32 bladzijden,
voorzien van foto’s. Dit was de eerste keer dat er een Franstalig verslag over een congres in Frankrijk was gepubliceerd. Deze verslagen bleken ook na het congres zeer nuttig te zijn om de mensen de grootte en de omvang van Jehovah’s organisatie te laten zien.In 1969 werd ook de nieuwe liederenbundel ’Zingen en uzelf begeleiden met muziek in uw hart’ in het Frans uitgegeven. De broeders en zusters ontvingen de liederenbundel kort voor het congres in Colombes, zodat zij de liederen die tijdens het congres gezongen zouden worden, alvast konden instuderen.
HET „WAARHEID”-BOEK VERSNELT HET WERK
In 1969 werd er een gemiddelde van 29.754 verkondigers bereikt, een toename van 12% over het voorgaande jaar. Het Waarheid-boek, dat het voorgaande jaar was uitgegeven, had veel tot deze enorme toename bijgedragen. Er werden elke week gemiddeld 25.949 huisbijbelstudies geleid en de Gedachtenisviering werd door 60.457 personen bijgewoond, in vergelijking met 49.086 het voorgaande jaar. Ook werden er 4583 personen gedoopt, meer dan het dubbele van het hoogste aantal dat in enig ander jaar tot op die tijd was gedoopt!
Deze snelle toename duurde voort. In 1970 was er een toename van 15% in het aantal verkondigers, gevolgd door een toename van 14% in 1971. Dit betekende dat het aantal verkondigers omhoogschoot van 26.614 in 1968 tot een gemiddelde van 39.020 in 1971 — een toename van meer dan 12.000 in slechts drie jaar. En de Gedachtenisviering werd in 1971 door 80.293 personen bijgewoond ruim 30.000 meer dan drie jaar daarvoor Verder werd er gemiddeld per week één nieuwe gemeente in Frankrijk opgericht — 53 in 1971 — zodat het aantal gemeenten in het land opliep tot 636. Het Waarheid-boek droeg er beslist enorm toe bij de schapen des Heren bijeen te brengen!
VOORBEREIDINGEN VOOR HET CONGRES IN TOULOUSE
Een hoogtepunt van het jaar 1971 zou de „Goddelijke naam”-districtsvergadering in Toulouse (Frankrijk) zijn. Er werden in totaal 25.000 personen verwacht, 5000 op het Franse programma, 5000 op het Portugese programma en 15.000 op het Spaanse programma. Voor dit drietalige congres werd elke beschikbare hotelkamer en kampeerplaats in en om Toulouse gereserveerd. Maar toen gebeurde er iets onverwachts.
In Spanje brak cholera uit. Er was sprake van preventieve maatregelen. Maar de autoriteiten aarzelden ten zeerste het congres te verbieden omdat de plaatselijke leveranciers geen genoegen met deze beslissing zouden nemen. Ook waren zij bang dat het Genootschap een eis tot schadevergoeding tegen hen zou instellen, aangezien de contracten reeds waren ondertekend en er enorme voorbereidingen waren getroffen. Maar na verloop van tijd terwijl de congresvoorbereidingen in volle gang waren kwam toch het officiële bericht dat het congres niet door mocht gaan. Broeder Jean-Claude Rézer de congresopziener zei:
„De broeders waren tot het einde toe, toen het verbod afkwam, werkelijk geweldig. . . . Ja, er werden tranen gelaten, maar in een geest van toewijding besefte iedereen dat men weer aan de slag moest om alles wat tevergeefs was opgebouwd, af te breken. De broeders die de leiding hadden over de verschillende afdelingen, waren opgewassen tegen hun taak. De broeders uit Spanje en Portugal hielpen ons bij de afbraak, terwijl zij er tegelijkertijd aan werkten hun congres elders te houden.”
ZEGENINGEN ONDANKS HET VERBOD
Vrijwel alle Frans-sprekende broeders waren in staat een van de andere congressen in Frankrijk te bezoeken. En bijna 900 broeders en zusters uit Portugal reisden met twaalf bussen, één chartervliegtuig en een aantal
privé-auto’s naar een „noodprogramma” in Londen. Er waren in totaal 48.533 aanwezigen op de „Goddelijke naam”-congressen in Frankrijk, en er werden 2084 personen gedoopt, werkelijk een schitterend aantal!Het jaar 1971 was dus een geweldig jaar van theocratische expansie in Frankrijk. Het werd ook gekenmerkt door een bijzonder fijne voorziening: het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen in de Franse taal. Dit was sedert de Tweede Wereldoorlog niet meer in het Frans beschikbaar geweest.
EEN BETHEL-DEPENDANCE WORDT NOODZAKELIJK
Tegen 1972 was het Franse Bethelhuis in de westelijke Parijse voorstad Boulogne-Billancourt te klein geworden, zodat er een dependance nodig was. Vooral de verzendafdeling had met ruimtegebrek te kampen. In 1959, toen het Bethelhuis in Boulogne gereed kwam werden er jaarlijks 85.000 boeken verzonden, terwijl dit aantal tegen 1972 was gestegen tot 1.094.231, om nog maar niet te spreken van brochures, formulieren en ander drukwerk.
Het leek verstandig deze dependance te bouwen ergens tussen Parijs en Le Havre, een havenstad in West-Frankrijk waar de lectuur vanuit de Verenigde Staten aankwam. In november 1970 werd er een stuk grond van 73x33 meter gevonden in Louviers, een kleine stad in Normandië, op ongeveer 105 kilometer afstand van zowel Parijs als Le Havre. Het duurde ongeveer achttien maanden om administratieve moeilijkheden te overwinnen, zodat de koopakte pas op 28 april 1972 werd ondertekend. De daaropvolgende maand werd er met de daadwerkelijke bouw begonnen en in december van hetzelfde jaar was het gebouw gereed.
Het is een heel aantrekkelijk, één verdieping hoog prefab gebouw. De buitenkant bestaat uit bekledingsstenen
en groen geëmailleerde panelen. Op de begane grond bevinden zich een ruime drukkerij en verzendafdeling, alsook de keuken, koelruimten en een mooie eetzaal. De wasserij, de bibliotheek en 22 slaapkamers bevinden zich op de eerste verdieping. De vloeroppervlakte van het gehele gebouw bedraagt ongeveer 2044 m2.De drukkerij werd op 29 mei 1973 naar Louviers overgebracht. Het was op die regenachtige dag in Boulogne een ongewoon gezicht te zien hoe de drukpersen en andere machines vóór het Bethelhuis op enorme trucks gehesen werden. De auto- en vrachtwagenbestuurders, die als gevolg hiervan moesten wachten waren zo nieuwsgierig dat zij vergaten te toeteren, hetgeen weliswaar verboden is, maar in Parijs bij verkeersopstoppingen toch zeer vaak voorkomt! Ten slotte kwamen de vier drukpersen, de regelzetmachine, de snijmachine en de vouwmachine veilig in Louviers aan en waren ze twee dagen later alweer in bedrijf.
De inwijdingsdag werd vastgesteld op zaterdag 9 juni 1973, en 157 personen woonden het programma bij. Verscheidene broeders gaven een terugblik op het werk in Frankrijk. Het was bijzonder verheugend te beseffen dat het werk opmerkelijk was toegenomen als men bedenkt dat er alleen al in 1972 voor het eerst meer dan 5000 personen werden gedoopt. En de broeder die over de drukkerij ging zette in het kort uiteen dat er in 1960 291.530 tijdschriften werden gedrukt, terwijl de produktie in 1972 1.771.300 bedroeg! De totale produktie van drukwerk nam toe van 4.161.994 stuks in 1960 tot 32.043.610 in 1972.
HET INTERNATIONALE „GODDELIJKE ZEGEPRAAL”-CONGRES
Wederom zou er in het Colombes Olympisch Stadion een internationaal congres gehouden worden. Op 1 januari 1973 zeven maanden voordat het congres zou beginnen,
nam het congrescomité het werk ter hand. Wat een enorme taak was het erop toe te zien dat het stadion in een gigantische Koninkrijkszaal werd veranderd! Maar het werd een groot succes!Duizenden potplanten die in de loop van enkele maanden door tuinbouwkundigen onder de Getuigen waren gekweekt, sierden het midden van het stadion, rondom het podium. Een kunstmatige vijver met twee levende flamingo’s bood ook een mooie aanblik. De
„Raceclub van Frankrijk”, die het stadion exploiteert gebruikte het decor als illustratie op de omslag van haar maandelijkse sportblad.Alles was nu gereed voor de openingsdag, woensdag 1 augustus. Een letterlijke zwerm van mensen stroomde het stadion binnen. De Franse kranten, die vaak heel scherp en ironisch over Jehovah’s Getuigen hadden geschreven, waren vol lof over het aandachtige gehoor. In het katholieke nieuwsblad La Croix stond het volgende commentaar:
„Hoewel er zeer veel over Jehovah’s Getuigen wordt gesproken vanwege hun actieve van-huis-tot-huisproselitisme, hebben zij tot nu toe in Frankrijk slechts matig succes gehad. Niettemin was hun congres in Colombes als gevolg van hun smetteloze organisatie en de bijbelse drama’s, alsmede hun verantwoordelijkheidsgevoel, een indrukwekkend gezicht.”
De journalistische wereld prees dit internationale congres als dé gebeurtenis van de zomer. Het blad Le Monde schreef: „Het stadion was tot de nok toe gevuld met een aandachtig en leergierig gehoor, waarop elke politieke partij jaloers geweest zou zijn.”
Zelfs de krantenverkopers waren onder de indruk van het goede gedrag van de congresgangers. Een verkoper van de Parisien Libéré legde zijn kranten in stapels op het trottoir met een busje voor het geld erbij en liet slechts één man een oogje in het zeil houden. De congresgangers waren verbaasd dat zij zichzelf mochten bedienen en vroegen hem of hij niet bang was te weinig geld te ontvangen. Hij antwoordde: „O nee. In 1969 hebben we het net zo gedaan.”
Op vrijdag 3 augustus boden er zich in totaal 2703 kandidaten voor de doop aan door de hun gestelde vragen met „Oui” te beantwoorden. Het was een onvergetelijk moment te zien hoe zij op een ordelijke wijze het stadion verlieten om zich naar het 500 meter verder gelegen
zwembad te begeven. De Journal du Dimanche schreef over deze in het oog springende gebeurtenis:„Niet zomaar iedereen kan een getuige van Jehovah worden doordat men plotseling, als door een donderslag uit heldere hemel, hun waarheid ontdekt. Het vergt geduld, tijd, moed en een buitengewoon diep christelijk geloof. Maar men moet ook de voorschriften aanvaarden die in de bijbelse wetten vervat zijn.”
De congressen in Colombes zijn mijlpalen geweest wat de vooruitgang van het werk in het Franse veld betreft. In 1961 waren hier 23.004 personen aanwezig en in 1969 47.480. Hoe was het in 1973? Welnu, toen de tijd aanbrak voor de openbare lezing op zondag, getiteld „Goddelijke zegepraal — Wat dit voor de gekwelde mensheid betekent”, was het enorme stadion tot de nok toe gevuld met het verbazingwekkende aantal van 60.241 personen!
DE „NIEUWE-WERELDVERTALING” — IN HET FRANS
In 1963 was de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in de Franse taal verschenen. Ten slotte werd, elf jaar later, de complete Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Frans onder groot enthousiasme door de broeders en zusters ontvangen. In Frankrijk was deze nieuwe publikatie wel van speciaal belang. Hoe dat zo? Hier gaat een kleine geschiedenis aan vooraf.
De pausen noemden Frankrijk „de oudste dochter van de Kerk”, en zelfs nu nog beweert 85% van de Franse bevolking katholiek te zijn. Wanneer men bedenkt dat er voor de Franse Revolutie in 1789 één priester op elke 110 inwoners was, en er meer recent in 1970, nog steeds één priester, monnik of non op de 297 inwoners was, wordt het direct duidelijk dat de Rooms-Katholieke Kerk in een zeer goede positie heeft verkeerd het Franse volk in de bijbel te onderwijzen.
Eeuwenlang hebben de priesters echter de hand gehouden aan de regel die in 1229 op het Concilie van Toulouse werd vastgesteld: „Leken mogen niet in het bezit zijn van de boeken van het Oude en Nieuwe Testament.” Weliswaar zijn er na 1950 verschillende katholieke bijbels in het Frans uitgegeven, zoals de Jeruzalemse bijbel, maar aangezien deze bijbels betrekkelijk duur zijn, hebben slechts weinig gezinnen zich een bijbel aangeschaft. Maar toen de Nieuwe-Wereldvertaling in het Frans verkrijgbaar werd gesteld, konden zelfs de armste Franse gezinnen zich een complete bijbel aan schaffen. Sinds 1974 zijn er bijna 800.000 exemplaren van deze voortreffelijke vertaling voor verspreiding in het veld naar de gemeenten verzonden.
EEN AANSPORENDE HOOP VERSCHAFFEN
Hoewel het leven van het Franse volk er materieel gezien over het algemeen op vooruit is gegaan, zijn velen teleurgesteld en verbijsterd en mist hun leven het echte evenwicht. Wanneer zij met problemen te kampen krijgen, voelen zij zich hopeloos want hun religie heeft hun geen geestelijke kracht en geen werkelijk vertrouwen geschonken. De Koninkrijksboodschap brengt dikwijls een heilzame verandering in zulke personen teweeg. Om slechts één voorbeeld te noemen:
Een vrouw die wegens de vele problemen waaraan zij het hoofd moest bieden een zenuwinstorting had gekregen, besloot zelfmoord te plegen en haar drie kinderen met zich mee te nemen in de dood. Voordat zij echter haar verschrikkelijke plan ten uitvoer bracht, legde zij haar benarde situatie in gebed aan God voor. Zij maakte haar flat schoon, schreef een afscheidsbrief aan haar man en aan haar moeder en bracht de vuilnisemmer naar buiten om alles perfect in orde achter te laten.
In het trappehuis ontmoette zij echter twee Getuigen,
die met haar spraken en beloofden terug te komen. Weer teruggekomen in haar flat dacht zij over die afspraak na en besloot haar zelfmoord een week uit te stellen. Eén week later verschenen de Getuigen op de afgesproken tijd, en na een korte inleiding begonnen zij met een studie uit het Waarheid-boek. Een paar weken later was de vrouw er zo slecht aan toe dat zij naar het ziekenhuis gebracht moest worden. Gedurende de vijf weken dat zij daar was bezochten de Getuigen haar geregeld om naar haar gezondheid te informeren.Toen zij eenmaal uit het ziekenhuis was, werd de studie voortgezet en de vrouw deed alles wat in haar vermogen lag om met haar kinderen de vergaderingen te bezoeken, ook al woonden zij een heel eind van de Koninkrijkszaal vandaan. Gods Woord was voor haar zo stimulerend dat zij aan iedereen die zij ontmoette getuigenis gaf met uitstekende resultaten. Ja zij werd niet alleen gedóópt, maar ook haar moeder en haar man begonnen te studeren en namen uiteindelijk aan de prediking deel!
Het is verheugend dat mensen van alle leeftijden en maatschappelijke standen de bijbelse waarheden leren kennen en hun leven veranderen wanneer zij beseffen dat zij het zekere vooruitzicht hebben Gods gave van eeuwig leven te ontvangen. Zo waren er in 1974 8689 nieuwelingen die gunstig op Gods goedheid reageerden en zich lieten dopen. Dat betekent dat in dat jaar in Frankrijk gemiddeld elk uur dag en nacht iemand een gedoopte christen werd! In 1974 namen elke maand meer dan 58.000 Getuigen aan het predikingswerk deel, en zij leidden meer dan 36.000 bijbelstudies. Bovendien woonden dat jaar 110.330 personen de Gedachtenisviering bij.
VERBOD OP „DE WACHTTOREN” OPGEHEVEN
Het jaar 1978 was een mijlpaal in de geschiedenis van
Jehovah’s Getuigen in Frankrijk. In dat jaar werd het verbod op het tijdschrift De Wachttoren, dat 22 jaar lang van kracht was geweest, opgeheven. Vanaf januari begonnen de Franse broeders en zusters hun tijdschriften voor studiedoeleinden te ontvangen. Vervolgens smaakten zij enkele weken later de grote vreugde dat De Wachttoren ook voor het getuigenis geven van deur tot deur beschikbaar was.IN DE GEESTELIJKE BEHOEFTEN VAN ALLEN VOORZIEN
Misschien herinnert u zich nog dat in 1952 twee pioniers met het predikingswerk op Corsica, dat tot Frankrijk behoort, begonnen. Welnu vijftien jaar later in 1967 waren daar twee gemeenten. In 1969 werd er een derde gemeente gevormd, en in 1970 werd er voor het eerst een kringvergadering op het eiland gehouden. Sindsdien zij er verscheidene speciale pioniers naar het eiland gezonden, en in 1978 waren er 431 verkondigers, die in negen gemeenten waren georganiseerd.
Het kleine onafhankelijke vorstendom Monaco aan de Middellandse Zeekust valt onder het toezicht van het Franse bijkantoor. Zoals u wellicht weet, bevindt zich hier de beroemde speelbank van Monte Carlo. Hoewel het van-huis-tot-huiswerk onder de 27.000 inwoners van Monaco verboden is, prediken verkondigers uit de Franse gemeente Beausoleil daar geregeld. In 1978 waren zeven actieve Getuigen in Monaco.
Er wordt ook voor de geestelijke behoeften van anderstalige mensen gezorgd. Zo waren er in 1975 in Frankrijk behalve zeventien Portugese en zestien Spaanse gemeenten, ook nog één Griekse en twee Duitse gemeenten. Bovendien waren er 24 Portugese en 12 Spaanse groepen die met Franse gemeenten verbonden waren. Wat aanmoedigend was het te zien dat al deze mensen
uit verschillende delen der aarde in staat waren de waarheid in hun eigen taal te leren kennen!VERDERE KLASSEN VAN DE KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOOL
Zoals reeds eerder is vermeld, werd in maart 1961 de Koninkrijksbedieningsschool in Frankrijk ingevoerd. Deze school had ten doel ouderlingen te helpen zich van hun schriftuurlijke verantwoordelijkheden te kwijten. Tegen december 1971 hadden in totaal 93 klassen de voordelen van de cursus ontvangen. Na de 28ste klas duurde de cursus twee weken, in plaats van een maand.
Na een onderbreking van ruim drie jaar werd de school in februari 1975 weer gestart, met een nieuw leerboek. Dat jaar trokken 2043 ouderlingen voordeel van deze nieuwe cursus. Ten slotte werd er tijdens een zesweekse periode in 1978 een herziene tweedaagse cursus gehouden, die door meer dan 5300 ouderlingen in Frankrijk werd bijgewoond. Trokken de ouderlingen voordeel van deze cursus? Eén ouderling bracht het antwoord op die vraag goed onder woorden door te zeggen: „Wij danken Jehovah’s oplettende organisatie dat ze ons steeds duidelijker toont hoe wij onze broeders en zusters in de gemeente kunnen opbouwen.”
EEN TWEEDE DEPENDANCE WORDT TOEGEVOEGD
Toen in 1973 de dependance in Louviers werd ingewijd dacht men dat er nu tot de „grote verdrukking” voor de behoeften in Frankrijk gezorgd kon worden. Zelfs toen erin 1974 een stuk land werd gekocht in Incarville (een dorp even buiten Louviers), dacht men in de verste verte niet aan de bouw van een dependance, doch slechts aan een Koninkrijkszaal. Maar de snelle groei van het Koninkrijkswerk deed ons spoedig van gedachte veranderen. Ten slotte werd er op 2 april 1978 een vergunning
verkregen voor het optrekken van een één verdieping hoog gebouw met een vloeroppervlakte van 2483 m2.Er werd een rondschrijven naar alle gemeenten in Frankrijk gestuurd waarin om vrijwilligers met enige bouwervaring werd gevraagd. Daar de broeders niet al te zeer ingenomen waren met het prefab gebouw in Louviers, besloten zij het nieuwe gebouw zelf op te trekken. Een broeder met bouwervaring bood aan het werk als lid van een bouwcomité, onder toezicht van het Bijkantoorcomité en het Besturende Lichaam, te coördineren.
Het werk vorderde volgens schema tot 8 december 1976, toen het Besturende Lichaam het voorstel deed nog een tweede verdieping te bouwen, waardoor er tien extra slaapkamers toegevoegd zouden worden. Onze architect tekende derhalve nieuwe plannen, die ter beschouwing werden voorgelegd. Wij kregen toestemming voor 390 m2 meer ruimte, wat de totale vloeroppervlakte van het gebouw op 2873 m2 bracht.
Ten slotte kwam de nieuwe dependance gereed, en op zaterdag 13 mei 1978 hield broeder Raymond Franz van het Besturende Lichaam de inwijdingstoespraak in het Frans. In deze dependance in Incarville is momenteel de verzendafdeling ondergebracht, terwijl er ook Bethelbroeders wonen die in Louviers werken. Bijna alle 34 slaapkamers op de eerste en tweede verdieping zijn reeds bezet. De Franse Bethelfamilie telt momenteel 186 leden, van wie er 46 in Boulogne en 90 in Louviers en in Incarville werken.
NIEUWE PUBLIKATIES IN OVERVLOED
In de laatste jaren is er een enorme hoeveelheid vertaalwerk verricht, zodat nu vrijwel alle Engelse publikaties in de Franse taal zijn verschenen. Sinds 1976 is zelfs de jaarlijkse Watch Tower Publications Index in het Frans uitgegeven. Dit was na het Engels de eerste
taal waarin deze Index verscheen. Ook de cassettebandjes met bijbelboeken zijn in het Frans vervaardigd, en van het evangelie van Johannes zijn reeds meer dan 12.000 sets in 28 landen in omloop.DE „ZEGEVIEREND GELOOF”-CONGRESSEN
Aangezien het Colombes Stadion in 1973 reeds tot de nok toe was gevuld, organiseerde het bijkantoorcomité voor 1978 zes „Zegevierend geloof”-congressen in heel Frankrijk. En hier had men goed aan gedaan, want het totale aantal aanwezigen bedroeg 83.419 — 23.178 meer dan in 1973!
Op vrijdagmorgen maakten de afgevaardigden hun zegevierende geloof bekend door getuigenis aan de plaatselijke bewoners te geven. Een jonge vrouw in Parijs verwelkomde Jehovah’s Getuigen met de woorden: „U komt als geroepen. Ik moest absoluut met iemand praten. Ik heb drie zenuwinstortingen gehad en wilde al zelfmoord plegen.” Toen vertrouwde zij aan de Getuigen
toe dat zij de behoefte voelde om dichter tot God te komen. Er werden regelingen getroffen dat zij samen met een kennis naar de openbare lezing zou komen.VOORUITZICHTEN VOOR MEER GROEI
Er wordt nog steeds gunstig op de Koninkrijksboodschap gereageerd. Dit blijkt wel uit het feit dat in 1979 de Gedachtenisviering in Frankrijk door 133.584 personen werd bijgewoond. Dit zijn 9810 personen meer dan het aantal aanwezigen slechts twee jaar daarvoor. En het feit dat dit bezoekersaantal op de Gedachtenisviering het dubbele is van de ongeveer 67.000 Koninkrijksverkondigers in Frankrijk, laat zien dat er geweldige vooruitzichten zijn voor verdere groei van het Koninkrijkswerk.
Tegen het einde van 1978 waren er reeds 1188 gemeenten, zestig kringen en zes districten in Frankrijk. Er zijn 28 gemeenten in Parijs zelf en 116 in de onmiddellijke omgeving van Parijs, waardoor het totaal op 144 komt. Er zijn zeventien gemeenten in Marseille, elf in Lyon, tien in Nice, acht in Nantes, acht in Toulouse, zeven in Grenoble, zeven in Mulhouse en vijf in Caen, terwijl vele andere Franse steden twee of drie gemeenten hebben.
Wanneer wij terugblikken en zien hoe het werk van slechts een handjevol moedige en resolute christenen aan het begin van de eeuw is gegroeid, kunnen wij werkelijk zien dat Jehovah zijn volk heeft gezegend. Wij hopen dan ook dat allen die dit verslag lezen erdoor aangemoedigd zullen worden onwrikbaar voort te gaan in Jehovah’s dienst, daarbij in gedachte houdend dat de hierin vertelde gebeurtenissen alleen maar bewijzen hoe waar de woorden van de apostel Paulus zijn: „Want wij kunnen niets tegen de waarheid doen maar alleen vóór de waarheid.” — 2 Kor. 13:8.
[Kaart op blz. 37]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Frankrijk
HET KANAAL
BELGIË
DUITSLAND
LUXEMBURG
VOGEZEN
LOTHARINGEN
ELZAS
ZWITSERLAND
ITALIË
ALPEN
MONACO
MIDDELLANDSE ZEE
CORSICA
PYRENEEËN
SPANJE
PARIJS
LOIRE
BRETAGNE
NORMANDIË
SAARGEBIED
Roubaix
Bruay
Sin-le-Noble
Lens
Douai
Denain
Le Havre
Caen
Louviers
Strasbourg
Nancy
Rennes
Angers
Nantes
Poitiers
Moulins
Limoges
Bordeaux
Bayonne
Toulouse
Marseilles
Bastia
Nice
Valence
Beauvène
Clermont-Ferrand
Grenoble
Lyon
Annecy
Dijon
Besançon
Mulhouse
[Illustratie op blz. 41]
1900
Adolphe Weber, een Zwitserse houthakker, begon met het predikingswerk in Frankrijk
[Illustratie op blz. 73]
1931
Achtergrond: Parijse bureau (1931 tot 1940)
Voorgrond: Broeder Rutherford met de medewerkers van het Franse en het Zwitserse bureau
[Illustratie op blz. 76]
1932
Ongeveer 100 motorfietsen werden in Frankrijk gebruikt om de Koninkrijksboodschap te verbreiden
[Illustratie op blz. 81]
1933
Lectuurstalletje van het Genootschap op een tentoonstelling in Parijs. In de jaren dertig wonnen verscheidene boeken gouden medailles
[Illustratie op blz. 84]
1937
Verkondigers van de gemeente Sin-Le-Noble met hun geluidswagen
[Illustratie op blz. 104]
1945
De hereniging van Emma, Adolphe en Simone Arnold na een jarenlange scheiding tijdens de Tweede Wereldoorlog
[Illustratie op blz. 120]
1948
Getuigenis geven op de fiets — openbare lezingen worden met borden aangekondigd
[Illustratie op blz. 125]
1951
PARIJS — Eerste internationale congres na de oorlog. 10.456 aanwezigen uit 28 landen
[Illustratie op blz. 136]
1959
Nieuwe Bethel in Boulogne-Billancourt
[Illustratie op blz. 152]
1972
Bethel-dependance in Louviers
[Illustratie op blz. 160]
1978
Tweede Bethel-dependance in Incarville (Normandië)