Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Australië

Australië

Australië

Onder de evenaar, tussen de 9de en de 42ste breedtegraad, ligt het uitgestrekte eilandcontinent Australië. En uitgestrekt is het, want het meet zo’n 4000 km van oost naar west en nog eens 3200 km van noord naar zuid! Het grondgebied beslaat een groter oppervlak dan dat van continentaal Europa (met uitzondering van de Sovjet-Unie).

In dit reusachtige land kan men alle denkbare klimaten tegenkomen — van de weelderige tropen in het verre noorden, met een jaarlijkse regenval die wel tot 1000 mm kan oplopen, tot de dorre woestijnen in het binnenland, waar het soms in geen tien jaar regent. In de hooglanden in het zuiden liggen grotere sneeuwvelden dan in Zwitserland.

Hoewel Groot-Brittannië dit „land daar beneden” in de achttiende eeuw voor zich opeiste, bleef het door de slechte reis- en communicatieverbindingen 150 jaar lang vrijwel onbekend voor het toerisme. Maar door de snelle ontwikkeling van de toeristenindustrie — met een omzet van miljoenen dollars — zijn de laatste tientallen jaren steeds meer mensen uit andere landen in staat geweest zich er zelf van te overtuigen dat het unieke buideldier, de kangoeroe, echt niet door de hoofdstraten van Sydney en Melbourne hopst; en evenmin is dat knuffeldiertje, de koalabeer, in de gombomen (de eucalyptus) langs de straten te vinden, zoals de reisgidsen wel eens doen vermoeden.

Ofschoon overal in dit land met zijn 15 miljoen inwoners Engels wordt gesproken, is het Australische accent uniek. Sommigen vinden dat het iets weg heeft van het Londense cockney-dialect, met het typerende inslikken van de laatste lettergreep van de meeste woorden. Een ander kenmerk is de platte uitspraak van de „ee”-klank, die voor de meeste buitenlandse oren meer als „ai” klinkt. Een spreekgewoonte die het de nieuwkomer die met de taal worstelt nog moeilijker maakt, is het harmonika-effect, dat wordt bereikt door niet alleen enkele woorden, maar hele zinsneden als het ware in elkaar te drukken. Die gewoonte staat bekend als „strine” (spreek uit „strain”); sommige bezoekers denken dat dit de manier is waarop Australiërs „Australian” („Australisch”) uitspreken. Een mooi voorbeeld is misschien de uitdrukking die wordt gebruikt om iemand te prijzen voor iets dat goed gedaan is: „Good on you, mate!” (Goed gedaan, makker!) Dat wordt zo iets als: „Goedonjemait!”

Australië werd nog geen 200 jaar geleden door Groot-Brittannië ontdekt en verkend, en lijkt vergeleken bij landen in andere delen van de wereld nog maar in de kinderschoenen te staan. De vroege kolonisten waren in hoofdzaak van Britse afkomst; velen van hen waren wegens kleine vergrijpen als gestraften naar de kolonie gedeporteerd. Zij brachten de religies uit hun vroegere vaderland mee, zodat de meerderheid van de Australiërs tot een van de sekten van de christenheid behoort. De geïsoleerde ligging en de uitgestrektheid van het land hebben tot de ontwikkeling van een karakteristieke onafhankelijke houding bijgedragen. De Australiërs zijn dol op sport, de zon en het buitenleven. Informeel, ongehaast en ongedwongen als zij zijn, houden zij toch stevig vast aan wat zij geloven.

WAARHEIDSZAAD UITGESTROOID

Sommige vroege schrijvers noemen Australië met het oog op de afgelegen geografische ligging het „verste der verre oorden”. Maar volgens de woorden van Jezus Christus in Handelingen 1:8 moest het „goede nieuws” zelfs in dit land als een van de ’verst verwijderde streken der aarde’ worden bekendgemaakt.

In 1901 kregen de Staten van Australië de structuur van een federatie („the Commonwealth of Australia”), en omstreeks die tijd trof Charles Taze Russell, president van het Wachttorengenootschap, regelingen om er een ploegje van vier Bijbelonderzoekers heen te sturen. Maar vóór die tijd waren er al bijbelse waarheidszaden op vruchtbare grond gevallen.

In 1896 kreeg Arthur Williams sr., een mijnwerker in de goudvelden van Kalgoorlie (West-Australië), een exemplaar in handen van het boek Het goddelijk plan der eeuwen. Williams raakte gefascineerd door de grootse waarheden die in deze publikatie werden uiteengezet. Hij sloot zich aan bij een groep van ongeveer twaalf personen in Perth, de hoofdstad van West-Australië. In 1902 verhuisde hij naar het zuidwesten van de staat, om zich uiteindelijk te vestigen in Donnybrook, waar thans de derde generatie van zijn familie Jehovah aanbidt. Williams verspreidde overal op het platteland series Schriftstudiën, maar veel van zijn getuigeniswerk vond plaats in zijn winkel, waar hij met zijn klanten praatte.

Sprekend over de activiteiten van zijn vader in die dagen, herinnert zijn zoon, Arthur Williams jr., zich nog hoe zijn vader elke klant, nadat deze zijn boodschappen in ontvangst had genomen, vertelde over het komende jaar 1914, waarin de tijden der heidenen zouden eindigen en de anarchie zou beginnen. Hij nodigde mensen bij zich thuis uit, en daar zaten ze dan rond de tafel punten uit Het goddelijk plan der eeuwen te bespreken.

BIJKANTOOR GEOPEND

In 1904 waren meer dan honderd mensen in Australië geabonneerd op Zion’s Watch Tower. Nu leek het passend een bijkantoor van het Genootschap in Melbourne te vestigen, waardoor het mogelijk werd de Volkskansel en andere traktaten met vermelding van een Australisch adres te verspreiden.

De eerste bijkantoordienaar, E. C. Henninges, maakte bekend dat het aantal abonnees op Zion’s Watch Tower in de staat Victoria gedurende de eerste acht en een halve maand dat het bijkantoor functioneerde, verachttienvoudigd was. Eén abonnee schonk tien pond (destijds gelijk aan $40) voor het traktatenfonds, met het verzoek dit geld te gebruiken voor de portokosten van pakken traktaten die per post werden verzonden. Voor dit bedrag hebben de broeders 4800 pakketten kunnen verzenden! Hoe kwam men aan adressen? De broeders namen ze over van verkiezingslijsten en verzonden aldus duizenden exemplaren van de Volkskansel naar de verste uithoeken van het land voor de prijs van één shilling (10 dollarcent) per honderd.

Arbeiders en bewoners van de eenzame huisjes langs de spoorlijnen ontvingen de boodschap van het naderende Koninkrijk doordat broeders pakjes traktaten uit de ramen van treinen wierpen. Op die manier kwamen waarheidszaadjes in goede grond terecht in de harten van een aantal van deze eenzaam wonende mensen. Tonnen papier in traktaatvorm deden de boodschap in de brievenbussen belanden. Op zaterdagmiddag verspreidden groepjes enthousiaste Bijbelonderzoekers vaak elk wel 500 exemplaren van The Bible Students Monthly (De Bijbelonderzoeker), waarin ook vergaderingen werden aangekondigd. Schepen werden bezocht wanneer ze afmeerden aan de kaden in de steden, en kranten en tijdschriften drukten wekelijks preken van een volle kolom af.

In 1907 werden aan de George Street, in het oosten van Melbourne, twee aangrenzende identieke huizen gekocht, waarvoor echter aparte koopakten werden opgesteld. Hierin huisde de toenmalige Bethelfamilie. Het kantoor werd uiteindelijk ondergebracht in een gebouw aan de Collins Street in Melbourne.

Achter het huis aan George Street 20-A stond een gebouwtje (de oude stal, om precies te zijn) dat onder de broeders bekend kwam te staan als De Tabernakel. In 1925 ontving men uit de Verenigde Staten een Miehle-drukpers. William Schneider, en later Bert Shearmur, bediende deze drukpers in De Tabernakel, waar traktaten en andere lectuur werden gedrukt om naar plaatsen in heel Australië en Nieuw-Zeeland te worden verzonden. Voordien was al het drukwerk verricht door wereldse firma’s. Vanaf het allereerste begin gebruikte de ecclesia of gemeente in Melbourne de Masonic Hall aan de Collins Street voor vergaderingen.

LOYALITEIT GETOETST

In 1908 ontstond er beroering in de organisatie in Australië. Zoals te kennen wordt gegeven in een verslag dat in 1910 in The Watch Tower verscheen, ging het vrijwilligerswerk achteruit. De bijkantoordienaar Henninges werd afvallig en „nam het merendeel van de klas in Melbourne mee”, zo berichtte The Watch Tower. Van de honderd personen die met de organisatie verbonden waren geweest, bleven er slechts twintig trouw.

In een beschrijving van de afvalligen schreef Edward Nelson, die de toets doorstond, aan broeder Russell: „Velen van hen zijn allesbehalve grote lezers en werden meer door zijn [Henninges’] welsprekendheid dan door de waarheid naar zijn bijeenkomsten getrokken. Sommigen van hen erkennen zelfs de ’parousia’ niet, en iemand die gisteren toevallig binnenkwam, dacht nog steeds dat de mens een onsterfelijke ziel heeft.” Terwijl Jehovah zijn organisatie zegende, hield de groep van Henninges al gauw op te bestaan. Broeder Russell stelde R. E. B. Nicholson als bijkantoorsecretaris aan in de plaats van Henninges.

HET AUSTRALISCHE VELD WORDT ONTSLOTEN

Met een doos boeken op zijn fiets geladen, begaf de Amerikaanse colporteur Arthur Davey zich in 1910 op weg om de bijbelse waarheid naar de mensen in het zuiden van West-Australië te brengen. Arthur Williams, die in Donnybrook woonde, was uitermate verheugd over de komst van deze colporteur. Hij zei: „Davey was een klein kereltje van over de zestig, gebogen, broos, en hij had longtuberculose. Zijn ijver en loyaliteit jegens Jehovah waren geweldig.” Tegen die tijd had Williams zelfs de bijnaam „Gekke oude 1914-profeet!” gekregen, wegens zijn ijverige aankondiging van het naderende einde van de tijden der heidenen.

Uit vele richtingen, zelfs vanuit zee, kwam er aanmoediging voor de broeders. Gezagvoerder John Smith, in 1912 kapitein bij de White Star Line, handelde de zaken van zijn maatschappij altijd zo snel mogelijk af nadat hij zijn schip had afgemeerd, zodat hij de rest van zijn tijd kon wijden aan het aanmoedigen van de broeders en het houden van bijbellezingen. Ecclesia’s in Brisbane aan de oostkust tot aan Perth in het westen werden met hun broeders in het gehele land verenigd, doordat Smith het nieuws over de activiteiten van de broeders van de ene gemeente naar de andere overbracht.

In 1914 was men wijd en zijd in het Australische veld doorgedrongen, met aan de spits van het werk 21 colporteurs. Ongeveer 35 kranten overal in het land publiceerden preken, en 908 personen in Australië en Nieuw-Zeeland hadden zich op The Watch Tower geabonneerd. Het veld was terdege bezaaid, zoals blijkt uit Zion’s Watch Tower van 1906: „De beste dagprestatie van een colporteur in dit gedeelte van het veld was het noteren van bestellingen voor 105 delen van de Schriftstudiën op één dag; 103 ervan werden vervolgens in een halve dag bezorgd. Dezelfde colporteur behaalde twee maanden achtereen een gemiddelde van 50 delen per dag.”

DE „TARWE” ZIFTEN

Het betekenisvolle jaar 1914 brak aan, en toen de wereldoorlog ontbrandde, begon Jehovah’s volk aan een uitermate spectaculaire fase van hun werk. Het Photo-Drama der Schepping, geïllustreerd met bijbelse kleurendia’s en filmbeelden, vormde een belangrijke bijdrage tot de geestelijke voorzieningen waarmee de kinderen van het Koninkrijk werden gevoed, en velen leerden op die manier de waarheid kennen.

De zaden die door het vertonen van het Photo-Drama en het verspreiden van lectuur in ontvankelijke harten waren gezaaid, moesten begoten worden. Het herderlijk werk begon, met broeders die bezoeken aflegden om studiegroepen te organiseren onder degenen die belangstelling toonden. Speciaal daarvoor uitgekozen zusters nodigden de geïnteresseerden uit, en als zij dan in een zaal bijeengekomen waren, beantwoordden de broeders hun vragen en hielden toespraken over onderwerpen als „De drie werelden”. Het herderlijk werk duurde nog lang nadat het Photo-Drama zijn doel had gediend door de aanvankelijke belangstelling op te wekken voort. Op een plaatselijk georganiseerd congres in Melbourne in 1915 waren 250 aanwezigen en werden 14 personen gedoopt.

Een beschrijving van het slotprogramma van een van deze eerste congressen is interessant om te lezen. De broeders en zusters gingen dan allemaal in een kring staan, met de handen in elkaar, en zongen: „God zij met u tot wij elkaar weerzien.” Dan stroomden de tranen rijkelijk. Vervolgens werd er een schaal verse druiven rondgereikt. Dat heette een liefdemaaltijd. Het bood de broeders en zusters de gelegenheid om nog eenmaal van elkaars gezelschap te genieten voordat men naar huis vertrok.

VOLHARDING EN GELOOF ONDANKS HARTVERSCHEURENDE BEPROEVINGEN

In 1916 lokte de voorspoedige groei van de Koninkrijksactiviteiten in Australië opnieuw vijandelijke aanvallen uit. Binnen de organisatie begonnen zich tekenen van een crisis aan te dienen. Toen het nieuws van de dood van broeder Russell Australië bereikte, bracht bijkantoorsecretaris Nicholson de gevoelens van allen onder woorden: „Meer dan een kwart eeuw lang heb ik hem liefgehad, niet alleen omwille van zijn werk, maar ook vanwege zijn voortreffelijke karakter.” De dood van broeder Russell was voor Nicholson een slag waartegen hij niet opgewassen bleek. Toen later broeder Rutherford werd aangesteld als president van het Genootschap, strookte dat niet met zijn persoonlijke opvattingen en dus verliet hij de organisatie.

Toen Nicholson afvallig werd, trok hij het grootste deel van de ecclesia mee, daar hij zelf door velen zeer werd bewonderd. Ook eigende hij zich een van de eigendomsakten van de gebouwen van het Genootschap toe. Voor de loyale broeders zat er daardoor niets anders op dan zich zo goed mogelijk te behelpen met een van de twee aan elkaar grenzende huizen die het Bethelhuis vormden.

Zuster Jane Nicholson volgde haar man niet in zijn afvalligheid. Wat zou deze broze, christelijke vrouw nu doen, nu zij getroffen was door een dubbele tragedie: haar man had niet alleen haar verlaten maar ook de waarheid de rug toegekeerd. Menige vrouw zou het onder zo’n zware druk ongetwijfeld hebben opgegeven, of ten minste verzwakt zijn in haar geloof. Maar Jane Nicholson niet! Tot aan haar dood — in de jaren vijftig — is zij een toegewijde volle-tijdwerkster gebleven. Zij en haar partner in de pioniersdienst, Enid Duff, werden in de hele staat Victoria en veel andere delen van Australië zeer geliefd als „Nicky en Duff”.

Een broeder, die in het midden van de jaren dertig samen met de zusters Nicholson en Duff deel uitmaakte van een groep pioniers, vertelt over hun vroege pioniersdagen: „Toen zij begonnen te pionieren, gingen zij te voet en bewerkten vele jaren lang de steden langs de spoorlijnen. Ze namen de trein naar een stad, zochten onderdak door van huis tot huis te prediken en gebruikten dat adres dan als basis. * Zij liepen zo ver zij konden het plattelandsgebied rond de stad in, zonder één huis over te slaan. Dan gingen zij verder naar de volgende stad, en de volgende, totdat de steden langs dat traject bewerkt waren. Vervolgens kwamen zij terug om de belangstelling die zij hadden aangetroffen, te behartigen. Sommige steden bewerkten zij twee- en driemaal. Een man die hun getrouwheid jarenlang had gadegeslagen en onder de indruk was van hun onvermoeibare ijver en christelijke standvastigheid, schonk hun een A-Ford, die zij nu in onze groep gebruikten.”

Zonder twijfel zijn deze zusters schitterende voorbeelden van geloof en volharding, vooral voor allen die in deze tijd geconfronteerd worden met soortgelijke beproevingen op hun christelijke geloof en rechtschapenheid. Zij die deze zusters hebben gekend, zijn ervan overtuigd dat zij tot degenen behoren van wie bij hun dood gezegd kon worden dat ’hun werken tegelijk met hen gingen’. — Openb. 14:13.

NOODZAKELIJKE VERANDERINGEN

Intussen maakte Nicholson een onrechtmatig gebruik van het geld van het Genootschap. Broeder Ebenezer Brewster (een pelgrimbroeder) stuurde broeder Rutherford een telegram dat luidde: „Nicholson tegenstander Genootschap. Stuur hulp!” Daarop kwam het antwoord: „Nicholson afgezet. Brewster aangesteld in afwachting van Johnston uit Zuid-Afrika.”

De zachtmoedige „oom Eb” Brewster heeft de zaken van het Genootschap op het bijkantoor bijna een jaar behartigd, van 1917 tot 1918, tot de komst van broeder Johnston uit Zuid-Afrika. De storm begon nu te bedaren en de meerderheid van de opstandigen had zich afgescheiden. De nieuwe bijkantooropziener, William Johnston, was met zijn brede glimlach, zonnige kijk en nederige geest zo verkwikkend voor de broeders als een zomerse regenbui.

Op een van zijn reizen naar Nieuw-Zeeland ontmoette broeder Johnston Maude Murray, en in 1923 trouwden zij. Zuster Murray was in 1912 in Nieuw-Zeeland aangekomen, nadat zij diep onder de indruk was geraakt van een lezing die broeder Russell in 1910 in Belfast (Ierland) had gehouden. Na haar huwelijk met broeder Johnston werd zij lid van de Bethelfamilie in Australië. Daar dient de witharige „tante Maude”, nu 88 jaar, nog altijd vol energie.

De aanhoudende oorlogskoorts had in 1917 geleid tot een verbod van regeringswege op The Finished Mystery. Toen de broeders vernamen dat slechts aan enkele bladzijden van het boek aanstoot werd genomen, sneden zij die eruit en bleven de publikatie zonder deze bladzijden verspreiden. De bewuste bladzijden werden echter niet vernietigd, en nieuwsgierigheid dreef velen ertoe ze te willen lezen. Een kapitein bij het leger zei tegen een verkondiger dat hij het boek niet wilde hebben, maar graag vijf shilling over had voor de drie bladzijden die eruit verwijderd waren!

EEN PERIODE VAN VERSTERKING

Vanaf het congres in Cedar Point (Ohio, VS), in 1919, stuurde broeder Rutherford J. P. MacPherson, een reizende vertegenwoordiger (pelgrimbroeder), naar Australië. Hij bracht het manuscript mee van de toespraak: „De wereld is geëindigd — Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!” Deze lezing werd door zes sprekers overal in het land voor grote aantallen toehoorders gehouden. In de steden namen de kranten herhaaldelijk aankondigingen van een halve pagina voor deze lezingen op. Soms waren er wel 1500 aanwezigen en zelden waren er minder dan 500. Na afloop namen degenen wier belangstelling was gewekt gretig grote hoeveelheden lectuur af.

In 1919 kwam er een gezin uit Schotland in Brisbane (Queensland) aan. De moeder was een Bijbelonderzoeker en haar zoon Richard Kinninmonth, scherp van geest en met een onverschrokken vastberadenheid, zou in heel Australië van noord tot zuid en van oost tot west bekend komen te staan als een strijder voor Jehovah. Hij beëindigde zijn aardse loopbaan in 1969.

Tom Kitto, die later samen met zijn vrouw Rowena in Papoea Nieuw-Guinea dienst voor Jehovah verrichtte en zeer geliefd was, leerde de waarheid op een ongewone manier kennen. Zijn zuster Marjorie had in 1920 op Tasmanië kennis gemaakt met de waarheid, maar Tom was ertegen. Toen hij zijn moeders brochure over het onderwerp hel in zijn vingers kreeg, schreef hij sarcastisch op de binnenkant van de kaft: „Mevrouw, er bestaat geen hel!” Marjorie zegt schertsend dat ’toen moeder met hem klaar was nadat hij dit in een van haar kostbare brochures had geschreven, hij daar niet meer zo zeker van was!’

Hoe dan ook, deze zelfde brochure hielp hem de waarheid te leren kennen. Toen zijn zuster op een ochtend zijn bed opmaakte, trof zij tot haar verrassing Toms bijbel en de brochure onder zijn kussen aan. Het volgende dat er gebeurde, was dat Tom zijn zondagsschool in de methodistenkerk onderwees dat de bijbel geen brandende hel leert. Het duurde niet lang of hij liet zich uitschrijven en aanvaardde de waarheid.

In die dagen had Anne Beck, die in 1913 de waarheid leerde kennen door een zuster die bij haar inwoonde, de gewoonte ’s ochtends om twee uur op de trein te stappen in Yass, een provinciestadje in de staat Nieuw-Zuid-Wales. Op haar plaats van bestemming wachtte zij tot de dag aanbrak en predikte dan de hele dag bij alle huizen die zij kon bereiken, en keerde ’s avonds om elf uur naar huis terug.

Het aantal Koninkrijksverkondigers groeide gestadig. In 1921 waren er op een nationaal congres in de Newtown Stadsgehoorzaal in Sydney 300 aanwezigen. In 1922 verheugde men zich over het bezoek van broeder M. A. Howlett uit de Verenigde Staten. Na zijn aankomst werd er een congres gehouden in de Collingwood Stadsgehoorzaal in Melbourne. Zoals ook op andere congressen overal ter wereld in die tijd, droeg het spandoek dat tijdens het congres werd ontrold de opwindende slagzin: „VERKONDIGT, VERKONDIGT, VERKONDIGT DE KONING EN HET KONINKRIJK!” Het werk werd met hernieuwd elan voortgezet.

PIONIERS OP HET GEBIED VAN DE RADIO

Gebruik makend van alle beschikbare middelen om Jehovah’s naam in deze zo ver „verwijderde streek der aarde” te verheerlijken, verrichtten de broeders in 1924 baanbrekend werk met het gebruik van de radio via een klein experimenteel station in Launceston op Tasmanië. Het Genootschap verschafte scripts voor de uitzendingen en een broeder en zijn vrouw droegen die elke zondag voor de microfoon voor.

Tegen het eind van de jaren twintig begonnen de onderhandelingen voor het eerste door het bijkantoor bediende radiostation. Dat was station 2HD in Newcastle (Nieuw-Zuid-Wales). Er volgden er nog drie, in Zuid-Australië, op Tasmanië en in Queensland.

Op een gegeven moment zonden twintig radiostations de Koninkrijksboodschap uit voor het Australische publiek, en in de congrestijd werd Jehovah’s volk zeer opgebouwd door de aansluiting op het net van de Verenigde Staten. Plaatselijk werden ten behoeve van de radioluisteraars bijbelse hoorspelen uitgezonden, waarin soms wel twintig verschillende personages voorkwamen.

HET BIJKANTOOR VERHUIST

In 1928 kwam bijkantooropziener Johnston terug van een congres in de Verenigde Staten en maakte bekend dat broeder Rutherford had besloten het hoofdkwartier te verplaatsen van Melbourne naar Sydney, dat in veel opzichten gunstiger gelegen was. Zo verhuisde het bijkantoor in 1929 naar een nieuw onderkomen.

In die tijd bestond de Bethelfamilie uit elf broeders en zusters. Wat lag hun nieuwe tehuis aan de Beresford Road in Strathfield in een prachtige omgeving! Korte tijd later werd er een nieuw bakstenen gebouw aan toegevoegd, waarin het kantoor en de verzendafdeling werden ondergebracht.

Het jaar 1930 bracht, met de komst van nog een broeder uit Schotland, Alexander MacGillivray, een verandering in het bijkantoorbestuur. Hij was een man met visie en ijver, die tien jaar in New York had doorgebracht en nauw met de bestuurders van het Genootschap op het hoofdbureau had samengewerkt. Niet alleen had hij een verfrissende invloed op het werk in Australië en Nieuw-Zeeland, maar ook droeg hij ertoe bij dat het werk op gang kwam op de Fidji Eilanden, op Tahiti en in het tegenwoordige Papoea Nieuw-Guinea, Indonesië, Singapore, Maleisië, Thailand, Birma en zelfs Vietnam, Hong Kong en China. Dertien bijkantoren dragen thans zorg voor dit uitgestrekte gebied. Vóór de Tweede Wereldoorlog werd het bediend door het Australische bijkantoor, dat de boot van het Genootschap, de Lightbearer, en echte „pioniers” gebruikte om in deze gebieden door te dringen.

DE CRISISJAREN

In de jaren dertig werd het goede nieuws in Australië verkondigd door 66 pioniers en ongeveer 400 verkondigers, en de in het begin van de eeuw gezaaide zaadjes groeiden tot gemeenten uit. Terwijl Jehovah’s volk geestelijke voorspoed genoot, nam de financiële voorspoed voor de Australische natie af, toen ze meegesleurd werd in de wereldomvattende crisis van de jaren dertig.

David Ward, ouderling in de gemeente Denmark in West-Australië, vertelt een hartverwarmend verhaal over de wijze waarop Jehovah in deze crisisjaren voor zijn gezin zorgde. Hij schrijft:

„Wij hadden aan alles te kort behalve aan voedsel. Onze oogst bracht zeer lage prijzen op en veel gewassen raakten wij helemaal niet kwijt. Dat betekende dat wij volop gewoon voedsel hadden, maar ons geen suiker of kleren konden veroorloven. Hoe moesten wij er fatsoenlijk en netjes uitzien voor het predikingswerk van huis tot huis? Jehovah moedigt in zijn Woord tot liefderijke goedheid aan, en hoe gunstig de broeders en zusters in Perth daarop reageerden, blijkt uit het feit dat er, zonder dat wij ooit om hun hulp hoefden te vragen, af en toe een zak goede, gedragen kleding op het plaatselijke station arriveerde, geadresseerd aan ons. Er woonde nog een groot gezin dat in de waarheid was in de buurt, en wij waren blij dat wij die kleding met hen konden delen.”

PIONIERS LATEN HUN STEM HOREN

Ondanks de vele financiële moeilijkheden in die crisisjaren gedijde het pionierswerk. Veel pioniers sloegen de handen ineen en betrokken een gemeenschappelijke woning, die zij als basis gebruikten om van daaruit in de steden te prediken. Dat maakte het leven eenvoudiger, en dikwijls leverden broeders een bijdrage in de vorm van voedselpakketten. Ted Sewell vertelt dat een zak tarwe en een molentje de pijlers waren waarop de pioniers steunden wat hun voedsel betreft.

De pioniers die aan grote steden waren toegewezen, gebruikten hun vindingrijkheid om „alle soorten van mensen” te helpen het goede nieuws te horen. Een pioniersgroep in Sydney begon een speciale actie om contact te leggen met iedereen op de groente- en fruitmarkten in de stad, die dag en nacht geopend waren. Enige weken lang werd er elke vrijdag 24 uur (non-stop) gepredikt. Een autogroep kreeg een toewijzing voor drie à vier uur; dan keerde deze naar huis terug en nam een andere ploeg het over voor de volgende vier uur. De pioniers namen Italiaanse brochures mee, want het merendeel van de groentekwekers en boeren sprak Italiaans. Enkele van de Italiaanse families die nu in de waarheid zijn, hebben die midden in de nacht door dat pionierswerk leren kennen.

Hoewel de Australische pioniersgroepen in de provincie getrouw en vasthoudend waren, maakten enkele toch een ruige en primitieve indruk! Sommige groepen hadden een grote oude auto of vrachtwagen, met een geluidsinstallatie erbovenop gemonteerd, en gewoonlijk een tent. Elk lid van de groep reed op een fiets, beladen met boeken. Sommigen bleven twee of drie dagen weg uit het kamp om in een bepaalde richting van huis tot huis te gaan, terwijl andere leden hetzelfde deden in andere richtingen. Op een afgesproken tijd keerde iedereen naar het kamp terug om naar een volgend oord te reizen.

Lectuur werd achtergelaten tegen een kleine vergoeding of geruild voor landbouwprodukten. Dikwijls gebeurde het dat wanneer de pioniers ’s avonds terugkeerden naar hun centrale kamp, de een wat aardappels had, een ander een pompoen, weer een ander eieren, vlees, enzovoort. Dat had men zelfs liever dan geld, want het was eetbaar. Met voldoende kleding, voedsel en onderdak waren de pioniers tevreden en konden zij doorgaan met het getuigeniswerk.

ZIJ ’GEDACHTEN HUN SCHEPPER’

Een zeventienjarig meisje, Marjorie Fry, hoorde voor het eerst van de waarheid in het begin van de jaren dertig. Zij woonde op een boerderij die zo’n 10 km van Bathurst in Nieuw-Zuid-Wales lag en zij was de enige uit het grote gezin die belangstelling toonde. Zij vertelt van de extra moeite die zij deed om een door-de-weekse vergadering in Bathurst bij te wonen, ondanks felle tegenstand van haar moeder en zeven broers. Een van haar broers, die dacht dat zij naar de bioscoop ging, had beloofd haar op zijn motorfiets mee te nemen, maar op de een of andere manier kwam hij erachter dat zij van plan was naar het huis te gaan waar de vergadering zou worden gehouden. Toen zij zowat klaarstond om weg te gaan, besloot haar broer dat hij toch maar niet ging. Hoe moest zij nu op de vergadering komen?

Onmiddellijk ging Marjorie naar de paardenwei en zadelde haar kleine pony. Bij aankomst was zij echter volkomen uit het veld geslagen toen een broeder zei: „Maar zuster, we kunnen je niet op de vergadering toelaten in mannenkleding!” Zij legde uit dat het een rijbroek was — damesmodel — en vertelde hoeveel moeite het haar had gekost om er te komen. Natuurlijk werd zij binnengelaten en de vreugde die het bijwonen van de vergadering haar schonk, woog ruimschoots tegen al haar moeite op.

Zuster Fry maakte snel vorderingen in de waarheid en in 1932, nog geen twintig jaar oud, werd zij pionierster. In die tak van dienst is zij nu nog steeds werkzaam, en sedert haar huwelijk met William Moss heeft zij ook het genoegen op West-Samoa te dienen.

Op negentienjarige leeftijd begon Arthur Willis te pionieren in de omstreken van Perth, en in 1932 maakte hij per motorfiets tochten naar het zuidwesten van West-Australië. Twee partners, Charles Harris en George Rollston, sloten zich het jaar daarop bij hem aan. Zij ondernamen een tocht door het noordwesten van de staat naar Darwin, de hoofdstad van het Noord-Territorium, en vandaar dwars door Queensland. In die tijd waren er nog helemaal geen gemeenten in dit gebied, dat ruim 3200 km bestrijkt. De broeders deden vier maanden over de reis en in sommige van deze gebieden werd het goede nieuws voor de eerste keer gehoord. Later vestigde broeder Willis zich in Pingelly, West-Australië, waar de gemeente die hij hielp oprichten in hoofdzaak uit inheemse Australiërs ofte wel Aboriginals bestond.

GETUIGENISWERK IN UITGESTREKTE GEBIEDEN

Een doorgewinterde pionier, Aubrey Baxter, legt uit hoe hij het klaarspeelde in een gebied te prediken dat duizenden vierkante kilometers in het midden en noorden van Queensland besloeg, in de tijd dat er grammofoons werden gebruikt:

„Wij verpakten onze grammofoons in schuimrubber en bonden de arm van de pick-up vast, zodat die op de oneffen, hobbelige wegen niet zou breken. Wij predikten in een paar interessante plaatsen. Ik heb een nacht doorgebracht bij een kangoeroejager, waar ik op de aarden vloer van zijn hutje sliep, omgeven door honderden riekende kangoeroehuiden. Proberen te slapen terwijl buiten troepen dingo’s [inheemse wilde honden] huilden, viel trouwens ook niet mee.”

Toen broeder Baxter op een van zijn tochten de gemeenten in dit gebied bezocht, bleken de wegen door hevige overstromingen afgesneden. Een man met wie hij ter plaatse in gesprek raakte, sprak zijn bezorgdheid uit over een vrachtwagen die daar enkele dagen tevoren gepasseerd was, want de rivieren waren buiten hun oevers getreden en het water reikte hier en daar tot de boomtoppen. Toen broeder Baxter besefte dat dit de vrachtwagen van een pioniersgroep was, werd hij ongerust. Hij ging hen achterna en als hij door buiten hun oevers getreden rivieren niet verder kon, zwom hij naar de overkant en liep verder. Ten slotte vond hij de gestrande groep, die niets meer te eten had dan wat wit meel. Hij en de andere broeders zwommen over de rivieren terug, brachten wat etenswaren bijeen en vervoerden die in een tobbe naar de zusters.

Tot deze pioniersgroep behoorden Percy en Ilma Iszlaub, die later zendelingen in Japan werden en daar nu op het Wachttoren-bijkantoor werken, en Norman Bellotti, die nu samen met zijn vrouw Gladys zendeling is in Papoea Nieuw-Guinea. Ook Beatrice Bellotti, die later met Aubrey Baxter trouwde, behoorde tot de groep. Zoals ook in andere gebieden waar hardwerkende, onverschrokken pioniers waren geweest, leverde dit vroege pionierswerk veel vruchten op, en er ontstonden in veel van de kleinere en grotere steden van Queensland gemeenten van Jehovah’s volk.

IN AFGELEGEN GEBIEDEN

Reeds in 1929 predikten Clem Deschamp en zijn partner, Viv Pusey, in de hele staat Zuid-Australië binnen een straal van 100 km rondom Adelaide. Dit zaaiwerk baande de weg voor gemeenten en geïsoleerde groepen in latere jaren.

In 1932 ging Len Linke in de pioniersdienst als resultaat van een vurige toespraak over het onderwerp pionieren door de plaatselijke dienstleider Bert Horton. Samen met Ronald Payne, William Torrington en Stuart Keltie pionierde hij in 1933 in heel Zuid-Australië. Later dat jaar maakten de broeders Torrington en Keltie een tocht naar Alice Springs, dat in het hartje van Australië ligt. Onderweg maakten zij kennis met een hotelhouder in William Creek, ongeveer 1000 km ten noorden van Adelaide, die door dit eerste contact de waarheid leerde kennen. Deze man, Charles Bernhardt, kan zich nog altijd het gestamp van broeder Kelties houten been op de vloer van het hotel herinneren, als hijzelf beneden in de kelder bezig was.

Op 72-jarige leeftijd kocht broeder Bernhardt een terreinvoertuig voor gebruik in de binnenlanden en pionierde vervolgens vijftien jaar lang in zijn eentje in enkele van de meest afgelegen gebieden van het land. Voordat hij zijn winkel en hotel in William Creek verkocht, was hij een voortreffelijk voorbeeld door de wijze waarop hij, ongeacht de omstandigheden, de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats stelde.

Donald MacLean, die als kringopziener dienst verricht, vertelt over zijn eerste bezoek aan broeder Bernhardt:

„Toen ik in William Creek aankwam, ontdekte ik dat de trein daar een hele tijd bleef staan terwijl de mannen zich naar Bernhardts Bar haastten om een voorraad koud bier in te slaan. Toen ik de bar binnenging, was ik aangenaam verrast: Een groot bord aan de ene muur nodigde de mannen uit De Wachttoren, aankondiger van Jehovah’s koninkrijk, de hoop der wereld, te lezen. Een tweede bord nodigde hen uit Ontwaakt! te lezen en wakker te blijven ten aanzien van het wereldgebeuren. Stapels tijdschriften, brochures en gebonden boeken bedekten de tapkast.

Toen ten slotte iedereen bediend en verzadigd was, vroeg broeder Bernhardt hun aandacht. ’Heren, mag ik even uw aandacht, alstublieft? Ik nodig u uit wat exemplaren mee te nemen van de beste tijdschriften die er op het ogenblik op aarde zijn.’ Na afloop van zijn eerbiedig, vrijmoedig getuigenis legde elk van de dorstige mannen geld neer voor exemplaren van de tijdschriften, gooide een zak met flessen bier over zijn schouder en keerde naar de trein terug. Het was opmerkelijk dat er, uit respect voor broeder Bernhardts christelijke reputatie, geen gevloek of vuile taal in de bar te horen viel.”

Broeder Bernhardt, nu bijna negentig jaar oud, is niet meer in staat zijn tochten naar de afgelegen gebieden in het binnenland te maken, maar nog altijd predikt hij het goede nieuws vanuit zijn huis in Adelaide.

PIONIEREN IN DE BINNENLANDEN

Joe Bell, pionier in de binnenlanden, leerde de waarheid kennen door een andere pionier die per fiets plattelandsgebieden bewerkte. Binnen enkele dagen na dat eerste contact gaf hij zelf getuigenis. Hij bezocht hofsteden op 480 km ten noordwesten van Brisbane (Queensland) en vertelt iets over de reisperikelen in die dagen:

„Op veel plaatsen moest ik mijn fiets dragen, omdat ik op uitgestrekte zandduinen stuitte, waar praktisch geen weg was. Soms waren die reizen heel hachelijk. Wanneer je door het open land reed, waren de enige levende wezens die je te zien kreeg, zwervende kudden ossen, en die konden gevaarlijk zijn, omdat ze erg nieuwsgierig zijn. Soms moest ik dan ook mijn toevlucht zoeken in een boom en wachten tot de ossen al grazend verder waren getrokken, zodat ik mijn tocht kon vervolgen.”

In een wel bijzonder geïsoleerd gebied leende de eigenaar van een veeboerderij (ranch) broeder Bell een paard om de 40 km naar de volgende boerderij te rijden, want, zo zei hij: „Op de fiets kom je er nooit!” Toen broeder Bell bij het volgende landgoed aankwam, was de eigenaar, Jack Carey, juist bezig het vee bijeen te drijven. Zijn vrouw zei dat zij het boek en de catalogus die broeder Bell bij haar achterliet, aan haar man zou doorgeven. Vele jaren later, op een congres in Sydney, zocht diezelfde Jack Carey Joe Bell op om hem te vertellen dat hij de waarheid had leren kennen door het boek dat hij voor hem had achtergelaten. Hij had naar het bijkantoor geschreven om meer inlichtingen en was nu een opgedragen broeder!

EEN PIONIER ONDER DE PIONIERS

Iemand die bekendstond om zijn vastberadenheid en vasthoudendheid om „de boodschap erin te krijgen” in de binnenlanden, was Ben Brickell. Tientallen jaren lang doorkruiste hij de afgelegen gebieden van het land als geïsoleerde pionier. Broeder Brickell was in 1932 uit Nieuw-Zeeland gekomen en behoorde ook tot de trouwe ploeg stoere pioniers uit die vroege tijden. Tot aan zijn dood in 1974 is hij in de volle-tijddienst gebleven.

Het volgende is typerend voor het kleurrijke leven en de ervaringen waarvan broeder Brickell met hart en ziel genoot:

„Begin augustus 1932 vertrok ik uit Townsville (Queensland) voor een reis van 1300 km naar Normanton aan de Carpentaria Golf. Ik bepakte mijn fiets met zestig gebonden boeken, wat brochures en tijdschriften, een stel schone kleren, twee in elkaar gerolde dekens, wat voedsel en een kleine waterzak, en begon aan de eerste etappe van mijn reis over de Mount Fox in het Grote Scheidingsgebergte. De klim van 1,6 km over de Mount Fox, met een helling van 33 procent, kostte me negen uur zwoegen met mijn zwaarbeladen fiets, die ik voortduwde met mijn rechterhand aan het stuur en mijn linkerschouder achter de lading. Toen de volgende dag het steile pad aan de andere kant weer af, na gepredikt te hebben tot de kleine nederzetting op de top van de berg en een nacht gastvrijheid te hebben genoten in een van de huizen daar.”

Door de jaren heen heeft broeder Brickell contact gelegd met veel inheemse Australiërs (Aboriginals). „Nadat ik een toespraak had gehouden voor een groepje dat zich verzameld had”, vertelde hij, „kwam het voltallige gehoor naar mij toe om mij hartelijk te bedanken voor de waarheden die ik hun uit de bijbel had verteld. Bij een andere gelegenheid kwamen binnen enkele minuten na mijn aankomst vijftig Aboriginals naar een toespraak luisteren, hoewel het kamp in volledige duisternis was gehuld.”

LANGE DAGEN IN DE DIENST

Zelfs voor degenen die zich in die dagen een motorvoertuig konden veroorloven, was het pionieren op het onherbergzame platteland van Australië geen gemakkelijke taak. Alan Holtorf, die een aantal jaren lid is geweest van de Bethelfamilie, merkte over het gebruik van zijn auto in de Koninkrijksbediening op:

„De brandstoftank zat onder de voorbank, zodat de bank verwijderd moest worden om te kunnen tanken. De banden waren van slechte kwaliteit en lekke banden waren schering en inslag. Dikwijls moesten wij langs de kant van de weg een binnenband plakken en vervolgens wachten totdat het opgelapte stuk droog was om de binnenband weer in de buitenband te kunnen leggen. Op steile hellingen moesten wij de wagen soms keren en dan achterwaarts omhoogrijden, omdat anders de brandstof niet van de benzinetank naar de motor wilde lopen. Om een dag aan de prediking te besteden, moest je dikwijls om vier uur ’s ochtends van huis gaan, om tegen acht uur in de stad aan te komen, waarna je een volle dag in die stad bleef prediken en dan als het donker was geworden weer naar huis reed.”

Het leven in het ruige binnenland wordt over het algemeen voor vrouwen niet geschikt geacht. Maar Netta Pusey, die al meer dan vijftig jaar pionierster in Jehovah’s dienst is, heeft die veeleisende omstandigheden doorstaan en de grammofoon laten spelen voor boeren en schaapscheerders in wolschuren. Dikwijls zag zij zich genoodzaakt een rivier te doorwaden, waarbij zij ook nog eens haar zware grammofoon en boekentas meedroeg. Netta’s zuster Gladys, toegewijde echtgenote en moeder in het gezin Mouritz, bracht haar zeven kinderen groot terwijl zij samen met haar man, die maar één arm had, actief was in het heuvelgebied van Bowral in Nieuw-Zuid-Wales. Het was een prachtig gezicht als het hele gezin in de dienst was, opeengepakt in een open „Oldtimer”. Thans dient een van de zonen, Viv Mouritz, als coördinator op het Australische bijkantoor. Al haar andere zonen zijn actief in gemeenten in de grootste stad van Australië, Sydney, en een van hen, Douglas, dient daar als stadsopziener.

IN DROOGTE EN REGEN

Vanuit Sydney vertrok een groep pioniers, beladen met 31 dozen lectuur. Zij gingen op weg naar een dunbevolkt gebied, waar de boerderijen dikwijls zo’n 50.000 ha land bezaten. Het was een buitengewoon hete en droge zomer, en de groep vertelde dat zij zes weken lang geen bad konden nemen omdat er niet genoeg water was! Toen de regens eindelijk kwamen, waren de wegen onbegaanbaar. De groep zat een week lang vast op één plek. Toen zij ten slotte in beweging kwamen, kostte het hun acht dagen om 60 km af te leggen!

Pionier Robert Bell vertelt hoe hij 80 tot 100 km per dag fietste om slechts vijf of zes bezoeken af te leggen en dat honden en slangen de grootste gevaren opleverden voor een fietser. Op een bitter koude ochtend reed hij om zeven uur naar het eerste huis. De modder was nog hard bevroren en het was twee uur fietsen van de brievenbus naar de hofstede. In deze streken is het niet ongewoon als de hofstede zo’n 30 km van de brievenbus af ligt. Na een gunstige reactie op de hofstede begaf broeder Bell zich vervolgens terug naar de weg, om te ontdekken dat de zon de modder inmiddels week had gemaakt, waardoor fietsen onmogelijk was geworden. Daardoor moest hij de fiets met de lading lectuur op zijn schouders nemen en telkens na een paar passen halt houden om de modder van zijn laarzen te schrapen, omdat die te zwaar werden om ze van de grond te krijgen. Hij bereikte de weg vijf uur nadat hij die verlaten had, en hij had slechts één bezoek afgelegd.

DE „NIEUWE NAAM” EN WAT DAARNA KWAM

Het aannemen van de nieuwe naam, „Jehovah’s Getuigen”, door de gemeenten in 1931 was een vreugdevolle gebeurtenis, maar betekende ook een uitdaging om zich die naam waardig te betonen. Het aantal pioniers bleef gestadig groeien en in 1932 waren er 280 in het veld.

Iedere gelegenheid die zich voordeed, werd aangegrepen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen en mensen in contact te brengen met de waarheidsboodschap. De officiële opening van de beroemde Sydney Harbor Bridge in 1932 verschafte een goede gelegenheid om het Koninkrijk te verkondigen, want uit heel Australië dromden de mensen naar de stad. Lilly Cattach, die later getrouwd is met Wally Wood, voegde zich die dag bij de massa’s Getuigen in de stad. Zij vertelt hoe de verkondigers al vroeg de stad in trokken, waar zij op straat gingen staan om de voorbijgangers brochures aan te bieden. Een ijverige zuster liep naar een politieagent die midden op de weg stond en gaf hem een brochure om die bij het regelen van het verkeer te gebruiken. Zij vertelde hem dat het zou helpen. Hij glimlachte en zwaaide met de brochure terwijl hij de krioelende menigte aanwijzingen gaf. Een grote man met een opvallende gouden horlogeketting stapte uit een tram, verborg zijn gezicht in de handen en kreunde hardop: „Ik kom net uit de Verenigde Staten, en uitgerekend hier moet ik er ook al eentje van jullie tegen het lijf lopen!”

Ernest Clark, die voor het eerst kennis maakte met de waarheid tijdens de Eerste Wereldoorlog, vertelt hoe interessant het is terug te kijken op de verschillende manieren die in de loop der jaren zijn gebruikt om de Koninkrijksboodschap aan te bieden. „Soms”, zo zegt hij, „waren wij agressief, soms zachtaardig en dan weer gebruikten wij een Getuigeniskaart en zeiden zelf weinig.” Met een glimlach herinnert hij zich de periode toen de broeders de raad kregen de huisbewoner geen kans te geven hen in de rede te vallen, daar dat toch meestal was om te zeggen dat hij of zij geen belangstelling had. Daarom werden de verkondigers aangemoedigd aan één stuk door te blijven praten, totdat de huisbewoner ten minste iets over het Koninkrijk had gehoord. Eén huisbewoonster, zo vertelt hij, deed verscheidene pogingen om hem in de rede te vallen, maar gaf het ten slotte op. Hij praatte maar door, zoals hij het zelf beschrijft, „als een opgewonden veer, tot ik helemaal uitgerateld was”. Toen hij klaar was, zag de vrouw eindelijk kans ook iets te zeggen: „Maar broeder, ik ben al zestien jaar in de waarheid!”

In maart 1932 organiseerde het Genootschap een nationaal congres in Ashfield, een voorstad van Sydney. De broeders kwamen bijeen in de Stadsgehoorzaal en deden zich te goed aan een opbouwend geestelijk feestmaal. De voordelen van het getuigeniswerk op straat werden onder de aandacht gebracht van de 600 aanwezige broeders. De daaropvolgende jaren brachten een toename in het straatwerk en ook trad het gebruik van geluidsinstallaties meer op de voorgrond. De priesters begonnen het gepeupel tot tegenstand aan te zetten, met name in Wangaratta (Victoria) en in Tamworth (Nieuw-Zuid-Wales). Harold Gill, die nu nog trouw in Engeland dient, voerde onbevreesde veldtochten tegen de opruiers.

BROEDER RUTHERFORD BEZOEKT SYDNEY

In 1938 bezocht J. F. Rutherford, de president van het Genootschap, Sydney voor een congres, dat in het Leichhardt Stadion werd gehouden. Het plan was dat hij de openbare lezing zou houden op het Sportterrein in Sydney, en er werden contracten getekend voor publikatie van zijn toespraak in een ochtendblad en een uitzending over de radio door het hele land. Broeder Rutherford was destijds welbekend wegens zijn onverbloemde opmerkingen over de activiteiten van de Rooms-Katholieke Kerk in openbare aangelegenheden. Met het oog daarop wilden de autoriteiten van pers en radio de rede eerst censureren, maar dat was voor de broeders onaanvaardbaar. Dus werden er regelingen getroffen om de toespraak op te nemen in een brochure onder de titel Freedom or Romanism? (Vrijheid of katholicisme?) Er werden één miljoen exemplaren van deze knalrode „bom” gedrukt voor verspreiding in heel Australië. Intussen was broeder Rutherford het middelpunt van intense publiciteit, met als resultaat dat er bijna 10.000 mensen kwamen om hem te horen spreken. In die tijd waren er in heel Australië slechts 1300 Getuigen, dus het gegeven getuigenis was werkelijk groots.

Een van de redenen voor broeder Rutherfords bezoek was het instellen van een onderzoek naar klachten over bepaalde commerciële activiteiten die het Australische bijkantoor had ondernomen om broeders aan werk te helpen. Hij was blij dat deze zaken de prediking van het goede nieuws niet schaadden en prees broeder MacGillivray voor zijn initiatief. Toch zouden deze ondernemingen later moeilijkheden en last veroorzaken.

GROOTSCHEEPSE ACTIE MET GELUIDSWAGENS

Vele geluidswagens lieten het goede nieuws weerklinken in grote en kleine steden en plattelandsgebieden. Auto’s werden uitgerust met een luidspreker bovenop en een draaitafel binnenin, waarop korte stukjes muziek werden gespeeld, gevolgd door opnamen van broeder Rutherfords bijbellezingen. Na de lezing haakten de broeders daarop in door van huis tot huis te gaan.

In Hobart (Tasmanië) was al verscheidene keren gebruik gemaakt van een geluidswagen om de lezingen uit te zenden voor ruim 300 fabrieksarbeiders die hun middagmaal in een plezierige omgeving aan de haven zaten te nuttigen. Op een dag zagen de broeders de politie staan wachten, kennelijk met de bedoeling de uitzending te verhinderen voordat die begon.

Een vriendelijke oude visser, die al eerder enige belangstelling had getoond, had zijn boot aan de kade afgemeerd. De broeders spraken hem aan en hij vond het goed dat zij hun luidsprekerinstallatie op zijn boot opzetten, die uiteraard particulier bezit was waarover de politie geen zeggenschap had. Zo verliep het geplande programma geheel volgens opzet. De arbeiders bleven naar de lezing luisteren, terwijl de politiemannen langs de haven heen en weer liepen en hun teleurstelling niet konden verbergen.

Een gemakkelijk te herkennen auto in de steden was de „Rode schrik”, een knalrode bestelwagen met een grote hoorn op het dak gemonteerd. Bert Horton, achtereenvolgens regionaal dienstleider, zonedienaar en ten slotte lid van de Bethelfamilie, heeft samen met zijn vrouw Vi dit opvallende voertuig jarenlang in gebruik gehad. Er was een jaar dat het in nagenoeg elke straat in Melbourne weergalmde van de treffende ontmaskeringen van de valse religie.

Dat werk was een kolfje naar de hand van broeder Horton, die in iedere staat van het land de bijnaam „Armageddon Horton” had. Dit vanwege zijn vurige toespraken en zijn aanmoediging tot de broeders overal om de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats te laten komen met het oog op de nadering van Armageddon. Bert Horton en zijn vrouw waren op dat punt zelf een lichtend voorbeeld, en Bert heeft op gevorderde leeftijd trouw op Bethel gediend tot aan zijn dood in 1972. Zuster Horton is nog steeds lid van de Bethelfamilie en verricht op 79-jarige leeftijd nog altijd haar dagtaak.

VOOR DE RECHTBANK EN WEER VRIJ

Pionier George Powell heeft met Bert Horton een gedenkwaardige tijd beleefd toen zij met de geluidswagen werkten. Nadat zij in Melbourne hadden gewerkt, trokken zij verder naar kleinere provinciesteden. In Whittlesea bood broeder Powell lectuur aan een man aan, die hem zonder een woord te zeggen een munt (5 dollarcent) op het topje van zijn vinger aanbood als betaling voor de lectuur. „Nu”, zei hij, „staat u onder arrest wegens het verkopen van boeken zonder vergunning!” Het was de plaatselijke politieagent in burgerkleding. Toevallig hield het hof die dag zitting, dus broeder Powell werd meteen meegenomen en de rechter zei dat hij deze zaak wel eerst zou behandelen. De rechtszaal zat vol. Alle aanwezigen ontvingen een gedegen getuigenis en leken broeder Powell niet onvriendelijk gezind.

Uiteindelijk begonnen de andere broeders zich af te vragen wat er met hem gebeurd was. Terwijl de rechtszitting aan de gang was, keek Bert Horton even om de hoek van de deur en zag daar tot zijn schrik zijn partner in het beklaagdenbankje staan. Broeder Powell kreeg een boete van 10 shilling (toen overeenkomend met $2), wegens het „verkopen van boeken zonder vergunning”. Hij weigerde de boete te betalen, want, zo vertelde hij het hof: „Ik heb wel 10 shilling, maar ik ben niet bereid te betalen, want ik predik het evangelie en daar betalen wij geen boetes voor!” Hij werd vrijgelaten, maar nog jarenlang ging de politie steeds weer naar het huis van zijn zuster in Melbourne om te proberen de boete te innen.

BEDREIGINGEN DOOR HET GEPEUPEL

Woedende leden van het Leger des Heils molesteerden de broeders in Townsville (Queensland) en dreigden de geluidswagen omver te gooien. De tegenstand tegen de verkondiging van het Koninkrijk groeide, doordat religieuze leiders hun best deden de publieke opinie tegen Jehovah’s volk te keren. Matilda Marsh pionierde op Tasmanië toen een door de priesters opgehitste bende probeerde haar kampeerwagen over een rots in zee te duwen. Later gooide een woedende menigte grote stenen naar de groep pioniers, waarbij zij de kampeerwagen ernstig beschadigden. Toen zij afwezig waren om in het buitengebied te prediken, werd de kampeerwagen in brand gestoken en verwoest.

Wanneer de geluidswagens en ijverige verkondigers in de grote en kleinere steden alom de Koninkrijksboodschap bekendmaakten, stuitten zij dikwijls op tegenstand van door de geestelijkheid opgehitst gepeupel. Lloyd Barry herinnert zich nog de keer dat hij en Tom Bradburne (opziener van een gemeente in Sydney en destijds kringopziener) zich in het katholieke Maitland (Nieuw-Zuid-Wales) bevonden voor een congres. Op het laatste ogenblik annuleerden de plaatselijke autoriteiten het gebruik van de Stadsgehoorzaal door Jehovah’s Getuigen, en dus parkeerden de broeders op het tijdstip van de openbare vergadering een geluidswagen voor de zaal en lieten via de luidspreker een krachtige protestverklaring horen, waarin zij erkenning eisten van de vrijheid van meningsuiting en godsdienst.

Toen de verklaring beëindigd was, stortte een grote menigte die was toegestroomd zich op de auto en begon die omver te duwen. Maar precies op dat ogenblik verscheen er een politieagent ten tonele en het gepeupel maakte ruimte, in de veronderstelling dat hij de broeders kwam arresteren. Maar de agent stak zijn hoofd door het raampje van de auto en zei: „Jongens, als jullie leven je lief is, maak dan dat je wegkomt!” Broeder Bradburne liet de motor op toeren komen, als door een wonder verscheen er een pad tussen de menigte, en de auto reed steeds sneller de straat uit, met de agent als passagier op de treeplank! Dergelijke incidenten waren in de tijd van het geluidswagenwerk niet ongewoon.

HET HOOFD BIEDEN AAN HET GEPEUPEL TIJDENS CONGRESSEN

Voor broeder Barry was dit het eerste van drie weekends achter elkaar waarin hij te maken kreeg met tegenstand tegen het Koninkrijk. Het weekend daarop was hij voorzitter op een congres in Lismore (Nieuw-Zuid-Wales), waar hij met Arthur Willis, die al jaren pionier was, samenwerkte. De openbare lezing, „Fascisme of vrijheid”, was wijd en zijd aangekondigd, in het bijzonder door een optocht met borden, waaraan zo’n zestig plaatselijke verkondigers hadden deelgenomen. Iedereen praatte over Jehovah’s Getuigen. Ook ging het gerucht dat er een grote groep katholieke suikerrietsnijders van het platteland zou komen om de geplande vergadering in de war te schoppen.

En jawel hoor, toen de voorzitter naar voren kwam om de opgenomen lezing van broeder Rutherford in te leiden, had zich achter in de zaal een groep van ettelijke honderden ruige kerels verzameld. Toen de voorzitter de situatie overzag, legde hij een ongezouten verklaring af over de tactiek die de Katholieke Actie tot dusver had gebruikt om de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen te verstoren. Onmiddellijk sprong een woordvoerder van de groep op een stoel en begon te schreeuwen: „Stop dat afgeven op mijn religie!” De voorzitter wendde zich tot een dienstdoende politieagent en zei: „Zet die man eruit!” Hoewel deze agent broeder Willis enige dagen tevoren tijdens straatwerk met de tijdschriften had gearresteerd, zette hij de man er bij deze gelegenheid inderdaad uit!

De van hun leider beroofde groep luisterde in stilte naar de complete uurlezing. Na het slot begonnen zij echter herrie te schoppen. Zij keerden een tafel waarop bijbelse lectuur tentoongesteld lag ondersteboven. Iemand uit het gepeupel wierp een plastic „stinkbom” op het podium, maar de voorzitter ving die bij het landen keurig met zijn voet op en schopte hem over de hoofden van de toehoorders heen midden tussen het gepeupel, waar hij ontplofte — tot hun ergernis. Inmiddels was er politieversterking op het toneel verschenen. Het gepeupel werd gescheiden van Jehovah’s Getuigen en hun vrienden, die begeleid door luid boe-geroep de zaal konden verlaten.

In datzelfde weekend van 3 september 1939 verklaarde Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland; de Tweede Wereldoorlog zou nog meer problemen voor Jehovah’s Getuigen met zich meebrengen.

Het volgende weekend stond in het teken van een congres in de stad Toowoomba in het zuiden van Queensland. Ook hierop werd grootscheeps de aandacht gevestigd door een enorme optocht met borden, waarbij de politie bescherming bood tegen het toegestroomde gepeupel. Toen broeder Barry en de zoneopziener (thans kringopziener genoemd), Douglass Begg, van de aankondigingsoptocht terugkwamen, werden zij bij de burgemeester ontboden. Hij deelde de broeders mee dat kort tevoren twee protestantse predikanten hun opwachting hadden gemaakt op zijn kantoor om te protesteren tegen een van de opschriften in de stoet, namelijk „Religie is een strik en zwendel”. Vlak daarna had hij bezoek gehad van een jonge katholieke priester met een boodschap van de bisschop, die de aandacht vestigde op de ondersteuning die de Kerk aan de oorlogsinspanningen gaf, en verlangde dat Jehovah’s Getuigen het gebruik van de Stadsgehoorzaal de volgende dag zou worden ontzegd. De burgemeester had daarom onze reservering van de zaal geannuleerd.

Op de geplande tijd stond onze geluidswagen bij de Stadsgehoorzaal geparkeerd, maar de politie verijdelde een poging om via de luidspreker een bekendmaking te doen. De congresgangers moesten uiteengaan zonder de openbare lezing te horen.

De avond daarop echter zou de plaatselijke gemeenteraad vergaderen. Dit verschafte de broeders de gelegenheid de gemeenteraad een in krachtige bewoordingen gestelde onomwonden brief ter hand te stellen waarin werd geprotesteerd tegen deze ontzegging van de vrijheid van meningsuiting. Tijdens de vergadering die avond werd de brief voorgelezen en de leden van de gemeenteraad debatteerden uitvoerig over de inhoud. Ongeveer de helft van hen was voorstander van de vrijheid van meningsuiting en de andere helft deelde het standpunt van de burgemeester. De volgende morgen stond het verslag over de hele raadsvergadering, inclusief de complete tekst van de brief zelf, in het plaatselijke nieuwsblad te lezen. Hierdoor werd in Toowoomba en de wijde omgeving een geweldig getuigenis gegeven, en velen lieten zich gunstig uit over Jehovah’s Getuigen.

KONINKRIJKSPREDIKING TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG

Jehovah’s rijke zegen bleef op het predikingswerk rusten, en elk jaar werden in de meeste hoofdsteden van de deelstaten opmerkelijke congressen gehouden. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het steeds moeilijker openbare zalen of aula’s voor congressen te huren. De enige mogelijkheid om het voor juli 1940 geplande congres te houden, op welk congres het boek Religie zou worden vrijgegeven, was tenten op te zetten op het terrein van Bethel in Sydney. Naast het Bethelhuis en het bureau, op het stuk grond waar zich nu een Koninkrijkszaal en een parkeerplaats bevinden, werden grote tenten opgezet.

In die tijd was het houden van optochten met borden, ofte wel „bordenlopen”, een belangrijk vast onderdeel van de Koninkrijkspubliciteit geworden, en men besloot tijdens dit congres een opvallend gebruik van deze wijze van aankondigen te maken. Zonder dat het congresbestuur het wist, hadden op straat vlak naast de tenten politieagenten post gevat. Zij luisterden aandachtig naar de velddienstmededelingen en noteerden alle bijzonderheden over de afgesproken trefpunten op specifieke straathoeken in Sydney en in de winkelcentra in de voorsteden. Vervolgens werden er agenten naar die gebieden gestuurd, waar zij klaarstonden om de broeders te arresteren zodra zij hun borden omhingen.

Eén broeder herinnert zich dat hij en zijn partner bij vergissing naar een verkeerde straathoek gingen. Daardoor konden zij hun borden ongestoord dragen. Doordat zich echter geen andere verkondigers bij hen voegden, drong het tot hen door dat zij naar het verkeerde punt waren gegaan. Toen zij de juiste hoek gevonden hadden, begroette de politieagent die hun stond op te wachten hen met een glimlach en zei: „Waar bleven jullie toch?” Toen nam hij hun de borden af en vroeg hun met hem en de andere broeders, die al eerder waren aangekomen, mee te gaan naar het politiebureau. Het was een hele optocht, die veel aandacht trok, met die tien tot twaalf broeders achter de beide agenten aan, die de borden zo vasthielden dat alle voorbijgangers ze duidelijk konden lezen. Dit leverde uiteindelijk nog meer publiciteit op dan wanneer de broeders hun borden ongestoord hadden kunnen dragen!

NIEUW-AANGEKOMENEN

In december 1940 kwamen Wallace Baxter en Percy en Madge Dunham aan op het Bethelhuis in Strathfield. Broeder Baxter had sedert 1930 de leiding gehad over het bijkantoor in Tallin (Estland), en broeder en zuster Dunham hadden op het bijkantoor in Letland gediend. Omdat de Tweede Wereldoorlog in alle hevigheid woedde en zowel broeder Baxter als de Dunhams Britse onderdanen waren, raadde de president van het Genootschap hun aan te proberen een of ander Engelstalig land binnen te komen. De rijke ervaring van deze broeders werd door degenen die in deze moeilijke oorlogsjaren in Australië dienden, zeer op prijs gesteld.

Na zijn aankomst in Australië zette broeder Baxter zijn volle-tijddienst enige jaren voort op de depots van het Genootschap in Brisbane en Melbourne. In 1948 keerde hij naar Bethel terug en thans, op 86-jarige leeftijd, verricht hij nog steeds dienst als lid van het Bijkantoorcomité.

Broeder en zuster Dunham werden onmiddellijk in de Bethelfamilie opgenomen, en velen van de jonge broeders die toen op Bethel dienden, waren zeer gesteld op broeder Dunham wegens zijn vaderlijke optreden en zorgvuldig gekozen woorden van schriftuurlijke wijsheid, en zijn lange levenservaring. Hij stierf in juni 1951, maar zuster Dunham dient nog altijd op Bethel en kan, ook al is zij 80 jaar, nog steeds een volle dagtaak verrichten.

HET NIEUWS VAN HET VERBOD WORDT BEKEND

De slag om Engeland was nu in volle gang en Australische troepen vochten in Noord-Afrika; het was dan ook niet verbazingwekkend dat de oorlogshysterie toenam. De geestelijken van de christenheid maakten gebruik van de steeds meer tegen Jehovah’s volk gekante publieke opinie, door langs politieke weg en via de kranten druk uit te oefenen om het werk van Jehovah’s Getuigen verboden te krijgen. Politici in de parlementen van verscheidene deelstaten eisten bij herhaling dat de federale regering handelend zou optreden. Aanvankelijk bood de gouverneur-generaal W. M. Hughes, weerstand aan die druk en verklaarde hij dat de natie in een vrijheidsoorlog gewikkeld was en dat hij niet van zins was het doel daarvan voorbij te schieten door een aantal van haar burgers die vrijheid te ontnemen.

In die tijd verzorgde het Genootschap uitzendingen via vier eigen radiostations in Australië. Een krant, die niet lang daarna ophield te verschijnen, insinueerde dat deze radiostations heimelijk informatie uitzonden die waardevol was voor de nazi’s. Deze beschuldiging is nooit voor de rechter gekomen, aangezien er niet het geringste bewijs voor bestond. Men ging uit van de aloude veronderstelling dat als er maar genoeg met modder wordt gegooid, er altijd wel iets blijft hangen. Maar gevoegd bij de heersende oorlogshysterie scheen dit toch net de doorslag te geven.

In januari 1941 werd een algemene maatregel van bestuur afgekondigd die luidde: „Iedere groep, met of zonder rechtspersoonlijkheid, . . . die zich tegen de verdediging van het Gemenebest of de doeltreffendheid van de oorlogvoering uitspreekt, wordt hierbij onwettig verklaard.” Op grond van de nationale veiligheidsvoorschriften konden al dergelijke groepen ontbonden worden en zouden hun bezittingen aan de Kroon toevallen. De leden zouden niet bijeen mogen komen voor studie en aanbidding, noch zou het hun zijn toegestaan boeken of ander materiaal van hun organisatie te drukken, te laten circuleren of in bezit te hebben.

Gewapend met deze volmachten, legden de autoriteiten van het Gemenebest op zaterdag 18 januari 1941 beslag op het bijkantoor, de drukkerij en het magazijn van het Genootschap in Strathfield.

Door gebrek aan coördinatie tussen gouverneur-generaal Hughes en premier Menzies kregen de broeders echter in feite vele uren van tevoren bericht dat het verbod ophanden was. Die tijdsruimte gaf de broeders op Bethel de gelegenheid privé-bescheiden te laten verdwijnen. In een commentaar op deze verwarring bij de overheid, zei een militaire autoriteit volgens een citaat in de in Sydney verschijnende Morning Herald van 18 januari 1941: „Het is ongelooflijk zoals er met dat verbod geklungeld is. Geen mens kan achttien uur van tevoren in het openbaar zijn voornemen bekendmaken om bij iemand huiszoeking te doen, en dan verwachten bij zijn komst nog iets van belang aan te treffen.”

De verantwoordelijke broeders op het bijkantoor moesten hierin wel een bewijs voor de bemoeienis en leiding van engelen zien. Dank zij deze waarschuwing konden zij dossiers en archieven uit het pand verwijderen. De ene vrachtwagen na de andere vol Koninkrijkslectuur werd van Bethel uit naar schuilplaatsen in verschillende delen van de stad gereden.

Toen de volgende dag, in de vroege ochtenduren, een stuk of zes zwarte regeringslimousines bij het pand arriveerden, „visten zij achter het net”. Vrijwel alle lectuur die de broeders zo hard nodig hadden, was uit de verzendafdeling weggehaald en lag veilig elders opgeslagen.

De week daarna werden vijf leden van de Bethelfamilie elk voor zes maanden in de gevangenis gezet wegens de neutraliteitskwestie; de rechtbank wees hun verzoek om als bedienaren van het evangelie erkend te worden af.

DIENEN ONDER VERBODSBEPALINGEN

Alle afdelingen van het Genootschap werden gesloten en verzegeld, met uitzondering van het woongedeelte, waar de Bethelfamilie mocht blijven wonen. Er stonden dag en nacht gewapende wachten geposteerd, om ervoor te zorgen dat geen van de bezittingen van het Genootschap, die nu door de Kroon in beslag waren genomen, zouden worden weggehaald. Alle tassen die het gebouw mee in of uit genomen werden, werden doorzocht en bezoekers moesten zeggen wat zij kwamen doen voordat zij Bethel binnen mochten gaan.

De kantooruitrusting, met inbegrip van de schrijfmachines, werd door de ambtenaren van de veiligheidsdienst verzegeld. Maar ’s nachts konden leden van de Bethelfamilie het kantoor binnenkomen via het plafond, wat apparatuur weghalen en er blokken hout voor in de plaats zetten, zodat het leek alsof de machines er nog stonden. De bezigheden van het bijkantoor werden onopgemerkt op zolder voortgezet. Geruime tijd hebben de medewerkers van het bijkantoor hun ondergrondse activiteiten daarboven verricht, terwijl beneden op het erf wachten patrouilleerden! Op verschillende plaatsen op het terrein werd een zoemersysteem aangebracht om te waarschuwen voor naderende auto’s of veiligheidsagenten. Soms stonden zusters voor de schijn urenlang af te wassen, terwijl zij opletten of er eventuele verdachte bezoekers naderden.

Nadat het verbod was uitgevaardigd, werd alle lectuur, met inbegrip van bijbels en een grote papiervoorraad, in beslag genomen of in het Bethelhuis verzegeld. Vlak voor het verbod was er een enorme scheepslading van het boek Religie, de brochure Heerschappij en Vrede en opnamen van de nieuwste bijbellezing van broeder Rutherford op de kade van Sydney gearriveerd. Gezien de donkere wolken die zich op dat moment boven Jehovah’s Getuigen hadden samengepakt, weigerde de douane toestemming te verlenen om deze lectuur in het land in te voeren. Dus bleef alles daar gewoon liggen.

Nadat het verbod echter was uitgevaardigd, kwam de ambtenarij kennelijk tot het besef dat iemand toch die opslagkosten zou moeten betalen. Omdat men daar weinig voor voelde, reden zij al die lectuur en de grammofoonplaten per vrachtwagen naar Bethel en sloegen ze op in de grote verzendafdeling. De wetenschap dat al die lectuur daar lag, evenals waardevol materiaal voor de drukkerij, zoals grote pakken moeilijk te krijgen drukpapier, werkte inspirerend op de vindingrijkheid van de Bethelfamilie.

Vier gewapende wachten bewaakten het Bethelpand, en zowel de verzendafdeling als de drukkerij waren verzegeld. Maar de achterwand van de verzendafdeling grensde aan een weinig gebruikt rangeerspoorlijntje. Zo konden de broeders ’s nachts, gebruik makend van methoden die doen denken aan Ezechiël 12:5-7, door deze muur binnenkomen door wat bakstenen te verwijderen. Van binnenuit zagen zij kans de deuren naar het erf te openen zonder het zegel te verbreken, en zo was alles in gereedheid om ’de bagage naar buiten te brengen’.

Onder deze omstandigheden begon de Betheldienst na middernacht en duurde voort tot ongeveer 4 uur in de ochtend, een periode waarin de waakzaamheid van de wachten een dieptepunt had bereikt. De verschillende Bethelgebouwen waren met elkaar verbonden door een geheime telefooninstallatie, die werd bediend door een broeder die zo stond opgesteld dat hij alle vier de wachten op hun posten in het oog kon houden. Zolang deze sliepen, liet hij het signaal op veilig. Maar als een van de wachten zich bewoog, werd onmiddellijk het waarschuwingssein gegeven, en dan gingen de deuren van het gebouw geluidloos dicht tot het gevaar geweken was.

Toen broeder MacGillivray op een avond met de auto thuiskwam, stond de man die gewoonlijk de ingang bewaakte, niet op zijn post. Hij stapte uit en liep voor de auto langs. Daar stormden twee wachten uit hun kantoor en losten twee schoten op hem. Eén schot doorboorde zijn schouder. Hij werd het Bethelgebouw binnen geholpen terwijl het bloed uit de wond stroomde. Broeder MacGillivray herstelde voorspoedig, maar is zes maanden later gestorven.

ANDERE ONDERGRONDSE ACTIVITEITEN

Twee en een half jaar lang bleven de broeders ondergronds opereren. Zolang het verbod van kracht was, heeft men niet één nummer van De Wachttoren hoeven missen. In die tijd zijn er tienduizenden gebonden boeken, tijdschriften, traktaten en andere publikaties gedrukt. De kwaliteit van het drukwerk was redelijk vergelijkbaar met die van het originele produkt dat uit de Verenigde Staten kwam. Tijdens het verbod heeft Jehovah’s volk niet één van de nieuwe publikaties gemist; ook het complete Jaarboek kwam elk jaar uit.

Alle lectuur die door de ondergrondse drukkerij werd gepubliceerd, droeg het impressum: „Gedrukt door George Gibb, wiens gebruikelijke verblijfplaats is . . . .” Daarmee werd gevolg gegeven aan de wettelijke bepaling dat alle publikaties de verblijfplaats van de drukker dienden te vermelden. De politie heeft overal naar broeder Gibb gezocht, maar heeft hem nooit kunnen vinden — toch woonde hij op het vermelde adres! Zo kreeg de naam van broeder Gibb in het gehele land bekendheid. Sedert 1928 is hij een zeer geliefd lid van de Bethelfamilie en thans, op 86-jarige leeftijd, dient hij nog altijd in de drukkerij van het bijkantoor.

Aangezien zowel de lectuur als het samenkomen van grote groepen verboden was, kwamen de broeders geregeld in particuliere huizen bij elkaar. Het werk van huis tot huis ging door, waarbij uitsluitend van de bijbel gebruik werd gemaakt. Waar oprechte belangstelling werd aangetroffen, werden nabezoeken gebracht en bood men lectuur aan.

Een zuster in Melbourne, die geregeld van huis tot huis predikte en daarbij alleen de bijbel gebruikte, zegt dat huisbewoners dikwijls de politie belden. Zij hielden haar dan aan de praat tot zij de agent zagen aankomen. Dan excuseerden zij zich, en de zuster liep bij het weggaan regelrecht in de armen van de politie. Dan was het altijd weer hetzelfde liedje: De politie keek in haar tas, informeerde wat zij aan het doen was en zocht naar verboden lectuur. Maar natuurlijk was het enige wat zij konden vinden de bijbel! Dikwijls noteerden zij de namen en adressen van verkondigers, maar meer konden zij niet doen. Onze zuster herinnert zich minstens twee politieagenten die opmerkingen tegen haar maakten in de trant van: ’Maak je niet ongerust, maar het zou beter zijn als je nu naar een andere wijk ging, een paar straten verderop. Neem alsjeblieft van mij aan dat er meer politieagenten vóór jullie zijn dan tegen jullie!’

ONDANKS HET VERBOD — EEN CONGRES IN 1941!

Een nationaal congres in 1941 — daarnaar ging het verlangen van de broeders in Australië uit. Maar hoe zou dat onder het verbod mogelijk zijn? Wij waren benieuwd of Jehovah een dergelijk congres onder verbodsbepalingen mogelijk zou maken en zou zegenen. De datum werd bepaald, namelijk 25-29 december, en als model zou een eerder dat jaar in Saint Louis (Missouri, VS) gehouden congres dienen. Omdat het onmogelijk was ook maar ergens passende accommodatie te krijgen, maakten de broeders gebruik van een stuk grond dat eigendom was van het Genootschap, in Hargreave Park, ongeveer 30 km van Sydney.

Uit alle delen van Australië kwamen de broeders, voornamelijk per trein omdat de benzine op de bon was. Maar de regering van West-Australië weigerde treinaccommodatie voor onze congresgangers beschikbaar te stellen, waardoor zij broeders die bijna 4800 km ver weg woonden, voor een schijnbaar uitzichtloze situatie plaatsten.

De broeders in het westen lieten zich niet uit het veld slaan en rustten hun auto’s uit met houtskool-gasgeneratoren. Op de datum van vertrek, 11 december, hadden zij negen auto’s en vrachtwagens in gereedheid gebracht voor de afmattende tocht heen en terug van in totaal 9600 km. Een Koninkrijksboerderij in West-Australië leverde houtskool om het konvooi over de 1160 km ruwe, ongebaande woestijnweg van Norseman naar Penong in Zuid-Australië te helpen. Van daar af was er ten minste een behoorlijke weg en hier en daar een stad.

De hele reis naar Sydney duurde veertien dagen; een volle week daarvan moesten de broeders de ontberingen van de Nullarbor-vlakte (Nullarbor betekent „Geen boom”) verduren. Haren en kleren kwamen vol te zitten met stof, en het enige resultaat van wassen in het schaarse water, dat brak was en een hoog mineraalgehalte had, was dat het stof in modder veranderde. De auto’s moesten om de 80 km stoppen om houtskool bij te laden. Voertuigen die minder snel vooruitkwamen, waren vierentwintig uur per dag in bedrijf; de chauffeurs losten elkaar af en aten en sliepen terwijl het konvooi door de wildernis kroop.

Het leger, de politie en de ambtenaren van de brandstofcommissie demonstreerden hoe kleinzielig de ambtenarij kan zijn, toen zij de noodvoorraad benzine in beslag namen in de laatste stad voor de etappe door de woestijn. Dit betekende dat de broeders de voorste auto iedere ochtend drie tot vijf km moesten duwen totdat de motor startte op houtskoolgas; dan trok deze auto de andere totdat ook die startten. Maar wat een triomf, toen het konvooi op tijd voor de opening van het congres aankwam! De kranten, die zich eerder zo smalend hadden uitgelaten toen de trek door de Nullarbor-vlakte gaande was, betrachtten een ongewoon stilzwijgen toen de hele groep congresgangers veilig en wel in Sydney aankwam.

Een hoogtepunt van dit congres was de vrijgave van de in Australië gedrukte editie van het boek Kinderen. Dit boek was slechts vier maanden tevoren in Saint Louis vrijgegeven. Toen broeder MacGillivray een exemplaar van het boek in handen kreeg, gaf hij de opdracht: „Ga het boek Kinderen drukken!” Dat leek een onmogelijke opgave voor de ondergrondse drukkerij. Zelfs onder normale omstandigheden had het bijkantoor in Australië nog nooit een gebonden boek geproduceerd! Maar onder leiding van meesterdrukker Malcolm Vale, een onbevreesd organisator, toog de ondergrondse organisatie aan het werk!

De verschillende drukkerijen die werden gebruikt, hielden zich zo op het oog bezig met gewoon werelds drukwerk, en als politiebeambten er van tijd tot tijd inspectie hielden, was dat het enige wat zij zagen. Maar in het holst van de nacht ging de verpakking van het drukproject van het Genootschap af. Menig boeksignatuur was klaar tegen het aanbreken van de dageraad.

Een van de grootste problemen was het binden van de boeken. De broeders huurden een ongebruikt pakhuis en ’s nachts werd de binderij-apparatuur daar naar binnen geloodst. Broeders en zusters werkten er dag en nacht in ploegen om boeken te produceren volgens het in Brooklyn uitgegeven model. Soms werden na enkele dagen de buren nieuwsgierig naar wat er gaande was, of begon de plaatselijke politie tekenen van belangstelling te tonen. Dat was het sein om in het holst van de eerstvolgende nacht de hele binderij op te pakken, op vrachtwagens te laden en over te brengen naar een ander gehuurd pakhuis. En zo duurde het binden en produceren van de boeken week in week uit voort. De binderij moest zestien keer verhuizen. Maar de broeders zagen zich beloond met een mooie voorraad boeken, klaar om op hun congres vrijgegeven te worden.

Aangezien de lectuur van het Genootschap verboden was, moest ook de vrijgave van het boek in stilte plaatsvinden. Op een dag tijdens het ochtendprogramma werden de congresgangers naar verscheidene particuliere woningen van Jehovah’s Getuigen gestuurd. Daar werd dan het boek vrijgegeven. Het verslag van de bijkantooropziener in het eerstvolgende Jaarboek vermeldde: „Gezien de overweldigende moeilijkheden hebben de drukkers een karwei geklaard dat alleen tot stand kon komen door toegewijde arbeid en in de kracht van de Heer. Elk kind ontving zijn geschenk en in heel Austraal-Azië zijn thans 20.000 exemplaren van het boek in omloop.” Ondanks het verbod werd het congres door 6000 personen bezocht!

VERANDERINGEN OP HET BIJKANTOOR

Niet lang na het congres, op 8 mei 1942, kreeg de Bethelfamilie een ontruimingsbevel, dat hen noopte binnen 24 uur te vertrekken. Het leger zou het pand bezetten. De leden van de Bethelfamilie vonden onderdak in huizen in de buurt.

Kort na de dood van broeder Rutherford — op 8 januari 1942 — overleed ook broeder MacGillivray, en wel op 22 juli 1942. Philip Rees nam zijn taak als bijkantooropziener over. De toen 26-jarige broeder Rees was al vanaf zijn 15de jaar op Bethel. Hij kende de gang van zaken op het bijkantoor door en door, want hij was voortdurend bij de ontwikkelingen ervan betrokken geweest. Thans zijn hij en zijn vrouw Maudie lid van de Bethelfamilie in Londen.

Vóór zijn dood had broeder MacGillivray juridische stappen ondernomen bij het Hoge Gerechtshof van Australië om de rechtmatigheid van het verbod aan te vechten. Tegelijkertijd werd er een niet aflatende stroom protestbrieven en petities gezonden naar diverse overheidsfunctionarissen.

Aangewakkerd door deze vrijheidsstrijd en door de publiciteit die het werk in het hele land kreeg, bleef de activiteit van de verkondigers toenemen. Doordat de dienstverlening van de posterijen was ontwricht, kostte het echter veel tijd en moeite om het werk van de organisatie weer op het oude efficiënte peil te brengen. Maar na enige maanden was het met Jehovah’s hulp toch zo ver.

MOEILIJKHEDEN TIJDENS HET VERBOD

De verbodsbepalingen brachten heel wat moeilijkheden en druk voor de broeders met zich mee. Alex Miller herinnert zich hoe de politie een bijeenkomst verstoorde waar een aantal broeders voor het werk van broederdienaar (kringopziener) werden opgeleid. Maar toen de eerste politieagent, die de bijeenkomst ontdekte, terugging om zijn collega’s te waarschuwen, verlieten de broeders het gebouw via een spoordijk en vonden allen een veilig heenkomen.

Later vroeg het Genootschap broeder Miller naar Brisbane te gaan om de zorg voor een van de gemeenten daar op zich te nemen. Maar hoe moest hij er komen? Het treinverkeer was beperkt tot militairen of personen die in opdracht van de regering reisden. Broeder Miller dacht enige tijd over het probleem na en besloot toen als geestelijke verkleed te gaan! Hij slaagde erin passage te boeken voor de trein, met twee grote koffers vol exemplaren van het Jaarboek, dat ondergronds was gedrukt. Op die manier ontvingen de broeders in Queensland hun exemplaren van het Jaarboek 1943.

Aubrey Baxter bediende zich van een andere list om de broeders lectuur in handen te spelen. Hij haalde in Brisbane exemplaren van het boek Kinderen op en reisde per trein naar het uiterste noorden van de staat. In iedere plaats waar zich een gemeente bevond, stapte hij uit de trein met een doos lectuur. Elke keer bond hij het blad van een cirkelzaag boven op de doos. De treinen werden altijd opgewacht door de politie en de passagiers werden gecontroleerd, maar onze broeder met het zaagblad werd altijd doorgelaten!

Broeder Baxter beschrijft het soort achterdocht dat de oorlogshysterie destijds in de geest van de autoriteiten had teweeggebracht: „Op een dag werd de Koninkrijksboerderij in Noord-Queensland bestormd door twee wagens vol politieagenten en militairen, die wilden weten waar het zoeklicht was dat wij zogenaamd hadden gebruikt om de vijand te helpen. Toevallig hadden wij enkele avonden met een schijnwerper gewerkt aan een dam die wij aan het bouwen waren. Nog een bespottelijke beschuldiging was, dat wij een maïsveld in code zouden hebben ingezaaid, zodat de vijand het vanuit de lucht zou kunnen lezen! Ook deze belachelijke beschuldiging bleek natuurlijk vals te zijn.”

CONGRESERVARINGEN

Broeder Lloyd Barry, die later als zendeling en bijkantooropziener in Japan heeft gediend en nu lid is van het Besturende Lichaam in New York, haalt graag herinneringen op aan die moeilijke maar opwindende tijden. Hij vertelt dat het congres van 1942 in particuliere woningen moest worden gehouden. Daar hij dat jaar voorzitter was van het congres in Melbourne, weet hij nog precies hoe enorm veel moeite de broeders zich hadden getroost om het programma te presenteren.

Er kon geen sprake zijn van één groot congres, en dus werden de congresgangers die uit alle delen van Victoria waren gekomen, verdeeld over twaalf huizen van broeders. In sommige van die huizen waren elke dag vijftig à zestig aanwezigen. Iedere spreker hield zijn halfuur-lezing op al die plaatsen, wat inhield dat hij dezelfde lezing twaalf keer moest houden. Hoewel de broeders de congreslezingen niet in de oorspronkelijke volgorde hoorden, konden zij van het volledige programma genieten, dank zij de geweldige inspanningen die deze reizende sprekers zich getroostten.

Tijdens het congres verbleef broeder Barry in het pioniershuis in Hawthorne. De eerste dag ging alles goed, maar omstreeks vijf uur de volgende ochtend klonk van voor het huis de kreet: „Politie!” Het was een politie-razzia in de vroege morgen!

Broeder Barry had in zijn boekentas een gedetailleerd overzicht van het congresprogramma en schriftelijke details over de te volgen procedures als de politie een inval zou doen op een van de congresbijeenkomsten. Nu zat hij met zijn „gevaarlijke” documenten in de val, in de achterkamer van het huis!

De politie ging het huis door, trok laden open en haalde alles overhoop. Eerst probeerde hij de tas onder de matras van zijn bed te stoppen, maar het was duidelijk dat hij daar te zien was. Hij liep naar het raam en jawel, er stond een agent in burger bij elke hoek van het huis.

Toen broeder Barry enkele ogenblikken later weer uit het raam keek, zag hij dat een van de agenten even zijn post verliet. Broeder Barry opende het raam en smeet de tas zo ver hij kon de moestuin in. Wat een verrukkelijk gezicht het ding te zien neerkomen midden in een bed met koolplanten, waarna de koolbladeren zich erboven sloten! Het volgende ogenblik stond de politie in de slaapkamer, haalde alles overhoop, stelde indringende vragen, maar die waardevolle informatie over onze congresplannen hebben zij nooit te pakken gekregen.

VERDERE RESTRICTIES VERIJDELD

De verschillende Bethelafdelingen waren gedecentraliseerd en opereerden vanuit ondergrondse kantoren in verschillende delen van de stad Sydney. De Getuigen konden alleen met de bijbel van huis tot huis werken. Dit had tot gevolg dat er veel huisbijbelstudies werden opgericht bij personen die bij de eerste bezoeken oprechte belangstelling toonden. De prediking en het maken van discipelen bleef toenemen, ondanks de verbodsbepalingen.

Toen de autoriteiten zagen dat het Koninkrijkswerk bleef vooruitgaan, namen zij krachtiger stappen om het een halt toe te roepen. Alle vooraanstaande broeders die zij konden vinden, kregen beperkingen opgelegd. Die hielden in dat elke broeder in kwestie in een afgelegen stad of dorp moest wonen. Op straffe van gevangenzetting mocht hij zich niet buiten een straal van 8 km vanaf het centrum van die plaats begeven.

De Australische bijkantooropziener, Philip Rees, werd door de autoriteiten naar de stad Picton verbannen, waar hij onder politietoezicht werd gesteld. Gelukkig lag de stad slechts 110 km van Sydney. Hoewel hij de stad niet uit mocht, kon hij er wel onbeperkt bezoek van andere broeders ontvangen. Vandaar dat de broeders aan wie geen beperking van bewegingsvrijheid was opgelegd en die de zaken draaiende hielden, twee keer in de week ’s avonds per auto met houtskool-gasgenerator naar Picton reden om in een eenzaam ravijn met broeder Rees te vergaderen.

GERECHTELIJKE STAPPEN OM HET VERBOD OP TE HEFFEN

Na verloop van tijd kwam de gerechtelijke procedure van het Genootschap tegen het Gemenebest voor het Hoge Gerechtshof van Australië. Het geding was gebaseerd op artikel 116 van de grondwet, dat ontzegging van de vrije uitoefening van religie verbood. Aangezien er geen advocaten onder de broeders waren, moest het Genootschap de nodige hoge honoraria opbrengen voor het aantrekken van de beste raadslieden van het land, en die hebben zich voortreffelijk geweerd. De voornaamste raadsman van het Genootschap vertelde de broeders dat hij, tegen zijn verwachtingen in, zo had genoten van de zaak en zo onder de indruk was van de oprechtheid van de broeders, dat hij zijn honorarium wilde verlagen.

Het gerechtelijk onderzoek bracht aan het licht dat het decreet waarop het verbod was gebaseerd, in strijd was met de grondwet. De zaak kwam voor de rechter van instructie, Mr. Starke. Deze rechter onderkende moeiteloos het onrecht dat met het verbod bedreven was. De advocaten van de tegenpartij probeerden er een emotioneel opgeklopte zaak van te maken, gebaseerd op uitspraken van het Genootschap over de symbolische beesten uit Openbaring, in boeken zoals Licht (Deel 1 en 2). Nadat de rechter een hele ochtend naar dit soort argumenten had geluisterd, geeuwde hij, wierp een blik op de klok en merkte op: „De beesten zien er hongerig uit — laten we een lunchpauze inlassen.”

Volgens rechter Starke was het verbod tegen Jehovah’s Getuigen een blijk van „willekeur, grilligheid en onderdrukking”. Hij deed de aanbeveling het verbod op te heffen, maar omdat het zo’n belangrijke zaak was, verwees hij die voor de definitieve beslissing naar het voltallige Hoge Gerechtshof met vijf rechters. De bevindingen van het Hof waren gunstig voor het Genootschap. Deze uitspraak werd gedaan op 15 juni 1943, één dag na het opmerkelijke vonnis ten gunste van Jehovah’s Getuigen in de vlaggegroetkwestie in de Verenigde Staten. Zo kwam het dat de broeders in Australië zich tegelijk met hun broeders in Amerika verheugden over grote theocratische overwinningen! Uiteindelijk gaf de regering alle bezittingen van het Genootschap terug.

In een commentaar op het verbod op het werk en vervolgens de opheffing van het verbod twee en een half jaar later, vatte Mr. Brennan, een rechter van het Hooggerechtshof van Queensland, de kwestie met hartverwarmend inzicht samen toen hij zei:

„In ons openbare leven heerste enige tijd na het uitbreken van de huidige wereldramp een toestand van hysterie. Toen duidelijk werd dat vermoedelijk zelfs ons bestaan onmiddellijk bedreigd werd door een invasie van een vreemde mogendheid, ontaardde de hysterie in paniek. Men keerde zich tegen Jehovah’s Getuigen als organisatie en verbood deze vervolgens. Toen de gemoederen enigszins bedaard waren, sprak het Hoge Gerechtshof van Australië met zijn traditionele Britse kalmte zich tegen het verbod op de organisatie uit en gaf Jehovah’s Getuigen hun grondwettige rechten op vrijheid van godsdienst terug.”

Onder de verbodsbepalingen waren de Koninkrijksverkondigers aanmerkelijk in aantal toegenomen. Van iets meer dan 2500 in het dienstjaar 1940, was dit aantal in de maand nadat het verbod was opgeheven, gestegen tot 4328. Dit was mogelijk doordat de organisatie bleef functioneren, zij het ondergronds.

VLAGGEGROET EN NEUTRALITEIT

Kort na de overwinning voor het Hoge Gerechtshof werd de vlaggegroetkwestie onderwerp van discussie in de kranten. Tegen eind juli 1943 waren er in de staat Victoria vijftig kinderen die van school waren gestuurd omdat zij weigerden de vlag te groeten. Later werd met de autoriteiten in Victoria overeengekomen dat kinderen van Jehovah’s Getuigen elke maandagochtend een korte verklaring mochten afleggen waarin zij zeiden bereid te zijn de wetten van het land die in overeenstemming waren met Gods wet, te gehoorzamen.

In juni 1943 werd speciale pionier Frank Grundy tot gevangenisstraf veroordeeld omdat hij weigerde de eed als dienstplichtig militair af te leggen. Zijn verweer dat hij als religieus bedienaar niet verplicht was de eed af te leggen, werd door de rechter niet geaccepteerd. Er werd beroep aangetekend. Uiteindelijk werd door de hogere rechtbank een schriftelijk vonnis geveld, waarbij werd bepaald dat broeder Grundy een „religieus bedienaar” in de zin van de Defensiewet was. Deze uitspraak werd een algemeen aanvaard precedent van onschatbare waarde bij het verkrijgen van erkenning voor andere vertegenwoordigers van het Genootschap.

Deze gunstige beslissingen gingen vooraf aan een opvallende verandering in de houding van de rechters wanneer zij de aanspraken van jonge mannen uit de gelederen van Jehovah’s Getuigen op vrijstelling van militaire dienst als religieuze bedienaren behandelden.

DE VELDTOCHT IN GLENELG

Zelfs toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was, miste het door superpatriotten en hun religieuze handlangers opgezweepte vooroordeel zijn uitwerking niet. Van 27 tot 29 april 1945 werd in veertien steden door heel Australië heen een reeks congressen gepland met als hoogtepunt de openbare lezing „De zachtmoedigen beërven de aarde”. In de meeste van deze steden verliep het congres zonder strubbelingen. Maar in Glenelg, een voorstad van Adelaide (Zuid-Australië), lag dat anders. Hier werd de spreker, Bill Carnie (die later bijkantooropziener in Hong Kong zou worden), net door Hubert Clift ingeleid, toen een grote groep soldaten de zaal binnenkwam, een enorme deining veroorzaakte en eiste dat het programma zou beginnen met het volkslied. Eén groep stormde op de geluidsinstallatie af. Maar bij die installatie stond een broeder op wacht die vroeger een beroemd bokser was geweest. Hij waarschuwde de mannen dat als zij zouden proberen de bezittingen van het Genootschap te beschadigen, hij die zou moeten beschermen. Nadat twee van hen die waarschuwing in de wind hadden geslagen, trok de rest zich overhaast terug onder uitroepen als: „We dachten dat ze niet zouden vechten!” Maar het spektakel hield aan. Het was onmogelijk de indringers in bedwang te krijgen en de vergadering moest worden afgelast.

Men achtte het echter van belang dat de bevolking van Adelaide deze boodschap zou horen, net als de bevolking van dertien andere grote steden in Australië. Daarom vlogen drie broeders, Philip Rees, Lloyd Barry en Norman Barnett, van Sydney naar Adelaide over om een verdere veldtocht en bijeenkomst te organiseren.

Broeder Barnett vertelde altijd dat hij ten tijde van de Eerste Wereldoorlog de vierde soldaat in het Australische leger was geweest die zich vrijwillig had gemeld voor dienst overzee. Kapitein Barnett had bij de Anzac-landing in Gallipoli in april 1915 ernstige granaatwonden opgelopen. Maar later werd hij een dapper strijder voor de Koninkrijksbelangen. In de veldtocht van Adelaide had hij tot taak verschillende bijeenkomsten van oud-strijders te bezoeken, zich daar voor te stellen als „Anzac no. 4” en vervolgens met deze mannen te redeneren over de houding die zij tegenover Jehovah’s Getuigen moesten aannemen. Op die manier was hij in staat een zeer doeltreffend getuigenis te geven.

Tegelijkertijd stelden de andere broeders een speciale uitgave van Koninkrijksnieuws op. De tekst werd vervolgens per telefoon aan Sydney gedicteerd. Zodra een paragraaf was uitgetikt, werd die doorgegeven aan de zetter in de drukkerij van het Genootschap. Binnen enkele uren was deze Koninkrijksnieuws niet alleen gezet, opgemaakt en gedrukt, maar ook al per luchtpost onderweg naar Adelaide. Er waren 25.000 exemplaren beschikbaar voor verspreiding door de verkondigers van Zuid-Australië op de zaterdag voorafgaande aan de openbare lezing, die weer gepland was, ditmaal in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen in Adelaide.

Bij het verspreiden van deze Koninkrijksnieuws werden in de voorstad Glenelg drie broeders, onder wie twee van de bezoekers uit Sydney, op straat lastig gevallen door een grote troep soldaten. Dit gespuis pakte de broeders hun lectuurtassen af en gooide hun tijdschriften op straat. Zij daagden de broeders uit hun mouwen op te stropen en te vechten. Maar de broeders wisten zich hen ongeveer een uur lang van het lijf te houden door te proberen aan de hand van de Schrift met hen te redeneren. Plotseling verdween de bende als sneeuw voor de zon. Wat was er aan de hand? De belaagde broeders keken de straat in en zagen iemand van de volgende hoek aankomen. Het was niemand minder dan de vroegere bokser die bij de eerste bijeenkomst zo bekwaam de geluidsinstallatie van het Genootschap had beschermd. De bende zag het niet zitten het nog eens met hem aan de stok te krijgen.

Ontdaan over deze onaangename ervaring keerden de broeders per tram terug naar de Koninkrijkszaal van Adelaide. Daar stond Norman Barnett op de stoep van de zaal en toen hij hen zag, zwaaide hij naar hen met een krant in zijn hand. Toen zij de krant bekeken, zagen zij tot hun opgetogenheid dat het avondblad Adelaide News, met een oplaag van ongeveer 75.000 exemplaren, het grootste deel van de Koninkrijksnieuws woord voor woord op de voorpagina had afgedrukt, zonder commentaar. Dat was het sein voor radiostations die tot nu toe betaalde publiciteit hadden geweigerd, om de komende openbare lezing als deel van het nieuws gratis aan te kondigen.

Die zondagochtend waren de verkondigers bijzonder verheugd de Koninkrijksnieuws in het veld te kunnen verspreiden, met inbegrip van een uitnodiging voor de lezing „De zachtmoedigen beërven de aarde”, welke die middag zou worden gehouden. Men deed menige prettige ervaring op. Personen die eerst tegenstand toonden, werd de Adelaide News van de vorige avond voorgehouden. Velen veranderden op slag van houding en namen graag een exemplaar van de Koninkrijksnieuws aan. Op zondagmiddag werd, ondanks bedreigingen met geweld, de lezing zoals aangekondigd gehouden in de Koninkrijkszaal, die afgeladen was, terwijl velen buiten op straat stonden te luisteren. Herhaaldelijk klonk het applaus van een buitengewoon geestdriftig gehoor. Aldus zorgde Jehovah voor een veel grootser getuigenis dan zou zijn gegeven wanneer de superpatriotten die zo tegen ons waren, niet de oorspronkelijke lezing die voor Glenelg op het programma stond, hadden verstoord.

ERNSTIGE GEESTELIJKE MOEILIJKHEDEN VOOR AUSTRALIË

Het begon duidelijk te worden dat er iets niet in orde was met het werk in Australië en dat Jehovah’s zegen niet zo rijkelijk vloeide als eigenlijk het geval zou moeten zijn. De eerste aanwijzing was een terugval in het aantal verkondigers van een gemiddelde van 3898 in 1944 naar 3532 in 1945. Aanvankelijk werd de daling toegeschreven aan de tijdsomstandigheden. Maar toen het jaar daarop de teruggang doorzette tot 3294 verkondigers, was er reden tot ernstige bezorgdheid. Nu de oorlog voorbij was, verheugden de meeste landen zich in een aanmoedigende toename. De reeks juridische overwinningen zou de broeders tot grotere ijver en geestdrift hebben moeten aanzetten.

Philip Rees gaf in het verslag dat hij voor het Jaarboek 1946 inzond uiting aan zijn bezorgdheid: „In de moeilijke jaren van tegenstand, vooral in 1943 en 1944, werd er een groter getuigenis gegeven door meer verkondigers, die meer uren predikten dan in het dienstjaar 1945 het geval is geweest. Hoe onbegrijpelijk het ook is, het inzicht van sommigen is verflauwd en zij zijn vervallen tot ongeregeldheid of in sommige gevallen zelfs tot inactiviteit. In gesprekken geven deze broeders over het algemeen wel toe dat er nog heel wat te doen is en dat er een verantwoordelijkheid op hun schouders rust. Maar omdat zij de toevloed van de heilige geest missen, maken zij geen haast om die lethargie van zich af te schudden.”

De commerciële activiteiten van de afgelopen vijf jaar begonnen nu hun tol te eisen. Tijdens de jaren van de oorlog en het verbod waren ze een middel geweest om in het onderhoud te voorzien van veel voormalige volle-tijddienaren die wegens het verbod niet in de pioniersdienst konden blijven. Maar in feite was de organisatie te ver gegaan door commerciële ondernemingen te stichten, en dit had op veel broeders een verontrustende uitwerking gehad.

OP HET BIJKANTOOR ERVAART MEN JEHOVAH’S ZEGEN WEER

Zodra broeder Rees daartoe in de gelegenheid was, deed hij stappen om deze ondernemingen te liquideren. Maar dat bleek een bijzonder moeizaam proces, dat een hele ingreep betekende in het leven van velen die deze vorm van dienst ter ondersteuning van de organisatie hadden aanvaard. De veranderingen werden echter doorgevoerd en toen broeder Rees in 1946 een uitnodiging voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead ontving, waren de ondernemingen geheel en al opgeheven.

Niettemin waren er in de loop der jaren fouten gemaakt, en er was iets nodig om de lucht te zuiveren. Dan zouden de broeders zich weer met hart en ziel kunnen werpen op het allerbelangrijkste werk, de Koninkrijksprediking. Het eerste bezoek aan Australië door de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, Nathan Knorr, in maart 1947, voorzag in die gelegenheid.

Broeder Knorr pakte de situatie zonder omwegen aan. In gezelschap van de dienstdoende bijkantooropziener, broeder Laurie Wills, bezocht hij alle provinciehoofdsteden van de staten van Australië. Hij sprak de broeders openhartig toe over de situatie die had bestaan. Dan legde hij hun een resolutie ter overweging voor.

Hier volgt de volledige tekst van de resolutie die werd aangenomen door de broeders die in vergadering bijeen waren in Perth, Adelaide, Melbourne, Launceston, Brisbane en Sydney:

„OPDAT wij met reine handen en harten mogen aantreden voor de zegenrijke naoorlogse dienstvoorrechten waarin onze broeders in alle andere landen zich verheugen, wensen wij de op ons rustende verantwoordelijkheid voor deze terugval, zowel in verkondigers van Gods koninkrijk als in de verkondiging van de Koninkrijksboodschap, niet af te wijzen.

DERHALVE, opdat ons geen verborgen zonden mogen aankleven, wensen wij hierbij, in tegenwoordigheid van Jehovah God en Zijn Koning Jezus Christus, te belijden dat wij gedurende de Tweede Wereldoorlog onze handen op verschillende manieren hebben geleend voor de ongerechtigheid van deze wereld in oorlog; wij hebben verschillende eigendommen van Gods opgedragen volk in dienst gesteld van wat wij nu onderkennen als een deel van de oorlogsinspanning en -propaganda, waardoor wij de ware neutraliteit hebben geschonden van alle volgelingen van Christus Jezus die in de wereld waren doch niet gemachtigd waren er deel van te zijn. Hierop heeft, zoals ons thans zeer duidelijk is, Jehovah’s zegen niet gerust. Het heeft smaad en onbegrip teweeggebracht ten aanzien van zijn naam en zaak, en het heeft de broeders verontrust en verzwakt. Wij wensen de schuld voor deze handelwijze niet af te wentelen op één of meer personen in het bijzonder, maar wensen nederig onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor deze kwestie hier in Australië te belijden.

DERHALVE belijden wij, Jehovah’s Getuigen op dit grote continent, onze zonden, fouten en tekortkomingen openlijk en gezamenlijk voor Zijn aangezicht en smeken wij om zijn vergeving en barmhartigheid door bemiddeling van Christus Jezus, opdat hij onze overtredingen moge uitwissen. In het vertrouwen dat hij ons genadig in zijn gunst zal herstellen, verklaren wij ons voor te nemen omzichtiger te wandelen in deze naoorlogse periode, ons af te keren van wereldsgezindheid en ernaar te streven in het vervolg onze rechtschapenheid onbesmet van de wereld te bewaren.”

Tranen van vreugde sprongen mannen en vrouwen in de ogen nu eindelijk het moment was gekomen dat de Australische broeders gezamenlijk Jehovah’s vergiffenis konden afsmeken.

Tijdens zijn bezoek aan Australië stelde broeder Knorr vast dat er behoefte was aan een nieuw bestuur en daarom benoemde hij Floyd Garrett, die het jaar daarvoor vanuit de Verenigde Staten naar Australië was gezonden, tot bijkantooropziener. Broeder Garrett had zijn opleiding ontvangen in de eerste klas van de Gileadschool en op het hoofdbureau in Brooklyn. Weldra maakte hij zich niet alleen bij de hele Bethelfamilie maar ook bij de Australische broeders geliefd.

Benjamin Mason, eveneens afgestudeerd van de eerste klas van Gilead, was met broeder Garrett meegekomen en werd als districtsopziener aangesteld. De dienst van deze broeders was uitermate doeltreffend, daar zij een gedegen opleiding in de nieuwe regelingen van het Genootschap voor de naoorlogse periode hadden genoten.

NAOORLOGSE REORGANISATIE

In februari 1947 werd begonnen met halfjaarlijkse kringvergaderingen, waarvan de eerste in Perth werd gehouden. Bovendien zouden, te beginnen in 1948, de jaarlijkse districtscongressen mijlpalen in de geestelijke vooruitgang gaan betekenen. Een kringopziener in de naoorlogse periode die nog bij velen in de herinnering voortleeft, was Adrian Thompson, die in ieder gewest van Australië heeft gewerkt, totdat hij in 1947 met het eerste contingent van zeventien studenten naar de Gileadschool vertrok; later zou hij dienen als de eerste kringopziener van Japan.

Vanaf begin 1948 werd het Australische veld nog drie kringopzieners rijker. Deze broeders, John Cutforth, Donald MacLean en Robert Smart, kwamen uit Canada en waren op de Gileadschool opgeleid.

Voordat deze drie broeders van Brooklyn Bethel vertrokken voor hun bootreis naar Australië, riep broeder Knorr hen bij zich op zijn kantoor en legde uit wat de speciale reden was waarom zij naar Australië werden gezonden. Zij moesten zich ten doel stellen hard te werken aan het bestrijden van de neerslachtige geest die veel broeders had bevangen wegens de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de fouten die waren gemaakt. Door de broeders aan te moedigen en op te bouwen, en daarbij krachtig de leiding te nemen in de bediening van huis tot huis, zou er veel goeds tot stand gebracht kunnen worden. Ongetwijfeld heeft de getrouwe dienst en het voorbeeld van deze broeders in niet geringe mate bijgedragen tot de voortreffelijke geestelijke vooruitgang in de jaren die volgden.

KRINGACTIVITEITEN

Toen broeder MacLean een kring kreeg toegewezen die honderden kilometers besloeg, bediende hij de gemeenten per motorfiets. Dit was een moeilijk vervoermiddel op sommige van de Australische landwegen aan het eind van de jaren veertig. Wij zullen hem enkele van zijn eerste indrukken van dit nieuwe en vreemde land laten vertellen:

„Wij nieuwelingen beleefden af en toe fascinerende momenten bij het reizen door afgelegen, geïsoleerde gebieden. Mijn eerste ontmoeting met een troep emoes [grote struisvogelachtige vogels] was interessant, maar wel zenuwslopend. Per motorfiets op weg door een verlaten gebied, kwam ik een familie emoes tegen die mij de weg versperden. Het zijn buitengewoon nieuwsgierige vogels en ze werden klaarblijkelijk gefascineerd door het flitsen van mijn verchroomde spiegel en stuur in het zonlicht. Omdat ik niet wist hoe men met emoes dient om te gaan, aarzelde ik om vol gas door de kudde te rijden en mogelijk mijn leven te riskeren, en dus zette ik de motor stil. Toen de grote vogels er na geruime tijd nog steeds niet aan dachten opzij te gaan, besloot ik dan maar de eerste zet te doen.

Ik claxonneerde en liet de motor brullen. De emoes kwamen dichterbij, met groeiende nieuwsgierigheid. Dat was nogal beangstigend, dus reed ik een eindje achteruit, claxonneerde en liet de motor weer brullen. Maar nu kwamen de emoes nog dichterbij! Ik besloot het er maar op te wagen en gaf gas. Zelfs toen gingen de vogels maar een klein stukje opzij om mij door te laten. Zodra ik tussen ze door was, kwamen de vogels naast mij op de weg lopen. Pas toen ik zo’n 65 km per uur reed, zag ik kans die enorme vogels achter me te laten, tot mijn grote opluchting!”

Broeder MacLeans motordagen behoren natuurlijk al lang tot het verleden. In 1951 trouwde hij met een Australische zuster en sedertdien zijn hij en zijn vrouw June tot op de huidige dag getrouw werkzaam in het kring- en districtswerk in alle delen van Australië.

Tegen eind 1948 werd Benjamin Mason uit het districtswerk naar Bethel geroepen en werd broeder Cutforth aangesteld om zijn taak als districtsopziener te behartigen. In die tijd was er in het hele land slechts één district, dat bestond uit veertien kringen. Dus moest de opziener vele duizenden kilometers afleggen om de kringvergaderingen tweemaal per jaar te bedienen. Negen jaar lang bleef broeder Cutforth in deze tak van dienst en hij raakte in heel dit uitgestrekte land bekend en bemind. Nog altijd herinnert men zich zijn levendige, beeldrijke taal en zijn illustraties, alsook de vriendelijke wijze waarop hij er de tijd voor nam naar problemen van broeders en zusters in alle leeftijdsgroepen te luisteren, hoe bezet zijn schema ook was. In 1957 vertrok broeder Cutforth uit Australië om in Papoea Nieuw-Guinea te gaan werken, waar hij ondanks zijn vergevorderde leeftijd en slechte gezondheid nog steeds dient.

Broeder Cutforth vertelde over een kringvergadering in het westen van Queensland die hij bediende: „Een paar honderd broeders uit Queensland reisden honderden kilometers westwaarts naar Goondiwindi voor onze eerste kringvergadering aldaar. Aangezien er geen zaal beschikbaar was, werd er een grote tent uit Brisbane gehaald en op een braakliggend terrein opgezet. Eerder die week had het hevig geregend. Op zaterdag stortregende het en dreigde onze kringvergadering ’in het water te vallen’. Maar ’s zondags nam de regen af en tijdens de openbare lezing scheen de zon. De bewoners van de stad wisten echter dat de uitwerking van die hevige regens nog niet voorbij was. De rivier in de buurt zou blijven stijgen en over enige uren zou het water de stad bereiken. En jawel, het water begon onze tent in te lopen. Weldra kolkte het om ons heen en liepen wij tot onze knieën in het water tussen slijk, slangen en rommel. Het water stroomde door de winkels in de stad, de voordeur in en de achterdeur weer uit. Onze cafetaria stond onder water. De cafetariadienaar had een zware taak om ons allen, een paar honderd man, te eten te geven tot de woensdag daarop, toen het water voldoende gezakt was om iedereen veilig naar huis te laten gaan!”

De kringopzieners beklemtoonden de noodzaak van persoonlijke studie en het leiden van huisbijbelstudies bij geïnteresseerden. Toen het aantal bijbelstudies toenam, kwamen er meer verkondigers en nam de activiteit in het hele land toe. In het verslag voor het dienstjaar 1949 wordt opgemerkt: „Uit de grote aantallen mensen van goede wil die de kringvergaderingen en de openbare lezingen [in de gemeenten] bijwonen, blijkt dat er in dit land geen gebrek is aan geïnteresseerden. Grote menigten verlangen naar de waarheid en wensen de ware God, Jehovah, te dienen. Nu het inzicht van de broeders toeneemt door meer persoonlijke studie, beginnen zij te beseffen dat ’de oogst werkelijk groot is’.”

STIMULERENDE VOORUITGANG IN DE JAREN VIJFTIG

Met stijgende opwinding werd begin 1951 het tweede bezoek van de broeders N. H. Knorr en M. G. Henschel tegemoetgezien. Wat een verschil in atmosfeer wachtte de reizigers van het hoofdbureau in Brooklyn bij dit bezoek! Het stond in scherpe tegenstelling tot vier jaar tevoren, toen het nodig was geweest diepgewortelde problemen aan te pakken. Jehovah had ongetwijfeld het werk van zijn dienstknechten gezegend, toen zij met hernieuwde ijver en een gereinigd christelijk geweten weer aan de slag waren gegaan nadat zij de hun door broeder Knorr voorgelegde resolutie hadden aanvaard.

Het hoogtepunt van dit tiendaagse bezoek was een nationaal congres op de Moorefield Park Renbaan in Sydney. Een bijzonder onderdeel van dit congres was de Gedachtenisviering, die in de open lucht op het congresterrein werd gehouden. Toen broeder Knorr sprak en later de symbolen, het ongezuurde brood en de rode wijn, werden doorgegeven, scheen de heldere volle maan vredig vanuit een wolkeloze hemel over de Botany Bay.

Ondertussen was Floyd Garrett teruggekeerd naar de Verenigde Staten en was Roy Moyle, in afwachting van de komst van broeder Knorr in maart 1951, verantwoordelijk geweest voor de gang van zaken op het bijkantoor. Tijdens dit bezoek kreeg broeder Moyle een uitnodiging om de 18de klas van de Gileadschool te bezoeken. Hij keerde daarna terug naar Australië, waar hij nog steeds als ouderling in een van de gemeenten van Brisbane dient.

Kort daarop werd Theodore Jaracz als bijkantooropziener naar Australië gezonden. In het hele land is hij een grote aanmoediging voor de broeders geweest door zijn ijver voor theocratische orde en zijn voortreffelijke leiding in het veld. Dikwijls maakte hij van de gelegenheid gebruik om kringvergaderingen die redelijk dicht in de buurt van het bijkantoor werden gehouden, als districtsopziener te bedienen. Na een verblijf van ongeveer vijf jaar op het Australische bijkantoor keerde broeder Jaracz terug naar de Verenigde Staten, waar hij en zijn vrouw nu op het hoofdbureau van het Genootschap dienen, broeder Jaracz als lid van het Besturende Lichaam.

DE UITDAGING OM AFGELEGEN GEBIEDEN TE BEREIKEN

Het werk in „niet-toegewezen gebied” is in 1952 begonnen, en vermoedelijk is dat voor weinig landen ter wereld zo’n grote uitdaging als voor Australië met zijn uitgestrekte stukken geïsoleerd gebied in de binnenlanden. Jarenlang had men zich bezorgd afgevraagd hoe men deze afgelegen delen van het land geregeld met de Koninkrijksboodschap zou kunnen bereiken. Getrouwe broeders hadden de geïsoleerde gebieden in de jaren dertig en veertig wel bewerkt, maar waren eigenlijk wat het prediken en het maken van discipelen betreft niet veel verder gekomen dan de oppervlakte.

Geestdriftig wijdden de broeders zich aan deze activiteit. Vrachtwagens, auto’s, motorfietsen, kampeeruitrusting en grote voorraden lectuur werden allemaal in gereedheid gebracht voor tochten naar gebieden in de nabijheid, maar ook naar gebieden die honderden kilometers verderop lagen. Eén gemeente vroeg om een gebied dat 1600 km van hun thuisbasis af lag. Er werd een vrachtwagen met een laadvermogen van drie ton in staat van paraatheid gebracht voor deze tocht, met een motorfiets, verscheidene fietsen en allerlei voorraden achterin. Een aantal auto’s reed met de vrachtwagen mee en men besteedde enige maanden aan het bewerken van die gebiedstoewijzing.

Een kleine gemeente had een permanente gebiedstoewijzing die 960 km besloeg. Een broeder bezocht een huis waar hij, naar hij zich herinnerde, in 1933 eens lectuur had verspreid. Na een kort gesprek wist de huisbewoner zich het vorige bezoek nog te herinneren en hij nam alle recente lectuur en een abonnement op beide tijdschriften. Nadat de broeder tot het inheemse personeel had gepredikt, begeleidden de gastheer en gastvrouw hem naar de poort en zeiden met stralende gezichten dat zij hoopten dat het niet nog eens negentien jaar zou duren eer hij hen weer zou kunnen bezoeken!

In sommige streken werd het gebied niet aan gemeenten maar aan groepen gewone en speciale pioniers toegewezen. In veel gevallen moesten deze broeders onder primitieve omstandigheden leven, maar de geest die zij aan de dag legden, deed denken aan de pioniersgeest uit het begin van de jaren dertig.

Een van die groepen in het noordwesten van Nieuw-Zuid-Wales woonde in een oud, verlaten huis. De broeders legden heel wat kilometers per fiets af om nabezoeken te brengen en van hofstede tot hofstede te prediken. Soms hadden zij weinig te eten en over het algemeen reageerden de mensen in dat gebied traag op de waarheid, maar daardoor lieten zij zich niet uit het veld slaan. Toen broeder John Wilson, de kringopziener in die tijd, deze groep bezocht, raadde hij hun aan opnieuw nabezoeken te brengen bij iedereen die enige belangstelling had getoond, ook al leek het misschien dat die belangstelling gedoofd was.

Dank zij deze veldtocht in niet-toegewezen gebied en de groepen pioniers die zulke gebieden bewerkten, kreeg het hele Australische veld een voortreffelijk getuigenis. De ene gemeente na de andere ontstond in deze provinciestadjes.

DE EXPANSIE GAAT VOORT

Door middel van de film „De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie” maakten de broeders voor het eerst langs deze weg kennis met de internationale omvang van Jehovah’s organisatie. Nu de broeders tot in details de werkwijze in de drukkerijen van het Genootschap en de gang van zaken op de kantoren en elders op het hoofdbureau hadden gezien, voelden zij zich nauwer bij de „moeder”-organisatie betrokken. Deze film werd overal in het land in grote en kleine steden in overvolle zalen vertoond.

Het jaar 1954 gaf een stijging van het gemiddelde aantal verkondigers in het land te zien tot 6874. Het aantal kringen steeg tot 21 en er waren nu drie districten. Donald MacLean werd de tweede districtsopziener, terwijl een andere broeder af en toe in deze hoedanigheid diende.

In maart 1956 bracht broeder Knorr zijn derde bezoek, bij welke gelegenheid wij een nationaal congres hielden op hetzelfde Sportterrein van Sydney dat tijdens het bezoek van broeder Rutherford in 1938 was gebruikt. Het congres van 1956 trok 8149 aanwezigen.

In november 1956 nam een nieuwe bijkantooropziener, Douglas Held uit Canada, het opzicht over het werk in Australië op zich, een taak die hij zeven jaar lang heeft behartigd. Het werk bleef in de tweede helft van de jaren vijftig onafgebroken groeien. De mijlpaal van 10.000 werd voor het eerst overschreden in 1957, met een nieuw hoogtepunt van 10.290 verkondigers. Slechts tien jaar daarvoor waren er 3516 verkondigers geweest.

Er bleven bijbelstudies komen uit de gelederen van de tienduizenden immigranten die ieder jaar uit Europa het land binnenstroomden. Op de broeders in West-Australië werd een dringend beroep gedaan, te overwegen in de oostelijke staten te komen dienen, waar de meesten van deze immigranten zich vestigden, zodat de behoefte daar veel groter werd.

West-Australië had in verhouding tot de bevolking altijd al een veel groter aantal verkondigers gehad dan de andere staten. Toen broeder Theodore Jaracz bijkantooropziener was, deed hij op een van de districtscongressen in Perth een uitspraak die bijna legendarisch zou worden. Hij wendde zich rechtstreeks tot de West-Australiërs, die zich in geestelijke welvaart verheugden en vele nieuwe discipelen maakten, en zei: „Gaan jullie ze maar maken, dan nemen wij ze over!” Deze oproep miste zijn uitwerking niet, en uit alle delen van West-Australië reageerden broeders en zusters geweldig op deze vraag om hulp. Tot op de huidige dag bekleedt nog menigeen uit het westen die gehoor gaf aan de oproep om ’over te komen en ons te helpen’ (Hand. 16:9), een verantwoordelijke positie in grote en kleine steden in het oosten, waar gemeenten zijn ontsproten uit „dorre grond”.

In de tien jaar van 1950 tot 1960 zijn de rijen der verkondigers toegenomen van 4502 tot 12.746, met een hoogtepunt van 14.090 werkers in het veld.

Met het verstrijken der jaren werden de problemen als gevolg van het gebrek aan vervoer over de gigantische afstanden in het land minder. Steeds meer centra kregen geregelde lucht-, spoor- en busverbindingen en het wegennet werd drastisch verbeterd. In 1961 werd er een „primeur” opgetekend in de Australische annalen toen broeders uit verschillende delen van Australië een districtscongres bijwoonden in de geïsoleerde stad Darwin. Broeders uit het hele land werden uitgenodigd om naar het congres te reizen. Gecharterde bussen vertrokken vanuit Adelaide in het zuiden, Sydney in het zuidoosten en Queensland in het oosten. Dit was de eerste keer dat met bussen werd geprobeerd de duizenden kilometers naar de noordelijkste stad van Australië af te leggen. Voordien waren de enige verbindingen met de andere centra per trein of vliegtuig geweest. Na het succesvolle congres en de niet minder succesvolle busreis openden twee commerciële busondernemingen geregelde diensten op dezelfde routes.

De congressen zijn mijlpalen in het leven van al Jehovah’s Getuigen in Australië, zoals ook elders ter wereld. Een daarvan was het congres dat in de wintermaand augustus van 1963 in Melbourne werd gehouden, in het kader van de wereldomspannende serie „Eeuwige goede nieuws”-congressen. Kranteverslagen over het congres zeiden: „Melbourne heeft al heel wat prachtige conferenties meegemaakt . . . maar ik geloof niet dat wij ooit zo iets hebben gezien als het ’Eeuwige goede nieuws’-congres van Jehovah’s Getuigen. . . . Toen F. W. Franz, de [toenmalige] vice-president van het Wachttorengenootschap, zijn toespraak ’Wanneer God over de gehele aarde als koning regeert’ zou houden, zaten meer dan 12.000 mensen dicht opeengepakt in het reusachtige Schapenpaviljoen [van het Melbournse tentoonstellingsterrein].” In feite was het aantal aanwezigen 13.142, onder wie 682 personen die de toespraak beluisterden in het Duits, Grieks of Italiaans.

PREDIKINGSEXPEDITIE

Aan het begin van het dienstjaar 1964 waren er in het gehele land 15.045 dienstknechten van Jehovah. De 385 gemeenten waren verdeeld over 29 kringen en drie districten. Dat jaar ondernamen twee jonge pioniers een reis die hen naar nooit eerder bewerkt gebied zou voeren.

De voorgenomen predikingsexpeditie moest dwars door de Nullarbor-vlakte gaan, het boomloze woestijngedeelte tussen Zuid-Australië en West-Australië, dat 1160 km beslaat. Eenmaal door de woestijn heen, zouden de broeders koers zetten naar het noorden via de centrale wildernis van West-Australië, tot zij de noordwestkust van Australië zouden bereiken. Van daaruit zou de kustlijn worden gevolgd tot Darwin. Vierendertig jaar daarvoor hadden de broeders Bert Horton en Frank Rice met hun voertuig door dit troosteloze gebied gereden op weg naar Sydney, onderweg predikend in de weinige nederzettingen die zij langs de onverharde weg tegenkwamen. Sedertdien hadden af en toe nog andere pioniers deze woestijnvlakte doorkruist en onderweg gepredikt. Op geen van deze expedities was echter de spoorlijn in plaats van de gebruikelijke verkeersweg gevolgd. De broeders die de tocht in 1964 ondernamen, wilden de mannen bereiken die in ploegen aan de spoorweg werkten.

Twee pioniers in het noordwesten van Queensland kregen van het bijkantoor het verzoek al werkend zuidwaarts te trekken, naar Sydney. Van daaruit zouden zij de Nullarbor-vlakte oversteken naar Kalgoorlie (West-Australië) en dan naar het noorden gaan, naar Port Hedland, Broome, Derby, Wyndham en vervolgens dwars door het land naar Mount Isa in Queensland, waar zij in oktober 1964 het districtscongres zouden bezoeken. De twee broeders, Frank Lambert en Terry Reynolds, gingen in juni op weg naar het bijkantoor in Sydney.

Tussen Mount Isa en Sydney trokken zij over de beruchte Birdsville Track, een gevaarlijke, 800 km lange route over een dorre, ongebaande woestijnweg. Enkele maanden tevoren had een heel gezin het leven verloren op dit onherbergzame weggedeelte. Hun auto had het begeven en doordat zij niet voldoende water bij zich hadden, waren vader, moeder en kinderen allen omgekomen. De pioniers waren blij toen zij veilig het stadje Bourke in het westen van Nieuw-Zuid-Wales bereikten, en van daar tot aan Sydney predikten zij onderweg.

Op Bethel werd nog wat aan de Land-Rover gewerkt, en daar vertrok broeder Lambert met een nieuwe partner, Harold Burkett, voor zijn tocht dwars door Australië.

Op 15 juli lieten zij in Port Augusta (Zuid-Australië) de „beschaving” achter zich en zetten koers naar het westen langs de spoorlijn naar Kalgoorlie. Soms was er zelfs geen spoor van een weg te bekennen. Op één hoeve werden zij begroet met de woorden: „Er is maar één religie waar ik tijd voor heb — en dat zijn Jehovah’s Getuigen!” Onnodig te zeggen dat de broeders enthousiast waren over deze mededeling. Er werden regelingen getroffen om de bijbelstudie met deze mensen per brief te hervatten, aangezien zij het contact met de waarheid hadden verloren sinds zij naar deze geïsoleerde hoeve waren verhuisd. Na een hele avond over de bijbel gesproken te hebben, vertrokken de beide pioniers de volgende dag met volle brandstoftanks en het vlees van een schaap dat de vorige dag voor hen was geslacht.

Soms moesten zij kilometers achtereen door zandduinen rijden, waarvoor zij voortdurend van vierwielaandrijving gebruik moesten maken. Tijdens een bijzonder zwaar traject werden zij opgeschrikt door een luide knal van onder het voertuig. Een onderzoek onthulde dat kroonwiel en pignon in het differentieel gebroken waren. Broeder Lambert begaf zich lopend langs de spoorbaan naar het dichtstbijzijnde stadje. Toen hij ongeveer 8 km had afgelegd, werd hij ingehaald door een baanwachter op een gemotoriseerde lorrie, die hem voor de rest van de weg een lift gaf. Na getelegrafeerd te hebben om de onderdelen die zij nodig hadden voor de reparatie van hun voertuig, moesten zij acht dagen wachten, wat hun alle tijd gaf voor een grondig getuigenis in het door spoorwegarbeiders bevolkte stadje.

Eindelijk, op 11 augustus, bereikten de twee pioniers Kalgoorlie, en de gemeente daar bereidde hun een hartelijk welkom. De tocht van Port Augusta naar Kalgoorlie had, de door panne verloren tijd inbegrepen, vijf weken in beslag genomen. Zij hadden 2245 km afgelegd, in totaal 426 uur aan de velddienst besteed en 606 tijdschriften, 48 boeken en 15 brochures verspreid aan de arbeiders en hun gezinnen, 16 abonnementen afgesloten en twee openbare bijeenkomsten geleid.

Toen zij Kalgoorlie verlaten hadden en koers zetten naar het noorden, naar het wildernisgebied in het hartje van West-Australië, verliep alles vlotter. Zonder verdere ernstige tegenslagen keerden de twee broeders ten slotte in Mount Isa terug, precies op tijd voor het districtscongres daar in oktober 1964. Beiden waren zeer dankbaar voor deze ervaring, een tocht vol wederwaardigheden over talloze kilometers door de eenzame binnenlanden van Australië.

VERANDERINGEN OP HET BIJKANTOOR EN STIMULERENDE CONGRESSEN

Op 3 januari 1964 vertrok bijkantooropziener Douglas Held naar de Verenigde Staten om de Gileadschool te bezoeken en weer in zijn geboorteland Canada te gaan dienen. De in Melbourne geboren John Wilson, die acht jaar in de reizende dienst had doorgebracht, werd in zijn plaats aangesteld.

Het is interessant dat een flink aantal broeders die als kringopziener en in andere hoedanigheden in Australië hebben gediend, later in verschillende delen van de wereld bijkantooropziener (of -coördinator) zijn geworden: broeders als Robert Lazenby, die in Nieuw-Zeeland diende; Maxwell Lloyd in Paraguay; Donald Clare op de Fidji Eilanden; Douglas King op Sri Lanka; Harvey Logan op Taiwan; William Carnie en later Kenneth Gannaway in Hong Kong; Ronald Jacka in Indonesië; Norman Bellotti in Singapore; Joseph Jenkins op Cyprus; Keith Young in Pakistan; Alfred Wicke in Maleisië; Lloyd Barry in Japan; James Smith in Papoea Nieuw-Guinea en Glenn Finlay op de Salomonseilanden.

Het „Gods zonen der bevrijding”-districtscongres in 1966 bracht een toename in de pioniersgelederen teweeg. Het aantal pioniers steeg gestadig van 758 in dat jaar tot een totaal van 1946 in 1970.

Toen 1969 aanbrak, werden de gedachten van de broeders in beslag genomen door het grote internationale congres dat in Melbourne zou worden gehouden, en een nieuw bezoek van broeder Knorr. Nog nooit was er op een congres in Australië zo’n groot aantal broeders en zusters bijeengekomen. Zes speciale treinen kwamen uit verschillende delen van het land, nog afgezien van ongeveer veertig bussen en veel chartervliegtuigen. Op de openingsdag van het vorige internationale congres, in 1963, waren bijna 7000 toehoorders aanwezig; maar in 1969, slechts zes jaar later, was dit aantal verdrievoudigd! Het hoogtepunt van 26.075 toehoorders was een blijk van de voortreffelijke geest van de broeders, want velen van hen hadden duizenden kilometers afgelegd om aanwezig te kunnen zijn.

HET BEGIN VAN DE JAREN ZEVENTIG

De jaren zeventig hebben zowel op theocratisch gebied als in commercieel opzicht overal in het land grote veranderingen te zien gegeven. Er waren iets meer dan 20.000 verkondigers van het Koninkrijk, en toen de jaren tachtig aanbraken, was een aantal van meer dan 30.000 bereikt.

In het noordwesten van het continent rezen de mijnsteden nagenoeg als paddestoelen uit de grond, en het predikingswerk daar liet niet lang op zich wachten. De bestuurder van een ijzermijnstad zei over de inwoners: „De meesten zijn niet in Australië geboren — net als ik, al zeventien jaar in het land, maar Duitser van geboorte. We zijn een smeltkroes, en dat is goed.” De steden Port Hedland, Dampier, Exmouth en Nhulunbuy op het schiereiland Gove, die jarenlang hadden liggen doezelen, groeiden in verbijsterend tempo toen er delfstoffen werden gevonden. Dit leidde tot een verschuiving in de bevolking, en pioniers kregen de toewijzing de mensen daar te bereiken.

De hoge lonen en de kansen op snel materieel gewin in deze mijnsteden maken het dikwijls moeilijk de belangstelling voor geestelijke zaken te stimuleren. Maar hier en daar worden toch geïnteresseerden aangetroffen. Districtsopziener Donald MacLean vertelt over zo’n opwindende reactie:

„Mijn partner en ik vonden het moeilijk werken in dit uiterst onverschillig reagerende deel van het gebied. Na weer zo’n negatieve reactie op ons bezoek aan de deur zei ik ten slotte: ’Het enige wat wij willen, is mensen vinden met een oprecht hart, die genoeg hebben van dit goddeloze samenstel en ernaar snakken dat Gods koninkrijk het heft in handen neemt!’ Tot onze verbazing keek ze mij strak aan, zweeg even, en zei toen op haast gebiedende toon: ’Kom binnen. Ga zitten. Ik heb u iets te vragen!’

Enigszins overdonderd gingen wij naar binnen, waar zo’n vijf vragen op ons werden afgevuurd over fundamentele kwesties die de meeste denkende mensen tegenwoordig bezighouden. Wij hadden niet meer dan 25 minuten nodig voor de antwoorden. In die korte tijd nam deze oprechte jonge, gehuwde vrouw de waarheid aan! Zij legde uit dat zij enige dagen vóór ons bezoek over God had nagedacht en in gebed had gezegd dat zij, als niemand haar vragen kwam beantwoorden, haar geloof in God, de bijbel en religie zou laten varen. Wij voelden ons allebei heel klein en bevoorrecht omdat wij op zo’n wonderbaarlijke wijze door Jehovah waren gebruikt om haar gebeden vrijwel onmiddellijk te verhoren.

Haar volgende zorg was, dat haar echtgenoot het ’goede nieuws’ zou horen. Hij was een Canadese mijningenieur. Daar ik uit Canada naar Australië was gekomen nadat ik de Gileadschool had gevolgd, kwam het vast prachtig uit dat een Canadees nu getuigenis kon geven aan een mede-Canadees! Ik zou er al snel achterkomen dat dit een totaal verkeerde veronderstelling was geweest. Na een tamelijk vruchteloze en langdurige discussie, beende hij vol afkeer de kamer uit toen hem werd verteld dat wij allemaal in een veroordeelde toestand worden geboren doordat wij zonen zijn van de onvolmaakte Adam.

Toen mijn vrouw en ik de week daarop vertrokken om de volgende kringvergadering bij te wonen, werd dit nabezoek overgedragen aan een jong pioniersechtpaar, dat pas met de volle-tijddienst was begonnen. De broeder had geen goede opleiding genoten en sprak langzaam. Hij kwam uit het suikerrietgebied in het noorden van Queensland en vormde zo’n contrast met de Canadese ingenieur dat wij ons werkelijk afvroegen of hij ooit verder zou komen met deze trotse intellectueel. Maar eens te meer bleek de onomstotelijke waarheid op te gaan dat het ’God is die het wasdom geeft’ (1 Kor. 3:7). Juist door de warmte, de oprechtheid en de blijmoedige geest van de pionier verzachtte de ruwe bolster van deze weerbarstige Canadees geleidelijk aan, totdat hij toestemde in een geregelde huisbijbelstudie en de waarheid aanvaardde!”

TIEN JAAR VAN THEOCRATISCHE VERANDERINGEN

Deze tien jaar van 1970 tot 1980 brachten ook in theocratische aangelegenheden veranderingen die verstrekkende gevolgen hebben gehad. Eind 1971 en begin 1972 werd de regeling van ouderlingen en dienaren in de bediening ingevoerd. Terugblikkend over de ruim tien jaar die sedertdien zijn verstreken, ziet men welke enorme geestelijke voordelen dit zowel voor de gemeenten in hun geheel als voor de verkondigers individueel met zich mee heeft gebracht.

Later traden deze zelfde voordelen duidelijk aan het licht toen het bijkantoorbestuur niet meer door één man maar door een groep rijpe en ervaren ouderlingen werd behartigd. Hier in Australië werd broeder John Wilson aangesteld als bijkantoorcoördinator, en de andere vier broeders van het bijkantoorcomité waren Wallace Baxter, Maxwell Lloyd, David Madzay en Ronald Walters.

ER KOMEN CONGRESHALLEN

Eveneens in de jaren zeventig ging men over tot de aanschaf of de bouw van congreshallen. In Sydney werd in juli 1974 een kledingfabriek die gesloten was, aangekocht en eind september van datzelfde jaar was er een fraaie congreszaal tot stand gekomen, die aan 1600 personen plaats kan bieden.

In december 1975 werd de prachtige congreshal in de schilderachtige voorstad Ridgehaven van Adelaide ingewijd. De zaal ligt op een smaakvol aangelegd terrein van twee ha. Slechts twee jaar later werd op een stuk grond van vier ha op nog geen 16 km afstand van het centrum van Perth, in Welshpool, de derde congreshal ingewijd. Ook deze congreshal ligt in een aantrekkelijke omgeving; er loopt zelfs een verfrissend riviertje door het fraai aangelegde terrein.

In 1982 kwam er in Melbourne nog een congreshal gereed. Deze is de grootste van de vier tot nu toe gebouwde hallen. Hier kunnen menigten van wel 3000 personen worden ondergebracht en het ruim 16 ha metende terrein biedt volop gelegenheid voor tuinarchitectuur en verfraaiing in de komende jaren.

IMMIGRATIE BRENGT VERSCHEIDENHEID EN THEOCRATISCHE GROEI

Tientallen jaren lang heeft de Australische regering een krachtig immigratiebeleid gevoerd, omdat men van mening is dat dit dunbevolkte eilandwerelddeel dringend behoefte heeft aan meer mensen. Omstreeks het midden van de jaren zeventig was ongeveer 40 procent van de bevolking van Australië ofwel overzee geboren of het waren nakomelingen van „buitenlanders”. Onder hen bevonden zich veel Getuigen die niet zo bijster thuis waren in de Engelse taal. Ook zorgde de verhuizing van zoveel mensen uit andere landen naar Australië voor hele gebieden waar geen Engels werd gesproken.

In de loop van 1974 en 1975 werden er veertien niet-Engelse gemeenten gevormd, en dit aantal is sedertdien gestegen tot 52. Nu zijn er gemeenten waar Arabisch, Fins, Grieks, Hongaars, Italiaans, Maltees, Pools, Portugees, Spaans, Turks en Servokroatisch wordt gesproken. Hun vergaderingen worden volledig in hun respectieve talen gehouden. Sinds kort zijn er ook kleine Chinese, Franse en Vietnamese groepen gevormd. Een groot deel van de toename in de afgelopen jaren is aan deze niet-Engelse gemeenten en groepen toe te schrijven. Er zijn kringen gevormd die uitsluitend bestaan uit Griekse en Italiaanse gemeenten. De programma’s van kringvergaderingen en congressen worden niet alleen in het Engels, maar ook in alle bovengenoemde talen gebracht.

UITBREIDING VAN HET BIJKANTOOR

Een van de meest tastbare bewijzen voor de groei in Australië kwam in de jaren zeventig tot stand. Het was de uitbreiding in 1972 van het Bethelhuis met kantoren en drukkerij tot ongeveer viermaal de vroegere grootte. De hele bouw werd verricht door vrijwilligers onder toezicht van Roy Battle, een broeder die ervaring in de bouw heeft.

De broeders droegen op een geweldige manier in de bouwkosten bij. Een broeder overhandigde de bijkantooropziener een oud speelkaartendoosje, dat bij opening niet minder dan 1000 dollar bleek te bevatten. Een bejaarde pionier verkocht een huis en deed een rechtstreekse schenking van 10.000 dollar aan het Genootschap en verstrekte bovendien nog een lening van 10.000 dollar.

Het resultaat, een gebouw van drie verdiepingen, betekende een toevoeging van 3000 m2 vloeroppervlak aan ons oorspronkelijke gebouw van 750 m2. De inwijding van het nieuwe bouwwerk vond plaats in januari 1973.

TOENAME IN KONINKRIJKSVERKONDIGERS

Het dienstjaar 1976 gaf een nieuw hoogtepunt van 29.101 Koninkrijksverkondigers te zien. Misschien waren sommigen teleurgesteld toen de dramatische gebeurtenissen die zij dat jaar verwachtten, niet plaatsvonden. Deze beproeving op onze beweegredenen om Jehovah te dienen, heeft misschien enige invloed gehad op het feit dat het verkondigersaantal ruim drie jaar lang dit peil niet meer bereikte. Maar in januari 1979 bereikten wij een nieuw hoogtepunt van 29.247 verkondigers. Gelukkig is er sindsdien een gestadige, gezonde groei te zien geweest in het aantal openbare lofprijzers van Jehovah, met meer dan 30.000 personen die in 1980 bericht inleverden. In augustus 1981 werd een hoogtepunt van 31.898 bereikt en nog eens vijf hoogtepunten in het dienstjaar 1982 brachten het aantal verkondigers op 33.982 in april.

NOG EEN OPWINDENDE UITBREIDING — EEN VOLKOMEN NIEUW BETHELCOMPLEX

In februari 1977 verheugden wij ons in een bezoek van broeder Milton Henschel van het Besturende Lichaam, in de hoedanigheid van zoneopziener. Meer dan 14.000 personen woonden de twee lezingen bij die hij in Brisbane en Sydney hield. Tijdens zijn bezoek werd het voorstel gedaan het bijkantoor verder uit te breiden.

Ongeveer 32 km ten zuidwesten van het toenmalige bijkantoor in Strathfield ligt de Koninkrijksboerderij van het Genootschap. Deze beslaat ongeveer 40 ha van de prachtige heuvels van Ingleburn te Denham Court. Het is een voortreffelijke plek, hooggelegen in semi-landelijk gebied, maar toch slechts 48 km van het hartje van Sydney met zijn drukke zeehaven. Wat kon nu een betere plaats zijn voor een groter, nieuw Bethelcomplex! Het voorgestelde nieuwe gebouw zou volgens het plan driemaal zo groot worden als het bestaande complex in Strathfield.

Precies zoals men dat ervaren had bij de uitbreiding van het pand in Strathfield in 1972, stelden ook nu de broeders en zusters spontaan op grote schaal hun tijd en bekwaamheden ter beschikking. Degenen die niet in staat waren persoonlijk te helpen, hebben het werk financieel en anderszins schitterend ondersteund.

De vaste Bethelbouwfamilie van ongeveer 130 personen is meer dan een jaar met het project bezig geweest. Veel broeders, sommigen geschoolde bouwvakkers, waren niet in de gelegenheid al hun tijd aan het project te besteden. Daarom werden er speciale regelingen getroffen om groepen van vijftig man tegelijk uit alle staten van het Gemenebest voor perioden van maximaal twee weken over te laten komen om op het bouwterrein te werken en te wonen. Enige bussen vol kwamen helemaal uit het 4000 km ver gelegen Perth, en deze groepen bleven telkens drie à vier weken. Zodra er delen van de drukkerij en de kantoren in het complex gereedkwamen, werden die ingericht als slaapzalen voor deze groepen van vijftig broeders. De meesten van hen kwamen die periode van twee weken zonder hun vrouw en gezin. Een van de broeders van het bouwcomité zei: „Ik vind dat dit twee-wekenprogramma een van de hoofdpijlers van onze werkorganisatie is geweest; het is buitengewoon soepel verlopen en heeft enorm geholpen.”

Een groep van twintig broeders uit Perth huurde een eigen minibus, met een aanhanger erachter voor hun bagage. Drie van hen losten elkaar af als chauffeur, zodat de lange reis in drie dagen kon worden afgelegd. Een andere groep van veertig personen kwam met een grotere bus die zij van een busonderneming hadden gehuurd. Broeders uit verschillende gemeenten onderweg wachtten de bussen op en voorzagen hen van verfrissingen, maaltijden, onderdak en wasgelegenheid. Het was een demonstratie van christelijke liefde en oprechte bezorgdheid voor elkaar.

Zoals zo dikwijls gebeurt op lange tochten, arriveerden de bussen niet altijd op de aangegeven tijd. Dit betekende dat bij één gelegenheid de broeders in de Koninkrijkszaal vanaf vijf uur in de ochtend met een kant en klaar ontbijt hadden zitten wachten. De bus kwam pas om 10.15 uur aan. Maar er was geen zweem van ergernis te bespeuren, alleen maar veel plezier en vreugde wegens de mogelijkheid deze vermoeide reizigers te verzorgen, die enkele weken van hun tijd ter beschikking stelden om in verband met de Bethelbouw heilige dienst te verrichten.

Een broeder die uit naam van een van de groepen sprak waarmee hij de tocht vanuit West-Australië had gemaakt, vertelt: „Op ons programma stond dat wij zouden lunchen bij een broeder en diens gezin op zijn boerderij, die enkele kilometers van de hoofdweg lag in Minnipa (Zuid-Australië). De woning is tevens hun Koninkrijkszaal, en de gemeente telt maar vier verkondigers. De afstanden zijn groot in dit gebied — de boerderij van die broeder bestrijkt zo’n 1620 ha. Maar hier bereidde dit handjevol broeders een fantastisch maal voor onze groep van veertig man!

Toen wij in Port Pirie aankwamen, gingen wij naar de Koninkrijkszaal, waar wij midden in de zaal een rij tafels aantroffen, beladen met verrukkelijk voedsel, klaar om toe te tasten. Er was ongeveer tweemaal zoveel eten als wij op konden en dus kregen wij voedsel en fruit mee voor onderweg.

Het was 9.30 uur in de avond toen wij bij de Koninkrijkszaal van Adelaide aankwamen, waar wij die nacht zouden overblijven. Wij kregen twee rijen bedden aangewezen, opgemaakt en wel, compleet met kussens en handdoeken. Wat een welkome aanblik, na twee dagen en een nacht in de bus te hebben gezeten! Na een goede nachtrust en een smakelijk ontbijt stapten wij om 7.15 uur in de ochtend weer in en namen afscheid. De plaatselijke broeders hadden in al onze behoeften voorzien. Sommigen van hen waren van ver gekomen en enkelen van hen hadden om 3.30 uur moeten opstaan om te helpen ons van het nodige te voorzien. Waar elders dan in Jehovah’s organisatie zouden wij zoveel liefde kunnen vinden?”

Broeders uit alle delen van het land hebben opmerkelijke bijdragen geleverd in de vorm van liefdevolle inspanning en materiële hulp. In het uiterste noorden van Queensland kapten de broeders bomen en zaagden die zelf tot timmerhout; anderen vervoerden het per truck met oplegger, die viermaal moest rijden, en zo werd dit gebruiksklare timmerhout aan het Genootschap geschonken. Enig idee van de omvang van de vrijgevigheid van de broeders kan men zich vormen, wanneer men bedenkt dat elk van de vier reizen heen en terug 6400 km bedroeg en dat de geschatte waarde van het timmerhout, als het plaatselijk was gekocht, tussen de 60.000 en 70.000 dollar lag.

Op talrijke manieren leverden duizenden broeders en zusters een bijdrage tot de totale krachtsinspanningen. Een voorbeeld van de algemene bereidheid om te helpen, werd gegeven toen het Genootschap voordelig een ton versgevangen vis kon kopen in Batemans Bay, een stad aan de zuidkust van Nieuw-Zuid-Wales, 290 km van het bouwterrein. De broeders in de plaatselijke gemeente sloegen allen de handen ineen en zetten zich aan het massale karwei om de vis schoon te maken, die zij vervolgens naar Ingleburn brachten.

Het laatste gedeelte van het complex dat klaarkwam, was de eetzaal, de keuken en het woongedeelte voor de Bethelfamilie. In de loop van februari 1982 verhuisde de familie uit haar oude onderkomen, zodat de nieuwe eigenaars van de gebouwen in Strathfield er op tijd in konden trekken.

Sommigen van de oudere leden van de familie, onder wie George Gibb en Maude Johnston, die in het Bethelhuis in Strathfield hadden gewoond sedert het in 1929 uit Melbourne was overgeplaatst, waren natuurlijk een tikje weemoedig toen zij afscheid moesten nemen van het oude huis. Ook anderen die al veertig jaar of langer tot de familie behoren — Wallace Baxter, Charles Randall (die daarna op 18 mei 1982 op 87-jarige leeftijd is gestorven), Madge Dunham, Vi Horton, Linda Moir en Melva Wieland — voelden een zekere nostalgie toen het erop aankwam het huis te verlaten waaraan zij in de loop van zoveel jaren gehecht waren geraakt. Maar wat een enthousiasme toonden die oude getrouwen, net als de rest van de Bethelfamilie, toen zij zich in hun gezellige kamers in het prachtige nieuwe Bethelhuis in Ingleburn vestigden! En hoe dankbaar zijn zij die zoveel jaren deel hebben uitgemaakt van de Bethelfamilie, dat zij de opwindende toename hebben mogen beleven die Jehovah heeft geschonken en die een dergelijk nieuw complex noodzakelijk heeft gemaakt!

VERDERE VOORUITGANG EN VERANDERINGEN

Met de verhuizing naar het nieuwe onderkomen in Denham Court, Ingleburn, kwamen er nog meer veranderingen. Om gelijke tred te houden met de rest van de drukkerijfaciliteiten van het Genootschap wereldwijd, werd in de nieuwe drukkerij een Heidelberg offsetpers geïnstalleerd. Een IBM Selectronic Composer doet nu het meeste werk dat vroeger op de regelzetmachines werd verricht. Ook de apparatuur voor het fotowerk, het maken van de platen, enzovoort, voor het grafische deel van het voorbereidende werk voor het offsetdrukken, werd geïnstalleerd. Daarvoor zullen uiteindelijk alle oudere drukmethoden met gegoten metaal en de vervaardiging van loden drukplaten moeten wijken.

Nog een verandering was die in het bijkantoorbestuur; deze vond plaats met de komst van broeder Harold V. (Viv) Mouritz en zijn vrouw Ann op 1 september 1981. Broeder Mouritz had vóór zijn huwelijk in het begin van de jaren vijftig als jongeman in het Australische Bethelhuis gediend en had daarna kringdienst en andere vormen van volle-tijddienst verricht voordat hij in 1959 de 33ste klas van Gilead bezocht. Sinds dat jaar dienden broeder en zuster Mouritz in het Bethelhuis in Finland. Op uitnodiging van het Besturende Lichaam zijn zij opnieuw deel gaan uitmaken van de Australische Bethelfamilie, waar broeder Mouritz lid is van het Bijkantoorcomité en als bijkantoorcoördinator dient.

Nu, anno 1983, is het kleine groepje broeders dat in 1904, ten tijde van de oprichting van het bijkantoor, her en der in het land bijeenkwam in ecclesia’s, uitgegroeid tot ongeveer 34.000 verkondigers. Ook het aantal pioniers groeit van maand tot maand. In april 1982 kwamen 67.724 personen bijeen voor de Gedachtenisviering ter herdenking van de dood van Christus Jezus. Het werk in dit deel van het wereldwijde veld is kennelijk nog niet klaar, en zolang Jehovah God er nog de tijd voor laat, is zijn volk vastbesloten te blijven prediken, door zijn onverdiende goedheid en met de kracht die hij verschaft.

Van de mannen die het voorrecht hebben genoten het opzicht over het bijkantoor uit te oefenen, hebben twee zich het hun toevertrouwde pand onwaardig betoond, waardoor velen die in de begintijd van het werk met ons verbonden waren, hun geloof hebben verloren. De overgrote meerderheid van de broeders echter is trouw gebleven aan Jehovah God en loyaal aan zijn organisatie. Het resultaat is een krachtige gemeenschap van broeders in het gehele land.

Ook de pioniers, jong en oud, de vele kringopzieners, verscheidene districtsopzieners en op Gilead opgeleide broeders, hebben door de jaren heen hun deel bijgedragen tot de bevordering van het werk in dit land.

Wat ook de factoren zijn die hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen onder het Australische bijkantoor, één eeuwigdurende waarheid springt eruit: „De zegen van Jehovah — díe maakt rijk” (Spr. 10:22). Dit is beslist waar gebleken in het uitgestrekte gebied van dit „land daar beneden”, waar de woorden van Jezus op een bijzondere manier in vervulling schijnen te zijn gegaan: „Gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde.” Hand. 1:8.

[Voetnoten]

[Tabel op blz. 121]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Toename in verkondigers

35 *

1982

30

1978

25

20

15

10 1958

5

1938

0 1918

[Voetnoten]

^ ¶321 duizend verkondigers

[Kaarten op blz. 39]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Australië

AZIË

GROTE OCEAAN

INDISCHE OCEAAN

[Kaart]

TIMORZEE

ARAFURA ZEE

CARPENTARIA GOLF

KORAALZEE

GROOT BARRIÈRE RIF

TASMANZEE

GROTE AUSTRALISCHE BOCHT

INDISCHE OCEAAN

Normanton

Townsville

Mount Isa

Brisbane

Toowoomba

Lismore

Goondiwindi

Bourke

Tamworth

Maitland

Newcastle

Sydney

Bathurst

Yass

Batemans Bay

Melbourne

Adelaide

Port Pirie

Port Augusta

Minnipa

Penong

William Creek

Alice Springs

Norseman

Kalgoorlie

Denmark

Donnybrook

Pingelly

Perth

Exmouth

Dampier

Port Hedland

Broome

Derby

Wyndham

Darwin

Nhulunbuy

TASMANIA

Launceston

Hobart

[Illustratie op blz. 47]

William („Daddy”) Johnston, die van 1918 tot 1930 als bijkantooropziener diende

[Illustratie op blz. 56]

Vijftien jaar lang pionierde Charles Bernhardt in enkele van de meest afgelegen streken van Australië

[Illustratie op blz. 57]

Het soort voertuig dat pioniersgroepen gebruikten voor het bewerken van het binnenland

[Illustratie op blz. 58]

Ben Brickell, een heel bijzondere pionier in de theocratische geschiedenis

[Illustraties op blz. 65]

J. F. Rutherford, die deze congresgangers in 1938 toesprak in het Leichhardt Stadion in Sydney, en A. MacGillivray, bijkantooropziener van 1930 tot aan zijn dood in 1942

[Illustraties op blz. 66]

Bert Hortons roodharige vrouw, Vi, en de rode geluidswagen, die beide gekscherend de „Rode schrik” werden genoemd

[Illustratie op blz. 73]

Een groep Getuigen vlak voordat zij omstreeks 1940 in Dubbo, N.Z.W., gingen „bordenlopen”

[Illustratie op blz. 82]

Een deel van het met houtskool-gasgeneratoren uitgeruste konvooi dat voor het congres van 1941 de lange tocht van West-Australië naar Sydney ondernam

[Illustratie op blz. 89]

Philip Rees, die bekwaam de taak van bijkantooropziener vervulde na de dood van broeder MacGillivray, met wiens dochter, Maudie, hij later trouwde

[Illustratie op blz. 103]

Floyd Garrett, afgestudeerde van de eerste klas van de Gileadschool, werd als bijkantooropziener aangesteld toen broeder Knorr in 1947 Australië bezocht

[Illustratie op blz. 105]

Theodore Jaracz werd in 1951 als bijkantooropziener aangesteld en was een grote aanmoediging voor de broeders

[Illustraties op blz. 114]

Doug Held, die van 1956 tot 1963 het opzicht over het Koninkrijkswerk in Australië had, en zijn vrouw, Helen

John Wilson, die 17 jaar, vanaf 1964, als bijkantooropziener heeft gediend, en zijn vrouw, Beverley

[Illustraties op blz. 119]

Een fabriek werd omgebouwd tot congreshal voor Sydney en omgeving

Grote congreshal voor Melbourne en omgeving, voltooid in 1982

[Illustraties op blz. 127]

Recente foto van het oorspronkelijke Bethel in Strathfield, Sydney,

de uitbreiding in 1972

en het huidige Bethel in Denham Court, Ingleburn

[Illustratie op blz. 128]

Oude getrouwen in de lobby van het nieuwe Bethelhuis (van links naar rechts): Wallace Baxter, Vi Horton, Maude Johnston en George Gibb

[Illustratie op blz. 129]

Harold V. (Viv) Mouritz, die sinds 1981 als bijkantoorcoördinator dient, en zijn vrouw, Ann