Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Portugal

Portugal

Portugal

„Waar het land eindigt en de zee begint” — dat is Portugal, het meest westelijk gelegen land op het Europese continent. De naam is ontleend aan de stad Porto of Opôrto, aanvankelijk een Romeinse handelsgemeenschap aan de mond van de rivier de Douro; het was een portucalle of aanloophaven voor schepen.

Dit westelijke deel van het Iberisch schiereiland heeft een bevolking van 9.500.000 mensen die Portugees spreken, een Romaanse taal die in structuur en woordenschat veel op het Spaans lijkt, maar een heel andere fonetiek en uitspraak heeft. De oppervlakte van Portugal is nog geen vijfde van die van Spanje, het buurland in het noorden en oosten. Maar wat een enorm gevarieerd landschap treft men er aan!

In het zuidelijke deel van het land treft men fraaie boomgaarden met amandel-, vijge- en johannesbroodbomen aan. Wanneer wij ons in noordelijke richting begeven, reizen wij langs tarwevelden en de malse weiden van het veegebied Ribatejo, vervolgens langs wijngaarden en olijfbomen, afgewisseld door parasoldennen en eucalyptusbomen. Het midden van het land wordt gesierd door de met sneeuw bedekte bergketen van de provincie Beira. Het noorden onderscheidt zich door de schitterende terrasgewijs aangelegde wijngaarden van het diepe dal van de Douro, waar de wereldberoemde portwijn vandaan komt.

HET GOEDE NIEUWS BEREIKT PORTUGAL

Portugal heeft als zeevarende natie wereldvermaardheid verworven. Haar gouden tijdperk was de vijftiende eeuw, toen haar zeevaarders en ontdekkingsreizigers Brazilië, de Madeira Archipel, de Azoren, Kaap Verdië, São Tomé, een groot deel van Afrika en bovendien een zeeroute naar India ontdekten. Maar pas in 1925 begon Portugal de betekenis van Matthéüs 24:14 te ontdekken. In dat jaar kwam George Young, een Canadees die in Brazilië diende, Portugal verkennen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen. Hij trof er regelingen voor dat de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, op 13 mei 1925 in Lissabon de openbare lezing kon houden: „Hoe u voor eeuwig op aarde kunt leven.”

Ondanks tegenstand van de katholieke priesters was het evenement een groot succes: ruim 2000 toehoorders vulden de gymnastiekzaal van een middelbare school en nog eens 2000 personen moesten wegens plaatsgebrek worden weggestuurd. Francisco Ullan, een ooggetuige, herinnert zich de gebeurtenis nog goed: „De katholieke geestelijkheid deed een mislukte poging om deze bijeenkomst te verstoren. Er werd geschreeuwd en stoelen werden vernield. Gelukkig zag broeder Rutherford kans de situatie meester te blijven.”

Aan het eind van de toespraak werden de belangstellenden uitgenodigd hun naam en adres bij de zaalwachters achter te laten. Verscheidene personen, onder wie Francisco Ullan en Angel de Castro, gingen daarop in. Ja, zij aanvaardden de waarheid en behoorden tot de eerste getrouwe dienstknechten van Jehovah in dit land. Die gedenkwaardige bijeenkomst vormde het begin van het Koninkrijkswerk in Portugal.

De gebeurtenissen die elkaar nu snel opvolgden, getuigen van de krachtige leiding van Jehovah’s geest. In dit eerste jaar werd de Portugese editie van De Wachttoren in Lissabon uitgegeven. Het eerste nummer verscheen in september 1925 met op de voorpagina de naam van George Young als redacteur. Eind 1925 werd aan de Rua Santa Justa 95 in Lissabon een kantoor geopend om de abonnementen en de correspondentie te verwerken. Binnen het jaar werd De Wachttoren zo bekend, dat er zelfs van de afgelegen Azoren bestellingen voor abonnementen binnenkwamen.

DE PERIODE VAN DE REPUBLIEK

Hoe waren zulke dingen mogelijk in een traditioneel uiterst conservatief katholiek land? De politieke omstandigheden lieten een klimaat van grote vrijheid toe. De monarchie was een zware slag toegebracht door de moord op koning Dom Carlos I en kroonprins Dom Luís Filipe op 1 februari 1908. Vervolgens maakte een republikeinse revolutie op 5 oktober 1910 een eind aan het bewind van Dom Manuel II, waarmee er een eind kwam aan de Portugese monarchie. Er heerste nu vrijheid van meningsuiting en drukpers.

De macht van de katholieke Kerk begon te tanen toen men zich tegen de geestelijkheid ging verzetten. Er werden demonstraties in de straten van Lissabon gehouden om de regering ertoe te bewegen de Portugese gezant in Vaticaanstad terug te roepen. Kranten drukten toespraken van republikeinse leiders af waaruit een antiklerikale gezindheid sprak. Militairen werd het verbod opgelegd om aan religieuze activiteiten deel te nemen en „heiligedagen” werden niet langer als feestdagen gevierd. Religieuze eden verloren hun rechtskracht. De regering schafte het godsdienstonderwijs op school en het doceren van theologie aan de universiteiten af. In april 1911 maakte de Scheidingswet de verlaagde positie van de Rooms-Katholieke Kerk duidelijk. De stichters van de republiek beschouwden Troon en Kerk als instellingen van geringe waarde.

In die tijd legde een groepje personen in Lissabon belangstelling voor de waarheid aan de dag, maar pas in 1926 kwam het tot geregelde bijeenkomsten voor bijbelstudie. Met ingang van het nummer van april 1926 van De Wachttoren werd Virgílio Ferguson als redacteur vermeld. George Young was slechts korte tijd gebleven om het werk te organiseren. Broeder Ferguson, vergezeld door zijn vrouw, kreeg nu de taak toegewezen de Koninkrijksbelangen in dit land te behartigen.

De speciale openbare lezing die J. F. Rutherford in mei 1926 in het Alexandra Palace in Londen uitsprak, kreeg in Lissabon grote publiciteit. In de lezing werd een resolutie voorgelegd met de titel „Een getuigenis aan de regeerders van de wereld”. Deze resolutie werd in het Portugees vertaald en in traktaatvorm gedrukt voor gratis verspreiding.

ONDER EEN ANDERE REGERING

Toen vond op 28 mei 1926, aangemoedigd door conservatieve groeperingen met steun van de katholieke hiërarchie, een militaire staatsgreep plaats waarbij geen schot werd gelost. Dit resulteerde in de vestiging van een militaire dictatuur, die bekend kwam te staan als O Estado Novo (De Nieuwe Staat). De dominerende persoonlijkheid van dit nieuwe politieke regime was de minister van Financiën, Dr. António de Oliveira Salazar. In 1932 werd hij minister-president.

Door de vestiging van de dictatuur van de Nieuwe Staat in 1926 was er nu veel minder vrijheid van meningsuiting. Te beginnen met De Wachttoren van november 1926 was elk nummer onderhevig aan regeringscensuur en verscheen de volgende mededeling op de omslag: „Goedgekeurd door de Censuurcommissie”.

Het eerste Yearbook-verslag, dat in 1927 verscheen, vermeldt het volgende: „Het werk in Portugal wordt geleid vanuit het bijkantoor van het Genootschap in Lissabon. Er zijn nu 450 abonnees op de Portugese WACHTTOREN. Het totale aantal boeken en brochures dat in de loop van het jaar is verspreid, bedraagt 764. Er zijn per brief veel verzoeken om informatie over de Waarheid binnengekomen, en deze zijn behandeld. Hier volgt een aanhaling uit het verslag van broeder Ferguson, die daar de leiding over het werk heeft:

’Ik denk dat de mensen hier nog een grootscheeps getuigenis gegeven moet worden, en het ziet ernaar uit dat de tijd is gekomen dat de mensen acht zullen slaan op de Waarheidsboodschap en meer personen er belangstelling voor zullen tonen.’” En hij had gelijk!

Deze woorden werden bevestigd op het eiland Flores, dat tot de Azoren behoort. In die tijd overleed er een man die belangstelling had gehad voor De Wachttoren. Toen zijn dochter en zoon het kantoor van hun vader opruimden, vonden zij enkele oude nummers van dit tijdschrift. Vooral de zoon, Abílio Carlos Flores, stelde belang in de tijdschriften. Hij vertelde: De Wachttoren gaf zo’n duidelijke uitleg van de bijbel dat ik onmiddellijk naar Virgílio Ferguson schreef om een abonnement.” De waarheidszaden droegen vrucht. Tot aan zijn dood in 1974 was broeder Flores een actieve dienstknecht van Jehovah.

Vanaf mei 1927 werd de Portugese Wachttoren gedrukt in Bern (Zwitserland) en steeds aan strenge censuur onderworpen voordat hij verspreid mocht worden. De politieke Nieuwe Staat legde de pers steeds meer aan banden en beknotte de vrijheid van de bevolking, maar dat hield de expansie niet tegen. In 1927 verspreidden de broeders in totaal 3920 boeken en brochures en 61.000 exemplaren van De Wachttoren.

DE EERSTE DOOP

De zomer van 1927 bracht een heuglijke gebeurtenis: de eerste doop. Twee van de veertien pasgedoopte broeders waren Spanjaarden, Francisco Ullan en Angel de Castro. Vol ijver voor hun nieuwe geloof gingen zij naar hun geboorteland om de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Op 15 augustus 1927 reisden zij elk naar hun geboortedorp. Francisco Ullan kreeg al snel met tegenstand van de Spaanse geestelijkheid te maken en binnen vijftien dagen kreeg hij bevel het land te verlaten. Angel de Castro verging het al net zo. Het feit dat hij bijbelse traktaten verspreidde, ontketende een enorme opschudding. Broeder Castro stuurde een traktaat naar de plaatselijke priester, die via zijn afgezant antwoordde: „Zeg maar tegen die man dat het me spijt dat de Spaanse inquisitie voorbij is; anders zou ik hem liquideren.”

HULP UIT HET BUITENLAND

Op 4 januari 1929 keerde João Feliciano uit de Verenigde Staten naar Portugal terug met de bedoeling het goede nieuws dat hij had vernomen, te verbreiden. Hij nam contact op met broeder Ferguson en er werden in een ander gedeelte van Lissabon bijbelstudieklassen opgericht. Met grote ijver ging hij van huis tot huis om bijbelse lectuur te verspreiden. Hij hielp velen en kwam bekend te staan als „de man met de mand”, omdat hij een grote fruitmand gebruikte om de publikaties in te doen. Tot aan zijn dood in 1961 is hij een getrouwe dienstknecht van Jehovah gebleven.

In november 1931 werd de nieuwe naam „Jehovah’s getuigen” aangenomen. Het geschrift Luz e Verdade (Licht en waarheid), dat broeder Rutherfords complete lezing „Het Koninkrijk, de hoop der wereld” bevatte, kreeg een fenomenale verspreiding van 260.000 exemplaren.

DE EERSTE COLPORTEUR

In die tijd was Manuel da Silva Jordão als colporteur aan het werk en reisde hij van het ene einde van het land naar het andere om alle abonnees te bezoeken en het goede nieuws te prediken. Aangezien verscheidene abonnees in het noorden van het land belangstelling hadden getoond, ging hij naar Braga. Op een dag kwam er op straat een man naar hem toe en zei: „Goedendag, meneer. Wat ben ik blij u te ontmoeten. Ik ben naar u toe gekomen om iets over de bijbel te leren.” Broeder Jordão vroeg hem of hij iets van de bijbel af wist. „Jawel”, antwoordde hij, „ik ben geabonneerd op De Wachttoren en ik correspondeer met een man in Lissabon die Virgílio Ferguson heet. Vanaf het moment dat u in deze stad bent aangekomen, heb ik naar u uitgekeken.”

In het huis van deze geïnteresseerde man in Braga begon een groepje van zeven personen de bijbel te bestuderen. Aangezien deze stad het „Vaticaan van Portugal” wordt genoemd, duurde het niet lang of de tegenstand van de katholieke Kerk deed zich gelden. Een geestelijke gaf broeder Jordão aan bij de politie, die hem om middernacht van zijn bed lichtte en in de gevangenis wierp.

Na zijn vrijlating de volgende dag regelde een plaatselijke priester het zo, dat de hoofdgriffier van de rechtbank een ontmoeting met hem belegde op het grootste plein van de stad. Zij waren van plan Jordão aan de kaak te stellen als een valse christen zonder hogere opleiding. Er kwamen ongeveer vijftig personen opdagen voor deze „toevallige ontmoeting”. De priester verscheen en er volgde een levendige discussie over wie christenen zijn en wat hun werk is. Ten slotte zei de griffier met stemverheffing tegen de priester: „Ik dacht dat u de katholieke Kerk kwam verdedigen, maar u bent niet in staat geweest ook maar één tekst uit de Heilige Schrift aan te halen!” Ooggetuigen vertellen dat de in verlegenheid gebrachte priester zich haastig uit de voeten maakte.

BIJKANTOOR GESLOTEN

Tegen het eind van 1933 vertrokken broeder en zuster Ferguson uit Portugal en de publikatie van Luz e Verdade werd gestaakt. In de praktijk kwam het erop neer dat het directe contact met het bijkantoor verbroken werd. Het werd gesloten en vanaf dat moment kwam er uit het land zelf geen geestelijk voedsel meer. Het is veelzeggend dat dit gebeurde in hetzelfde jaar waarin in Portugal een nieuwe grondwet werd aangenomen. De nieuwe grondwet verleende grotere macht aan de Staat en gaf deze absolute autoriteit en volledige controle over de pers.

Later, in mei 1940, tekende Portugal een concordaat met het Vaticaan, waarbij de Rooms-Katholieke Kerk een zeer begunstigde positie werd toegekend. Op de staatsscholen werd het godsdienstonderricht weer ingevoerd en het onroerend goed dat de kerk vóór 1910 had bezeten, werd teruggegeven.

ER BREKEN MOEILIJKE TIJDEN AAN

Het werk moest nu behartigd worden door colporteur Manuel da Silva Jordão. In de moeilijke tijd die volgde, zag hij kans contacten te onderhouden met enkele broeders in Spanje. Broeder Herbert F. Gabler heeft de broeders in Portugal bij verschillende gelegenheden bezocht en omstreeks 1938 bracht broeder O. E. Roselli, een Amerikaans staatsburger, een bezoek aan Portugal en moedigde de broeders aan om van huis tot huis te gaan en daarbij de zogenoemde getuigeniskaart te gebruiken. Mettertijd hield echter alle georganiseerde prediking op en brak er een periode van inactiviteit aan.

EEN NIEUW BEGIN

In 1940 bezocht Angel de Castro een vriend in Lissabon met wie hij dikwijls over de bijbel sprak. De zoon van deze vriend, Eliseu Garrido, die een jaar of veertien was, begon belangstelling te krijgen voor die gesprekken. Castro gaf hem een aantal oude nummers van De Wachttoren te lezen. Later liet hij hem een door hemzelf samengesteld met de hand geschreven boek zien met bijbelteksten over verschillende leerstellingen. De jongen had veel waardering voor dit naslagwerk van 300 bladzijden en begon het voor zichzelf over te schrijven. Ondertussen las hij het boek met de foto’s uit het Photo-Drama der Schepping. Dit maakte diepe indruk op hem. Zodra hij klaar was met het overschrijven van Castro’s handboek vroeg hij: „Zijn er geen andere mensen in Lissabon die deze dingen geloven?”

Enkele dagen later kwam Manuel da Silva Jordão naar zijn huis om hem verder te helpen. Broeder Jordão bracht Eliseu in contact met Joaquim Carvalho, een schoenmaker wiens woning nu dienst deed als de algemene vergaderplaats voor de Bijbelonderzoekers.

Joaquim Carvalho had de waarheid in het begin van de jaren dertig leren kennen. Alle lectuur die voorhanden was toen het bijkantoor in 1933 werd gesloten, werd opgeslagen in zijn schoenenzaak in Lissabon.

Men begon deze studies met grotere frequentie te houden. Maar er ontstond een tendens om af te wijken van het gepubliceerde materiaal en eigen interpretaties te geven. Ten slotte deed de jonge Eliseu zijn mond open: „Waarom houden we ons niet aan het materiaal dat in de tijdschriften wordt gepubliceerd in plaats van er andere informatie bij te halen? Alles wat wij nodig hebben, wordt immers door het Genootschap gepubliceerd? Wij hebben ons al overtuigd van het feit dat we ten volle op Jehovah’s organisatie kunnen vertrouwen. Ik stel voor dat we onze studie beperken tot het stellen van de vragen en het opzoeken van de schriftplaatsen, en vervolgens alle paragrafen in het tijdschrift lezen en niet alleen die welke ons aanstaan.”

In deze periode van herontwaken begonnen de broeders gebruik te maken van het Photo-Drama der Schepping. Joaquim Carvalho had veel connecties met kleine protestantse groepjes, voornamelijk van de sekte der adventisten. Zij hoorden van het bestaan van het Photo-Drama en verzochten de broeders het in hun vergaderplaats te vertonen. Sommigen wilden ook onze lectuur hebben om die bij hun bijbelstudie te gebruiken. Eén groep adventisten ging zo ver dat zij de titelpagina uit de boeken van het Genootschap haalden, waar de naam van de uitgever op stond. Dan stempelden zij er de tijd en het adres van hun eigen vergaderingen in!

Het werd duidelijk dat Joaquim Carvalho erop gesteld was in contact te blijven met de leiders van deze protestantse groepen. Uit hun veelvuldige ontmoetingen sprak de hardnekkige wens van de protestanten om een fusie aan te gaan met de Bijbelonderzoekers. Toen dit bekend werd, zagen de Bijbelonderzoekers in dat er een duidelijker scheiding moest komen, wilden zij Jehovah’s zegen blijven genieten. Zij verbraken daarom alle banden met die groeperingen.

DE PREDIKING WORDT BELANGRIJK

Tot op die tijd bestond de openbare prediking in hoofdzaak uit het verspreiden van traktaten. Maar in 1944 werd in de groep het ernstige verlangen merkbaar om meer in de bediening te doen. Zij beseften de noodzaak zich nauwgezet te houden aan de publikaties van de organisatie. Door correspondentie met broeders in Brazilië ontvingen zij nu geregeld exemplaren van de Informateur, die hun belangstelling voor de velddienst aanwakkerde.

Daarom besloten de broeders dat de tijd gekomen was om met de gedrukte getuigeniskaart van huis tot huis te gaan. Nadat de huisbewoner de kaart had gelezen, boden zij hem lectuur aan.

Twee broeders maakten er een gewoonte van, ’s zondags het goede nieuws van huis tot huis te prediken en daarbij gebruik te maken van deze getuigeniskaarten. Het rapporteren van deze bedieningsactiviteit was echter iets dat nog in de toekomst lag.

Het kleine groepje verkondigers was destijds zeer verheugd toen zij hoorden van het bestaan van geluidsapparatuur en de grammofoon. Broeders in Brazilië stuurden de groep tien platen in het Portugees en één grammofoon. De broeders waren opgetogen over deze nieuwe voorziening ten behoeve van het getuigeniswerk. De grammofoonplaten zetten de waarheid uiteen over onderwerpen als het vagevuur, de ziel, de sleutels van het Koninkrijk, enzovoort.

Dapper besloot de groep de apparatuur in gebruik te nemen. Eliseu Garrido herinnert zich een van de eerste keren: „We gingen naar een kleine patio met een aantal woningen in de wijk Campolide van Lissabon”, vertelde hij. „Hier stelden we de grammofoon op en we nodigden de huisbewoners uit om in de patio naar een interessante bijbelse boodschap te komen luisteren. Er kwamen ongeveer dertig personen, die aandachtig luisterden. Na afloop stemde het ons gelukkig hun bijbelse lectuur aan te bieden.”

PREDIKING STIMULEERT DE OMGANG

Vanaf die tijd werden de broeders zich steeds sterker bewust van hun behoefte aan nauwere omgang. De groep geïnteresseerden die op zondag geregeld de bijbelstudie bijwoonde, groeide uit tot ongeveer vijftien personen. Omdat het aantal aanwezigen toenam, werd besloten een kleine ruimte te huren die uitsluitend als vergaderplaats dienst zou doen. De voornaamste publikatie die op deze vergaderingen werd gebruikt, was De Wachttoren. Geleidelijk aan begonnen de broeders er de noodzaak van in te zien zich nauwer aan te sluiten bij de wereldomvattende organisatie van Jehovah’s volk.

In oktober 1946 werd een waarlijk historisch besluit genomen, toen Joaquim Carvalho en Eliseu Garrido besloten dat de tijd gekomen was om contact op te nemen met het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn. In hun brief verzochten zij het Genootschap een zendeling naar Portugal te sturen.

ANDERE WAARHEIDSZAADJES BEGINNEN TE ONTKIEMEN

Zonder dat de Bijbelonderzoekers in Lissabon er iets van af wisten, vonden er interessante ontwikkelingen plaats in andere delen van het land. Pal aan de overkant van de rivier de Taag, in Almada, was Delmira Mariana dos Santos Figueiredo diep geschokt door de dood van haar zestienjarige zoon. Zij herinnert zich: „Iedere dag bracht ik op het kerkhof door en dacht aan mijn zoon, waar hij was en waarom God had toegelaten dat hij stierf. Ik begon me dingen te herinneren die mijn vader me uit de bijbel had verteld. Hij had in 1927 Virgílio Ferguson nog gekend en vergaderingen bijgewoond.”

Toen Delmira op een dag terugkeerde van het kerkhof, begon zij te zoeken naar de oude boeken die haar vader had bewaard. Na korte tijd wist zij dat zij de waarheid van Gods Woord had gevonden en in 1945 schreef zij naar Brooklyn. Toen er antwoord kwam, stroomden de vreugdetranen haar over de wangen. Eindelijk had zij contact gelegd met Gods volk.

De brief was geschreven door een broeder, John Perry, die op de Azoren was geboren en lid was van de Bethelfamilie in Brooklyn. Hij raadde haar aan om, als zij geen bijbel bezat, er een te kopen en de schriftplaatsen op te zoeken die hij noemde en die betrekking hadden op de opstandingshoop en Gods belofte van een rechtvaardige Nieuwe Ordening. Via John Perry begon het Genootschap kleine pakjes boeken en brochures naar Delmira te zenden en haar aan te moedigen deze gratis te verspreiden. Zij begon daar onmiddellijk mee. Haar voornaamste gebied was het kerkhof, aangezien zijzelf daar was begonnen over God na te denken. Haar vrienden en buren dachten dat zij door de dood van haar zoon haar verstand verloren had. Enige malen per week ging zij helemaal alleen naar het kerkhof om te proberen met de diepbedroefde personen daar te spreken over de opstandingshoop. Men gaf haar de scheldnaam „de krankzinnige”, maar dit kon haar ijver voor de prediking van het goede nieuws niet temperen, en hoe meer zij predikte, des te sterker werd haar geloof.

„Op een dag”, herinnert Delmira zich, „merkte ik op het kerkhof een dame op die al enige dagen achtereen bij een graf was neergeknield. Ik sprak haar aan en vernam dat zij rouwde om de dood van haar 22-jarige dochter. Toen deze vrouw, Deolinda Pinto Costa, hoorde van de opstanding en Gods voornemen om het Paradijs te herstellen, was zij zo verlangend om meer te horen, dat ze mij bij zich thuis uitnodigde voor een wekelijkse bijbelstudie. Het duurde niet lang of we gingen beiden naar het kerkhof, niet om te rouwen, maar om onze schitterende hoop met anderen te delen.”

Liefde voor de waarheid dreef deze ijverige vrouwen ertoe een bijbelstudie te organiseren voor de verschillende geïnteresseerde personen. Elke woensdagmiddag kwam in de woning van Deolinda Pinto Costa een groepje van zes of meer vrouwen bij elkaar om de bijbel te bestuderen met behulp van de publikaties van het Genootschap. Door correspondentie met John Perry in Brooklyn vernam deze groep geïnteresseerde vrouwen dat er in Lissabon een groepje broeders was.

Terzelfder tijd hadden de broeders in Lissabon bericht gekregen dat er geïnteresseerden in Almada waren. Zij troffen regelingen om elkaar te ontmoeten. Toen dat gebeurde, was het een verrassing voor de broeders daar een groepje van ongeveer acht personen aan te treffen, allemaal vrouwen, die een wekelijkse bijbelstudie hielden. Onmiddellijk werden er in Deolinda’s huis geregelde vergaderingen georganiseerd, waarbij de broeders uit Lissabon aanwezig waren. Wat een vreugde is het te zien dat de eerste zusters van deze groep in Almada nog steeds hun rechtschapenheid bewaren en tot op de dag van vandaag actief zijn in het Koninkrijkswerk!

DE WAARHEID VERBREIDT ZICH VERDER NAAR HET NOORDEN

In die tijd deed zich in de meest afgelegen provincie van Portugal, Trás-os-Montes, een interessante ontwikkeling voor. In november 1945 keerde Purificação de Jesus Barbosa, die de waarheid in de Verenigde Staten had leren kennen, terug naar haar geboorteland om met haar verwanten over het goede nieuws te spreken. Haar woonplaats, Lousa, ligt ruim 400 km van Lissabon. Hoewel de meesten van haar verwanten de waarheid verwierpen en haar met minachting bejegenden, toonden een neefje en nichtje belangstelling. Purificação gaf de 22-jarige Maria Cordeiro een bijbel en enige brochures. Haar jongere neefje, de 13-jarige António Manuel Cordeiro, was opgetogen toen hij voor het eerst een bijbel in handen had. Hij herinnert zich nog het eerste gesprek dat zijn nicht met hem over de bijbel had:

„Ze las mij het eerste hoofdstuk van Genesis voor en liet me toen de naam zien van de God die de prachtige aarde en alles wat erop is, heeft geschapen. Voor de eerste keer in mijn leven hoorde ik Gods naam, Jehovah, en vanaf die dag begon ik een innige liefde en waardering voor mijn grootse Schepper te ontwikkelen.”

Meer dan een jaar lang keken Maria en António elke dag verlangend uit naar het moment dat zij van hun werk op het land naar huis konden terugkeren, zodat zij als vader vertrokken was om te gaan gokken en drinken, stilletjes naar het huis van hun nicht konden gaan om meer over de bijbel te weten te komen. Zij leerden veel van de fundamentele waarheden uit Gods Woord kennen en bovendien lazen zij de boeken Jehova, Redding en Kinderen. Iets meer dan een jaar later keerde hun nicht terug naar de Verenigde Staten. Haar inspanningen waren echter rijkelijk gezegend, want zij had bij haar neef, haar nicht en bij een andere vrouw interesse voor de waarheid kunnen opwekken.

EEN STANDPUNT INNEMEN

Al snel kwamen er voor Maria en António Cordeiro, die volstrekt geïsoleerd waren, beproevingen op hun rechtschapenheid. Zij verbraken hun banden met de katholieke Kerk. Toen de priester het huis van hun ouders bezocht, dreef hij de spot met António en Maria omdat zij weigerden het kruis te kussen. Op religieuze feestdagen gingen zij, om moeilijkheden te voorkomen, al vroeg van huis om de bossen in te gaan, waar zij de hele dag in de bijbel en de publikaties van het Genootschap lazen.

Ongeveer twee jaar later werd de jongen, nu vijftien, ziek en werd hij opgenomen in een katholiek ziekenhuis. Hij weigerde vóór zijn operatie te biechten en een „zegen” te ontvangen, waarmee hij zich de woede van de priester en de nonnen op de hals haalde. Toen zijn vader hem kwam ophalen, werd er verslag uitgebracht over zijn gedrag. Thuisgekomen beval de vader António te gaan biechten, en eiste dat hij vergeving zou vragen voor al zijn „goddeloze daden”. António werd dus gedwongen te gaan. Toen hij alleen was met de priester, legde hij uit waarom hij had geweigerd, aangezien de bijbel aantoont dat alleen God, door bemiddeling van Christus Jezus, zonden kan vergeven. Dat was heel iets anders dan een biecht, en de knaap gaf de priester een grondig getuigenis over zijn op de bijbel gebaseerde geloof.

De jonge António zag in dat hij thuis zou moeten blijven tot hij meerderjarig was. Daarom werkte hij, in overeenstemming met de wensen van zijn ouders, overdag gehoorzaam op het land, maar ’s avonds bestudeerde hij de bijbel met zijn zuster, en hij maakte van iedere gelegenheid die zich voordeed gebruik om anderen de goede dingen die hij leerde te vertellen. Ja, wat is het geweldig te kunnen zeggen dat ’de volharding haar werk voltooide’, want jaren later behoorden deze beide jonge mensen tot de eerste gewone pioniers in het land. António is later getrouwd, heeft vele jaren als kringopziener gediend en pioniert nog steeds. — Jak. 1:4.

LEREN ORGANISEREN

Zonder twijfel was de tijd gekomen om het Koninkrijkswerk beter te organiseren. In antwoord op de brief van broeder Carvalho en broeder Garrido stuurde het Genootschap in mei 1947 twee vertegenwoordigers naar Portugal. De broeders F. W. Franz en H. C. Covington werden op 5 mei op het vliegveld van Lissabon opgewacht door een groepje van acht gelukkige broeders. Voor dit handjevol toegewijde dienstknechten van Jehovah, die door de jaren heen getrouw waren gebleven, was dit een groots moment. De broeders waren dolgelukkig toen zij broeder Franz in het Portugees een lezing hoorden houden over het onderwerp „Organisatie-Instructies”. Bij deze gelegenheid werden tijdelijk vier broeders aangewezen om de eerste gemeente in Lissabon te leiden.

Tijdens dit bezoek onderzochten de broeders Covington, Franz, Carvalho en Garrido de mogelijkheid om het werk wettelijk te laten registreren en toestemming te krijgen om zendelingen te sturen. Hun verzoek werd botweg afgewezen.

Datzelfde jaar werd Portugal ook voor de eerste keer door de broeders Knorr en Henschel bezocht, en wel op 13 december — nog een mijlpaal. In hun gezelschap bevond zich ook John Cooke, die na de achtste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead doorlopen te hebben, de toewijzing had gekregen om in Spanje en Portugal te dienen. Ten gevolge van het slechte weer had het vliegtuig ernstige vertraging, zodat het oorspronkelijk geplande tweedaagse bezoek werd teruggebracht tot enkele uren. Zij kwamen om middernacht aan en vertrokken de volgende morgen om kwart over acht, na de hele nacht te hebben doorgebracht met het beantwoorden van vragen en het bespreken van de vooruitgang van het Koninkrijkswerk.

Duidelijk bleek nu dat er in dit groepje geen volstrekte eenheid heerste. Sommigen van de aanwezigen ontpopten zich als weerspannige personen, die kritiek hadden op de organisatie en de waarheid zelf. Door deze slechte geest was er weinig vooruitgang. De enige bron van hoop was de groep zusters in Almada.

Maar de broeders ontvingen het noodzakelijke strenge onderricht en het werk ging weer vooruit. De vele exemplaren van de Informateur uit Brazilië en ook de brochure Organisatie-Instructies betekenden een grote hulp. Vóór de komst van broeder Cooke stuurde de groep in Lissabon hun eerste dienstbericht van vier verkondigers naar Brooklyn. Er waren instructies achtergelaten om stelselmatig met het werk van huis tot huis te beginnen. In de allereerste straat waar zij begonnen te prediken, verspreidden zij 400 brochures, waaruit veel bijbelstudies voortkwamen!

DE ZENDELINGENACTIVITEIT BEGINT

Toen broeder Cooke in augustus 1948 voor de tweede keer uit Spanje in Lissabon aankwam, werd hij verwelkomd door een groep die graag theocratische predikingsmethoden wilde leren. Maar één of twee personen van de oude garde bleken er weinig voor te voelen zich aan de organisatie-instructies te onderwerpen. De eerste vergadering was een hele belevenis voor de zendeling. Broeder Cooke vertelt: „Mijn eerste toespraak voor de groep in Almada hield ik in het Spaans, en ik werd in het Portugees vertaald door Eliseu Garrido. De vergadering werd besloten door broeder Carvalho, die als voorzitter optrad. Hij ging voor de groep staan, strekte met vrome gebaren zijn armen uit en zegende de gemeente. Door de jaren heen heeft Carvalho veel van de gebruiken en ideeën uit Babylon de Grote gehandhaafd en daardoor was hij nogal lastig in de omgang.”

Op 27 september 1948 werd de eerste doop na de komst van broeder Cooke gehouden, met een totaal van acht dopelingen, onder wie Eliseu Garrido. Zes van hen waren zusters, allen uit Almada. De groep in Lissabon bestond echter alleen uit mannen. Vrouwen waren niet welkom. Nu er organisatorische methoden werden ingevoerd, gaven sommigen van de oudere broeders in Lissabon de nieuwe zendeling niet hun algehele ondersteuning. Het vergaderingbezoek liep terug. Maar de zusters in Almada waren enthousiast en werkten graag van huis tot huis. Broeder Cooke bericht:

„Nooit zal ik een van de allereerste keren vergeten dat ik met de zusters in Almada uittrok in de dienst. Ja, met hun zessen gingen zij naar hetzelfde huis. Stel je eens voor: Zes vrouwen aan één deur, terwijl een van hen een toespraak hield! Maar langzamerhand begon men het beter te begrijpen en ging het werk vooruit.”

De komst van de zendeling was een ware zegen. De broeders werden geholpen hun persoonlijke meningen opzij te zetten en zich te voegen naar de organisatie-instructies. De theocratische bedieningsschool en de dienstvergadering werden georganiseerd. Delmira Mariana dos Santos Figueiredo bericht: „Na de komst van broeder Cooke begonnen wij De Wachttoren te bestuderen door middel van vraag en antwoord. Tot die tijd had één broeder alles voorgelezen terwijl wij luisterden.”

De tijd was gekomen om de gedrukte getuigeniskaarten af te schaffen en korte toespraakjes voor te bereiden die bij het van-huis-tot-huiswerk konden worden gebruikt. Broeder Cooke leidde de broeders op om zowel De Wachttoren als traktaten aan de deur aan te bieden.

EERSTE KONINKRIJKSZAAL

Toen broeder Cooke in Portugal aankwam, werd er een klein vertrek gehuurd aan de Praça Ilha do Faial voor het houden van vergaderingen. Toen het werk vooruitgang maakte, bleek duidelijk dat er een grotere ruimte nodig zou zijn.

De Gedachtenisviering van 1949 werd in een particuliere woning in Almada gehouden. De broeders waren opgetogen over het aantal van 116 aanwezigen! Aangezien niet iedereen in de woonkamer die gewoonlijk werd gebruikt, kon worden geperst, wrongen de resterenden zich in een aangrenzend vertrek. De spreker ging op de drempel staan en sprak twee groepen toehoorders gelijktijdig toe. Niet lang daarna vond de groep in Lissabon een goed onderkomen voor vergaderingen aan de Rua Passos Manuel 20, op de benedenverdieping, dat bekend kwam te staan als de eerste onofficiële Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen in Portugal. Het diende vele jaren als het centrum van de reine aanbidding.

Om niet de aandacht van andere huurders te trekken, zongen de broeders in deze Koninkrijkszaal geen liederen. Maar wanneer zij de rivier overstaken om de groep in Almada te bezoeken, die in een particuliere woning vergaderde, schonk het hun veel vreugde luid en langdurig te kunnen zingen.

ER WORDT CONTACT GELEGD

Omstreeks die tijd hadden de geïsoleerde personen in Lousa, Trás-os-Montes, van hun nicht in de Verenigde Staten het adres van de broeders in Lissabon gekregen. Maria Cordeiro was al verscheidene malen geslagen door familieleden die hevige tegenstanders waren. Zij schreef: „Kunt u alstublieft iemand sturen om ons te helpen en ons aan te moedigen?” John Cooke begon aan een reis van 400 km. Dat bleek een opwindende ervaring te zijn, want hij vertelt:

„Vanaf het dichtstbijzijnde station wachtte mij een klimtocht van drie uur de bergen in om het dorp Lousa te bereiken. Dit gebied heet Trás-os-Montes, ofte wel ’over de bergen’. Ik heb ontdekt dat het zijn naam eer aandoet. Er waren geen wegen, alleen ongebaande paden; er waren geen bussen, geen auto’s, er was geen dokter of apotheek, geen politie en geen enkele telefoon. De huizen waren opgetrokken uit natuursteen en bedekt met ruwe pannendaken zonder schoorsteen. De mensen stookten een vuur op de vloer om te koken en de rook ontsnapte gewoon door kieren in het dak of de deur. Zij waren uiterst bijgelovig en werden volkomen gedomineerd door de katholieke Kerk.

Door de tegenstand van de familie was het erg moeilijk Maria Cordeiro en haar broer António te bezoeken. Ik slaagde erin onderdak te krijgen bij de moeder van de Getuige die de waarheid uit de Verenigde Staten naar dit gebied had gebracht. Maar wij vonden toch enkele gelegenheden om bijeen te komen voor een aanmoedigende bespreking. Intussen begon ik van huis tot huis te werken. De priester haastte zich om de bevolking voor mij te waarschuwen. Tijdens een nabezoek waarschuwden buren mij, dat er sprake van was dat het huis waar ik logeerde, zou worden aangevallen en in brand gestoken. Het gezin waar ik op bezoek was, bevestigde de geruchten en haalde me over die nacht in hun huis door te brengen, daar het te gevaarlijk was om in het donker naar huis te gaan. De volgende ochtend gonsde het in de stad van de geruchten en er heerste een gespannen sfeer.

Terwijl ik nog bij de geïnteresseerde thuis was, kwam de plaatselijke regedor (dorpsbestuurder) mij opzoeken om zelf vast te stellen wat ik aan het doen was. Na een korte uiteenzetting ging hij tevredengesteld weg. Toen kwam de priester. Aangezien hij niet binnenkwam, bleven wij buiten op straat staan praten. Al gauw had zich een grote menigte verzameld om het gesprek aan te horen. De priester was jong, maar niet fanatiek, en ik slaagde er dan ook in de toon van ons gesprek kalm en vriendelijk te houden. Om zich uit netelige situaties in verband met leerstellingen te redden, deed hij herhaaldelijk aanhalingen in het Latijn om de bevolking onder de indruk te brengen van zijn ’superieure kennis’. Hij gaf toe dat hij geen bijbel bezat en vroeg me of ik hem aan een exemplaar zou kunnen helpen; toen vertrok hij. Dit voorval brak de spanning. Voor de vuist weg hield ik een toespraak en ik deelde veel traktaten uit, zodat mijn bezoek een vredig eind kreeg.”

VOORUITGANG ONDANKS SPIRITISME

Er werd een bijbelstudie opgericht bij een weduwe die onder de invloed van demonen gedichten in het Frans schreef, in de overtuiging dat zij werd geleid door de geest van de beroemde Franse schrijver Victor Hugo. Een gedetailleerde bespreking van de opstanding hielp haar de waarheid te begrijpen; zij liet het spiritisme varen en werd gedoopt. Ook werd er een studie geleid bij een spiritiste die een welbekend medium was in Lissabon. Deze vrouw moest een zware geestelijke strijd voeren om zich aan de invloed van de demonen te ontworstelen, maar uiteindelijk werd ook zij gedoopt.

Ongetwijfeld naar aanleiding van deze gebeurtenissen kwamen er enige vooraanstaande spiritisten naar de Koninkrijkszaal om een debat te voeren. De zendeling wees er echter op dat Jehovah’s Getuigen niet in openbare debatten geïnteresseerd zijn. De leiders van deze groepen stonden erop dat er dan een besloten bespreking zou plaatsvinden, aangezien het hun er in hoofdzaak om ging onze mening over religieuze onderwerpen te vernemen. Zij stemden erin toe dat de bespreking in de Koninkrijkszaal zou plaatsvinden en dat de bijbel als basis zou worden gebruikt.

Op de avond van de bijeenkomst verschenen er zo’n vijftig leden van de spiritistische groep. Op het podium bevonden zich twee afgevaardigden die als woordvoerder voor de twee partijen zouden optreden. De eerste vraag die door de spiritistenleider werd opgeworpen, was gebaseerd op Matthéüs 10:28 en hij vroeg: „Hoe kunnen Jehovah’s Getuigen geloven dat de ziel sterft, terwijl de bijbel zegt dat die niet sterft?” Broeder Cooke verklaarde kalmpjes dat dit heel simpel was. Als hij even het laatste gedeelte van dezelfde schriftplaats zou willen lezen, dan stond daar dat men veeleer hem moest vrezen „die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna”. Dat sloeg de bodem uit de argumentatie van de groep intellectuelen. Toen zij zagen dat een uitsluitend op de bijbel gebaseerde discussie te moeilijk voor hen was, vroegen zij broeder Cooke een bijbellezing te houden waarin onze geloofsopvattingen werden uiteengezet. Een voortreffelijk getuigenis was het resultaat.

HET WERK OP DE AZOREN BEGINT

Intussen deden zich op de Azoren interessante ontwikkelingen voor. Met uitzondering van het eiland Santa Maria zijn de negen eilanden die de Azoren-archipel vormen vulkanisch. Dank zij hete bronnen, veel regen en zonnige zomers is de plantengroei er weelderig. Er is een overvloed aan fruitbomen, zoals sinaasappel-, abrikoze-, citroen-, banane- en vijgebomen. Een rijkdom aan vis voorziet in voedsel voor de eilandbevolking.

Op de Azoren heeft de katholieke Kerk het leven van de mensen eeuwenlang beheerst. Ook kent iedereen iedereen. Dat was het milieu waarin enkele rechtgeaarde mannen oprechte liefde voor de bijbel aan de dag legden. Ja, vele jaren voordat het goede nieuws deze eilanden bereikte, vond er in 1902 op het eiland Pico een opmerkelijk voorval plaats.

Zes godvrezende bewoners van de Azoren verzorgden de begrafenis van een vijfjarig jongetje. Zij hielden de dienst zonder katholieke priester en de mannen zongen een evangelisch gezang. Zoveel euvele moed deed de plaatselijke priester in woede ontvlammen. Hij bracht de mannen voor de rechter en beschuldigde hen ervan niet alleen de religie van het land maar ook God zelf te hebben beledigd! De zaak diende in 1903 voor het Hof van Appel van de Azoren en haalde uiteindelijk het Hooggerechtshof in Lissabon, waar de zaak niet ontvankelijk werd verklaard wegens gebrek aan bewijs.

Voordat de zaak voor het gerecht kwam, emigreerde een van deze zes mannen, João Alves Pereira (John Perry), naar de Verenigde Staten. Hij kwam in contact met Jehovah’s volk en werd, zoals reeds vermeld, een lid van de Bethelfamilie in Brooklyn, waar hij tot aan zijn dood in 1965 heeft gediend. Onder de eerste publikaties die hij naar zijn familie en vrienden ginds op het eiland Pico stuurde, waren de boeken De Harp Gods en Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven.

Later emigreerden ook de zonen van twee andere mannen die in 1902 bij die begrafenis aanwezig waren geweest naar de Verenigde Staten, waar beiden de waarheid leerden kennen. Een van hen, Isaac Ávila Fontes, stuurde lectuur naar zijn vader, José Silveira Fontes, die in zijn eentje studeerde en toen anderen over het goede nieuws begon te vertellen. In 1940 kwam vervolgens Aníbal Nunes, de zoon van een derde man die de begrafenis had bijgewoond, in contact met de Getuigen.

Aníbal en zijn vrouw, vol ijver en vastbesloten hun landgenoten te helpen, vertrokken in 1947 uit de Verenigde Staten om terug te keren naar het eiland Pico, waar zij geboren waren. Een van de eerste personen met wie zij spraken, was een jonge, getrouwde buurvrouw, Maria Ávila Leal. Terwijl Aníbal haar getuigenis gaf, luidden de kerkklokken driemaal, en omdat zij een vroom katholiek was, begon zij uit te leggen hoe belangrijk het was om het Ave Maria (het weesgegroet) te bidden.

Broeder Nunes vroeg haar of zij wist wie de Schepper van deze aarde was. Zij antwoordde: „Ja natuurlijk, God.” „Weet u dat zeker?” vroeg hij. Nadat zij haar antwoord had bevestigd, vroeg hij: „Waar was zijn moeder, toen hij de aarde maakte?” Prompt antwoordde zij: „God heeft geen moeder.” Nu vroeg hij: „Wat bedoelt u dan, als u zegt: ’Heilige Maria, moeder Gods’? Hebt u het dan over God of over Jezus, die Gods Zoon is?” Plotseling begreep zij hoe verkeerd de leer van de Drieëenheid is. Op datzelfde ogenblik besefte zij dat Jezus niet God was, maar dat Maria de vleselijke moeder was van Jezus, de Zoon van God.

Binnen tien dagen na zijn aankomst had broeder Nunes velen ertoe bewogen naar de waarheid te luisteren. Hij organiseerde een openbare bijeenkomst in het huis van zijn broer, die door 82 personen werd bijgewoond, van wie er velen buiten voor de deur en bij de ramen stonden te luisteren. De lezing werd ’s avonds bij kaarslicht gehouden. Deze toespraak, samen met het feit dat Maria Ávila Leal niet meer naar de kerk ging, veroorzaakte een geweldige deining in de kleine gemeenschap van enkele honderden huizen. De verschillende groepjes huizen en dorpen op het 460 km2 metende eiland waren slechts door karresporen met elkaar verbonden, maar het nieuws dat de kerk een van haar ijverigste lidmaten had verloren, verbreidde zich als een lopend vuurtje.

De verbitterde pastoor deed een wanhopige poging om de jonge Maria angst in te boezemen. Hij deed allerlei leugenachtige uitspraken over haar. Voor haar buren werd zij het mikpunt van hoon en geschimp. Dat alles mocht niet baten. De waarheid van Gods Woord viel in goede aarde en Maria werd een zeer ijverige, onbevreesde verkondigster, die enkele jaren als speciale pionierster heeft gediend.

In 1949 probeerde Maria’s 23-jarige broer haar ertoe over te halen die nieuwe religie op te geven. Op een dag gaf zij hem de brochure Religion Reaps the Whirlwind (Religie oogst storm). Hoewel hij zo van vooroordeel vervuld was dat hij de brochure eerst niet eens wilde aanraken, kwam hij er toch toe ze aan te nemen. Uit angst dat men hem zou aantreffen met lectuur van de Getuigen, nam hij de brochure mee naar een grot in de heuvels en las hem daar van de eerste tot de laatste bladzijde zorgvuldig door. De boodschap van de brochure kreeg onmiddellijk vat op Manuel Ávila Leal. Hij verbrak zijn banden met de katholieke Kerk en begon de vergaderingen van de Getuigen bij te wonen. Hij herinnert zich nog levendig wat een diepe indruk de boodschap van deze ene brochure op hem maakte. Hij zegt:

„De krachtige bijbelse waarheden, die in deze onvergetelijke brochure zo duidelijk en onomwonden tegenover de valse religie werden gezet, overtuigden mij van de waarheid van Gods Woord.”

Omstreeks diezelfde tijd verhuisde José Silveira Fontes, nog een van de zes mannen die in 1902 voor het gerecht waren gedaagd wegens het houden van een begrafenisdienst zonder priester, naar het eiland São Miguel. Het is het grootste van de negen eilanden en bestond voorheen uit twee vulkanen die zoveel lava en as uitwierpen, dat ze ten slotte één geheel werden. Op dit eiland van orchideeën en theestruiken vertelde hij aan anderen wat hij uit De Wachttoren leerde. Zijn informele prediking in de voornaamste stad, Ponta Delgada, leverde de eerste vier inheemse Getuigen op. De twee zusters, Maria Rosa en Maria Leite, maken nog altijd ijverig Jehovah’s naam bekend.

Op een ander eiland, Graciosa, zag een dokwerker een pamflet uit de zak van een collega vallen. Hij raapte het op en vroeg of hij het mocht lezen. Zijn collega vond het prima en vertelde dat hij het van een passagier op een van de schepen had gekregen, maar dat hij niet kon lezen. De dokwerker, Manuel Moniz Bettencourt, las het traktaat, dat de titel „De Nieuwe Wereld” droeg. Hij schreef het Genootschap om meer exemplaren en begon die overal op het eiland te verspreiden. De waarheidszaden werden op het eiland Graciosa uitgestrooid. Zo begon de bediening van nog een Getuige.

ER KOMEN MEER ZENDELINGEN

Het jaar 1950 luidde een nieuw tijdperk in voor het werk op de Azoren. Er kwamen namelijk twee afgestudeerden van de Gileadschool, Paul Baker en Kenneth Williams, naar het eiland Pico. Op dit uiterst conservatieve, door de katholieke Kerk gedomineerde eiland begon het werk voortgang te maken. Maar onder druk van de geestelijkheid zette de regering de zendelingen het land uit. Er was echter goed werk verricht, dat resulteerde in een nieuw hoogtepunt van 21 verkondigers. Paul Baker vroeg opnieuw een visum aan, dat werd toegewezen. Het duurde echter niet lang of de politie kwam naar zijn kosthuis om hem te arresteren op beschuldiging van communistische activiteiten. Hij werd geëscorteerd naar het eerste schip dat naar Lissabon vertrok, waar hij een week in de gevangenis doorbracht. Daar werden de uit de duim gezogen beschuldigingen ingetrokken en kreeg hij bevel het land te verlaten.

Al die tijd was het werk in Portugal gestadig gevorderd. Na drie jaar in zijn eentje op het Iberisch schiereiland te zijn geweest, was John Cooke blij toen zich in 1951 twee zendelingen, Mervyn Passlow en Bernard Backhouse, bij hem voegden.

BEZOEK VAN F. W. FRANZ IN 1951

Groot was de opwinding in Lissabon, want men verwachtte een nieuw bezoek van broeder F. W. Franz. De climax van een drukke week werd gevormd door een eendaags congres onder grote parasolachtige bomen. Er waren negentig aanwezigen en elf personen werden gedoopt. In dat beginstadium van het werk in Portugal hielpen de veelvuldige bezoeken van leden van het Besturend Lichaam onze broeders, zich nauw bij het werk betrokken te voelen.

Op de laatste avond van zijn bezoek hield broeder Franz een afscheidstoespraak in het zendelingenhuis. Het fascinerende thema was „Doop door vuur”. Na afloop bleven er meer mensen dan gewoonlijk nog wat na. Een buurman moet een klacht hebben ingediend, want de volgende ochtend kwam er voor dag en dauw een agent van de geheime politie om te controleren wat er gaande was. Hij gaf de indruk dat hij tevredengesteld was. Maar dit was niet de laatste keer dat de zendelingen de geheime politie te zien zouden krijgen. Zij hadden echter een waardevolle les geleerd: In het vervolg konden zij hun activiteiten niet zo openlijk verrichten.

Broeder Cooke vertrok uit Lissabon om broeder Franz te vergezellen op een bezoek aan de gemeenten in Spanje en vervolgens het internationale congres in Engeland bij te wonen. Het visum van broeder Backhouse liep af, en de autoriteiten weigerden het te verlengen. Dus moest hij kort daarop naar Spanje vertrekken. Broeder Cooke werd ziek en kon niet terugkomen. De enige zendeling die overbleef om het werk te behartigen, was broeder Passlow, en ook die was ernstig ziek. Later stierf hij op nog betrekkelijk jonge leeftijd, na een leven dat gevuld was geweest met toegewijde dienst in Australië en Portugal.

DE ORGANISATIE WORDT GEREINIGD

Er lagen ernstige problemen in het verschiet. Bepaalde personen begonnen zich over te geven aan kritiek en achterklap. Twee broeders in het bijzonder hadden moeite met de manier waarop het werk werd geleid. De ene, een horlogemaker die Santos heette, begon foto’s van John Cooke te verkopen, waarop de woorden O Nosso Pastor (Onze Herder) stonden. Deze eigenzinnige man zag kans enkelen van de oudere broeders ertoe te bewegen hem te volgen.

Santos begreep maar niet waarom hij niet als dienaar was aangesteld en daarom schreef hij lange brieven naar Brooklyn. De volgende verklaring in een van zijn brieven aan Brooklyn spreekt boekdelen over zijn geestesgesteldheid: „Ik heb de zendelingen zelfs een klok gegeven voor de Koninkrijkszaal, en toch hebben ze me niet tot dienaar benoemd.”

Steeds meer ging hij zich met zijn grieven wenden tot Joaquim Carvalho, die al enige maanden geen vergaderingen had bezocht. Zij gaven anderen te verstaan dat de zendelingen geen Portugezen waren, de taal niet goed beheersten en echt de situatie ter plaatse niet zo goed begrepen als zij. Op die manier zaaiden zij ontevredenheid. Welke invloed had dit op het merendeel van de verkondigers? Het vergaderingbezoek liep terug. Sommigen braken zelfs met de organisatie en begonnen eigen vergaderingen te houden. De trouwe zendeling volhardde echter en vertrouwde erop dat Jehovah de zaken in het juiste spoor zou leiden.

Het antwoord op zijn gebeden was een bezoek van de broeders Knorr en Henschel en de terugkeer van een volledig herstelde broeder Cooke in februari 1952. Er werd een vergadering belegd van klagers, dienaren en zendelingen. Het was een hele belevenis. De klagers en de dienaren hadden lange, getypte verklaringen opgesteld. Maar met één simpel gebaar schoof broeder Knorr alle papieren opzij en zei: „Nee, ik hoef geen papieren. Hier zijn jullie broeders. Als jullie iets tegen hen hebben, zeg het dan maar gewoon.” Deze directe, eenvoudige, bijbelse benadering van het probleem bracht de onruststokers compleet van hun stuk. Zij stonden een hele tijd te stamelen, niet wetend wat zij nu precies moesten zeggen.

Toen zei broeder Knorr: „Wel, ik zit hier nu al een uur en het enige waar jullie je in feite over hebben beklaagd, is dat deze zuster hier [die als tolk optrad] heeft geglimlacht om iets wat een van jullie op een vergadering heeft gezegd.” Daarop kwam een aantal van hen met specifieke punten voor de dag waarop zij zich gekleineerd achtten. De twee voornaamste klagers, de broeders Santos en Carvalho, legden duidelijk een slechte geest aan de dag en werden terechtgewezen. Natuurlijk ontvingen alle aanwezigen goede openhartige raad over het opzij zetten van persoonlijke geschillen, zodat zij met het werkelijk belangrijke werk, de prediking van het goede nieuws, konden voortgaan.

Die middag gaf broeder Knorr tijdens een vergadering in Almada krachtige raad aan de 122 aanwezige broeders. Hij zette uiteen welke juiste houding allen jegens Jehovah’s organisatie aan de dag dienden te leggen. Vervolgens werd broeder Cooke aangesteld als opziener over de ene gemeente, die uit twee groepen bestond.

Onmiddellijk kwamen er reacties. Broeder Santos weigerde de benoeming te erkennen en verkondigde dat de studiegroep van hem was, omdat die in zijn eigen huis bijeenkwam; en al wie de organisatie wilde volgen, stond het vrij dat te doen. Ook vroeg hij zijn klok terug. Toen broeder Cooke de boekstudie wilde bezoeken die door broeder Carvalho werd geleid, werd hem de toegang geweigerd. Na korte tijd hielden deze onafhankelijke groepen op te functioneren en ten slotte werden Santos en Carvalho uitgesloten.

Het was duidelijk dat Satan probeerde de theocratische organisatie in Portugal de grond in te boren. Maar zonder succes. Na het bezoek van broeder Knorr verbeterde de hele situatie snel. Het dienstjaar eindigde met 62 verkondigers die bericht inleverden, er was een nieuw hoogtepunt van 207 aanwezigen bij de Gedachtenisviering, en er werden veel nieuwe geïnteresseerden gevonden.

De situatie werd samengevat in een verslag in het Jaarboek 1954, waarin stond: „In 1952 heeft er een drastische reiniging plaatsgehad met betrekking tot Jehovah’s getuigen. Het landelijke bericht over dit jaar [1953] laat zien hoe belangrijk het is de nieuwe-wereldorganisatie rein te houden, want er is een geweldige toename gekomen. . . . De gemeenten dienen nooit bang te zijn verkondigers te verliezen wanneer het gaat om degenen die zich niet onderwerpen aan het Woord van God en zich niet houden aan de voortreffelijke beginselen die hij ons voortdurend onderwijst. Wij dienen in gedachte te houden dat Jehovah voor zijn organisatie zorgt.”

BROEDER COOKE GEDWONGEN TE VERTREKKEN

De twee gemeenten in Portugal namen nu toe in omvang en rijpheid. In januari verhuisde Eliseu Garrido naar Porto, waarmee hij de deur opende voor de Koninkrijksbediening in de op een na grootste stad van Portugal. Er lag echter een onverwachte gebeurtenis in het verschiet. De autoriteiten weigerden het visum van broeder Cooke te verlengen. Zijn zendingsdienst in Portugal was ten einde. Vaarwel Portugal — Op naar Angola! Hij dient nu getrouw op het bijkantoor van Zuid-Afrika.

HET EILAND MADEIRA

Het Koninkrijkswerk begon zich nu ook te ontwikkelen op het eiland Madeira. Het Portugese woord madeira betekent „hout”. Toen dit bergachtige eiland omstreeks 1420 werd ontdekt, was het onbewoond en bedekt met dichte wouden, vandaar de naam. De bevolking van ongeveer 257.000 mensen heeft zich genesteld in steden en dorpen aan de ingang van ravijnen of op de lagere hellingen. Een pionier uit New York, broeder Freitas, heeft enkele maanden op dit eiland doorgebracht en waarschijnlijk was hij de eerste die daar het goede nieuws predikte. Zijn inspanningen werden rijkelijk beloond met vier verkondigers, die al spoedig bericht inleverden. De eerste Gedachtenisviering, die in 1954 plaatsvond, werd al door 21 personen bijgewoond.

BROEDER CORDEIRO VERBREIDT HET GOEDE NIEUWS

Intussen werd in Portugal António Manuel Cordeiro, de jonge knaap uit Trás-os-Montes, een van de eerste hulppioniers van het land. Hij was naar Lissabon gekomen, waar hij zijn tijd besteedde aan omgang met de broeders en in de velddienst. Zijn nicht kwam voor de tweede keer uit de Verenigde Staten over en bracht deze keer haar zoon mee. Hij herinnert zich:

„In de zomer van 1954 besloten de zoon van mijn nicht en ik het goede nieuws zes maanden lang in geïsoleerd gebied te gaan verkondigen. Wij predikten in tientallen dorpjes in de afgelegen districten Bragança en Guarda, en werden in het dorpje Sandim gearresteerd vanwege een klacht die door een priester was ingediend. Wij werden naar de stad Guarda gebracht en in een kerker gegooid, waar wij de nacht doorbrachten. Na een langdurig verhoor namen zij onze vingerafdrukken en lieten ons vrij. De enige manier om ons te verplaatsen, was te voet, met af en toe een lift op een ossewagen. Wij hadden levensmiddelen in een bundeltje bij ons en kochten onderweg brood en kaas. Af en toe gebruikten wij een degelijke warme maaltijd in een pensão [pension].”

Bij hun aankomst in Seixo de Carrazeda de Ansiães bleek men daar geen pensão rijk te zijn, maar gelukkig bood een van de eerste gezinnen waar António getuigenis gaf, hun maaltijden en onderdak aan terwijl zij tot elk gezin in het dorp predikten. Toen zij ’s avonds laat in een ander dorp aankwamen, bleek er alleen een slaapplaats in het hooi te zijn naast de ezel. Terugdenkend aan die dagen zegt António: „Wij raakten niet ontmoedigd of ontevreden over deze omstandigheden. Integendeel, wij waren overgelukkig dat wij het voorrecht genoten deze mensen het goede nieuws te brengen.”

ONWEERSWOLKEN AAN DE HORIZON

In november 1954 arriveerde uit Brazilië de van Gilead afgestudeerde zendeling Eric Britten, samen met zijn vrouw Christine, om de leiding van het bijkantoor op zich te nemen. Het werd een gewoonte geregeld „picknicks” te houden in een bosrijk gebied in de buurt van het strand. Later kwamen deze bosrijke gebieden bekend te staan als O Salão do Reino Verde (De groene Koninkrijkszaal). Deze gelegenheden waren geestelijk zeer verkwikkend. In mei 1955 werd er een speciale eendaagse „picknick” georganiseerd in de omgeving van Cova de Vapor. De broeders huurden een veerboot om hen over de Taag naar het strandgebied te brengen. Weldra ontdekten zij dat zij ongenode gasten hadden. Twee politiemannen in burger vergezelden hen de hele dag. De „picknick” werd bijgewoond door een recordaantal van 230 personen.

De volgende ochtend kwamen agenten van de geheime politie bij sommigen van de broeders aan huis. Er werden hun vragen gesteld als: Tot wat voor soort van organisatie behoort u? Wie zijn de sprekers? Zijn sommigen van hen geen buitenlanders? Is het waar dat u gisteren een bijeenkomst op het strand hebt gehad? Hoe vaak houdt u dit soort picknicks? Dit was een van de eerste incidenten waaruit bleek dat de politie de Getuigen scherp in het oog hield.

In 1956 verscheen de geheime politie, die bekendstond als de PIDE (Polícia Internacional e Defesa do Estado), veelvuldiger op de vergaderingen. In juli vertelde een vriendelijke buurman de zendeling Mervyn Passlow dat de politie hem en zijn vrouw liet schaduwen. Kort daarop werd het echtpaar Portugal uitgezet, hoewel de echtgenote een Portugese van geboorte was. Bemoeienissen van de politie hadden ook tot gevolg dat er twee vergaderplaatsen in Lissabon werden gesloten.

VOORUITGANG IN PORTO

In Porto vorderde het werk nu uitstekend. In 1955 werd de eerste gemeente opgericht. De eerste Koninkrijkszaal huurde men in 1956, en in 1957 hield broeder F. W. Franz daar een toespraak voor ongeveer dertig gelukkige toehoorders. Tot degenen die kort daarop begonnen te studeren, behoorden Armando en Luiza Monteiro, een ijverig echtpaar dat de Koninkrijksbelangen in deze historische stad zou gaan bevorderen. Nu viel Porto een nieuwe zegen ten deel — twee zendelingen, Domenick A. Piccone en zijn vrouw, Elsa, die uit Spanje waren uitgewezen. In 1959 kreeg Portugal meer hulp van zendelingen. Uit de 33ste klas van Gilead kwamen de echtparen Roberts en Beveridge naar Portugal.

INFORMEEL GETUIGENIS

Zowel in Porto als elders in Portugal ontdekten de broeders dat informeel getuigenis een uitstekende manier is om anderen te helpen de waarheid te leren kennen. Een van de eerste verkondigers in Portugal bijvoorbeeld, Alpina Mendes, deed een kuur in een kuuroord in Caldelas. Tijdens haar verblijf gaf zij getuigenis aan een journalist, José Maria Lança. De volgende vijftien dagen spraken zij dagelijks over Gods voornemens. Lança las in die tijd twee keer het boek „God zij waarachtig” uit. Toen hij naar Lissabon terugkeerde, werd er een bijbelstudie bij hem opgericht en weldra bezocht hij de vergaderingen. Vier maanden later werd hij gedoopt en nu is hij een reizend opziener.

De parken en tuinen van Lissabon dienen als een fraai natuurlijk decor om over het herstelde Paradijs te spreken. Armando Lourenço, thans ouderling, vertelt hoe hij in 1956 de waarheid leerde kennen: „Ik zat op een zonnige middag mijn bijbel te lezen in het Campo Grande Park in Lissabon, toen Josué Guilhermino naast mij kwam zitten en de vraag stelde die Filippus aan de Ethiopiër had gesteld: ’Begrijpt u werkelijk wat u leest?’ Ik antwoordde met dezelfde vraag die de Ethiopiër aan Filippus voorlegde: ’Hoe zou ik dat kunnen, tenzij iemand mij helpt?’” (Hand. 8:30, 31) Broeder Lourenço werd vier maanden later gedoopt en ging ten slotte naar de Gileadschool, keerde terug naar Portugal en diende vele jaren als kringopziener in verschillende delen van het land.

KAAP VERDIË ONTVANGT DE WAARHEID

De eerste zaden van de Koninkrijkswaarheid werden in 1958 op de Kaapverdische Eilanden uitgestrooid. Deze groep van tien eilanden ligt in de Atlantische Oceaan, ongeveer 440 km van de westkust van Afrika. Een geboren Kaapverdiaan die naar de Verenigde Staten was geëmigreerd, keerde in 1958 terug voor een bezoek en liet een aanzienlijke hoeveelheid lectuur en abonnementen op De Wachttoren achter.

Tegen eind 1958 kwam op het eiland São Tiago wat lectuur van het Genootschap in handen van Luis Alves Andrade, die daar gretig naar gezocht had. Toen hij op bezoek was bij een vriend die fotograaf was, zag hij twee brochures liggen, „Dit goede nieuws van het koninkrijk” en „Zie! Ik maak alle dingen nieuw”. Hij vroeg of hij ze mocht lezen. Vervolgens bestudeerde hij beide brochures zorgvuldig en zocht iedere schriftplaats op in een oude bijbel. Een week later ging hij terug naar zijn vriend en vond daar tot zijn opgetogenheid een boek „God zij waarachtig”. Verheugd nam hij het mee en bestudeerde het in zijn eentje van de eerste tot de laatste bladzijde. Toen stond voor hem vast dat Jehovah’s Getuigen de waarheid van Gods Woord onderwijzen. Hij abonneerde zich op de beide tijdschriften, die vele jaren lang zijn enige bron van geestelijk voedsel vormden.

EEN TIJD VAN EXPANSIE

De belangstelling nam steeds meer toe en de Koninkrijkszalen puilden uit. Het was een tijd voor expansie in Portugal. Daarom werd broeder Piccone aangesteld als de eerste full-time kringopziener; hij ging geïsoleerde groepen en geïnteresseerden in alle delen van het land bezoeken. Toen hij aankwam bij het huis van een geïnteresseerde dame in Monção in de uiterst noordelijk gelegen provincie Minho, deed het nieuws dat er een vreemdeling in de stad was snel de ronde. Hij was nog maar net begonnen haar getuigenis te geven, of er kwamen al buren binnengelopen. Het was niet nodig het huis te verlaten om anderen te bezoeken, aangezien het voortdurend vol mensen zat die dolgraag het goede nieuws wilden horen.

In de herfst van 1959 bezocht broeder Piccone de Azoren. Hij vertelt: „Een bezoek aan de Azoren is een hele ervaring, omdat slechts twee van de negen eilanden een haven hebben. De eilanden liggen midden in de Atlantische Oceaan, en de zee is daar dikwijls erg onstuimig, wat ook het geval was toen wij erheen gingen. Het was een hele uitdaging de ladder van de stoomboot af te klauteren naar de wachtende roeiboot. We moesten wachten tot een golf de roeiboot precies op gelijke hoogte bracht met de ladder en dan springen, hopelijk op het juiste moment! Het viel niet mee de filmapparatuur van het Genootschap, de bagage en de lectuur veilig en wel van het schip af te krijgen. Vandaar vervoerden bekwame roeiers ons naar de kust, waarbij zij goed op de golven moesten letten om te voorkomen dat de boot omsloeg.

Nieuwe obstakels moesten overwonnen worden om de film op het eiland Pico te kunnen vertonen. Aangezien de broeders in een dorp woonden waar geen elektriciteit was, moesten wij ongeveer 8 km lopen naar de volgende stad, om te zien wat er te regelen viel. Onderweg naar de stad merkte een man die druiven stond te plukken, dat ik een vreemdeling was en dus nodigde hij ons uit om zijn wijnkelder te bezoeken en bood ons gastvrij iets te drinken aan. Het gesprek kwam op de filmvertoning en tot onze verrassing was zijn broer, die druiven stond te treden in de wijnpers, de eigenaar van de plaatselijke bioscoop! Er werden regelingen getroffen om de film van het Genootschap daar de volgende avond te vertonen. Toen wij de dag daarop in de buurt van de zaal kwamen, wachtte ons een aangename verrassing. Er werden vuurpijlen afgestoken om iedereen in de buurt te laten weten dat er een film zou worden vertoond. Ongeveer 150 personen kwamen naar de film kijken.”

De waarheid verbreidde zich steeds verder over de Azoren. In 1960 bereikte de waarheid Santa Maria, een eiland dat transatlantische luchtreizigers heel goed kennen. Tijdens een oponthoud op het vliegveld — er moesten reparaties aan het vliegtuig worden verricht — benutte een broeder de tijd om een man getuigenis te geven. Deze abonneerde zich op De Wachttoren, en de broeder moedigde hem aan met anderen te spreken. Bovendien vertelde hij hem dat als hij nog meer abonnees op het tijdschrift wist te werven, hij bezoek zou krijgen van een vertegenwoordiger van het Genootschap, die hem zou helpen de bijbel te begrijpen. De man ging zijn vrienden langs en wist verscheidene abonnementen af te sluiten. Vervolgens schreef hij naar het Genootschap met het verzoek of iemand hen wilde bezoeken. De reizende opziener constateerde tot zijn verrassing dat er negentien personen verschenen om de film van het Genootschap te zien.

Wat een opwinding bracht het jaar 1961! Al een aantal jaren hadden de verkondigers in Portugal vurig uitgezien naar het bereiken van de 1000 Koninkrijkspredikers. Deze vreugdevolle mijlpaal werd bereikt in januari, met een toename van 30 procent over het gemiddelde van het vorige jaar!

VERSPREIDING VAN DE BIJBEL

In de jaren veertig, toen er niet gemakkelijk aan bijbels te komen was, ging Eliseu Garrido naar tweedehands-boekwinkels en kocht daar veel gebruikte bijbels. Bij één gelegenheid kocht hij er maar liefst 25 voor slechts vijf escudo’s (17 dollarcent) per stuk.

Broeder Manuel Almeida had in 1960 een interessante ervaring met een vooraanstaand bijbelgenootschap. Hij zegt: „Ik kocht steeds meer bijbels voor alle Getuigen in Lissabon en kreeg 20 procent korting. Op een dag vroeg de directeur mij om een vast aantal per maand te bestellen, zodat het bijbelgenootschap wist hoeveel het zou moeten importeren. Toen ik zei dat de Getuigen er minstens 125 per maand konden gebruiken, was hij verbaasd, aangezien de totale maandelijkse bestelling van het bijbelgenootschap slechts 250 exemplaren bedroeg.”

Wat aanmoedigend te vernemen dat Jehovah’s Getuigen de helft verspreidden van het totale aantal bijbels dat dit bijbelgenootschap ontving! Maar kennelijk werd de geest van deze ’bijbelliefhebbers’ beneveld door een vlaag van religieus fanatisme, want in de tweede helft van 1960 kreeg broeder Almeida te horen dat zij de Getuigen niet langer grote aantallen bijbels zouden leveren.

MACAU HOORT HET GOEDE NIEUWS

In 1961 deed het Koninkrijkswerk zijn intrede in de Portugese stad-provincie Macau, gelegen aan de Zuidchinese kust, aan de delta van de Kanton- of Parelrivier. Macau geniet de eer de oudste Europese buitenpost te zijn voor de handel met het vasteland van China, en het heeft een historie die teruggaat tot 1557 G.T. Een zuster verhuisde erheen met haar echtgenoot, die in het leger was. Hoewel zij weinig mensen trof die haar taal spraken, plantte zij zaden van Koninkrijkswaarheid. Het jaar daarop keerde zij terug naar Portugal en de enkele geïnteresseerden en abonnees ressorteerden sedertdien onder het bijkantoor van Hong Kong.

MOEILIJKE TIJDEN IN ANGOLA

In 1960 werd het opzicht over het werk in Angola door Zuid-Afrika overgedragen aan Portugal om een betere communicatie te kunnen onderhouden. De politie in Angola verscherpte het toezicht op de Getuigen. In februari 1959 weigerde de PIDE de zoneopziener, broeder Arnott, de toegang tot het land. Vervolgens gaf de politie strikte orders dat de vergaderingen en alle omgang tussen Europese Getuigen en onze Afrikaanse broeders verboden waren. Daarom hielden de twee groepen vanaf die tijd afzonderlijke, ondergrondse vergaderingen.

In maart 1961 sloeg er een golf van terreur, geweld en verwoesting, afkomstig van de Kongolese grens, over Angola. Hele dorpen werden platgebrand en zowel van zwarten als van blanken werden onherkenbaar verminkte lijken gevonden. Mannen werden als varkens opgehangen en vermoord; vrouwen werd de buik opengesneden en baby’s werden afgeslacht. Kort na deze uitbarsting van woeste moordpartijen begon men Jehovah’s Getuigen te beschuldigen van terroristische daden. De Rooms-Katholieke Kerk ging voorop bij deze grove lastercampagne. Een katholieke krant, A Provincia de Angola verklaarde dat de publikaties van de Getuigen een subversief karakter hadden.

Toen de strijd tegen het terrorisme uitgroeide tot een complete oorlog, poogden officiële overheidspublikaties de Getuigen ervan te beschuldigen dat zij het terrorisme in Angola aanwakkerden. Een van die publikaties, Ultramar, verklaarde: „Prof. Silva Cunha bevestigt dat deze sekte, voordat het terrorisme losbarstte, grote invloed op de Angolese bevolking heeft uitgeoefend, vooral in de districten Luanda en Moxico. Ook geloven wij dat zijn veronderstellingen op goede gronden berusten. . . . De Wachttoren is een omvangrijke en kapitaalkrachtige Amerikaanse beweging. Al zou het de VS geen enkel ander resultaat opleveren, ze zouden op z’n minst het onmiddellijke profijt hebben van een zeker aanzien. . . . Het is allerminst onvoorstelbaar dat het Witte Huis deze beweging in Afrika enige bescherming heeft geboden.” — Deel V, 1964, nummer 17, blz. 54.

Het is niet moeilijk zich voor te stellen dat een dergelijk verwrongen denken een felle nationalistische geest ontketende, die vergezeld ging van scherpe controle op onze broeders. Er werden strenge maatregelen ingevoerd die iedere bijeenkomst van Afrikanen beperkten tot niet meer dan drie personen. Vanaf die tijd hebben onze broeders in Luanda hun vergaderingen gereorganiseerd en ze in kleinere groepen gehouden. Ondanks de grote spanningen was er reden tot opgetogenheid toen er 130 aanwezigen bleken te zijn bij de Gedachtenisviering in maart 1961.

NEUTRALITEIT EEN ZEGEN

Toen het terrorisme uitbrak, was het velen niet duidelijk of de Getuigen werkelijk verantwoordelijk konden zijn voor zulke daden. Carlos Agostinho Cadi werkte op een plantage in het noorden van Angola, in de buurt van de Kongolese grens. Het levensgevaar werd zo groot, dat de eigenaar van de plantage naar de Kongo vluchtte en het beheer overliet aan broeder Cadi. Nauwelijks was de eigenaar vertrokken, of het oprukkende Portugese leger arriveerde en pakte alle Afrikaanse arbeiders op. Omdat de Portugezen hen ervan verdachten terroristen te zijn, gaven zij bevel hen allen neer te schieten.

Smeekbeden om genade waren tot dovemans oren gericht. Toen toonde Carlos Cadi de soldaten papieren die hij in zijn bezit had, waaruit bleek dat hij een van Jehovah’s Getuigen was en op geen enkele manier betrokken was bij het terrorisme. Daarop werd de executie opgeschort. Toen de bevelvoerende officier arriveerde en de brieven bestudeerde, droeg hij Cadi aan de PIDE over voor een verder onderzoek. Aldus werd zijn leven gespaard.

EEN MAN VOL GELOOF

In die tijd bevond João Mancoca, een Afrikaan die in 1943 al in aanraking was gekomen met de publikaties van het Genootschap, zich in Luanda. Toen hij op 25 juni 1961 in Luanda een Wachttoren-studie leidde, verscheen plotseling de militaire politie met de bajonet op het geweer. De politie stuurde de zusters en de kinderen naar huis; vervolgens werden de broeders gruwelijk mishandeld. Mancoca zelf verklaart:

„Het ontbreekt me aan woorden om de manier te beschrijven waarop wij werden behandeld. De korporaal die aan het hoofd van de soldaten stond, verklaarde openlijk dat wij doodgeslagen zouden worden. Nadat ik zo genadeloos was geslagen dat er weinig meer van me over was dan een hoop vlees, leek hij gelijk te krijgen. Terwijl ik, met handboeien om, op de vloer lag, werd ik zo gemeen afgetuigd met een houten knuppel, dat ik later nog drie maanden lang bloed opgaf. Maar op dat moment maakte ik me voornamelijk bezorgd om het leven van mijn broeders, die barbaars met houten knuppels werden afgeranseld. In gebed vroeg ik Jehovah zich over het leven van deze mensen, zijn schapen, te ontfermen. Ervan overtuigd dat enkelen van ons zouden sterven, keerden de soldaten in de loop van de nacht ongeveer om het half uur terug om te zien of er al iemand dood was. Zij schenen er niets van te begrijpen dat wij de onmenselijke marteling overleefden, en sommigen hoorden wij zeggen dat onze God de ware moest zijn, aangezien wij het overleefd hadden.”

Vijf maanden lang bleven de broeders in de São Paulo-​gevangenis in Luanda. Toen zij werden overgeplaatst naar een grote slaapzaal met zo’n 600 mannen, maakten zij gebruik van de mogelijkheden om getuigenis te geven, en bij drie gelegenheden kon broeder Mancoca een toespraak houden voor meer dan 300 medegevangenen. Velen van hen namen later, toen zij weer vrij waren, de waarheid aan en sommigen van hen dienen thans als ouderling in Luanda. De opzet van de gevangenisautoriteiten om Jehovah’s dienstknechten tot zwijgen te brengen en te intimideren, mislukte.

Vervolgens werden de broeders overgeplaatst naar het zuiden van Angola en daar nog eens vijf maanden vastgehouden in de gevangenissen van de veiligheidspolitie in Moçâmedes. Hoewel zij streng werden bewaakt, zagen zij toch kans informeel getuigenis te geven en zelfs een geregelde boekstudie te houden. Ook hier werd een voortreffelijk getuigenis gegeven. In korte tijd erkenden sommige gevangenen die zich aan onwettige politieke activiteiten schuldig hadden gemaakt, dat Gods koninkrijk de enige hoop voor de mens is. Toen werden de broeders naar het strafeiland Baía dos Tigres overgebracht, waar zij slechts beperkte bewegingsvrijheid hadden of in rijkswerkkampen te werk werden gesteld.

Lectuur die naar de broeders in een van de werkkampen werd gezonden, werd onderschept. De boze kampbeheerder strafte onze broeders door hen naar een pasgebouwd werkkamp ver in het binnenland, bij Serpa Pinto, te sturen. Drie maanden later werden Sala Ramos Filemon, João Mancoca en drie andere broeders, samen met 130 andere gevangenen, in veewagens naar dit kamp overgebracht. Hun ontvangst was een akelig voorproefje van wat hun te wachten stond.

De broeders werden als beesten uit de veewagens gedreven, en wreed geslagen en geschopt. Opnieuw waren de slagen zo hevig, dat zij dachten de dood nabij te zijn. Het kamp was volledig afgesloten met prikkeldraad. Er heersten afmattende omstandigheden, bestaande uit zwaar werk, weinig voedsel en geen kleding. Onze broeders leefden uitsluitend van gedroogde vis en slecht maïsmeel. Alleen hun krachtige geloof hield hen in leven. Vier politieke gevangenen probeerden te ontsnappen omdat zij de onmenselijke behandeling niet langer konden verdragen, maar zij werden gepakt en bij wijze van waarschuwing in aanwezigheid van alle anderen doodgemarteld.

DE TEGENSTAND IN PORTUGAL BEGINT

De uitbarsting van terrorisme in Angola in 1961 had directe gevolgen voor het werk in Portugal. Nu er een vloedgolf van valse propaganda het land binnenstroomde waarin de Getuigen ervan werden beschuldigd de mensen tot opstand aan te zetten, begon de Portugese politie op te treden tegen hun predikingsactiviteiten. In de stad Évora, ongeveer 130 km ten oosten van Lissabon, werd een pionier, Horácio Arnaldo Duarte, op het plaatselijke hoofdbureau van de PIDE ontboden voor ondervraging. Daar liet de politie hem foto’s zien van verminkte Portugese soldaten en uitte de beschuldiging dat de Getuigen daarvoor verantwoordelijk waren.

In de zomer van 1961 werd Artur Canaveira, een speciale pionier, wekenlang geschaduwd door PIDE-agenten. In september arresteerden zij hem. Hij vertelt wat er gebeurde: „Ik werd beschuldigd van subversieve activiteiten en van connecties met het communisme. Drie maanden lang werd ik onderworpen aan ondervragingen en zware afranselingen in een poging mij een bekentenis af te dwingen dat ik communist was. Vier of vijf agenten tegelijk vuurden vragen op me af om verwarring te zaaien. De ondervragingen vonden altijd ’s nachts plaats, als mijn weerstand het laagst was, terwijl de radio aanstond om eventueel geschreeuw te overstemmen.”

Al die tijd mocht hij geen bezoek ontvangen, totdat hij werd overgebracht naar de PIDE-gevangenis in Fort Caxias, een voorstad van Lissabon. Op 22 januari 1962 werd hij vrijgelaten.

Slechts vier dagen later, op 26 januari 1962, werden de broeders Eric Britten, de toenmalige bijkantooropziener, Domenick Piccone en Eric Beveridge en hun vrouwen, allen zendelingen, op het hoofdkantoor van de PIDE ontboden, waar zij bevel kregen het land binnen dertig dagen te verlaten. Zij kregen te horen dat de reden waarom zij het land werden uitgezet, was dat zij met anderen over hun religie spraken en neutraliteit onderwezen. In een vraaggesprek met broeder en zuster Beveridge bracht het hoofd van de PIDE een recent incident ter sprake waarbij een jonge Portugees militaire dienst had geweigerd en had verklaard dat de Getuigen verantwoordelijk waren voor zijn handelwijze. Gewetensbezwaren zouden in Portugal niet worden geduld, voegde hij eraan toe.

Het was een zware slag de zendelingen te zien vertrekken en er vloeide menige traan. Zij hadden zich werkelijk met hart en ziel gegeven en waren zeer geliefd om hun ijver en goede voorbeeld. Broeder en zuster Britten keerden uiteindelijk terug naar Brazilië, waar zij nog steeds volle-tijddienst verrichten in de kringdienst. Voor broeder en zuster Piccone was het de tweede keer dat zij uit een zendingstoewijzing werden gezet. Zij gingen naar Marokko, maar bevinden zich nu in El Salvador. Broeder en zuster Beveridge werden aan Spanje toegewezen, waar zij negentien jaar hebben gediend, totdat zij werden overgeplaatst naar de Bethelfamilie in Brooklyn.

KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOLEN

Wat kwam het goed uit dat de zendelingen juist voordat zij het land werden uitgezet, de eerste Koninkrijksbedieningsschool hadden kunnen houden! Dit was een voorziening die wel zeer te rechter tijd kwam voor de twintig gemeentedienaren in het land; zij werden erdoor toegerust voor de moeilijke tijden die voor hen lagen. Wij zijn verheugd dat de meerderheid van deze broeders nog steeds getrouw dienst verricht. Door de jaren heen hebben opeenvolgende cursussen waardevol onderricht verschaft, met als resultaat dat er eenheid in het werk is gekomen en de evangelisatiegeest levend is gebleven.

PIONIERS AAN DE SPITS VAN HET WERK

Nu de zendelingen vertrokken waren, namen plaatselijke broeders de uitdaging aan het predikingswerk voort te zetten. Terugdenkend aan die tijd zegt kringopziener Gilberto Sequeira:

„Toen het Genootschap in 1958 zendelingen naar Portugal zond, besefte ik dat ook wij Jehovah het allerbeste van onszelf moesten geven en ons indien maar enigszins mogelijk in de rijen van de pioniers moesten scharen. Hoewel ik een dochtertje had, werd ik in 1959 speciale pionier en voor geen prijs zou ik alle zegeningen die ik heb ontvangen, willen ruilen voor een ander leven. Mijn eerste toewijzing was de gemeente Moscavide aan de rand van Lissabon. Op een aantal plaatsen richtte ik studies op. Vaak heb ik de lectuur geruild voor eieren, sinaasappels, citroenen, koek, enzovoort, daar de mensen weinig geld hadden. Wat een zegen is het, te zien dat sommigen met wie ik heb gestudeerd, nu ouderling zijn in de gemeenten die ik mag bezoeken! Niets is te vergelijken met de volle-tijddienst en de kostbare verhouding tot Jehovah die je daardoor opbouwt.”

Broeder Henrique Arques was ook zo’n verkondiger wiens hart hem er in die dagen toe bewoog zich in de rijen der pioniers te scharen. Na meer dan twintig jaar samen met zijn vrouw in de volle-tijddienst te hebben gestaan, verklaart hij het volgende: „Er werd om meer pioniers gevraagd en ik meldde me blijmoedig aan. Ik heb geleerd nooit de dag der kleine dingen te verachten. Ik heb het voorrecht gehad in alle delen van het land te werken, met inbegrip van Madeira, de Azoren en de Kaapverdische Eilanden. De aanbiedingen die ik kreeg voor goedbetaalde banen wogen nooit op tegen dat wat Jehovah te bieden heeft.”

HET BIJKANTOOR GAAT ONDERGRONDS WERKEN

Ten gevolge van de toegenomen politiebewaking moest het bijkantoor nu dusdanig gereorganiseerd worden dat het ondergronds kon opereren. Het werd verplaatst naar een onopvallende schuur in de achtertuin van António Matias, een kleermaker in Lissabon. De Gileadiet Paul Hundertmark en zijn vrouw, Evelyn, waren in 1960 uit Spanje gezet en bevonden zich nu in Portugal, waar zij bezig waren Portugees te leren. Plotseling kreeg Paul de zorg voor een ondergronds bijkantoor op zijn schouders gelegd. En wat een uitdaging zou dat worden!

VERVOLGING WORDT HEVIGER

Na de uitwijzing van de zendelingen in 1962 verscherpten de autoriteiten de vervolgingscampagne tegen Jehovah’s Getuigen. Zij stuurden een kennisgeving aan alle postkantoren dat de verspreiding van onze bijbelse lectuur verboden was; de lectuur werd als „verderfelijk” gekwalificeerd. Grote hoeveelheden bijbels en door het Genootschap uitgegeven lectuur werden in beslag genomen en vervolgens aan stukken gesneden en verbrand. Duizenden abonnees van De Wachttoren en Ontwaakt! werd het recht ontzegd hun tijdschriften te ontvangen.

Snel achtereen doorzocht de politie de huizen van tientallen broeders en nam hun lectuur in beslag. Zij werden met gevangenisstraf bedreigd als zij zouden doorgaan met het bijwonen van vergaderingen. Een van de eerste broeders die door de politie werd bezocht, was Manuel Almeida, die thans deel uitmaakt van het bijkantoorcomité. Hoewel de agenten geen machtiging tot huiszoeking hadden, namen zij alle publikaties in beslag die door het Genootschap waren uitgegeven. Voordat deze golf van vervolging voorbij was, had deze broeder niet alleen zevenmaal huiszoeking gehad, maar was hij een zelfde aantal keren opgeroepen voor langdurige ondervraging door de PIDE. Vervolgens begon de politie invallen te doen in de Koninkrijkszalen van Lissabon en begin 1962 werd de eerste op last van de politie gesloten.

DE EERSTE RECHTSZAAK

In 1962 werd een groep van twaalf broeders bij de politie aangegeven wegens het houden van een bijeenkomst. De broeders werden voor verhoor op het politiebureau ontboden en bedreigd met gevangenisstraf als zij zouden blijven bijeenkomen voor bijbelstudie. In januari 1963 ontvingen sommigen van de broeders het volgende bevel van het hoofd van de Openbare Veiligheidspolitie van Caldas da Rainha:

„Elke ambtenaar van het bevoegd gezag is gehouden . . . [naam van broeder], woonachtig [adres] in de stad Caldas da Rainha, gemeente Caldas da Rainha, er met inachtneming van alle wettelijke formaliteiten van in kennis te stellen dat: Het hem niet is toegestaan door te gaan met bijbellezen of andere activiteiten van Jehovah’s Getuigen of van welke andere religieuze aard maar ook. Bovendien mag hij geen verenigingen van internationale aard zoals die waartoe hij volgens zeggen behoort, bevorderen, stichten, organiseren of leiden.”

Het Openbaar Ministerie beschuldigde de broeders van het houden van religieuze bijeenkomsten zonder daarvoor toestemming te hebben verkregen. Bij de aanvang van het proces op 21 maart 1963 bemerkte de rechter tot zijn verbazing dat de rechtszaal vol toeschouwers zat. Gewoonlijk namen rechtszaken van deze aard, waarbij de Staat als aanklager optreedt, slechts enkele minuten in beslag. Maar de onbevooroordeelde rechter stelde er zoveel belang in dat er recht zou worden gedaan, dat de zitting bijna drie uur duurde. Hij liet drie getuigen à decharge aan het woord en stelde verscheidene vragen over bijbelse onderwerpen. De uitspraak bleek een gunstige beslissing te zijn voor de ware aanbidding, want de beklaagden werden vrijgesproken.

EEN KRINGVERGADERING AFGELAST

In juli 1963 zou er een kringvergadering worden gehouden in Faro, aan de zuidkust van Portugal. De broeders huurden een groot pakhuis om een van de films van het Genootschap te vertonen, maar iemand diende een klacht in bij de politie. Op het laatste ogenblik annuleerden de broeders de afspraak. Dat was een verstandig besluit. De politie was gewaarschuwd dat er een „politieke bijeenkomst” zou worden gehouden, en dus werd het pakhuis omstreeks middernacht omsingeld door een detachement van de oproerpolitie. Zij hielden machinegeweren in de aanslag en bereidden zich voor op het gewapende verzet dat zij verwachtten. Wat een verrassing toen zij ontdekten dat het pakhuis leeg was! De kringopziener, Césario Gomes, werd later zeer langdurig ondervraagd. Hij vertelde wat er gebeurde:

„Alle voorwerpen die in mijn auto in beslag genomen waren, werden binnengebracht en op het bureau van het hoofd van politie gelegd. Waar ik echt over inzat, was een lijst met namen en adressen van opzieners uit de hele kring. Ik was er zeker van dat ze die lijst zouden zien. Onmiddellijk bad ik tot Jehovah om hulp om mijn broeders te beschermen, in overeenstemming met de gedachten uit Psalm 118:6-8. Terwijl het hoofd van de politie nu elk voorwerp bestudeerde en de beschrijving ervan noteerde, kon ik mijn elleboog op de hoek van het bureau zetten. Toen hij even afgeleid werd, zag ik kans het stuk papier met de namen weg te halen. Vervolgens vroeg ik permissie om naar het toilet te gaan en spoelde haastig de lijst door de WC.”

ZENDELING NAAR KAAPVERDISCHE EILANDEN

Het jaar 1962 was een bijzonder jaar in de geschiedenis van het werk op de Kaapverdische Eilanden, en wel door de komst van George Amado, een afgestudeerde van Gilead. Kort daarop kwam er een speciale pionier, Jack Pina, met de zendeling samenwerken op het eiland Brava. Binnen twee maanden rapporteerde de zendeling veertien huisbijbelstudies en weldra kwamen er twintig personen bijeen voor de wekelijkse bijbelstudie. Bij de Gedachtenisviering van 1963 was er een voortreffelijk aantal aanwezigen van 45. Toen keerde het getij. De twee pioniers kregen bevel de eilanden te verlaten. Er waren echter waarheidszaden gezaaid die wortel hadden geschoten.

REISAVONTUREN

Om verschillende redenen neemt het ’Eeuwige goede nieuws’-congres van 1963 in Milaan (Italië) een bijzondere plaats in de herinnering van de broeders in. Het was het eerste internationale congres dat door Portugese afgevaardigden werd bijgewoond en het hele programma werd door Portugese broeders in hun eigen taal gebracht. Ook de in totaal 4000 km lange reis heen en terug was onvergetelijk. Voor de meeste broeders was dit hun eerste buitenlandse reis. Om de reis te kunnen maken, kochten sommigen hun eerste auto, na rijles te hebben genomen. Een broeder kreeg moeilijkheden met de koppeling en de versnellingsbak, en de ene versnelling na de andere begaf het. Het was een grappig gezicht hem ten slotte achteruit de stad binnen te zien rijden, omdat alleen die ene versnelling het nog deed.

Broeder Américo Campos uit Almada vertelt wat hun kolonne van drie wagens overkwam: „In Barcelona (Spanje) werden twee broeders zowel van al hun geld als van hun paspoorten beroofd. Op de terugweg ontdekten wij dat de Franse dieven geslepener zijn dan hun Spaanse collega’s. Terwijl wij diep in slaap waren, braken ze in onze auto’s in en roofden die leeg. Ze slopen zelfs onze tenten binnen om ons geld en onze souvenirs te stelen. Materieel bezaten wij niets meer, maar wij hadden op het congres zoveel in geestelijk opzicht gekregen, dat wij ondanks alles positief bleven en over de waarheidsgetrouwheid van Jezus’ woorden in Matthéüs 6:19 spraken: ’Vergaart u niet langer schatten op aarde, waar mot en roest verteert en waar dieven inbreken en stelen.’”

DOOR DE KERK AANGEWAKKERDE VERVOLGING DUURT VOORT

Er begon vaker negatieve publiciteit over de Getuigen in de kranten te verschijnen. In de zomer van 1963 werd er vanuit Lissabon een serie van vijf televisieprogramma’s over de Getuigen uitgezonden. Een rooms-katholieke priester leidde de discussies, en hij schepte er een waar genoegen in een totaal verkeerd beeld van Jehovah’s volk te geven.

Op de avond van 22 augustus 1963 drongen vijf agenten (van de Openbare Veiligheidspolitie) met het geweer in de hand een particulier huis binnen in de noordelijke kustplaats Aveiro en maakten een eind aan de plaatselijke vergadering. Alle aanwezigen werden gearresteerd en naar het politiebureau gebracht. ’s Ochtends om vier uur werden de kinderen vrijgelaten. De anderen moesten wachten tot de volgende avond half acht. Zij werden er formeel van beschuldigd een verboden samenkomst te hebben gehouden. Dit werd de aanleiding tot de tweede rechtszaak tegen Jehovah’s Getuigen in Portugal. Het bewijsmateriaal bracht aan het licht dat er huisvredebreuk was gepleegd. De rechter rekte de zaak bijna een maand voordat hij alle tien Getuigen schuldig verklaarde. Broeder António Beirão en zijn vrouw werden aansprakelijk geacht voor de vergadering en hoewel zij twee kleine kinderen hadden, werden zij tot een maand gevangenisstraf veroordeeld.

GEVANGENEN PREDIKEN IN ANGOLA

Intussen ondervond het dwangarbeiderskamp in Angola de invloed van het katholieke Oecumenisch Concilie van 1963. Afgevaardigden van de sekten der christenheid verzochten de kampbeheerder om toestemming voor het houden van speciale oecumenische gebedsdagen. De gevangenen die er het meest voor in aanmerking kwamen een religie te vertegenwoordigen, werden uitgenodigd om aan deze gebedsdiensten deel te nemen. Broeder Mancoca werd uitgenodigd om Jehovah’s Getuigen te vertegenwoordigen, maar hij bedankte. Hij maakte echter van de gelegenheid gebruik om het standpunt van de Getuigen inzake intergeloof uiteen te zetten, en toonde aan dat zij niet aan zulke bijeenkomsten deelnemen.

De zogenaamd vriendelijke leiders van de christenheid beschouwden broeder Mancoca als verregaand brutaal en zonnen op wraak. Zij bedienden zich van de kampbeheerder om te proberen hem het zwijgen op te leggen. De kampdirectie verbood hem uitdrukkelijk religieuze gesprekken te voeren met medegevangenen of zich met welke religieuze activiteit maar ook bezig te houden, op straffe des doods. Zij lieten hem weten dat zijn ’volgelingen verbannen zouden worden naar strafkolonies op de Kaapverdische Eilanden, als hij de bevelen in de wind sloeg’. Broeder Mancoca schreef een brief aan de kampbeheerder waarin hij beleefd uiteenzette dat hij dergelijke bevelen niet kon opvolgen en dat ze in feite strijdig waren met de Portugese grondwet, die vrijheid van godsdienst waarborgt.

De reactie op deze brief liet niet lang op zich wachten. Broeder Mancoca werd afgezonderd van alle andere gevangenen en hij moest zo’n zestig meter uit hun buurt blijven, zodat hij met niemand kon praten. De kampbewakers verhoogden hun waakzaamheid om er zeker van te zijn dat hij niet zijn religie beoefende of de bijbel las. Ondanks deze moeilijkheden zag broeder Mancoca kans de brochure „Dit goede nieuws van het koninkrijk” in het Mbundu-dialect te vertalen.

Het werd duidelijk dat de geïsoleerde groepen in Luanda hulp nodig hadden en daarom verhuisde Manuel da Silva met zijn vrouw en twee kinderen in maart 1963 op uitnodiging van het Genootschap naar Angola. Aangezien zij beiden speciale pionier waren, werd het werk snel georganiseerd en wierp het goede resultaten af. Op 14 oktober 1963 werden Manuel da Silva en Manuel Acácio Santos in Luanda gearresteerd en gevangengezet. De maand daarop arresteerde de PIDE de broeder die het opzicht had gehad over het werk in Luanda, Manuel Gonçalves Vieira. Het hoofd van politie vertelde hem: „Het werk van Jehovah’s Getuigen is in heel Angola verboden.”

De politie legde Vieira nu een ultimatum voor: Teken een verklaring waarin je belooft af te zien van alle activiteiten in verband met Jehovah’s Getuigen, of je gaat de gevangenis in. Toen hij weigerde zich te laten intimideren, kreeg hij twee maanden eenzame opsluiting, hoewel zijn vrouw binnen enkele weken haar derde kind verwachtte. Intussen had ook Manuel da Silva eenzame opsluiting gekregen, omdat hij het goede nieuws had gepredikt tot medegevangenen.

Op 23 januari 1964 kregen de drie broeders ten slotte bericht dat zij naar Portugal zouden worden gedeporteerd.

POLITIEACTIVITEITEN

Intussen was in Lissabon broeder Joaquim Martins, die al sedert 1939 een getrouwe Getuige was, een geslaagd zakenman geworden; hij exploiteerde een aantal stomerijen. In februari 1964 kreeg hij onverwachte bezoekers! PIDE-agenten haalden alles in zijn huis en winkels overhoop, in een poging publikaties te vinden die door het Genootschap waren uitgegeven. Zij legden beslag op zijn lectuur, met inbegrip van een waardevolle bibliotheek met publikaties die tot 1925 teruggingen.

In een van de winkels had hij een groot bassin waar in het geheim werd gedoopt, en in de loop van de jaren zijn daar tientallen broeders ondergedompeld. Later heeft broeder Martins zijn bedrijf verkocht en is pionier geworden; in 1979 stierf hij in getrouwheid.

In de loop van 1964 werden vooraanstaande burgers in Portugal door verscheidene uitgaven van het tijdschrift Ontwaakt! alsook door brieven uit de hele wereld geholpen, kennis te nemen van wat er in hun eigen land precies gaande was.

Op de Azoren besloot broeder Manuel Leal dat het goed zou zijn de plaatselijke autoriteiten exemplaren van de Ontwaakt! ter hand te stellen. Hij gaf exemplaren aan de districtsbestuurder, politieautoriteiten, enzovoort. Verscheidene dagen later ontbood de PSP (veiligheidspolitie) hem voor ondervraging. Na hem zwaar te hebben verhoord, beval de politie hem, de namen en adressen te onthullen waar hij de tijdschriften had achtergelaten. Leal weigerde en voerde aan dat hij geen informatie wilde verstrekken die ertoe zou leiden dat onschuldige mensen het voorwerp van vervolging zouden worden. De ondercommissaris begon een verslag over het verhoor te schrijven, maar raakte in verlegenheid toen hij moest verklaren dat de reden waarom Leal de namen en adressen niet wilde prijsgeven, was dat de politie deze mensen dan zou vervolgen. Gefrustreerd verscheurde hij het papier en liep de kamer uit.

Uiteindelijk werd het karwei overgedragen aan een secretaris, geassisteerd door de ondercommissaris. Zij kwamen er geen van beiden uit. Ten slotte, toen de verklaring af was, weigerde broeder Leal die te tekenen, omdat er een onjuiste voorstelling van zaken in werd gegeven. Leal bericht: „Toen ik onze geloofsopvattingen probeerde uit te leggen en de naam Jehovah gebruikte, schreeuwde de ondercommissaris: ’Gebruik die naam niet! Als u die nog eens gebruikt, laat ik u in de gevangenis zetten!’ Ik antwoordde dat ik die naam wel moest gebruiken als ik me wilde verdedigen en dat diezelfde naam trouwens voorkwam in het katholieke missaal, wat ik hun, tot hun ergernis, prompt liet zien. Er werd een voortreffelijk getuigenis gegeven.”

TEGENSTAND VAN REGERINGSWEGE WORDT FELLER

De autoriteiten verhardden hun hart. In oktober 1964 werd door de minister van Binnenlandse Zaken een uitermate bevooroordeeld bulletin uitgevaardigd, waarin stond:

„Er mag geen enkele onduidelijkheid over bestaan dat de sekte ’Jehovah’s Getuigen’ geen religieuze sekte is, aangezien hun doelstellingen van zuiver materiële aard zijn: uitroeiing van de regeringen, de overheidslichamen en de kerken en bestaande erediensten, om de weg te banen voor de invoering van de Universele Theocratie. Het gebruik van de bijbel is niets anders dan een propagandastunt en een verdedigingstechniek tegenover de autoriteiten, van een beweging met ambitieuze politieke doeleinden [cursivering authentiek].”

Met de rugdekking van dit regeringsbulletin begon de politie in het hele land dagelijkse invallen te organiseren in de huizen van de broeders.

In een poging onze positie te verduidelijken en met de hulp van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, werden er regelingen getroffen voor een gesprek van een buitenlandse delegatie van drie Getuigen met Dr. Franco Nogueira, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. De buitenlandse delegatie, bestaande uit de broeders Philip Rees, Richard Abrahamson en Domenick Piccone, reisde op 25 februari 1965 naar Lissabon en lichtte ons standpunt van strikte neutraliteit toe. Dr. Nogueira beloofde de kwestie te onderzoeken daar er, zoals hij verklaarde, blijkbaar geen reden was waarom Jehovah’s Getuigen de vrijheid van godsdienst ontzegd zou moeten worden. Het enige antwoord dat kwam, was echter een gestadige toename van de inmenging door de politie.

Ondanks de moeilijke tijden groeide de organisatie. In april 1965 werd een nieuw hoogtepunt van 2839 verkondigers bereikt. Er waren nu vier kringen georganiseerd om zorg te dragen voor de vele nieuwe gemeenten die ontstonden.

POLITIEMETHODEN

Waarom velen Portugal als een politiestaat beschouwden, is niet moeilijk te begrijpen gezien de vele verschillende instellingen die zich met de handhaving van de wet bezighielden. Men had de Openbare Veiligheidspolitie (PSP), de Nationale Republikeinse Garde (GNR), de Militaire Politie (PM), de Verkeerspolitie (PVT), de Gerechtelijke Politie (PJ) en de Internationale Politie en Verdediging van de Staat (PIDE), die algemeen bekendstond als de geheime politie. Onze broeders werden hard aangepakt door de GNR en de PIDE. Het publiek in het algemeen was met name bang voor de PIDE, die intensief gebruik maakte van een systeem van betaalde informanten. Naar verluidt volgde men het voorbeeld van de nationaal-socialistische Gestapo, met behulp van personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Gestapo waren geweest.

Wegens de neutraliteit van de Getuigen werd een aantal jonge broeders beestachtig behandeld door de PIDE. Luís António de Silva Canilhas uit Larajeiro (Almada) vertelt wat hem op 9 juli 1965, na twee uur ondervragen, overkwam:

„Nadat ze alle deuren en ramen hadden gesloten, begonnen ze me overal op mijn lichaam te slaan. Een stomp in mijn maag deed me op de grond belanden. Een andere stomp leverde me een blauw oog op. Toen ik zwaar op één been overhing in een poging weer overeind te komen, trokken ze mij aan m’n oren omhoog en begonnen me weer te slaan. Deze mannen leken in niets op mensen; ze behandelden me als een hond.”

Ook oudere mensen werden schandalig behandeld. In juli werd een 72-jarige opziener uit Lissabon, Manuel Vaz, voor ondervraging ontboden op het hoofdkwartier van de PIDE. Vijf uur lang werd hij grof beledigd en ondervraagd. „De ware religie is de katholieke religie”, zei een PIDE-agent tegen broeder Vaz. „Ze heeft de bijbel bewaard en volgt Jezus Christus en de apostelen na. Het is niet aan u, een onwetende man, om de bijbel te onderwijzen. Dat is alleen voorbehouden aan degenen die daartoe gemachtigd zijn. Maar u zou wel willen dat uw religie vrij was, hè? Dat zal nooit gebeuren! Nee, nooit!”

Toen de zomer van 1965 naderde, maakten ongeveer 400 broeders zich gereed voor de lange reis om het „Woord der waarheid”-congres in Basel (Zwitserland) bij te wonen. Op het laatste ogenblik doorkruiste de PIDE deze plannen. Slechts één dag voor de vertrekdatum deelde de politie vijftig broeders die een reisvergunning hadden gekregen mee, dat de toestemming was ingetrokken. Tot grote ergernis van de politie was er al een bus vol broeders vertrokken. Een dringend telefoontje naar de grens mocht niet meer baten. De bus was al in Spanje!

In november 1965 deden drie politieagenten in Rossio ao Sul do Tejo een inval bij een groep van zeventien broeders die bijeen waren gekomen voor de Wachttoren-studie, braken de vergadering op en namen alle bijbels en lectuur in beslag. Zij fouilleerden de broeders en brachten hen naar het politiebureau. Op weg daarheen werden zij door een menigte nieuwsgierige toeschouwers begeleid, die zich als gepeupel gedroegen en de broeders bespotten en beschimpten.

Die avond werd de broeders meegedeeld dat zij zouden worden vrijgelaten tegen een borgtocht van 2000 escudo’s ($70) per persoon. Slechts zeven van hen konden dit bedrag opbrengen. Toen lieten de politieautoriteiten iedereen vrij, behalve António Manuel Cordeiro en Tiago Jesus da Silva, die als de organisators van de vergadering werden beschouwd. De borgtocht voor hen werd vastgesteld op 20.000 escudo’s ($700) per persoon, een buitensporig hoog bedrag voor de gemiddelde burger, die maandelijks slechts ongeveer 1700 escudo’s ($60) verdiende. Zij zaten verscheidene dagen cellulair en werden toen nog eens drie maanden gevangengehouden, totdat men ten slotte de aanklacht introk.

Op dezelfde dag dat de politie de vergadering in Rossio ao Sul do Tejo opbrak, brachten agenten van de PIDE een bezoek aan de Koninkrijkszaal in de universiteitsstad Coimbra. Na ongeveer twintig minuten geluisterd te hebben, schorsten zij de vergadering; vervolgens namen zij alle bijbels en door het Genootschap uitgegeven lectuur in beslag. Toen de opziener verzocht hen op z’n minst hun persoonlijke exemplaar van de bijbel te laten houden, antwoordde de politie: „Nee, dat kunnen we niet toestaan. Wij moeten ze meenemen omdat uw bijbels onderstreept zijn, en dat betekent dat die bepaalde schriftplaatsen een andere interpretatie hebben gekregen”!

DE TEGENSTANDERS TE SLIM AF

De activiteiten van de politie mochten dan intensiever worden, ook de vindingrijkheid van de broeders om aan deze hachelijke situaties het hoofd te bieden, nam toe. Dit wordt geïllustreerd door de ervaring van een zeventienjarige verkondiger, die vertelt:

„Door onvermijdelijke problemen kwam ik een kwartier te laat bij de zaal aan. Ik zag direct dat er iets vreemds aan de hand was: Voor de zaal liep een man heen en weer. Ik dacht meteen dat het wel een PIDE-agent zou zijn. Ook ik begon heen en weer te lopen, maar in tegengestelde richting. Wij passeerden elkaar een paar keer. Ten slotte, na een kwartier, kwam de man naar mij toe en fluisterde: ’Ik had eerst de indruk dat u een van hen was, maar ik zie dat het niet zo is. U loopt toch niet toevallig hetzelfde te doen als ik?’ Vol zelfvertrouwen antwoordde ik: ’Uiteraard; het spijt me dat ik zo laat ben.’ Hij antwoordde: ’Geeft niet. Zou u de zaak even in de gaten willen houden, dan ga ik een hapje eten. Ik ben zo terug!’ Ik antwoordde: ’Ga maar gerust, ik zal wel opletten.’ Na even gewacht te hebben, ging ik de zaal in. Toen ik de broeders uitlegde wat er gebeurd was, gingen we er allemaal snel vandoor!”

GROEI OP HET EILAND MADEIRA

Ook op het eiland Madeira ondervonden de broeders tegenstand, maar het werk vorderde goed. In 1966 smaakte een broeder op Madeira de unieke ervaring van huis tot huis te worden vergezeld door een politieagent. Hij was gearresteerd terwijl hij met de bediening van huis tot huis bezig was, en op het bureau van politie rees er twijfel of zijn missie wel zuiver bijbels was. De politie besloot dat zij daar het beste achter konden komen door terug te gaan naar de huizen waar hij was geweest en navraag te doen. Dus daar ging de broeder, in gezelschap van de politieagent. Aan iedere deur werd nagegaan wat er was gezegd en werd nog eens getuigenis gegeven. Veel huisbewoners die de eerste keer niet hadden geluisterd, waren verbaasd een politieagent bij de broeder te zien, en luisterden ditmaal heel goed! Hoewel de politieagent er na korte tijd mee op wilde houden, stond de broeder erop dat zij zouden doorgaan totdat alle huizen die hij had bezocht, nagetrokken waren. Op het laatst was de politieagent doodmoe en zei hij dat hij beslist een gunstig rapport zou uitbrengen over de volharding en de bekwaamheid van onze broeder om de bijbelse boodschap uit te leggen!

KONINKRIJKSZALEN GESLOTEN

In heel Portugal werden de Koninkrijkszalen steeds vaker het doelwit van razzia’s door de politie. Waardevolle apparatuur ging verloren. Alle pogingen om de organisatie wettelijk te laten erkennen, hadden geen resultaat opgeleverd. Daarom brak in 1966 de tijd aan voor een realistische taxatie van onze omstandigheden. Diverse factoren wezen erop dat het Koninkrijkswerk ermee gediend zou zijn als wij in kleine groepjes in particuliere huizen zouden vergaderen. Ondanks de weigering van de regering om ons wettelijk te erkennen, kon ze niet om ons bestaan heen. In voortdurend toenemende aantallen waren Jehovah’s Getuigen aanwezig en predikten zij het goede nieuws met succes.

Hoewel zij volledig op de leiding van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” vertrouwden, was dit voor veel broeders een moeilijke tijd. Sommigen vroegen zich af hoe het nu verder moest met de organisatie. Enkelen betwijfelden of een gemeente wel doeltreffend kon functioneren in kleine boekstudiegroepen van ongeveer twintig verkondigers. Zonder twijfel betekende dit veel meer werk, omdat van elke groep werd verlangd dat ze het volledige programma van vijf wekelijkse vergaderingen afwerkte. Veel broeders en zusters hadden elke week een toewijzing voor de dienstvergadering of de theocratische bedieningsschool, of voor beide! Hun vrees bleek echter ongegrond, daar meer werk leidde tot een grotere geestelijke gezindheid en groei.

EEN BELANGRIJKE RECHTSZAAK

In juni 1966 diende er een rechtszaak voor de rechtbank in Lissabon in plenaire zitting. Het proces, waarbij 49 leden van de gemeente Feijó betrokken waren, trok de aandacht van heel Portugal. De zaak was een jaar eerder begonnen, nadat de politie een eind had gemaakt aan een vergadering van ongeveer zeventig personen ten huize van Afonso Mendes, en de opzieners, Arriaga Cardoso en José Fernandes Lourenço, had gearresteerd.

Na vier maanden en twintig dagen in de gevangenis te hebben gezeten, werden de twee broeders op borgtocht vrijgelaten. In de gevangenis was hun alle lectuur, met inbegrip van de bijbel, geweigerd en werden zij onderworpen aan urenlange verhoren. De Staat spande een rechtsgeding aan tegen de beide opzieners en 47 andere leden van de gemeente. De borgtocht werd bepaald op 2000 escudo’s ($70) per persoon. De regering stelde een 416 pagina’s tellende akte van beschuldiging op. De Getuigen werden beschuldigd van „een misdrijf tegen de veiligheid van de Staat”. Bovendien werd in de aanklacht gezegd: „Zij vormen een politieke beweging, afkomstig uit verscheidene landen, met het oogmerk de grote massa, en in het bijzonder de jongeren van dienstplichtige leeftijd, tot ongehoorzaamheid, onrust en omverwerping te bewegen.”

Toen de dag voor de rechtszitting aanbrak, waren broeders uit het hele land aanwezig om morele steun te verlenen. Er was zelfs een gecharterde bus uit Porto in het noorden. De politiefunctionarissen hadden nog nooit zo iets gezien: honderden Getuigen stroomden naar het gerechtsgebouw.

In een verslag over het voorval schreef het Lissabonse nieuwsblad O Século: „Wie gisteren op Largo da Boa Hora [het plein voor het gerechtsgebouw] was geweest, zou daar een verrassend schouwspel hebben gezien. . . . De raamopeningen van de tweede en derde verdieping, evenals de gangen, waarvan er heel wat zijn, waren vol mensen. In de patio stonden de mensen dicht opeengepakt. . . . Er deden zich geen ordeverstoringen voor. Naar schatting bevonden zich meer dan tweeduizend personen in en rond het gebouw. Het was voor het eerst dat men er zoveel mensen zag. Het waren voor het merendeel personen die met de beklaagden en hun religie sympathiseerden.”

Rechter António de Almeida Moura haastte zich de eerste beklaagde, Arriaga Cardoso, te vertellen dat de grondwettelijke waarborgen voor vrijheid van aanbidding niet gelden voor een religie als Jehovah’s Getuigen. De Lissabonse Diário Popular van 24 juni 1966 maakte melding van zijn opmerkingen: „Er is geen vrijheid voor iedereen die een religie uitvindt en in de naam van God of wat het ook moge zijn, maar doet wat hij wil. Hij moet ondergeschikt zijn aan mensen die over de dingen op aarde heersen. . . . U wordt beschuldigd van ongehoorzaamheid in algemene zin aan de wetten van de Natie.”

Toen broeder Cardoso aanstalten maakte zijn bijbel te pakken, daar hij Romeinen 13:1 wilde voorlezen, waarin wordt gewezen op onze plicht om aan aardse „superieure autoriteiten” onderworpen te zijn indien hun wetten niet strijdig zijn met Gods wetten (Hand. 5:29), viel de rechter hem snel in de rede en zei, aldus het bericht in de krant:

„Niet de bijbel gebruiken! Voor jullie is het de bijbel die telt; voor het hof is het de wet die telt. Niet de bijbel bestuurt de burgerlijke activiteiten. Haal die er niet bij; iedereen interpreteert hem op zijn eigen manier en in zijn eigen belang. De bijbel is niet de grondwet van de Staat. Het hof behoeft de bijbel niet als de politieke grondwet van de Portugese republiek te accepteren zoals hij door de een of andere Amerikaan wordt geïnterpreteerd.”

Op de tweede dag van het proces bracht de verdediging een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmateriaal ter tafel om aan te tonen dat Jehovah’s Getuigen niemand aanraden of aanmoedigen een wet van welke regering maar ook te overtreden. Tijdens de slotzitting op 7 juli 1966 toonde de advocaat die de broeders verdedigde, Dr. Vasco de Almeida e Silva, onbevreesd aan dat de akte van beschuldiging van de regering geen feiten bevatte. Krachtig wees hij erop dat er geen greintje bewijsmateriaal was overgelegd waaruit bleek dat de Getuigen ’een politieke beweging vormen’ en ’de grote massa aanmoedigen tot onrust en omverwerping’.

Hij besloot zijn moedige verdediging met een meesterlijk beroep op het hof om met gepaste eerbied het advies te beschouwen van de eerste-eeuwse wetsleraar Gamaliël. Terwijl hij deze citeerde, keek hij de rechters aan en vroeg hun vriendelijk: „Laat u niet in met deze mensen, maar laat hen begaan; (want indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten;) anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” — Hand. 5:38, 39.

De openbare aanklager liet tijdens het hele driedaagse proces geen enkele getuige opkomen en ook deed hij geen pogingen een van de beklaagden of getuigen à decharge een kruisverhoor af te nemen. In feite had hij tijdens de rechtszaak maar één keer gesproken en nu, aan het besluit, waren zijn enige woorden: „Ik verzoek om recht.”

Twee dagen later veroordeelde het hof alle 49 Getuigen tot gevangenisstraffen variërend van 45 dagen tot vijf en een halve maand. Portugese juristen noemden het proces „een aanfluiting”, „een schande” en een „rechterlijke dwaling”. Hoewel onmiddellijk bij het Hooggerechtshof beroep tegen dit vonnis werd aangetekend, bleek duidelijker dan ooit dat er voor de ware aanbidding gestreden moest worden.

DE NOODZAAK VOORZICHTIG TE ZIJN

Nauwelijks was het proces achter de rug, of het was tijd om naar Frankrijk te vertrekken om het „Gods zonen der bevrijding”-districtscongres bij te wonen. En weer kwam de vijandigheid van de autoriteiten tegenover de Getuigen aan de oppervlakte. Ditmaal zagen ongeveer 150 broeders hun verzoek om een collectief paspoort afgewezen, juist toen zij al druk bezig waren met de voorbereidingen voor de reis.

Een interessante ervaring in verband met het congres van 1966 in Frankrijk laat zien hoe bescherming soms op merkwaardige manieren komt. De bijkantooropziener, Paul Hundertmark, had per memo naar het Parijse bijkantoor geschreven om zijn reisregelingen per vliegtuig uiteen te zetten. Hij was van plan enige belangrijke documenten mee het land uit te nemen. Aangezien het bijkantooradres geheim was, gebruikte hij het adres van Manuel Almeida als afzender. Kort daarna viel de PIDE het huis van Manuel binnen en doorzocht het op lectuur, maar tevergeefs. De inspecteur van politie dreigde Manuel met verlies van zijn baan als hij niet zou onthullen waar de lectuur verborgen was. Om zijn woorden kracht bij te zetten, vroeg hij Manuel het adres van zijn werkgever en schreef dat op een stukje papier dat hij in zijn hand had. Tijdens de huiszoeking liet de inspecteur het papiertje op tafel liggen. Later, toen hij het huis verliet, vergat hij zijn briefje. Manuel pakte het haastig weg en zag een vreemde boodschap op de achterkant staan, die luidde: „Correspondentie. L. Pontes, Parijs.” Het zei hem niets.

Enige dagen later bracht broeder Hundertmark hem een bezoek en Manuel liet hem het papiertje zien. Broeder Hundertmark wist meteen wat het betekende! De PIDE had zijn anonieme memo aan de Parijse bijkantooropziener, L. Jontes (ze hadden het verkeerd gespeld), onderschept en het was duidelijk dat zij alles wisten van de plannen voor zijn reis naar Parijs. Nodeloos te zeggen dat hij zijn reis naar het congres annuleerde, en opnieuw waren zowel de bijkantooropziener als de vertrouwelijke documenten veilig.

De Lissabonse krant Diário da Manha van 14 juli 1966 bracht op de voorpagina een verhaal dat de broeders pas goed wakker maakte en hun een kostbare les leerde. Op de een of andere manier was een vertrouwelijke brief met instructies voor de reis naar het districtscongres in Frankrijk in handen van de autoriteiten gevallen en nu werd de volledige inhoud ervan in de krant gepubliceerd. Van nu aan zouden de broeders meer aandacht moeten schenken aan de raad van Jezus om er blijk van te geven „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven te zijn” (Matth. 10:16). Ongeveer 430 broeders slaagden er echter in het districtscongres bij te wonen en herinneren zich nog steeds de eerste bijbelse drama’s, zoals dat over Jozef in Egypte en zijn resolute weigering zich door de vrouw van Potifar te laten verleiden.

De waarde van deze drama’s te rechter tijd blijkt uit iets wat een broeder in Angola overkwam. Werkzaam als vrachtwagenchauffeur op een grote plantage, werd hij dikwijls belachelijk gemaakt omdat hij weigerde maaltijden te eten waarin bloed was verwerkt en zich niet verlustigde in het gezelschap van prostituées. Op een dag, na een speciaal diner waarbij de arbeiders aanwezig waren, gaf hij een voortreffelijk getuigenis door uiteen te zetten dat magische kunsten strijdig zijn met Gods wil. Dit wekte hevige ergernis op bij een spiritist, die samen met andere arbeiders besloot de weerstand van de broeder tegen verleidingen op seksueel gebied op de proef te stellen. Nadat hij was vertrokken om aan te treden voor de nachtploeg, werd er een prostituée gehuurd om hem te verleiden. Bij terugkeer in zijn woonverblijf trof hij tot zijn verbazing een vrouw in zijn bed aan. Toen hij haar beval zijn kamer te verlaten, werd er in het aangrenzende vertrek bulderend gelachen. Maar hun list was mislukt.

DE WAARHEID VERBREIDT ZICH ONDER VERVOLGING

In Angola bleef hevige vervolging echter de grootste beproeving. In de strafkolonie bij Serpa Pinto werd broeder Mancoca herhaaldelijk het aanbod gedaan papieren te tekenen waarin hij zijn geloof verloochende. Het kleine beetje lectuur dat hij wist te bemachtigen, werd weer in beslag genomen, maar de kampbeheerder gaf hem twee geschenken om te lezen — boeken geschreven door tegenstanders van de Getuigen. Broeder Mancoca herinnert zich: „Nadat zij mij deze boeken gegeven hadden, moedigden zij mij telkens opnieuw aan om het voorbeeld te volgen van deze personen, die tegen de Getuigen schreven. Mij werd volledige vrijheid beloofd als ik de autoriteiten mijn medewerking zou verlenen. Hoewel ik vrijgelaten moest worden na een straf van vijf jaar te hebben uitgezeten, weigerden zij mij vrij te laten, aangezien ik niet deed wat zij wilden.”

Het gevolg was dat broeder Mancoca in 1966 werd overgebracht naar het geïsoleerde werkkamp São Nicolau in de provincie Moçâmedes. Hij huiverde toen hij het gezicht van zijn nieuwe kampcommandant zag; het was niemand anders dan de korporaal die hem in Luanda, toen hij daar in 1961 voor het eerst werd gearresteerd, bijna doodgeslagen had. Broeder Mancoca kreeg te horen dat hij heel gauw zou leren wie er gelijk had, de Getuigen of de Staat. Terugdenkend aan die dagen zegt hij: „Ook hier ben ik, ondanks voortdurende verhoren om mij te dwingen van gedachten te veranderen, niet met de armen over elkaar op mijn vrijheid gaan zitten wachten. Ik wist dat inactiviteit gelijkstaat met de dood. Ik was nog niet dood en dus zou ik mijn levensadem blijven gebruiken om Jehovah te loven.”

Broeder Mancoca zocht naar gelegenheden om informeel getuigenis te geven aan gevangenen, waarbij hij zeer voorzichtig te werk ging. De bediening van deze getrouwe broeder werd rijk gezegend, want er ontstond een groep van twaalf geïnteresseerde personen. Af en toe werden sommigen van hen, de meer betrouwbare gevangenen, voor boodschappen naar Moçâmedes gestuurd. Zo slaagden zij erin om kostbare tijdschriften, verborgen in hun schoenen, het kamp binnen te brengen.

De broeders zetten het werk in Angola onder de grootste moeilijkheden voort, terwijl de politie hen onafgebroken in het oog hield. In 1967 liepen in Moçâmedes de broeders João Pedro Ginga en António Sequeira op straat om enkele persoonlijke aangelegenheden af te handelen, toen plotseling de politie opdook om hen te arresteren. Zij werden voor een bestuurscommissie geleid en zonder vorm van proces veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid. Beide broeders hadden al eerder een gevangenisstraf van drie jaar uitgezeten.

Als gevolg van de ijverige krachtsinspanningen van de broeders om de Koninkrijksboodschap te verbreiden, leerden in ieder dwangarbeiderskamp groepen gevangenen de waarheid kennen. Dikwijls schreven gevangenen naar Lissabon om hulp. Wij citeren een gedeelte van zo’n brief uit Moçâmedes: „Wij hebben Jehovah gevraagd ons een bekwame broeder te sturen om ons te helpen. Een flink aantal van ons zijn gereed om onze opdracht te symboliseren. Hoewel de tegenstand groot is, zijn wij meer dan beschermd. Dank zij een vriendelijke politieagent is hier aan de haven wat lectuur ontvangen. Gods ondersteunende kracht is waarlijk groot.”

EEN ANDERE BENADERING

De vijanden van de ware aanbidding zijn onvermoeibaar in hun pogingen Jehovah’s dienstknechten te belasteren of in een val te lokken. De Portugese autoriteiten bedachten in oktober 1966 een brutaal plan om Jehovah’s Getuigen ertoe te verlokken een massale demonstratie tegen de regering te houden. In het begin van de maand ontvingen verscheidene opzieners in Lissabon het volgende briefje, ondertekend met de naam van een plaatselijke opziener:

„Broeder Jehovah:

Met het oog op het besluit van de gemeenten in de Verenigde Staten om Onze Grote Protestcampagne tegen de regering te steunen, willen wij jullie vragen alle mogelijke bekendheid te geven aan een bijeenkomst van alle Jehovah’s getuigen voor een VREEDZAME PROTESTDEMONSTRATIE bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Praça do Comercio [een plein in Lissabon], op de 15de dezer, om één uur ’s middags [zaterdag].

Voor Onze God Jehovah,

Silvério Silva”

Onmiddellijk verzond het bijkantoor een brief, gedateerd 12 oktober 1966, naar de gemeenten in Lissabon om hen op de hoogte te stellen van deze val die werd uitgezet.

Onnodig te zeggen dat het plan van deze wolven in schaapskleren volledig de mist in ging. Er kwam geen sterveling opdagen voor de demonstratie. Twee broeders werden eropuit gestuurd om de situatie in ogenschouw te nemen en zij zagen politie en eenheden van de militaire oproerpolitie met waterkanonnen en blauwe verf, in staat van paraatheid om zich op iedere eventuele demonstrant te storten!

OP DE AZOREN NEEMT DE DRUK TOE

Inmiddels werd Manuel Leal, een pionier, op de Azoren door een PIDE-agent gearresteerd toen hij op 12 oktober 1966 met zijn buurman stond te praten. Tijdens de autorit naar het politiebureau vroeg de agent Manuel verscheidene keren hem de namen en adressen te geven van de personen tot wie hij had gepredikt. Tot grote ontzetting van de geheime agent antwoordde de pionier: „Uw vader!” Broeder Leal had inderdaad enige malen met de vader van de agent gesproken. Hij zegt hierover: „Toen ik de naam van zijn vader noemde, raakte hij zo van streek dat hij tegen me zei: ’Noem de naam van mijn vader nooit meer!’ De rest van de tocht stelde hij geen vragen meer.”

Op het politiebureau spraken de PIDE-agenten met Leal, waarbij zij de meest beledigende taal uitkraamden. Zij bevalen hem het eiland Terceira te verlaten. Zijn reactie? „Ik legde uit dat ik al ruim zestien jaar op dit eiland woonde, dat mijn kinderen hier geboren waren en dat ik er niets voor voelde te verhuizen. Zij dreigden mij met tachtig dagen gevangenisstraf als ze mij weer op prediken zouden betrappen. Zij vertelden mij dat ik, als ik op het eiland wilde blijven, een goed bekendstaande burger bereid zou moeten vinden borg voor mij te staan en de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor mijn verblijf. Hierop bevalen zij me naar huis terug te gaan. Aangezien ze mij al mijn bezittingen hadden afgenomen, met inbegrip van mijn geld, vroeg ik hun me ten minste het geld te geven voor de rit van 19 km naar huis. De commissaris van politie weigerde en beval me die afstand te lopen.”

Broeder Leal slaagde erin een invloedrijk burger te vinden die borg voor hem wilde staan en de verantwoordelijkheid voor zijn verblijf op zich nam, ondanks dreigementen van de politie. Nu begon de geestelijkheid, met stilzwijgende instemming van de politie, jongeren van de Katholieke Actie op te stoken om de Getuigen het leven zuur te maken. In 1966 werden de broeders verscheidene keren door benden met stenen bekogeld. Kwaadaardige honden werden op hen losgelaten. Sommige Getuigen werden geslagen en gestompt, terwijl anderen met schoffels achterna werden gezeten! In deze moeilijke tijden voelden onze broeders zich niet bedroefd of pessimistisch. Hoe was hun houding? Broeder Leal zegt: „Onze geest was die van 2 Korinthiërs 6:10, ’als treurend, maar ons altijd verheugend, als arm, maar velen rijk makend, als niets hebbend en toch alles bezittend’.”

HET HOOGGERECHTSHOF WIJST VONNIS

Op 22 februari 1967 deed het Hooggerechtshof uitspraak in het beroep dat wij in de zaak Feijó hadden aangetekend. Het bekrachtigde de uitspraak van de vorige rechtszaak, waarbij 49 leden van de gemeente tot gevangenisstraffen waren veroordeeld. Alle 49 werden voor de duur van vier jaar hun politieke rechten ontnomen. Tien geïnteresseerden, geen gedoopte Getuigen, kregen voorwaardelijke straffen. De gevangenisstraffen varieerden van minimaal anderhalve maand tot vijf en een halve maand. Ook legde het hof elk van de Getuigen een boete op variërend van 1350 escudo’s ($47) tot 5000 escudo’s ($175) en een bijdrage in de kosten van het proces van 1000 escudo’s ($35) per persoon.

Aangezien een aantal echtgenoten niet in de waarheid waren en graag de benodigde gelden bijeenbrachten om hun vrouwen uit de gevangenis te houden, gingen ten slotte in totaal 24 Getuigen de gevangenis in. De jongste was twintig jaar en de oudste zeventig. In sommige gevallen werden zowel man als vrouw gevangengezet, waardoor er een probleem ontstond voor hun kinderen. Twintig kinderen, in leeftijd variërend van vijftien maanden tot zestien jaar, werden van hun christelijke ouders gescheiden. Andere broeders en zusters ontfermden zich echter liefdevol over deze kinderen. Er kwamen zelfs meer aanbiedingen voor onderdak dan nodig was! Ook werden er gulle bijdragen gegeven voor het levensonderhoud van de kinderen. Alleen al uit de Verenigde Staten werd 4600 dollar gestuurd, wat overeenkwam met 130.000 escudo’s. Wat een schitterend blijk van medeleven en liefdevolle bezorgdheid!

Op 18 mei 1967 meldden de veroordeelde Getuigen zich bij het gerechtsgebouw voor hun gevangenisstraf. De zusters zouden worden ondergebracht in de Mónicas-gevangenis en de broeders in de Limoeiro-gevangenis, beide te voet zo’n twintig minuten van het gerechtsgebouw. Er volgde een werkelijk ongeëvenaard schouwspel. De broeders werd gezegd zonder geleide naar de gevangenis te wandelen en zich daar te melden. Stel u voor! Daar gingen die „gevaarlijke burgers”, getrouwde mannen en vrouwen — tot gevangenisstraf veroordeeld omdat zij een gevaar waren voor „de veiligheid van de Staat” — in volle vrijheid te voet naar de gevangenis! De advocaat die onze broeders had verdedigd, Dr. Vasco de Almeida e Silva, nam persoonlijk afscheid van ieder van hen. Hij maakte de volgende opmerking: „Er werd niet geschreeuwd of gehuild. Geen emotionele uitbarstingen van de kant van de zusters. Zij waren bewonderenswaardig kalm en waardig en gedroegen zich zoals ik denk dat ware Getuigen van de Allerhoogste God dat behoren te doen. Van één ding kunt u verzekerd zijn: Er zal heel wat gepredikt worden in die gevangenissen.” En reken maar dat die woorden bewaarheid werden.

GEDRAG VORMT GETUIGENIS OP ZICH

De gevangenisdirectrice koos de 55-jarige speciale pionierster Alda Vidal Antunes uit voor een speciale behandeling. Toen de directrice haar opdroeg een tafelkleed te borduren voor het altaar van de katholieke kerk, weigerde zuster Antunes beleefd en zette de reden uiteen voor haar weigering, maar merkte op dat zij graag ander werk zou doen. Hiervoor werd zij enige uren opgesloten in een kapel; ten slotte werd zij overgeplaatst naar de Tires-gevangenis, waar katholieke nonnen de scepter zwaaiden.

Toen zij daar aankwam, probeerde de moeder-overste haar te dwingen de mis bij te wonen, maar zij weigerde onvermurwbaar. Toen gaven de nonnen haar ruim een maand eenzame opsluiting in een koude betonnen cel. Het christelijke gedrag van onze zuster bracht andere gevangenen er langzaam maar zeker toe zich beter te gedragen, met veel minder geschreeuw en gebonk op celdeuren. Met betrekking tot Jehovah’s Getuigen gaf de moeder-overste ten slotte toe: „Weet u, die mensen geloven werkelijk in de bijbel. Het lijkt wel of hun hele persoonlijkheid anders is. Als ik naar mensen van mijn eigen religie kijk, zie ik wel een heel groot verschil.”

Terwijl Afonso Costa Mendes, een broeder met vier kinderen, in de gevangenis zat, zag zijn voorman, die een grote hekel aan de Getuigen had, zijn kans schoon hem ontslagen te krijgen door een ongunstig rapport over zijn werk uit te brengen. Broeder Mendes was al bijna dertig jaar bij de firma in dienst en zijn pensioen stond op het spel, maar hij wist dat hij de kwestie aan Jehovah moest overlaten. De gevangenisautoriteiten gaven hem een werktoewijzing bij de sociaal-directeur, die het voortreffelijke gedrag van de broeder opmerkte. Op een dag tegen het eind van de straftijd, liet hij de broeder bij zich op kantoor komen. Broeder Mendes was heel verrast daar de personeelchef van zijn fabriek aan te treffen, die vervolgens te horen kreeg dat onze broeder een uitstekend werker was, iemand die het volste vertrouwen verdiende van iedere werkgever! De sociaal-directeur deed de aanbeveling hem zijn baan terug te geven, met alle rechten die daaraan verbonden waren. En dat gebeurde.

HET LASTIGVALLEN HOUDT AAN

Terwijl de broeders hun gevangenisstraf uitzaten, gingen de arrestaties in heel Portugal en Angola door. Op 28 februari 1967 werd in Luanda (Angola) een groep van zeven broeders die in een particuliere woning bijeen waren gekomen, omsingeld door zeven PSP-agenten met geweren en lichte mitrailleurs. Zij namen alle lectuur in beslag, ook de bijbels, en voerden de groep af naar het politiebureau voor een verhoor dat tot twee uur ’s nachts duurde. De politiecommissaris besloot het incident met de mededeling dat hij een goed advies had voor de groep: „Ik waarschuw jullie op te houden met dat gedoe van dat studeren in de bijbel en jullie tijd verstandiger te gebruiken; ga bijvoorbeeld jonge meisjes verleiden. Als jullie werkelijk iets over de bijbel willen weten, ga dan naar de pastoor, die weet waar hij over praat.”

In die tijd verrichtten William Roberts en zijn vrouw Dorothy al sinds 1959 zendingswerk in het noorden van Portugal. De politie betrapte hem ten slotte in de meest katholieke stad van het land, Braga, tijdens een bezoek als kringopziener in april 1967. De autoriteiten namen hun verblijfsvergunning in beslag en kort daarop vertrok dit ijverige zendelingenechtpaar uit Portugal om in Ierland te gaan dienen.

ONTVANGST AAN DE GRENS

Het „Maakt discipelen”-districtscongres voor Portugal werd in de zomer van 1967 in Marseille (Frankrijk) gehouden. Bij hun terugkeer naar Portugal in negen charterbussen werden de broeders opgewacht door een onverwacht speciaal ontvangstcomité. Agenten van de PIDE namen, in samenwerking met douanebeambten, bij de eerste zes bussen die aan de grens bij Elvas aankwamen, ongeveer veertig dozen lectuur in beslag. Toen toeristen informeerden wat er in beslag genomen werd in die tientallen hoog opgestapelde dozen, konden zij hun oren niet geloven toen zij te horen kregen: „Bijbels en bijbelse lectuur.”

Een waakzame broeder, die in gesprek raakte met een toerist op weg naar Spanje, merkte op: „En dat is nog niet alles. Er zijn nog drie bussen hierheen onderweg met een zelfde lading.” Deze volslagen vreemdeling stelde toen voor: „Als ik hier nu eens zo snel mogelijk vandaan ga. Misschien kan ik de andere bussen dan tegenhouden en hun vertellen wat er aan de hand is.” En hij hield woord. De kostbare lectuur werd tijdelijk opgeslagen in een gehuurd vertrek in Badajoz (Spanje). Er zijn bewijzen dat iemand de autoriteiten heeft geïnformeerd over de lectuur die de broeders uit Frankrijk mee terug brachten.

Isabel Vargas, een goedgehumeurde, mollige zuster uit Lissabon, vertelt ons hoe zij er bij een andere gelegenheid in slaagde iets van haar lectuur te behouden. „De politie kwam onze bus in en beval ons hun alle bijbelse lectuur te geven. Zo niet, dan zouden ze die ons toch afnemen. Ze stapelden alles op de zitplaats vlak voor mij op. Mijn eigen bijbel, met door de jaren heen gemaakte aantekeningen, lag bovenop. Ik kon de verleiding gewoon niet weerstaan: Toen zij hun hoofd omdraaiden, haalde ik eens diep adem en liet hem snel in de halsuitsnijding van m’n jurk glijden. Nog een aantal boeken volgden. Niemand merkte dat ik plotseling veel dikker was geworden!”

Hard was het optreden tegen zuster Emília Afonso Gonçalves uit Lissabon. Hoewel zij in Spanje geboren was en met een Spanjaard getrouwd was geweest, was haar vader Portugees. Zij woonde al veertig jaar in Lissabon. Nu kreeg deze nederige 52-jarige weduwe te horen dat zij binnen 48 uur het land moest verlaten. De Spaanse consul in Lissabon kon geen verlenging van deze korte termijn krijgen en liet haar de officiële mededeling van de PIDE zien, waarin uitdrukkelijk werd verklaard dat zij het land werd uitgezet omdat zij behoorde tot de „sekte van Jehovah’s Getuigen”. Op 16 september 1967 vertrok zij naar Spanje.

MOEDIGE HOUDING

Jehovah’s dienstknechten hebben niets te vrezen wanneer zij voor de autoriteiten moeten verschijnen. In plaats van in hun schulp te kruipen en te sidderen, leggen zij de houding aan de dag waarvan sprake is in Hebreeën 13:6: „Zodat wij goede moed kunnen hebben en kunnen zeggen: ’Jehovah is mijn helper; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?’” Dit wordt geïllustreerd door de ervaring van broeder Joaquim Freitas. Hij was katholiek geweest en had een bedrijf met veel personeel. Toen hij een oproep kreeg om op het hoofdbureau van de PIDE te verschijnen, bleek duidelijk dat de autoriteiten niet wisten hoe zij moesten beginnen. Wat er gebeurde, kan broeder Freitas zelf het beste vertellen:

„Zij waren buitengewoon beleefd en zeiden tegen mij dat het heel vervelend was dat zij mij hadden moeten ontbieden, omdat mijn tijd kostbaar was. Aangezien zij er maar moeilijk mee voor de dag leken te kunnen komen waarom zij mij wilden spreken, zei ik: ’Inderdaad, mijn tijd is kostbaar, en de uwe ook. De heren zullen beslist iets willen weten. Misschien wilt u weten of ik een van Jehovah’s Getuigen ben. Welnu, dat ben ik! Is er verder misschien nog iets dat u zou willen weten?’

Door die rechtstreekse aanpak werd zogezegd het ijs gebroken en zij vertelden mij hoe slecht de organisatie was en waarom ik eruit moest gaan en weer een goede katholiek moest worden. Toen kreeg ik toestemming om te spreken. Ik vertelde hun dat ik als katholiek was opgevoed en zelfs een vriend had die priester was en die ik dronken had gezien. Ik had een immoreel leven geleid, zoals zoveel anderen, maar sinds ik met de Getuigen de bijbel bestudeerde, had ik mijn leven in het reine gebracht en nu leefde ik zoals het een christelijke echtgenoot betaamt — met één vrouw. Dus, ’Heren, ik heb een vraag aan u: Zal ik weer katholiek worden of zal ik een van Jehovah’s Getuigen blijven?’” Onnodig te zeggen dat men hem haastig liet gaan.

VOORUITGANG IN KAAP VERDIË

Sedert de zendeling in 1963 was uitgewezen, was het werk in Kaap Verdië maar traag verlopen. Maar het jaar 1966 bracht een bijzondere bezoeker: Een broeder die in de Verenigde Staten woonde, kwam terug naar het eiland waar hij geboren was. Hij verspreidde veel lectuur en predikte het goede nieuws van Gods koninkrijk op de eilanden São Vicente en Santo Antão.

Op het eiland São Tiago correspondeerde de geïsoleerde geïnteresseerde man die in 1958 op eigen houtje de waarheid had leren kennen door het boek „God zij waarachtig” te lezen, dat hij bij een bevriende fotograaf thuis had aangetroffen, nog steeds met het bijkantoor in Lissabon. In 1965 bracht hij acht personen bijeen om het Avondmaal te vieren. In een brief aan het bijkantoor over deze verheugende gebeurtenis schreef hij:

„Het spijt mij jullie te moeten berichten dat slechts zes van de acht aanwezigen van de symbolen gebruik maakten. Dit komt ongetwijfeld doordat de twee anderen nog onrijp zijn.” Het was duidelijk dat zij hulp nodig hadden. Wat waren zij blij toen zij in 1968 hun eerste bezoek van een reizende opziener kregen! Toen de Gedachtenisviering aanbrak, leverden drie verkondigers bericht in en was het totale aantal aanwezigen 31. Ditmaal gebruikte niemand van de symbolen.

OP HET NIPPERTJE

In de zomer van 1968 zou er in Frankrijk een districtscongres gehouden worden. Dat vergde enige maanden van voorbereiding, aangezien het hele programma, met inbegrip van de drama’s, vertaald, ingestudeerd en op de band gezet moest worden. De familie Ruas heeft daar een ervaring mee beleefd. Celeste vertelt wat er gebeurde:

„Eindelijk waren wij klaar met de bandopnamen voor het drama over Jefta’s dochter. De band bleef bij ons thuis liggen voor de volgende repetitie. ’s Ochtends, om zeven uur, werd er gebeld. Toen wij vroegen: ’Wie is daar?’ identificeerden de bezoekers zich als agenten van de PIDE. Ik vroeg hun een ogenblikje te wachten tot ik me had aangekleed. Omdat wij al herhaaldelijk bezoek van de politie hadden gehad, hadden wij weinig lectuur in huis, maar ik dacht onmiddellijk aan de band. Haastig bracht ik ’m naar de keuken, tilde het bovenstuk van het gasfornuis op, schoof de band eronder en zette het bovenstuk weer op z’n plaats.

De politie kwam binnen en begon het huis van onder tot boven te doorzoeken en ten slotte kwamen zij ook in de keuken. Zij waren net klaar met zoeken toen onze dochter Dina binnenkwam en zei, ’Ik ga koffie zetten, moeder’ en naar het fornuis liep om het aan te steken. Wat moest ik doen? Als ik iets zei, zou de band ontdekt en in beslag genomen worden. Ik had visioenen van uren en uren voorbereiding die in rook opgingen. Gelukkig stak onze dochter de brander aan de andere kant aan! De koffie werd gezet en de politie heeft de band nooit gevonden.”

Enige dagen later scheelde het weinig of de PIDE-agenten hadden de reisdocumenten voor honderd congresafgevaardigden te pakken gekregen. Broeder Diamantino Fernandes vertelt wat er gebeurde:

„Samen met mijn vrouw en de districtsopziener ging ik naar het huis van broeder Almeida om alle noodzakelijke papieren en het geld voor twee charterbussen af te dragen. Wij waren net het gebouw binnengegaan waar hij huismeester was en hadden de enveloppen op de tafel bij de ingang gelegd, toen er plotseling drie PIDE-agenten opdoken om de flat van broeder Almeida te doorzoeken. Twee agenten gingen naar beneden met broeder Almeida, terwijl de derde de enveloppen op de tafel begon te bekijken. Wij hielden onze adem in en baden of Jehovah zijn ogen wilde verblinden. Zonder een woord te zeggen legde hij de enveloppen terug op de tafel en liep naar beneden om zich bij zijn collega’s te voegen. Zodra hij uit het gezicht was, pakten wij de kostbare documenten op en vertrokken. Opnieuw was Jehovah’s bescherming overduidelijk gebleken.”

De instructie die Jezus zijn discipelen in Matthéüs 10:17 gaf, „Weest op uw hoede voor de mensen, want zij zullen u . . . overleveren”, bleek wijze raad te zijn, zoals de volgende ervaring laat zien:

„Wij hadden een ’picknick’ voor de gemeente gepland op een vrije dag, moederdag, omdat dit een mooie gelegenheid was om een bijeenkomst in de bossen van Monsanto te rechtvaardigen. Op strategische punten stelden wij uitkijkposten op en de broeders namen lunchmanden, wijn, voetbal en grammofoon mee. Het liep tegen het middaguur. De openbare lezing was voorbij en wij waren bezig met de laatste paragrafen van de Wachttoren-studie, toen onze uitkijkposten alarm sloegen. Iedereen kwam in actie en binnen enkele minuten waren de lunchmanden open, werd er wijn ingeschonken, speelde de grammofoon en waren de jongens met de voetbal in de weer. Toen verscheen er een politieagent. Nadat hij de situatie had overzien, vroeg hij: ’Wat is hier aan de hand? Is dit een of andere religieuze bijeenkomst?’ De broeder die voor dergelijke gelegenheden als woordvoerder was aangewezen, antwoordde: ’Kijkt u zelf maar wat hier aan de hand is. Wij houden een picknick.’ Zonder een woord te zeggen vertrok de agent.

Bij wijze van voorzorgsmaatregel werd aangekondigd dat alle lectuur en bijbels verzameld moesten worden en opgeborgen in een van de auto’s die een flink eind verderop langs de weg stond. Nauwelijks was dit gebeurd of de politieagent kwam terug, vergezeld van vijftien GNR-soldaten met het geweer in de hand. Grondig doorzochten zij de lunchmanden, maar zij konden geen stukje lectuur en zelfs geen bijbel vinden. Met een zure glimlach vertrok de sergeant met zijn mannen met lege handen en zei: ’Oké, deze keer zijn jullie ons te slim af geweest, maar wij weten waar jullie mee bezig waren!’”

VERANDERENDE TIJDEN

Begin september 1968 kreeg premier Salazar een beroerte. Er werd een nieuwe regering gevormd met professor Marcello Caetano als president van de staatsraad. Aan Salazar is de verandering onopgemerkt voorbijgegaan en in 1970 overleed hij. De machtswisseling verliep aanmerkelijk vreedzamer dan menigeen had verwacht.

Begin 1969 constateerden wij een duidelijke vermindering van politiebemoeienissen. Wanneer de politie broeders arresteerde, werden zij met opvallend meer beleefdheid en hoffelijkheid behandeld. Een van de broeders werd hierop attent gemaakt door een PIDE-agent, die zei: „Merkt u niet hoe vriendelijk u wordt behandeld? Wordt u soms onheus bejegend? Zit u niet op een gemakkelijke stoel?” Het was inderdaad bemoedigend een menselijker behandeling op te merken. Er kwamen zelfs berichten binnen die duidden op bescherming door de politie in plaats van een onheuse bejegening.

Een van die berichten vertelt wat er gebeurde tijdens een vergadering in Lissabon, toen twee politieagenten omstreeks tien uur ’s avonds aanbelden. Toen de zuster opendeed, identificeerden zij zich en zeiden dat zij een onderzoek kwamen instellen naar aanleiding van een klacht dat er een vergadering gehouden werd. Tactvol antwoordde de zuster: „Ja, ik heb er alle begrip voor dat u uw plicht doet, maar mijn man heeft me strikte orders gegeven nooit vreemde mannen binnen te laten als hij niet thuis is. Ik hoop dus dat u mijn positie begrijpt. Als u dat wilt, kan ik morgenvroeg wel naar het politiebureau komen om al uw vragen te beantwoorden.” De politie ging op haar voorstel in. De volgende ochtend werd zij vriendelijk door de politieagenten begroet. Er ontwikkelde zich het volgende gesprek:

„Goedemorgen. Hoe is uw vergadering verlopen gisteravond?”

„Heel goed, dank u”, antwoordde de zuster.

„Hoeveel mensen waren er?”

„Och, dat zou ik echt niet weten, een stuk of 25.”

„Nee, het waren er meer — 32 om precies te zijn, want we hebben ze geteld toen ze het gebouw uit kwamen”, zei de agent. Hij voegde eraan toe: „Weet u, u hebt een paar erg vervelende buren in dat gebouw. Ze maken voortdurend moeilijkheden en hebben altijd wel wat te klagen. Ons bezoek van gisteravond was maar een routinebezoek naar aanleiding van een klacht. Maar we weten al enige tijd dat daar vergaderingen worden gehouden. Wij raden u aan tegen uw mensen te zeggen dat zij zo geruisloos mogelijk moeten doen als zij het gebouw binnengaan, opdat niemand een reden tot klagen heeft. Het is misschien ook goed zo af en toe eens een ander huis te gebruiken.”

Een andere onverwachte wending in de gebeurtenissen deed zich voor in Vila Nova de Gaia, tegenover Porto aan de overzijde van de rivier. Twee zusters belden bij een van de laatste deuren aan voor zij zouden gaan lunchen, toen een huisbewoonster het Waarheid-boek nam. Zij vroeg de zusters even te wachten terwijl zij geld ging halen en belde haastig de politie. Toen de politie arriveerde, was het onverwacht nieuws dat ook zij mee moest naar het politiebureau. Hoewel zij protesteerde omdat zij eten aan het klaarmaken was voor haar man die dadelijk thuis zou komen, hield de politie voet bij stuk.

Op het politiebureau werd een volledig proces-verbaal opgemaakt, terwijl de huisbewoonster het steeds benauwder kreeg. De politie vertelde haar dat dit nog maar het begin was, want als de zaak voor de rechter kwam, kon zij verwachten nog heel wat meer tijd te verspelen. Geheel van streek antwoordde de vrouw: „O nee toch! De enige reden waarom ik heb opgebeld, was dat onze pastoor zei dat je Jehovah’s Getuigen het beste kon aanpakken door onmiddellijk de politie te bellen. Als ik geweten had wat me boven het hoofd hing, was ik er nooit aan begonnen!” Op aanraden van de politie trok zij haar aanklacht maar al te graag in.

PARIJS — HET CONGRES VAN 1969

De grote gebeurtenis voor 1969 was het internationale „Vrede op aarde”-congres in Parijs, van 5-10 augustus in het Colombes Stadion. Iedereen was verrukt een totaal aantal aanwezigen van 2731 bij het Portugese programma te zien — meer dan driemaal zoveel als in Toulouse slechts een jaar daarvoor. Wij waren bijzonder blij met de aanwezigheid van vertegenwoordigers uit Madeira, de Azoren, de Kaapverdische Eilanden en het verre Angola. Voor velen was dit hun eerste congres.

De bijkantooropziener had op dit congres een interessante ervaring. Om veiligheidsredenen werd het Portugese programma in een afgesloten deel van het stadion gegeven. Alleen met een speciaal pasje kon men erin. Toen hij aankwam met broeder Knorr, die een lezing zou houden, wilde de zaalwachter, die hen niet herkende, hen niet binnenlaten. Nu, de veiligheidsdienst functioneerde tenminste!

KERK LAAT ZICH IN MET POLITIEK

Kennelijk waren bepaalde groeperingen in de katholieke Kerk niet tevreden. Op 27 september 1970 las premier Marcello Caetano de ongedurige geestelijkheid in het openbaar krachtig de les. Dit gebeurde in een over het hele land uitgezonden radio- en televisieuitzending. Volgens het verslag in de Lissabonse krant O Século van 28 september 1970 verklaarde hij:

„Bepaalde groepen binnen de katholieke Kerk vertonen neigingen die de burgerlijke autoriteiten niet onberoerd kunnen laten. . . . Zij die regeren, kunnen niet met lede ogen aanzien hoe bepaalde leden van de geestelijkheid onder valse voorwendsels profiteren van hun priesterlijke hoedanigheid en het respect dat zij per traditie inboezemen, alsook van de vrijheid van aanbidding en onderwijs die zij genieten, door zich bezig te houden met politieke activiteiten die asociaal en onvaderlandslievend zijn.”

WETSONTWERP „RELIGIEUZE VRIJHEID”

Voor Jehovah’s Getuigen in het bijzonder was het voornemen van de regering interessant om de Corporatieve Kamer op 6 oktober 1970 een wetsontwerp voor te leggen met als titel „Religieuze vrijheid”. De wet voorzag in het verruimen van de religieuze vrijheid. Hoe was de reactie op dit wetsontwerp? De katholieke Kerk had opvallend veel kritiek. Bang om hun bevoorrechte positie te verliezen, verklaarden de katholieke bisschoppen zich ertegen.

Met name verontrustend voor de katholieke Kerk was Artikel IV van het wetsontwerp, dat luidt: „(1) De Staat heeft geen bepaalde religie en haar betrekkingen met de organisaties die de verschillende religieuze groeperingen vertegenwoordigen, zijn gebaseerd op het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. (2) Religieuze gezindten hebben recht op gelijke behandeling.”

TOTALITAIRE METHODEN ZIJN NIET GEMAKKELIJK TE VERANDEREN

De mentaliteit van de politiestaat bleef echter bestaan, zoals blijkt uit de volgende „vertrouwelijke” mededeling over Jehovah’s Getuigen, ondertekend door de minister van Binnenlandse Zaken:

„(1) Via Rondschrijven nr. S.I.—981/70, Prec. 21088 van 1ste Sec./2de Divisie van G. Commando, gedateerd 21 oktober 1970, zijn instructies opgesteld met betrekking tot de onwettigheid van de onderhavige sekte en met name in verband met haar propaganda.

(2) De pers heeft onlangs de formulering gepubliceerd van een wetsontwerp inzake ’Religieuze vrijheid’, dat juist in deze vorm aanleiding zou kunnen geven tot een andere interpretatie dan die welke wordt bedoeld, in het bijzonder door sommige jonge mannen die aanspraak maken op vrijstelling van militaire dienst.

(3) Met het oog op het gestelde in Clausule 2 zijn deze feiten voorgelegd aan Zijne Excellentie de minister van Binnenlandse Zaken, die het wenselijk achtte de volgende mededeling te doen:

’Het wetsontwerp inzake religieuze vrijheid brengt in geen enkel opzicht verandering in de bepalingen die Jehovah’s Getuigen zijn opgelegd om redenen van het hoogste nationale belang, en hun activiteiten dienen bij voortduring te worden verhinderd.’”

VERVOLGING IN ANGOLA DUURT VOORT

Inmiddels brak in Angola een nieuwe golf van vervolgingen los. Op 16 maart 1970 werden in Nova Lisboa zeven geïnteresseerden gearresteerd omdat zij de bijbel bestudeerden in combinatie met publikaties van het Genootschap. Alle zeven kregen straffen van twee tot vijf jaar. Een brief van een van de zeven beschrijft hoe zij werden behandeld: „Op 10 juni werden wij overgebracht naar het district Huíla (Sá da Bandeira). Hier bleven wij vier dagen en sliepen op planken, zonder dekens en opgesloten in een cel zonder licht. Het enige voedsel dat wij kregen was iedere middag om vier uur een lepel soep.”

Er was alle reden om te geloven dat de Angolese koloniale autoriteiten van mening waren dat het tijd werd om het werk van de Getuigen „stop te zetten en uit te roeien”. Broeder João Mancoca was in augustus 1970 eindelijk vrijgelaten, na meer dan negen jaar in dwangarbeiderskampen te hebben doorgebracht; maar vanaf april 1971 zat hij weer in de gevangenis, samen met ruim dertig andere getrouwe Getuigen.

VERVOLGING BEVORDERT VOORUITGANG

Ondanks een nieuw offensief tegen Jehovah’s Getuigen in Angola, bleef de boodschap van Gods koninkrijk het hart bereiken van mensen die de juiste gezindheid hadden voor het eeuwige leven. Onder de meer dan vijf miljoen bewoners van dit reusachtige land — groter dan Frankrijk, Duitsland en Italië samen — begonnen honderden mensen kennis te nemen van de waarheid. In 1971 was er een hoogtepunt van 487 verkondigers — een toename van 88 procent vergeleken bij het gemiddelde van het jaar daarvoor — en 1311 personen woonden de Gedachtenisviering bij.

In 1961, juist toen de moeilijkheden begonnen, waren er in Portugal ongeveer 1000 verkondigers; tien jaar later was het ongekende hoogtepunt 9086 verkondigers! De Gedachtenisviering van datzelfde jaar werd bijgewoond door een recordaantal van 20.824 personen!

VERANDERINGEN MERKBAAR

Op 15 juni 1971 kwam de Nationale Vergadering, bestaande uit 120 gedeputeerden, bijeen voor het debat over het wetsontwerp op de religieuze vrijheid. Kranten en tijdschriften publiceerden nu hoofdartikelen waarvan velen nooit hadden gedroomd dat ze door de overheidscensuur zouden komen. Het volgende stond bijvoorbeeld te lezen in het toonaangevende weekblad Vida Mundial van 26 maart 1971, onder de kop „Katholicisme en nationaliteit”:

„Onlangs is er een aantal beweringen gedaan die ten doel hebben [voor de katholieke Kerk] verkapte voorrechten te verwerven die geenszins in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie van de Portugese natie op het gebied van het religieuze leven. Wij zijn geen katholieke natie. Wij zijn een natie waarin de meerderheid zegt dat ze katholiek is, maar in de eerste plaats bestaat onze natie uit personen van vele rassen en met vele verschillende religies. Wij kunnen dit niet ontkennen. . . . Hoe aanlokkelijk het ook mag schijnen, het is niet juist wanneer de overheid één bepaalde religie begunstigt . . . Indien er één religie wordt erkend, dan dienen alle religies te worden erkend, in naam van de geldende beginselen der vrijheid.”

GEDEPUTEERDEN KRIJGEN GETUIGENIS

De tijd was aangebroken om de wetgevers van de natie te informeren omtrent Jehovah’s Getuigen. Er werden gesprekken gearrangeerd met veertien leden van de Nationale Vergadering van wie bekend was dat zij vóór religieuze vrijheid waren. Voor het eerst slaagden Jehovah’s Getuigen erin met leden van het hoogste wetgevende lichaam van het land te spreken. In sommige gevallen werden zij bij deze gedeputeerden thuis uitgenodigd, waar zij urenlange aangename gesprekken hadden. Iedere gedeputeerde kreeg een verklaring van twaalf pagina’s betreffende onze geloofsopvattingen, en verscheidene publikaties.

Broeder Armando Monteiro in Porto was in de gelegenheid met een gedeputeerde te spreken met wie hij samen op de middelbare school had gezeten, Dr. Sá Carneiro. Deze man genoot de reputatie een voorvechter voor burgerrechten te zijn. Hij zei tegen broeder Monteiro: „Jullie zullen hard moeten vechten om erkenning te krijgen, vooral wegens de oorlog in Angola en jullie afzijdigheid in dergelijke conflicten. Ik ben echter een voorstander van religieuze vrijheid voor iedereen en zal alles doen wat in mijn vermogen ligt om er een wet door te krijgen die religieuze vrijheid waarborgt.” Het is interessant dat deze man later premier werd en dit bleef tot aan zijn dood in 1980.

DE WET OP DE RELIGIEUZE VRIJHEID

Op 21 augustus 1971 bereikte Portugal een mijlpaal in de geschiedenis van de burgerrechten, met het aannemen van de wet 4/71, die vrijheid van godsdienst waarborgt. Deze wet bepaalde dat een religie die erkend wenste te worden, een formele aanvraag moest indienen, ondertekend door 500 leden, en deze moest overleggen vergezeld van veel gedetailleerde informatie over geloofsopvattingen, bijeenkomsten, publikaties, enzovoort.

Het jaar daarop verscheen er, tot ieders grote verbazing, een nieuwe wet, waarin werd bepaald dat elke handtekening onder de aanvraag notarieel bekrachtigd moest zijn. In november 1972 werd de minister van Justitie een vijf centimeter dik document aangeboden. Zo werden Jehovah’s Getuigen de eerste religieuze groepering die wettelijke erkenning vroeg op grond van de nieuwe wet. Uit opmerkingen van ambtenaren werd duidelijk dat men niet op een spoedig antwoord moest rekenen.

DISTRICTSCONGRES VAN 1971 AFGELAST

Aangezien congressen in Portugal nog steeds verboden waren, was de jaarlijkse tocht naar Frankrijk de grote gebeurtenis van het jaar. De 3500 broeders die zich intens verheugden op het „Goddelijke Naam”-districtscongres in Toulouse, hoorden met ontzetting slechts een week voordat zij zouden vertrekken, dat het congres afgelast was vanwege een dreigende cholera-epidemie. Wat nu? De broeders in Lissabon ontdekten dat er op diezelfde datums een congres zou worden gehouden in Londen (Engeland). Bliksemsnel werden er regelingen getroffen om de contracten met de busondernemingen te herzien. De laatste hindernis werd genomen toen de regering in recordtijd reisvergunningen verstrekte voor tien charterbussen!

Na de lange reis kwamen de broeders in Londen aan. Wat een reusachtige stad! Het leek eindeloos lang te duren voordat zij het congresterrein in Twickenham hadden gevonden. Sommigen, die hopeloos verdwaald waren, konden alleen maar in gebroken Engels smeken: „Ik Jehovah’s Getuige. Waar Twickenham?” De Britse politie was uitermate hulpvaardig en sommigen van onze broeders kregen een geleide naar het congresterrein. Verscheidene bussen verschenen uiteindelijk in het holst van de nacht bij Bethel in Mill Hill. Nooit zullen de broeders het hartelijke welkom vergeten dat hun ten deel viel, terwijl de Koninkrijkszaal van Bethel haastig in een slaapzaal werd veranderd.

DOVE BROEDERS GEARRESTEERD

In oktober 1971 hield een ijverige groep dove broeders regelmatig vergaderingen in Lissabon. Plotseling verscheen de politie op hun gemeenteboekstudie, maar niemand deed open, omdat zij het kloppen niet konden horen. Stomverbaasd wachtte de politie tot de vergadering afgelopen was en arresteerde de broeders toen zij het huis verlieten. De politieagenten vonden het vreemd dat niemand hun vragen beantwoordde of ook maar een woord zei!

Toen de broeders rustig bewegingen en gebaren maakten om uit te leggen dat zij niet konden spreken of horen, werd de politie hoe langer hoe achterdochtiger. Het was nogal komisch te zien hoe de agenten in verwarring waren, aangezien sommigen dachten dat het een list was. De eigenaar van het huis werd in de buurt gevonden en met de zeventien dove broeders meegenomen naar het hoofdbureau van politie. De politie nam proeven om na te gaan of de arrestanten werkelijk doof waren. Toen de autoriteiten overtuigd waren, trokken zij de aanklacht in.

ONDERSTROMINGEN

Hoe vreemd het ook mag schijnen gezien de tendens tot religieuze vrijheid, in het voorjaar van 1972 deden er geruchten de ronde dat de onderdrukkende maatregelen weer opleefden. Via een politieagent die belangstelling voor de waarheid toonde, kregen wij een Bulletin in handen van de Nationale Republikeinse Garde (GNR). Het was „Bulletin nr. 1441/3a. Republikeins Algemeen Hoofdkwartier”, gedateerd 9 maart 1972 en getiteld „ACTIVITEITEN VAN DE SEKTE VAN JEHOVAH’S GETUIGEN”. Een deel ervan luidde:

„Met betrekking tot het bovenstaande heeft de Algemeen en Bevelvoerend Officier mij opgedragen bekend te maken dat de pogingen om hun activiteiten te ontmaskeren, dienen te worden opgevoerd en dat er dienovereenkomstig moet worden gehandeld. Het is duidelijk dat deze sekte een subversief karakter draagt en de thans geldende wetten staan het beteugelen van hun activiteiten toe.”

Het was derhalve geen verrassing toen op de avond van de Gedachtenisviering, op 29 maart 1972, de politie drie vergaderplaatsen in Lissabon binnendrong en iedereen meenam naar het politiebureau. Zij eisten echter geen borgtocht en lieten weldra alle broeders vrij. Er werden geen andere incidenten gemeld, hetgeen erop wees dat de manschappen van deze speciale politiemacht niets voelden voor het ontketenen van een nationale campagne tegen Jehovah’s Getuigen.

BEHULPZAME POLITIECOMMISSARISSEN

Veel politieagenten stelden zich juist verdraagzaam tegenover de Getuigen op. Twee zusters vertellen de volgende ervaring: „Tijdens de bediening van huis tot huis kwam er een boze man in pyjama aan de deur. Wij gingen beleefd weg en vervolgden onze prediking. Toen wij het gebouw verlieten, stond de man in pyjama ons op te wachten. Hij was politieagent en stond erop dat wij met hem meegingen. Wij stelden hem voor een jas aan te trekken en gaven hem de verzekering dat wij niet weg zouden lopen. In de enkele minuten dat hij weg was om zijn jas te halen, verstopten wij onze lectuur in een vuilnisbak die vlakbij stond.

Toen wij het politiebureau binnenkwamen, bralde de man die ons gevangengenomen had arrogant: ’Hier zijn twee Getuigen die ik bij het prediken heb betrapt. Arresteer ze!’ Wat een schok kreeg hij te verwerken toen de politiecommissaris hem berispte met de woorden: ’Je moest je schamen, een politieagent op straat in pyjama. Ga naar huis en kleed je behoorlijk aan!’ Daarop stuurde hij ons weg en wij gingen terug om onze lectuur op te halen.”

Toen bij een andere gelegenheid twee broeders die tijdens de velddienst waren gearresteerd op het politiebureau kwamen, verkondigde de trotse agent: „Hier zijn weer twee Getuigen. Gooi ze in de gevangenis!” De politiecommissaris antwoordde: „Wat mankeert jou? Ik wil hier helemaal geen Getuigen meer opgebracht krijgen. Voor ik het weet kom je mijn eigen moeder opbrengen!” De politiecommissaris liet de broeders zonder omhaal vrij.

TERUG NAAR DE RECHTBANKEN

Aangezien men er met het bulletin dat in maart 1972 door de Nationale Republikeinse Garde (GNR) was uitgevaardigd, niet in geslaagd was de activiteiten van Jehovah’s Getuigen de kop in te drukken, werd er in november 1972 een wet aangenomen die de Openbare Veiligheidspolitie (PSP) een instrument in handen gaf om een eind te maken aan onze vergaderingen. Een golf van arrestaties brak los over onze broeders in plaatsen als Gondomar, Torres Vedras, Parede, Lissabon, en Funchal op Madeira. Een reeks rechtszaken was het gevolg, waarbij moedige rechters de Getuigen vrijspraken en onverschrokken opkwamen voor de vrijheid van aanbidding.

Het proces in Peso da Régua in een van de noordelijkste provincies van Portugal, en van oudsher een bolwerk van het katholicisme, werd met gespannen verwachtingen tegemoetgezien. In dit geïsoleerde gebied was het werk nog maar pas begonnen en er stond een groep van achttien pasgeïnteresseerde personen terecht omdat zij in een particuliere woning de bijbel hadden bestudeerd. Broeder Agostinho Valente, de speciale pionier die zorg droeg voor de groep, vertelt wat er gebeurde:

„Het draaide eropuit dat het beste getuigenis werd gegeven door twee geïnteresseerde vrouwen van zeer eenvoudige afkomst. De vrees inboezemende sfeer die er gewoonlijk in strenge rechtszalen hangt, deed hun niets. De manier waarop zij vertelden over hun vreugde zoveel prachtige dingen uit de bijbel te leren, was zo natuurlijk, duidelijk en krachtig, dat de rechter zelf er zichtbaar van onder de indruk raakte.” Hij deed een gunstige uitspraak.

GELOOF VAN NEUTRALE CHRISTENEN OP DE PROEF GESTELD

Broeder Fernando Silva uit Porto herinnert zich nog levendig de beproeving op zijn rechtschapenheid waarvoor hij kwam te staan toen hij vanwege zijn christelijke geweten militaire dienst geweigerd had: „Ik werd in december 1972 gearresteerd en voor vijftien maanden in de gevangenis opgesloten. Herhaalde pogingen, waaronder ook fysieke ’overreding’, om mij tot een compromis te bewegen, faalden. Ik werd overgebracht naar de Trafaria-gevangenis bij Lissabon en mijn ’behandeling’ werd uitgebreid met zweepslagen. Ten slotte werd ik op een vliegtuig gezet en naar Angola gebracht.

Al snel besefte ik dat mij een onheilspellende toekomst wachtte. Ik belandde in Nova Lisboa onder een legerkapitein die berucht was om zijn wreedheid. Slaag werd nu een vast onderdeel van mijn leven en de aframmelingen namen in aantal en hevigheid toe. Ik werd met de dag zwakker doordat mij dikwijls voedsel werd onthouden. Voortdurend bad ik tot Jehovah en ik kan zeggen dat hij mij niet in de steek heeft gelaten. Hoe meer ze mij sloegen, des te minder voelde ik het. Vriendelijke soldaten brachten mij brood en fruit.

Op een avond kwam de kapitein naar mijn cel met een stuk papier en een pen. Hij zei dat ik een afscheidsbrief aan mijn ouders moest schrijven, omdat ik doodgeschoten zou worden. Terwijl ik Jehovah smeekte mij de kracht te geven om te volharden, schreef ik de brief, in de vaste overtuiging dat ik zou sterven. Toen hoorde ik dat het een list was! Uiteindelijk kwam ik voor de krijgsraad en werd veroordeeld tot twee jaar en vier maanden gevangenisstraf.”

José Manuel Paiva, een arts uit een vooraanstaande familie, nam nog voordat hij gedoopt werd zijn standpunt inzake de neutraliteitskwestie in. Zijn broer was gedecoreerd wegens moedig gedrag in de koloniale oorlog en men verwachtte automatisch dat hij van dezelfde vaderlandslievende gezindheid blijk zou geven. Toen hij echter het besluit had genomen niet deel te nemen aan het koloniale conflict in Afrika, koos hij een geschikt moment uit om zijn op de bijbel gebaseerde standpunt tijdens een familiereünie uiteen te zetten. Omdat zijn moeder zich niet bij het besluit van haar zoon kon neerleggen, arrangeerde zij een onderhoud op het militaire hoofdkwartier. Wat er bij die confrontatie voorviel, kan José Manuel Paiva het beste zelf vertellen:

„Het was van meet af aan duidelijk dat mijn moeder emotioneel van streek was omdat ik ’het zwarte schaap’ in de familie was, en daarom vroeg ik of ik de reden voor mijn besluit mocht toelichten. Terwijl de officier aandachtig luisterde, onderbrak mijn moeder het gesprek en zei: ’Het komt door die Jehovah’s Getuigen. Die hebben mijn zoon een hersenspoeling gegeven. Het zijn fanatici!’ Tot mijn verrassing antwoordde de functionaris: ’Nee, volgens mij zijn het geen fanatici. Ik heb uw zoon zijn geloofsovertuiging horen verklaren. Hij weet wat hij doet en waarom hij het doet. Natuurlijk kan ik het niet met hem eens zijn, want ik ben beroepsmilitair. Maar ik respecteer deze mensen. Ik heb andere Getuigen uiteen horen zetten waarom zij niet aan de oorlog deelnemen, en ik heb vastgesteld dat zij allemaal hun geloof goed weten uit te leggen. De fanatici zijn degenen die naar Fátima gaan [een katholieke bedevaartplaats in Portugal] zonder te weten waarom en wat ze geloven.’

Toen zei hij tegen mij: ’U bent arts, dus waarom laat u een of twee van uw collega’s niet een beëdigde verklaring tekenen dat u aan de een of andere ziekte lijdt? Dan doen we die bij uw papieren en wordt u vrijgesteld van militaire dienst.’ Ik bedankte hem voor zijn welwillendheid maar zei hem dat ik zo iets niet kon doen, omdat het oneerlijk zou zijn. Tot mijn verbazing keek hij mijn moeder aan en zei: ’Hebt u dat gehoord? Ik heb dit met opzet gedaan omdat ik wist dat Jehovah’s Getuigen zelfs niet liegen. Dat is het kaliber van uw zoon. U moest er trots op zijn dat u zo’n zoon hebt!’” Deze broeder dient nu als ouderling.

SNELLE GROEI

Het eind van het dienstjaar 1972 gaf een krachtige vooruitgang van de theocratische organisatie te zien. Er waren zes opeenvolgende hoogtepunten in verkondigers met voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan duizend dopelingen. Er werden ruim 10.000 huisbijbelstudies geleid en niet minder dan 23.092 personen woonden de Gedachtenisviering bij. Nu Lissabon één Getuige op de 226 inwoners telde, moedigde het bijkantoor de broeders aan om te verhuizen en te gaan dienen waar de behoefte groter was.

Zelfs grote steden hadden hulp nodig. Een voorbeeld daarvan is Setúbal, dat 60.000 inwoners telt en slechts 40 km ten zuiden van Lissabon ligt. In 1968 telde de gemeente niet meer dan 27 verkondigers. Het bijkantoor zond er vijf speciale pioniers heen en in 1972 was de gemeente gegroeid tot een hoogtepunt van 140 verkondigers met 375 aanwezigen bij de Gedachtenisviering. Thans telt Setúbal drie gemeenten.

HET INTERNATIONALE CONGRES VAN 1973

De groei hield aan en een recordaantal van 8150 personen woonde het Portugese programma van het „Goddelijke zegepraal”-congres bij dat op het terrein van de Wereldtentoonstelling in Brussel werd gehouden. Ook waren er duizenden Spaanse en Belgische broeders, zodat het totale hoogtepunt aan aanwezigen de 50.000 overschreed. Het is verbazingwekkend dat er zoveel Portugese afgevaardigden waren, aangezien de meesten van hen geen paspoort bezaten en de regering hun er ook geen wilde verstrekken. Er werd een speciaal „collectief paspoort” verstrekt aan Getuigen die garandeerden dat hun groep van 25 reizigers naar Portugal zou terugkeren. De vervoersregelingen voorzagen in vier speciale treinen met elk duizend congresgangers, zes chartervliegtuigen en tientallen bussen. Het was een geloofversterkende gebeurtenis voor deze Portugese broeders om weer bijeen te zijn met medegelovigen uit verre streken als Moçambique, Angola, Kaap Verdië, Madeira en de Azoren.

De liefde spreekt en verstaat alle talen. Dit werd eens te meer gedemonstreerd door de huisvestingsregelingen die voor het congres in Brussel werden getroffen. Stelt u zich eens voor: één gemeente in Brussel van vijftig verkondigers zorgde voor onderdak voor 350 broeders van buiten! Veel broeders boden blijmoedig hun eigen bed aan hun gasten aan. Sommigen hadden wel 25 mensen in huis. Een broeder die vijftien congresgangers toegewezen had gekregen, wilde nog meer doen. Daarom huurde hij alle kamers in een hotelletje in de buurt van het congresterrein af voor de hele duur van het congres en zei tegen de broeder die belast was met de huisvesting: „Deze kamers kun je aan behoeftigen geven.”

Het afscheid op het spoorwegstation was een tafereel om nooit te vergeten. Er werd omhelsd en gekust, en er werden bloemen en souvenirs geschonken. Een politieagent was zo ontroerd over deze uitingen van christelijke liefde, dat ook hij iemand een geschenk gaf!

Wat een diepe indruk maakte dit congres op onze broeders! Het politie-escorte dat een konvooi congresgangers door de stad heen loodste, ontlokte een broeder de opmerking: „Wat een verschil! Hier gaat de politie voorop, om ons de weg te wijzen. In Portugal zitten ze altijd achter ons aan, om ons weg te krijgen.”

De slotwoorden van broeder Knorr tot het Portugese congres luidden: „Blijf Jehovah getrouw dienen. Je weet nooit wat Jehovah nog zal toelaten. Wie weet, misschien is jullie volgende internationale congres wel in Portugal!”

EEN STAATSGREEP

Binnen de gelederen van de strijdkrachten werd een snelle revolutie beraamd en uitgevoerd op 25 april 1974. Er was ontevredenheid gegroeid door de langdurige koloniale oorlog in Afrika. Noch in Angola, noch in Moçambique of Guinee-Bissau was een militaire overwinning te voorzien. Gezien het starre politieke beleid van de regering ten aanzien van de koloniën besloten de soldaten zelf dat het tijd werd om een eind te maken aan de oorlog.

De bevolking in het algemeen stond volledig achter de vrijwel onbloedige revolutie. Het was verbazingwekkend te zien hoe machtige instellingen die het land in een ijzeren greep hielden, van de ene dag op de andere ineenstortten. Honderden PIDE-agenten werden gearresteerd. Wat een ommekeer nu men soldaten met het geweer in de aanslag PIDE-agenten zag afvoeren!

OVERGANGSPERIODE

Het nieuwe bewind kondigde al snel vrijheid van meningsuiting en het herstel van burgerrechten af. Kort daarop liet de minister van Justitie onze advocaat weten dat alle lopende rechtszaken tegen Jehovah’s Getuigen waren afgelast.

Ook hoorden wij dat de vorige regering ons verzoek om wettelijke erkenning in de ijskast had gezet. Nu hadden wij wekelijks contact met de autoriteiten, die er voorstanders van waren dat ons werk een wettige status kreeg.

LAATSTE CONGRES IN HET BUITENLAND

In de zomer van 1974 woonden in totaal 12.102 Portugezen het „Goddelijke voornemen”-districtscongres in Toulouse (Frankrijk) bij. Nooit tevoren in de geschiedenis van dit land was er zo massaal gebruik gemaakt van vervoermiddelen voor een congres in het buitenland. Een inspecteur van de spoorwegen zag de broeders een rijtuig reinigen en merkte op: „In al de 25 jaar dat ik bij de spoorwegen werk, heb ik zo iets nog nooit gezien. Dit is hoogst ongewoon. U bent anders dan alle andere mensen die per trein reizen.”

Het congres van dat jaar was het hoogtepunt van onze jaarlijkse reizen naar het buitenland. De broeders brachten alle mogelijke offers om het districtscongres bij te wonen en waren vanaf de welkomstwoorden bij de opening tot en met het laatste woord van het gebed een en al aandacht. De moeite van al degenen die door de jaren heen onze gastheren zijn geweest, zal altijd met dankbaarheid in onze herinnering blijven.

EEN HISTORISCHE GEBEURTENIS

Op 18 december 1974 verkregen Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning. Slechts drie dagen later werden er twee onvergetelijke vergaderingen gehouden waarbij de broeders N. H. Knorr en F. W. Franz aanwezig waren, de ene in Porto met 7586 en de andere in Lissabon met 39.284 aanwezigen.

Hoe belangrijk deze gebeurtenis was, werd samengevat door de Lissabonse krant Diário Popular van 26 december 1974: „Tot 25 april was het gevaarlijk en zelfs subversief om een van Jehovah’s Getuigen te zijn. Maar de tijden zijn veranderd. Nu is het niet alleen mogelijk in Portugal een Getuige te zijn, maar zelfs in het openbaar te vergaderen. Dat gebeurde in Lissabon, in het Tapadinha Stadion, waar duizenden in vrijheid bijeenkwamen. . . . Het thema, vrede onder de unieke ’regering van God’, schalde uit de luidsprekers. En dit alles speelde zich af in een voetbalstadion waar wij wel eens heel wat minder opbouwende bijeenkomsten hebben meegemaakt.”

HOE ER VOOR GEESTELIJK VOEDSEL WERD GEZORGD

Gedurende de verbodsjaren zorgde Jehovah er door middel van zijn organisatie voor dat wij geestelijk voedsel bleven ontvangen. Veel bijkantoren zonden ons per post regelmatig kleine pakjes lectuur, maar mettertijd werden er steeds meer in beslag genomen. Broeders die hun vakantie in Portugal kwamen doorbrengen, brachten in de loop der jaren aanzienlijke hoeveelheden publikaties mee. Wij zijn vol waardering voor de moedige geest die door deze broeders aan de dag is gelegd en wij willen iedereen bedanken die zo bereidwillig een aandeel heeft gehad aan deze activiteit. — 2 Tim. 1:7.

DEPOTS TIJDENS HET VERBOD

Toen de organisatie groeide, kregen wij behoefte aan plaatsen vanwaaruit wij konden werken, en in verscheidene steden vonden wij geschikte accommodatie. Een van die plekken werd in de wandeling „het hol” genoemd. Omdat er geen daglicht in kon doordringen, moest er een gat in de muur worden geslagen om frisse lucht toe te laten. Een broeder heeft acht jaar lang trouw in die ruimte gewerkt. Hij overpeinst: „Ik heb altijd een bijzondere afkeer gehad van ratten en muggen. Helaas was er in ’het hol’ een overvloed van beide. In het begin moest ik over de ratten heen springen als ik ’het hol’ binnenging en renden ze weg om zich te verstoppen. Nadat ze aan mijn aanwezigheid gewend waren geraakt, liepen ze langzaam langs me heen als ik aan het werk was. Het was gek, maar onder die bijzondere omstandigheden kon ik ze verdragen.”

Door onze broeders die bij commerciële bedrijven werkten in te schakelen, konden wij een speciale editie van De Wachttoren importeren, en kennelijk waren de douanebeambten „blind” voor wat zij goedkeurden. Dit lukte een aantal jaren, totdat wij meer lectuur nodig hadden. Zelfs tijdens de papiercrisis in het begin van de jaren zeventig manoeuvreerde Jehovah de aangelegenheden zo, dat wij de beschikking hadden over tonnen krantenpapier.

In de loop der jaren heeft een aantal trouwe ouderlingen hard en lang gewerkt, na hun volle wereldse werkdag, om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke publikaties tijdig beschikbaar waren. Uit de verslagen blijkt dat er meer dan 1.400.000 boeken werden vervaardigd via commerciële drukkers, nog afgezien van de miljoenen brochures, tijdschriften en traktaten. Jehovah’s bescherming en zegen waren overduidelijk.

Nu het werk echter wettelijk erkend was, konden wij lectuur importeren vanuit het hoofdbureau. Wat was het opwindend in 1975 onze eerste 14-tons containerlading te ontvangen met de nieuwe 416 bladzijden tellende vrijgave Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen!

TOEGERUST VOOR EXPANSIE

Nu wij vrijheid van aanbidding genoten, ondernamen wij stappen om de organisatie op elk niveau te stroomlijnen. In Estoril, een voorstad van Lissabon, vonden wij accommodatie die als bijkantoor kon dienen. De eigenaar van een modern gebouw van drie verdiepingen aarzelde het aan de Getuigen te verhuren. Alle twijfel werd weggenomen toen hij zijn advocaat raadpleegde, die zei: „Betere huurders kun je niet krijgen. Jehovah’s Getuigen zullen voor het pand zorgen alsof het hun eigendom is.” Wij kochten dit gebouw in 1976 en bouwden er in 1977 een gedeelte aan, zodat wij ruimte kregen voor de opslag van lectuur en tevens voor een kleine offsetdrukkerij.

Een nieuw voorrecht waar de broeders zich vol vreugde op wierpen, was het organiseren van hun eigen kring- en districtsvergaderingen. Dat was geen geringe uitdaging, aangezien de kringen totaal geen uitrusting bezaten — nog geen pot of pan. Het bijkantoor organiseerde een reeks vergaderingen om ervoor te zorgen dat de samenstelling van de gehele uitrusting voor de twaalf kringen gestandaardiseerd werd. Op die manier kon de cafetaria-uitrusting en de geluidsapparatuur gecombineerd worden voor een doeltreffend gebruik op districtscongressen. Al dit materiaal was in de zomer van 1975 klaar voor gebruik, toen de eerste drie districtscongressen in Portugal werden gehouden met een totaal aantal aanwezigen van 34.529 tijdens de openbare lezing.

ER WORDEN WEER KONINKRIJKSZALEN GEOPEND

In januari 1975 liet het bijkantoor de gemeenten weten dat zij Koninkrijkszalen konden openen. Met grote vreugde grepen zij die gelegenheid aan, en voordat het jaar ten einde was, waren er meer dan honderd zalen geopend. Aangezien onroerend goed duur is, was de enige oplossing zalen te huren. Menige Koninkrijkszaal behoort tot de beste gehoorzalen ter plaatse. Wat is het prijzenswaardig te zien dat in veel gevallen de Koninkrijkszalen zijn uitgerust met vloerbedekking, gordijnen of andere dingen die de broeders zich voor hun eigen huis niet eens zouden kunnen veroorloven! De huurprijzen werden in de loop der jaren buitensporig hoog en bedroegen in sommige gevallen meer dan $600 per maand. Om dit probleem op te lossen, gebruiken in de meeste steden vier of vijf gemeenten dezelfde zaal.

TIMOR

Timor is een van de Kleine Sunda Eilanden, ten noorden van Australië. De oostelijke helft van het eiland werd in het begin van de zestiende eeuw Portugees gebied. In 1975 eiste de bevolking van Timor onafhankelijkheid van Portugal. Omstreeks die tijd vroeg het hoofdbureau van het Genootschap aan het bijkantoor in Portugal, uit te zien naar een ervaren speciale-pioniersechtpaar dat naar Dili, de hoofdstad van Timor, zou kunnen gaan om de belangstelling die daar door een Australische broeder tijdens zijn bezoek was aangetroffen, verder op te bouwen.

Broeder en zuster Gabriel Santos namen die zendingstoewijzing graag op zich. Zij kwamen in april 1975 in Dili aan, maar hun bediening daar bleek van korte duur. Begin augustus van dat jaar brak er een burgeroorlog uit tussen de twee naar de macht strevende politieke partijen. Broeder Santos beschrijft wat er gebeurde:

„Net twee dagen voordat het schieten begon, had ik een voedselvoorraad voor twee weken ingeslagen, weinig vermoedend dat we binnenkort in feite gevangenen in onze eigen flat zouden zijn. Toen ons gebouw door kogels werd getroffen, beseften wij dat de zaken er niet beter op zouden worden als we ons ongerust maakten, en dus baden wij tot Jehovah en legden ons leven in zijn handen. Na bijna twee weken, toen onze voedselvoorraad nagenoeg uitgeput was, waren wij nog helemaal alleen in het gebouw, aangezien de andere zeven gezinnen naar het vluchtelingenkamp waren uitgeweken. Juist toen we ons begonnen af te vragen wat we moesten doen, klopte er een scheepskapitein aan onze deur. Wij hadden de bijbel met zijn vrouw bestudeerd en nu kwam hij, terwijl de kogels hem om de oren vlogen, ons bevrijden. Om de een of andere reden hield het schieten voor het eerst in twee weken op toen wij ons op weg begaven naar het vluchtelingenkamp. Hoe vreemd het ook mag klinken, zodra wij in het kamp aankwamen, begon het schieten weer. Na een verblijf van drie dagen in het kamp nam de kapitein ons mee naar een Noors schip, dat ons, met nog 1157 vluchtelingen, naar Darwin in Australië bracht. Nu wij Jehovah’s beschermende hand hebben gevoeld, zijn wij verlangender dan ooit om hem getrouw te blijven dienen.”

Deze pioniers verspreidden in slechts drie maanden tijd 567 boeken en sommigen van degenen die in Dili de vergaderingen gingen bijwonen, werden ten slotte gedoopt nadat zij naar Portugal waren teruggekeerd. Indonesië voert nu het bewind over dit gebied en wij zullen moeten afwachten welke ontwikkelingen de toekomst zal brengen.

EEN TEKEN VAN TOEKOMSTIGE GROTERE DINGEN

Aan het eind van het dienstjaar 1975 was het interessant eens terug te kijken om te zien hoeveel belangrijke gebeurtenissen er in slechts één jaar van religieuze vrijheid hadden plaatsgevonden. Er was negen maanden achtereen een hoogtepunt in het aantal verkondigers geweest, met ten slotte een hoogtepunt van 16.183 predikers. Dit was een toename van 23 procent over het gemiddelde van het jaar daarvoor. In totaal werden 3925 personen gedoopt en het aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering steeg tot 41.416! Alles wees in de richting van nog grotere expansie.

VRIJHEID BRENGT NIEUWE BEPROEVINGEN

De revolutie van 1974 bracht grote veranderingen teweeg in de Portugese samenleving. Er volgde een periode van onrust waarin radicale groeperingen de bevolking ophitsten. Er werden „buurtcel”-groepen georganiseerd en „fabriekscomités”, die dikwijls personeel ontsloegen na een volksgerichtachtige zitting. In de straten verschenen posters en grote muurschilderingen van Stalin, Lenin, Marx en Mao. De hamer en sikkel werden een alledaags gezicht en er waren communistische kranten te koop.

Ironisch genoeg werd de heftig veroordeelde onderdrukking die onder het ten val gebrachte rechtse regime gebruikelijk was, nu een instrument in handen van de linkse krachten. Dit blijkt uit een ervaring die Olegário Virginio vertelde: „De regering nodigde iedereen uit om op een bepaalde zondag te werken, als een vrijwillige demonstratie van massale ondersteuning. Alle burgers werden opgeroepen om zich naar de velden, de fabrieken en kantoren te begeven om met een ’feestelijke dag van arbeid de overwinning van de strijdkrachten te vieren’. Aangezien ik besloot om niet vrijwillig te gaan werken, werd ik diezelfde zondag opgebeld met het dreigement dat ik moest verschijnen of anders ernstig in moeilijkheden zou komen. Toen ik de volgende dag naar mijn werk ging, zag ik bij de ingang van de fabriek een pop in een grote boom hangen met daarop de woorden ’de Jehovah’s moeten hangen’.

Er werd een plenaire zitting van alle arbeiders belegd. Ongeveer 400 waren er aanwezig toen ik voor dit gehoor werd ontboden, en een complete raad van zeventien comitéleden trad als rechters op. Toen ik mijn neutraliteit in de zaak van de revolutie begon te verdedigen, vielen communistische leden mij in de rede om een aanval te doen op mijn religieuze opvattingen. Zij beschuldigden Jehovah’s Getuigen ervan moordenaars te zijn omdat zij bloedtransfusies weigeren en beschuldigden ons van onvaderlandslievendheid; zij eisten mijn ontslag. Andere leden waren het met dit standpunt niet eens. Een van hen nam het woord en zei dat de vergadering niet bijeen was geroepen om te oordelen over iemands religieuze opvattingen, maar om de verdiensten van een werknemer te beschouwen. Er werd een gunstig verslag uitgebracht over mijn staat van dienst en de zitting werd beëindigd met het besluit mij als werknemer te handhaven wegens voorbeeldig gedrag. Het is opmerkelijk dat de man die verantwoordelijk was voor het ophangen van de pop, later zelfmoord heeft gepleegd.”

EEN ANDERE SOORT VAN BEPROEVING

In die tijd werd het de gewoonte dat mensen eer betoonden aan overleden revolutionaire leiders, zoals bijvoorbeeld Salvador Allende, door een stilte van vijf minuten in acht te nemen. Bij een van die gelegenheden, naar aanleiding van de dood van een Portugese soldaat, overkwam Mário Neto het volgende:

„Aangezien ik niet aan deze ceremonie deelnam, grepen communistische collega’s de gelegenheid aan om mij aan te klagen. Op de dag van de plenaire zitting kwamen er 250 werknemers bijeen in de aula. Aan de lange tafel zaten negen rechters, die verschillende afdelingen van het kantoor vertegenwoordigden. Ik stelde de volgende voorwaarden voor mijn verdediging, die werden geaccepteerd: (1) Ik zou niet in de rede worden gevallen terwijl ik aan het woord was; (2) Iedereen mocht aan het slot van mijn verdediging vragen stellen; (3) Ik mocht de bijbel gebruiken.

Daar de aanklacht betrekking had op het betonen van eer aan de doden, kon ik uitleggen wat volgens de bijbel de toestand van de doden is. Ik schetste de Koninkrijkshoop als de enige oplossing voor de problemen van de rusteloze, uitgebuite mensheid. Deze bijeenkomst duurde drie uur, en ik geloof dat dit de belangrijkste openbare lezing was die ik ooit heb mogen houden. Na de zitting kwamen er collega’s van kantoor naar mij toe en leverden gunstig commentaar. Een communist zei bijvoorbeeld: ’Ik ben altijd bang geweest voor de dood en vooral voor wat de doden mij kunnen aandoen. Wat u hebt uiteengezet, klinkt zinnig, en ik wil u heel hartelijk bedanken.’ Een katholieke vrouw zei: ’Gefeliciteerd! Ik voelde dat ik een echte christen voor me had, net een hedendaagse Sint-Paulus. U hebt u briljant geweerd. Het was een voorrecht u te horen spreken.’ Het eenstemmige besluit dat een week later bekend werd gemaakt, luidde dat ik niet ontslagen zou worden.”

ER GAAT EEN GROTE DEUR OPEN

Het werk ging nu met sprongen vooruit. In de drie jaar van 1975 tot en met 1977 werd er gemiddeld elke week een nieuwe gemeente opgericht! Kijk eens naar deze cijfers: In de tweejarige periode 1976-1977 werden meer dan 110.000 bijbels verspreid, waardoor Jehovah’s Getuigen als groep de grootste bijbelleverancier in Portugal werden! In diezelfde periode verzond het bijkantoor meer dan een miljoen boeken naar de gemeenten! Het hoogtepunt aan verkondigers in 1977 was 20.335 en bij de Gedachtenisviering werd een ongekend hoogtepunt van 47.787 aanwezigen bereikt.

In die periode organiseerden wij een grootscheepse veldtocht om het goede nieuws in al het niet-toegewezen gebied uit te dragen. Tientallen tijdelijke speciale pioniers trokken er in groepjes per auto op uit. Het bijkantoor kreeg telefoontjes met verzoeken om spoedzendingen van 1000 boeken extra! Ja, het was heel gewoon wanneer een autoploeg van vier pioniers ruim 2000 boeken per maand verspreidde. Er werd een machtig getuigenis gegeven!

PIONIERS NAAR GUINEE-BISSAU

Guinee-Bissau ligt aan de westkust van Afrika, tussen Senegal en Guinea, en heeft een bevolking van 530.000 zielen. Het is een van de jonge republieken van Afrika. In 1973 riep het eenzijdig de onafhankelijkheid uit en verkreeg deze in volledige zin na de revolutie van 1974 in Portugal. Een groot deel van de bevolking is mohammedaan.

In de loop der jaren hebben diverse verkondigers dit land bezocht en gedaan wat zij konden om de zaden van Koninkrijkswaarheid te zaaien. Maar in april 1976 werd er een begin gemaakt met georganiseerde activiteit door twee speciale pioniers die er vanuit Portugal heen waren gezonden. In de daaropvolgende veertien maanden brachten zij werkelijk iets verbazingwekkends tot stand, zoals wordt bericht door Manuel Silvestre: „De mensen blijken ontvankelijk te zijn voor de waarheid en mijn partner en ik leiden nu in totaal 67 bijbelstudies.”

Zij maakten plannen om tijdens het bezoek van de kringopziener in mei 1977 in afgelegen steden te prediken. Het verslag van broeder Rodrigo Guerreiro laat de resultaten zien: „Er was slechts voor korte tijd een auto te huur, dus laadden wij die vol met zoveel mogelijk lectuur. Met de twee speciale pioniers en mijn vrouw gingen wij op weg naar Mansôa, Bafatá en Nova Lamego. Het was heel gewoon om bij één huisbewoner vijf of zes boeken te verspreiden. In slechts twee en een halve dag verspreidden wij in totaal 774 boeken en bijbels.”

Er werden plannen gemaakt om meer predikers van het goede nieuws te zenden, maar de katholieke Kerk was niet blij met de aanwezigheid van de pioniers. Op een dag zei een priester op smalende toon tegen broeder Manuel Silvestre: „Wij hebben het jullie in Portugal moeilijk gemaakt omdat jullie niet in Afrika wilden vechten; als ik jullie was zou ik me dus maar voorbereiden op tegenstand tegen jullie werk hier!”

Kort daarop kregen de twee speciale pioniers bevel, binnen 48 uur het land te verlaten, onder het voorwendsel dat hun „activiteiten inbreuk maakten op de interne veiligheid van de Staat”. In september 1977 hadden wij een onderhoud met de ambassadeur in Lissabon, in een poging erachter te komen wat de uit het land gezette pioniers hadden gedaan om de interne veiligheid van de Staat aan te tasten, maar hij gaf ons geen verklaring.

De tijd zal leren wat Jehovah voor dit land in petto heeft, maar in de periode dat de speciale pioniers daar dienden, hebben zij persoonlijk veel ministers, met inbegrip van de president, getuigenis gegeven.

VOORUITGANG IN KAAP VERDIË

In 1968 telde Kaap Verdië drie verkondigers. In 1974, het jaar waarin de Portugese koloniën onafhankelijkheid verwierven, werd een hoogtepunt van veertien verkondigers bereikt. De archipel werd voor het zevende achtereenvolgende jaar door droogte geplaagd. Er verschenen echter wel grote geestelijke zegeningen aan de horizon.

Vier speciale pioniers uit Portugal werden aan twee verschillende eilanden toegewezen. Zij deden voortreffelijk werk en aan het eind van het dienstjaar 1976 was er een hoogtepunt van zestig verkondigers, wat een toename van 130 procent over het jaar ervoor betekende. Meer dan 3000 bijbels en boeken werden er dat jaar verspreid door een ijverige groep, die nu tien pioniers telde. De Gedachtenisviering werd bijgewoond door een recordaantal van 130 personen.

Een werkelijk grootse gebeurtenis was het eerste volledige districtscongres dat in 1977 in de hoofdstad, Praia, werd gehouden. De broeders huurden de grootste bioscoop af voor het vierdaagse congres en voerden drie complete bijbeldrama’s op. De openbare lezing werd bijgewoond door 284 personen.

Een onverwachte gebeurtenis vond in januari 1978 plaats, toen de vier Portugese speciale pioniers als personae non gratae werden uitgewezen. Deze daad prikkelde de broeders slechts tot grotere activiteit. In 1982 hadden wij in totaal 21 pioniers in het Kaapverdische veld en een hoogtepunt van 147 verkondigers. Het aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering in 1982 bedroeg 470. De Koninkrijksprediking vindt nu op vijf eilanden plaats. Ja, er is in dit gebied werkelijk een nog grotere oogst te verwachten.

HET GOEDE NIEUWS VERBREIDT ZICH OP DE AZOREN

De laatste jaren zijn er veel bewoners van de Azoren geëmigreerd. Tegelijkertijd zijn er voortdurend met schapen te vergelijken personen ’als een kudde in een kooi’ in eenheid in gemeenten van Jehovah’s volk bijeengebracht. De stem van deze lofprijzers van het Koninkrijk is nu tot elk eiland doorgedrongen. — Micha 2:12.

Beschouw dit voorbeeld eens: De gemeente in Santa Cruz das Flores werd in 1975 opgericht. Broeder José Lima keerde uit de Verenigde Staten naar zijn geboorte-eiland terug met het voornemen zijn familie en landgenoten het goede nieuws te brengen. Toen de kringopziener hen bezocht, werd er een stijlvolle feestzaal aangeboden voor de openbare lezing, waarbij 33 personen aanwezig waren. Na afloop van de vergadering merkte de eigenaar op: „Tussen twee haakjes, u kunt deze zaal eenmaal per maand gratis gebruiken voor bijzondere bijeenkomsten.”

December 1981 gaf een hoogtepunt van twaalf verkondigers op dit eilandje te zien, en dat jaar woonden vijftig personen de Gedachtenisviering bij. Onlangs zijn zij gereedgekomen met de bouw van een fraaie Koninkrijkszaal.

De aardbeving van 1 januari 1980 richtte op een groot deel van het eiland Terceira zware verwoestingen aan; 56 personen kwamen om het leven en zo’n 15.000 mensen werden dakloos. Gelukkig kwam geen van de broeders om, hoewel veel van hun huizen werden beschadigd. De Koninkrijkszaal in de hoofdplaats, Angra do Heroísmo, was het enige religieuze gebouw dat niet beschadigd werd, en ze werd gebruikt om onze broeders tijdelijk onderdak te verlenen. Het bijkantoor in Portugal schonk met de eerste zendingen van de regering ruim 500 kilogram voedsel, naast andere artikelen waaraan dringend behoefte was. Een districtsopziener die erheen was gestuurd om de situatie op te nemen, berichtte: „Van de klagende en terneergeslagen geest die zich van zoveel aardbevingsslachtoffers meester maakte, was onder onze broeders niets te bespeuren. De oprechte bezorgdheid van broeders die onmiddellijk van andere eilanden werden gestuurd om zich een beeld te vormen van de situatie waarin elke broeder en zuster verkeerde, was een geweldige bron van aanmoediging.”

Het lofgezang ter ere van Jehovah op deze eilanden midden in de Atlantische Oceaan wordt van jaar tot jaar sterker; het wordt thans gezongen door 303 loyale verkondigers.

HET WERK OP MADEIRA BOEKT VOORUITGANG

Na bijna twintig jaar prediken werd in het begin van de jaren zeventig op dit eiland de mijlpaal van 100 Koninkrijksverkondigers bereikt. Niemand had zich toen kunnen indenken dat er binnen enkele jaren meer dan 300 predikers van het goede nieuws zouden zijn. Het hoogtepunt aan verkondigers bedraagt nu 396 en in 1981 werd de Gedachtenisviering voor het eerst door meer dan 1000 personen bijgewoond.

In 1973 trad er in de luxehotels van Funchal, de hoofdstad van Madeira, een bandleider op. Hij vertelt zijn ervaring: „Ik was uitermate werelds, was dikwijls dronken en leidde een immoreel leven. Nadat mijn vrouw me had verlaten, begon een voormalige speler uit mijn band met me te praten over zijn pasgevonden bijbelse hoop. Toen ik de eerste publikaties las die ik van hem kreeg, zag ik dat de Koninkrijkshoop ook mijn hoop was. Na de tweede bijbelstudie ging ik naar de Koninkrijkszaal, maar voelde me daar niet op m’n gemak met mijn verwilderde haardos en onverzorgde baard. Ook nadat ik mijn uiterlijk onder handen had genomen, besefte ik dat ik nog meer veranderingen zou moeten aanbrengen als ik God wilde behagen.

Ik brandde van verlangen om anderen te vertellen wat ik leerde, maar ik had een contract om op de Azoren te spelen. Voordat ik vertrok, nam ik zo’n zeventig oude nummers van de tijdschriften mee om die te bestuderen. Nadat ik ze allemaal gelezen had, wilde ik ze aan anderen doorgeven. Daarom ging ik, na tot 3 uur in de ochtend gespeeld te hebben, van huis tot huis en schoof onder elke deur een tijdschrift met een persoonlijk begeleidend briefje bij elk exemplaar. Aan het eind van mijn tweede maand van bijbelstudie droeg ik mijn leven aan Jehovah op.

Mijn moeder, een trouw katholiek, was verbaasd over mijn nieuwe levenswijze. Op een dag zei ze tegen mij: ’Ik had dikwijls tot God gebeden of hij je wilde bevrijden van dat losbandige leven. Wat ben ik blij te zien dat Jehovah die God is en dat hij mijn gebeden heeft verhoord.’ Na zes maanden studie werd mijn 73-jarige moeder gedoopt.” Thans dient broeder John Vieira als ouderling.

Veel broeders konden hun oren nauwelijks geloven toen bekend werd gemaakt dat het Estádio dos Barreiros (het Barreiros Stadion) was afgehuurd voor het „Koninkrijksloyaliteit”-districtscongres van 1981. De stadsgehoorzaal van Funchal schonk een milde gift aan timmerhout ter waarde van $2000 voor gebruik op het congres. Pers, radio en televisie zorgden voor uitstekende publiciteit. Bij de openbare lezing was een recordaantal van 832 personen aanwezig.

OPWINDENDE GEBEURTENISSEN IN ANGOLA

Januari 1974 bracht opwindend nieuws voor Angola. Het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen kondigde aan dat de wetten inzake religieuze vrijheid die in Portugal waren aangenomen, ook van kracht zouden zijn in de koloniën. Toen kwam er een reeks gebeurtenissen op gang die van enorme invloed waren op het Koninkrijkswerk. In maart 1975 overlegden de broeders alle papieren die vereist waren voor wettelijke erkenning, vergezeld van de namen en adressen van 500 verkondigers. Aangezien het recht op vrije vergadering hersteld was, maakten zij zo snel mogelijk van de gelegenheid gebruik om hun eerste openbare kringvergadering te houden. Waar? In het mooiste sportpaviljoen van Luanda, Cidadela Desportiva, in de weekeinden van 16 en 23 maart.

Octacílio Figueiredo bewaart fijne herinneringen aan wat er gebeurde: „De eerste kringvergadering was beperkt tot verkondigers en personen die geregeld vergaderingen bezochten. Wij waren dolgelukkig te zien dat er op de openbare lezing 2888 personen aanwezig waren. Aangezien alles vlot verliep, gingen wij door met de tweede vergadering. Ditmaal nodigden wij alle geïnteresseerden uit. Het is moeilijk onze verbazing te beschrijven toen wij 7713 personen telden bij de tweede openbare lezing! Sommigen van de aanwezigen hadden ruim vijftien jaar in koloniale gevangenissen en werkkampen gezeten. Tranen van vreugde stroomden hun over de wangen toen zij het slotlied zongen.” Wat een aangrijpend ogenblik in het leven van deze getrouwe broeders!

Broeder Luis Sabino vertelt een ervaring die zich op deze kringvergadering afspeelde: „Aangezien er nu een hevige strijd ontbrandde tussen de drie politieke bewegingen die tegen de Portugezen gevochten hadden, werden er politieagenten gestuurd om de vergadering te beschermen. De week ervoor waren er in ditzelfde paviljoen tijdens een politieke bijeenkomst ongeregeldheden uitgebroken. Eén agent stond erop ín het paviljoen aanwezig te zijn om te horen wat er gezegd werd, omdat hij zoveel tegenstrijdige dingen over de Getuigen had gehoord. Hij was zo onder de indruk, dat hij haastig naar huis ging om zijn vrouw en kinderen op te halen. Het resultaat was dat er bij hem en zijn gezin een bijbelstudie werd opgericht.”

Op 5 september 1975 maakte het officiële regeringsbulletin bekend dat Jehovah’s Getuigen een „erkende religie” waren. Uit correspondentie bleek dat er in elke provincie honderden geïnteresseerden waren. Toen een kringopziener een bezoek bracht aan een afgelegen geïsoleerde groep, zag hij tot zijn niet geringe verbazing 583 personen verschijnen voor de openbare lezing!

HET WERK IN ANGOLA VERBODEN

Er brak een burgeroorlog uit in dit land dat zo wanhopig naar onafhankelijkheid streefde. Hoewel 11 november 1975 officieel het einde betekende van het koloniale bewind en de stichting van de nieuwe republiek, volgde er een moeilijke periode met veel interne problemen. Plotseling, op 14 maart 1978, werden Jehovah’s Getuigen verboden. Zij blijven echter een voorbeeldig leven leiden en bidden dat degenen die een hoge regeringspost bekleden, de feiten mogen onderzoeken. Deze spreken voor zichzelf en tonen overtuigend aan dat Jehovah’s Getuigen een vredelievend volk zijn. De Getuigen in Angola zijn vastbesloten „een kalm en rustig leven [te] blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst”. — 1 Tim. 2:1, 2.

PORTUGALS EERSTE INTERNATIONALE CONGRES

Intussen werd in Portugal zelf aangekondigd dat in 1978 in Lissabon het internationale „Zegevierend geloof”-congres zou plaatsvinden. Dit wekte geweldige verwachtingen. In plaats van te gast te zijn in een ander land, zouden de Portugese broeders voor het eerst het voorrecht genieten de gastheren te zijn.

De ideale plaats voor dit congres bleek het Restelo Stadion te zijn, dat uitziet op de rivier de Taag en de grootste hangbrug van Europa. Er kwamen afgevaardigden uit meer dan twaalf landen en het hoogste aantal aanwezigen was 37.567, met 1130 dopelingen. Ongeveer 6000 congresbezoekers verrichtten velddienst, van wie velen voor het eerst straatwerk deden. Zij begaven zich naar trein- en busstations, openbare parken en markten, en verspreidden 250.000 strooibiljetten en 25.000 tijdschriften.

Omstreeks die tijd bevond zich op een olietanker die in de richting van Portugal voer, een Filippijnse broeder. Hij had verschrikkelijk graag een internationaal congres willen bijwonen, maar daar zat hij nu op zee. Niettemin bleef hij deze kwestie volhardend in gebed aan Jehovah voorleggen. Toen zijn tanker de Taag opvoer, richtte hij zijn verrekijker op de oever, en ziedaar: een enorm aanplakbord kondigde de openbare lezing van het internationale congres in Lissabon aan! De tanker zou volgens het vaarplan slechts enkele uren in de haven blijven liggen, maar tot verrassing van onze broeder maakte de kapitein bekend dat een kleine reparatie hen zou dwingen enkele dagen in Lissabon te blijven. Onze broeder dankte Jehovah dat hij tot de gelukkige congresbezoekers mocht behoren.

Dit congres leidde tot een blijde hereniging. Jaren tevoren waren Maria en Elisa goede vriendinnen geweest. Maar Maria emigreerde naar Nederland. Intussen werd Elisa een Getuige. In juli 1974 stond zij op het punt een districtscongres in Frankrijk bij te wonen, toen er werd aangebeld. Het was Maria, uit Nederland overgekomen om een paar dagen vakantie bij haar in Portugal door te brengen. Toen Maria de koffers zag, vroeg zij: „Waar ga je heen?”

„We gaan naar een congres in Toulouse.”

„Nee maar, vroeger ging je nooit ergens heen — wat voor een congres is dat trouwens?”

„Het is een congres van Jehovah’s Getuigen.”

„O nee toch — hoe kun je je bij zo’n verschrikkelijke groep aansluiten!”

Geërgerd ging Maria weg. Maar waar moest zij nu haar vakantie doorbrengen? Eén ding was zeker, niet in het huis van een Getuige! Zij zocht een andere vriendin op en toen zij binnengenodigd werd, zag zij ook daar overal koffers staan. Aarzelend informeerde zij: „Waar ga je heen met al die koffers?”

Het antwoord: „Ik vertrek morgen naar Frankrijk!”

„Toch niet naar Toulouse, hoop ik?”

„Ja, precies! Ik ga naar een congres van Jehovah’s Getuigen, maar hoe wist jij dat?”

„Dat doet er niet toe — ik vind het verschrikkelijk — ik ga onmiddellijk weg.”

De jaren verstreken en geen van onze beide zusters hoorde nog iets van Maria. Toen, vlak voor het internationale congres, kreeg Elisa een brief van Maria, waarin zij haar om vergiffenis vroeg voor haar harde woorden en onbeleefde gedrag. Haar ene verzoek was: „Heb je misschien nog een bed over voor je zuster tijdens het internationale congres in Lissabon?” U kunt zich de vreugde van deze eens zo dikke vriendinnen wel voorstellen — nu verenigd als zusters door hun zegevierend geloof!

In een verslag over het congres verklaarde het blad Opção van 10-16 augustus 1978: „Voor ieder die in de pelgrimstijd wel eens in Fátima is geweest, is dit werkelijk iets heel anders. . . . De religieuze sfeer is anders. Hier verdwijnt de mystiek, om plaats te maken voor een vergadering waar de gelovigen in goede verstandhouding hun problemen, hun geloof en hun geestelijke zienswijze bespreken. Zij onderscheiden zich door een oprechte belangstelling voor elkaar.”

NOG MEER ZEGENINGEN

In september 1981 maakte het bijkantoor bekend dat de broeders weer een persoonlijk abonnement op de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! konden nemen. Sedert het uitbreken van de vervolging in 1961 was dat niet meer mogelijk geweest.

In februari 1982 werd in Lissabon de pasgebouwde congreshal ingewijd door broeder F. W. Franz. Die gebeurtenis had veel weg van een familiereünie, aangezien hij het eerste lid van het Besturend Lichaam was dat na de Tweede Wereldoorlog, in 1947, een bezoek aan Portugal had gebracht. Deze prachtige accommodatie met 1315 zitplaatsen werd door de broeders zelf gebouwd en wordt door negen kringen in Lissabon en omstreken gebruikt.

RESULTATEN DOOR GODS KRACHT

Toen in 1947 het eerste velddienstbericht naar Brooklyn werd opgestuurd, kon niemand zich nog een voorstelling maken van de omvang die de theocratische organisatie in Portugal thans heeft. IJverige broeders en zusters, te talrijk om hen in dit verslag met name te noemen, predikten in Zijn kracht moedig het goede nieuws in alle uithoeken van het land. Pioniers gingen naar Madeira, de Azoren, Kaap Verdië, Guinee-Bissau, Angola, Timor en Macau. Zoals de apostel Paulus zei, heeft God „overeenkomstig zijn kracht, die in ons werkzaam is, overvloedig veel meer [gedaan] dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen”, en er is een schitterend getuigenis gegeven. — Ef. 3:20.

Sommigen van de eerste pioniers zijn nog steeds actief in hun toewijzing. De gelederen van de speciale pioniers zijn uitgegroeid tot 202. Hoe voelen zij zich? Zuster Maria José Henriques, die al meer dan twintig jaar in de speciale pioniersdienst staat, zegt: „Ik ben zestig jaar, maar ik heb nog altijd dezelfde vreugde in de dienst en hetzelfde verlangen anderen te helpen. Ik heb het voorrecht gehad 89 personen te helpen tot de doop te komen, en vele anderen bevonden zich al een flink eind in de richting van hun opdracht toen ik hen verliet om naar een nieuwe toewijzing te gaan. Ik dank Jehovah voor al zijn zorg en onverdiende goedheid.”

Een andere zuster, Graciete Andrade, die al achttien jaar als speciale pionierster dient, merkt op: „Het is opwindend geweest 106 personen te helpen de waarheid te leren kennen, en ook de basis te leggen voor drie gemeenten. Rijpe mannen als ouderling de leiding te zien nemen in gemeenten en te weten dat ik het voorrecht heb gehad hen te helpen, schenkt mij diepe voldoening.”

Het werk blijft groeien en in het dienstjaar 1982 werd een hoogtepunt van 22.515 Koninkrijksverkondigers in 393 gemeenten en geïsoleerde groepen bereikt. Hoewel het gemiddelde over de hele linie één Getuige op 413 inwoners is, valt er nog veel werk te doen, aangezien tien procent van de bevolking in niet-toegewezen gebied woont. Het aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering in 1982 bedroeg 58.003, wat op een geweldige mogelijkheid voor toekomstige groei wijst.

Jehovah’s organisatie heeft het werk in Portugal geleid, in moeilijke tijden en in tijden van snelle expansie. Jehovah zelf, de Grote Herder van zijn kudde, vervult werkelijk zijn grootse belofte die in Jeremia 23:3 staat opgetekend: „Ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had, en ik wil ze terugbrengen naar hun weide, en ze zullen stellig vruchtbaar zijn en tot velen worden.” Onze Portugese broeders gaan vreugdevol verder met de Koninkrijksprediking totdat het werk voltooid zal zijn, en helpen op die manier nog veel meer met schapen te vergelijken personen voordeel te trekken van deze dag van redding.

[Tabel op blz. 234]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Toename in verkondigers

22 *

1982

20

1978

18

16

14

12

10

8

6

1968

4

2

1958

1948

1938

0

[Voetnoten]

^ ¶483 duizend verkondigers

[Kaarten op blz. 135]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Portugal

Moncão

Braganca

Braga

Oporto

Gondomar

Peso da Régua

Vila Nova de Gaia

Aveiro

Guarda

Coimbra

Lousa

Caldas da Rainha

Torres Vedras

Estoril

Parede

Lissabon

Almada

Setúbal

Faro

SPANJE

ATLANTISCHE OCEAAN

Azoren

FLORES

Santa Cruz

GRACIOSA

PICO

TERCEIRA

Angra do Heroísmo

SÃO MIGUEL

Ponta Delgada

SANTA MARIA

Madeira Arch.

PORTO SANTO

MADEIRA

Funchal

ATLANTISCHE OCEAAN

AZOREN

MADEIRA ARCH.

EUROPA

AFRIKA

[Kaarten op blz. 175]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Macau

AZIË

MACAU

AUSTRALIË

INDISCHE OCEAAN

CHINA

MACAU

ZUIDCHINESE ZEE

TAIPA

COLÔANE

[Kaarten op blz. 177]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

ATLANTISCHE OCEAAN

AFRIKA

KAAPVERDISCHE EIL.

GUINEE-BISSAU

ANGOLA

INDISCHE OCEAAN

AZIË

Angola

Luanda

Nova Lisboa

Moçâmedes

ZAÏRE

ZAMBIA

NAMIBIË

ATLANTISCHE OCEAAN

Kaapverdische Eil.

SANTO ANTÃO

SÃO VICENTE

SANTA LUZIA

SÃO NICOLAU

SAL

BOA VISTA

MAIO

SÃO TIAGO

Praia

FOGO

BRAVA

Guinee-Bissau

Nova Lamego

Bafata

ATLANTISCHE OCEAAN

SENEGAL

GUINEA

[Kaarten op blz. 239]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Timor

TIMOR

Dili

TIMOR ZEE

INDONESIË

AUSTRALIË

INDISCHE OCEAAN

AZIË

AFRIKA

INDISCHE OCEAAN

GROTE OCEAAN

TIMOR

AUSTRALIË

[Illustratie op blz. 138]

Virgílio Ferguson, in 1926 aangesteld om de Koninkrijksbelangen in Portugal te behartigen, en João Feliciano, die in 1929 naar zijn geboorteland terugkeerde om het goede nieuws te verbreiden

[Illustratie op blz. 143]

Als jongen ging Eliseu Garrido zich interesseren voor de waarheid en hielp hij het werk in Portugal te bevorderen

[Illustraties op blz. 146]

Delmira M. S. Figueiredo en Deolinda P. Costa, ijverige zusters die de bijbelstudiegroep in Almada organiseerden

[Illustratie op blz. 151]

John Cooke was de eerste Getuige die als zendeling in Portugal werkte en hij speelde een belangrijke rol bij het organiseren van het werk. Hier ziet u hem met zijn vrouw, Kathleen

[Illustratie op blz. 153]

Het appartement op de benedenverdieping van dit gebouw in Lissabon diende als Portugals eerste Koninkrijkszaal

[Illustratie op blz. 159]

Het huis waar de eerste openbare lezingen op de Azoren werden gehouden toen A. Nunes naar zijn geboorte-eiland Pico terugkeerde

[Illustratie op blz. 167]

António Manuel Cordeiro, die een van Portugals eerste hulppioniers werd, en zijn vrouw, Odete; beiden pionieren nog steeds

[Illustratie op blz. 169]

Een van de geestelijk verkwikkende „picknicks”

[Illustratie op blz. 191]

D. Piccone, Portugals eerste full-time kringopziener, en zijn vrouw, Elsa, (echtpaar links) en Joaquim Martins, een ijverige prediker van het goede nieuws, met zijn gezin

[Illustratie op blz. 240]

Bijkantoor in Estoril

[Illustratie op blz. 255]

Congreshal in Lissabon