Jaartekst voor 1985
Jaartekst voor 1985
„Volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Tim. 4:5.
Wij allen die ons leven aan Jehovah hebben opgedragen om zijn getuigen te zijn, hebben de toewijzing gekregen een aandeel te hebben aan de bediening van het Woord van God. Wij leggen ons graag toe „op die bediening”, zoals onze medegetuige Paulus ons aanmaant (Rom. 12:7). En wat is dit een geweldig voorrecht en een grootse verantwoordelijkheid! Gezien de snelle ontwikkelingen die zullen culmineren in de grootste crisis in de menselijke aangelegenheden, leven wij in een unieke tijd waarin de dringende noodzaak bestaat de mensen te waarschuwen en hun de hoop op overleving voor te houden, en alleen wij bezitten de inlichtingen die velen tot rechtvaardigheid kunnen brengen. Ons „op die bediening” toeleggen, wil dus zeggen dat wij bij iedere gelegenheid het licht van de Koninkrijkswaarheid zullen uitstralen. — Dan. 12:3.
Elk van de profeten en apostelen was een getrouwe bedienaar van Jehovah. Wij denken aan de langdurige, loyale dienst van Jeremia. Bedreigingen noch vervolging van de kant van vijanden van de waarheid konden hem afbrengen van zijn opdracht om tot groot en klein te getuigen. Ezechiël legde op zijn beurt de bereidheid aan de dag alles te doen wat Jehovah gebood, ook al kreeg hij hierdoor nog zoveel spot te verduren (Jer. 1:18, 19; Ezech. 3:7-9). De apostel Johannes bleef actief voor een uitermate impopulaire zaak en in weerwil van veel beproevingen. Dit leidde ertoe dat hij ten slotte het schitterende voorrecht kreeg de woorden van de verheerlijkte Christus op te tekenen (Openb. 1:9-11). Anderen, die in Heb. hoofdstuk 11 van de brief aan de Hebreeën worden opgesomd, hebben onmiskenbaar getuigenis afgelegd van hun getrouwheid in de bediening door geduldig beproevingen te verduren.
En hoe staat het nu met Jehovah’s Getuigen in dit jaar 1985? Ook wij zullen ons noch door de zelfgenoegzame onverschilligheid van velen noch door vijandigheid of door hindernissen die ons door religieuze en politieke vijanden van de waarheid in de weg gelegd worden, laten afhouden van het werk dat de Allerhoogste over heel de aarde ons heeft toegewezen. Wij weten dat onze God zelfopoffering van ons vraagt en wil dat wij onze eigen zelfzuchtige verlangens en alle persoonlijke ambities die wij misschien eens hebben gekoesterd, opzij zetten. De belangrijkste reden waarom wij in deze tijd leven, is dat wij daardoor in de gelegenheid zijn de belangen van Gods koninkrijk en de bekendmaking daarvan op de eerste plaats te stellen. Wij houden de uitstekende raad van Paulus in gedachte, namelijk: „Blijf erop toezien dat gij de bediening die gij in de Heer hebt aanvaard, vervult.” —Zo gaat Jehovah’s volk dan weer een nieuw jaar in van verdere, door onze God verschafte gelegenheden om ’de begeerlijken van alle natiën’ de kans te geven acht te slaan op zijn boodschap en een veilige plaats te vinden in de theocratische organisatie (Hag. 2:7). Dit grootse werk verdient alle tijd en krachtsinspanningen die wij kunnen opbrengen, want het is waarlijk levengevend.
Wij weten dat onze bediening kostbaar is, een nimmer terugkerend voorrecht, waarbij het gaat om Gods heilige naam en om de mogelijkheid van eeuwig leven voor hen die Jehovah vrezen. Daarom moeten wij steeds indachtig zijn aan de woorden van de apostel: „Volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Tim. 4:5.