Evolutie
Evolutie
Definitie: Organische evolutie is de theorie dat het eerste levende organisme zich heeft ontwikkeld uit levenloze materie. Naarmate het zich vervolgens voortplantte, veranderde het volgens zeggen in verschillende soorten van levensvormen totdat uiteindelijk al de verschillende planten en dieren ontstonden die er ooit op aarde zijn geweest. Dit alles is naar men zegt tot stand gekomen zonder de bovennatuurlijke tussenkomst van een Schepper. Sommige personen trachten geloof in God met evolutie te versmelten door te zeggen dat God schiep door middel van evolutie, dat hij de eerste primitieve levensvormen tot bestaan bracht en dat vervolgens hogere levensvormen, met inbegrip van de mens, door middel van evolutie werden voortgebracht. Een onbijbelse leer.
Is evolutie werkelijk wetenschappelijk?
De „wetenschappelijke methode” is als volgt: Observeer wat er gebeurt; vorm op basis van deze waarnemingen een theorie met betrekking tot wat waarschijnlijk is; test de theorie door verdere waarnemingen en door experimenten, en kijk of de op de theorie gebaseerde voorspellingen uitkomen. Wordt deze methode door evolutionisten toegepast?
Astronoom Robert Jastrow zegt: „Tot hun verdriet komen [geleerden] niet tot een bevredigend antwoord, omdat de chemici er nog nooit in zijn geslaagd het experiment van moeder Natuur: leven scheppen uit niet-levende materie, te herhalen. De natuurwetenschap weet niet hoe het is gebeurd.” — Machine en intellect (1982), blz. 24.
De evolutionist Loren Eiseley gaf toe: „Na de theoloog te hebben berispt omdat hij zich op mythen en wonderen verlaat, bevond de wetenschap zich in de weinig benijdenswaardige positie een eigen mythologie te moeten creëren: namelijk de veronderstelling dat gebeurtenissen waarvan na lang proberen niet bewezen kon worden dat ze thans plaatsvinden, wel in het oerverleden hadden plaatsgevonden.” — The Immense Journey (New York, 1957), blz. 199.
De natuurkundige H. S. Lipson zei: „De enige aanvaardbare verklaring is schepping. Ik weet dat dit voor natuurkundigen een gruwel is, zoals het dat voor mij ook is, maar wij moeten een theorie die ons niet bevalt, niet verwerpen wanneer ze door experimenten wordt gestaafd.” (Wij cursiveren.) — Physics Bulletin, 1980, Deel 31, blz. 138.
Zijn de voorstanders van evolutie het met elkaar eens? Hoe staat u tegenover hun uitspraken als u kennis neemt van de volgende feiten?
In de inleiding van de jubileumuitgave van Darwins Origin of Species (Londen, 1956) staat: „Zoals wij weten, bestaan er onder de biologen sterk uiteenlopende meningen over evolutie, niet alleen over de oorzaken van evolutie maar ook over het proces zelf. Deze meningsverschillen bestaan omdat de bewijzen onbevredigend zijn en geen stellige conclusie toestaan. Het is derhalve juist en gepast de aandacht van het niet wetenschappelijk onderlegde publiek te vestigen op de meningsverschillen omtrent evolutie.” — W. R. Thompson, destijds directeur van het Commonwealth Institute of Biological Control, Ottawa, (Canada).
„Een eeuw na Darwins dood hebben wij nog steeds niet het minste aantoonbare of zelfs maar aannemelijke idee van de wijze waarop de evolutie nu eigenlijk heeft plaatsgevonden — en de laatste jaren heeft dit geleid tot een buitengewone reeks geschillen over de hele kwestie. . . . Onder de evolutionisten zelf bestaat er een situatie van bijna openlijke oorlog, waarbij elke soort van [evolutionaire] sekte op een nieuwe wijziging aandringt.” — C. Booker (Een schrijver voor de Londense Times), The Star (Johannesburg), 20 april 1982, blz. 19.
Het wetenschappelijk tijdschrift Discover zei: „Evolutie . . . wordt niet alleen door fundamentalistische christenen aangevallen, maar wordt ook door geleerden van naam in twijfel getrokken. Onder paleontologen, geleerden die een studie maken van het fossielenverslag, vindt men steeds meer afwijkende meningen.” — Oktober 1980, blz. 88.
Welke opvatting wordt door het fossielenverslag gestaafd?
Darwin gaf toe: „Als het inderdaad zo zou zijn, dat soms vele soorten . . . tegelijk zijn ontstaan, zou dit de doodsteek betekenen voor de theorie van de evolutie” (De oorsprong der soorten, bewerkt door Richard E. Leakey, 1980, blz. 160). Blijkt uit het fossiele bewijsmateriaal dat „veel soorten” tegelijk tot bestaan zijn gekomen of blijkt er een geleidelijke ontwikkeling uit, zoals de evolutie beweert?
Zijn er genoeg fossielen gevonden om tot een deugdelijke conclusie te kunnen komen?
Porter Kier, een geleerde die verbonden is aan het Smithsonian Institution, zegt: „Er liggen een honderd miljoen fossielen, allemaal gecatalogiseerd en geïdentificeerd, in musea over de hele wereld” (New Scientist, 15 januari 1981, blz. 129). A Guide to Earth History voegt hieraan toe: „Met de hulp van fossielen kunnen paleontologen ons thans een uitstekend beeld geven van het leven in voorbije tijden.” — (New York, 1956), Richard Carrington, Mentor edition, blz. 48.
Wat toont het fossielenverslag in feite aan?
Het Bulletin van Chicago’s Field Museum of Natural History zette uiteen: „Darwins [evolutie]theorie is altijd nauw in verband gebracht met bewijsmateriaal van fossielen, en waarschijnlijk nemen de meeste mensen aan dat fossielen een zeer belangrijk deel vormen van de algemene bewijsvoering ten gunste van darwinistische interpretaties van de geschiedenis van het leven. Jammer genoeg is dit niet helemaal waar. . . . het geologische verslag verschafte destijds geen fijn gegradueerde keten van langzame en progressieve evolutie, en doet dat nog steeds niet.” — Januari 1979, Deel 50, nr. 1, blz. 22, 23.
A View of Life zegt: „Vanaf het begin van het Cambrium en gedurende ongeveer 10 miljoen jaar daarna, verschenen voor het eerst alle hoofdgroepen van skeletdelen bezittende ongewervelden in wat de meest spectaculaire toename in verscheidenheid was die ooit op onze planeet is geregistreerd.” — (Californië, 1981), Salvador E. Luria, Stephen Jay Gould, Sam Singer, blz. 649.
De paleontoloog Alfred Romer schreef: „Onder deze [Cambriumperiode] bevinden zich uitgestrekte lagen afzettingen waarin men de voorouders van de Cambriumvormen zou mogen verwachten. Maar wij vinden ze niet; deze oudere lagen bevatten nagenoeg geen bewijzen van leven, en men zou redelijkerwijs kunnen zeggen dat het algemene beeld overeenkomt met de gedachte van een afzonderlijke schepping aan het begin van het Cambrium.” — Natural History, oktober 1959, blz. 467.
De bioloog Harold Coffin zegt: „Indien een geleidelijke evolutie van eenvoudig naar ingewikkeld correct is, dan moeten de voorouders van deze volledig ontwikkelde levende
wezens uit het Cambrium worden gevonden; maar ze zijn niet gevonden, en geleerden geven toe dat er weinig kans bestaat dat ze ooit worden gevonden. Op basis van louter de feiten, op basis van wat in werkelijkheid in de aarde is gevonden, is de theorie die het beste klopt, die van een plotselinge scheppingsdaad waarbij de voornaamste levensvormen tot stand kwamen.” — Liberty, september/oktober 1975, blz. 12.Carl Sagan gaf in zijn boek Cosmos eerlijk toe: „De fossiele vondsten konden het denkbeeld van een grote Ontwerper onderstrepen.” — (Ned. vertaling, 1981), blz. 28.
Heeft het evolutieproces kunnen plaatsvinden ten gevolge van mutaties, dat wil zeggen plotselinge, drastische veranderingen in genen?
Science Digest zegt: „Degenen die hun hoop hebben gesteld in een herziening van de evolutietheorie, geloven dat mutaties in belangrijke regulerende genen nu precies de genetische gangmakers zijn die hun quantumsprongen-theorie vereist.” Het tijdschrift citeert echter ook de Britse bioloog Colin Patterson: „Speculeren staat vrij. Wij weten niets over die regulerende meester-genen” (februari 1982, blz. 92). Met andere woorden, er is geen bewijs voorhanden om de theorie te ondersteunen.
The Encyclopedia Americana geeft toe: „Het feit dat de meeste mutaties schadelijk zijn voor het organisme, schijnt moeilijk te rijmen met de opvatting dat mutaties de bron zijn van nog onbewerkte grondstoffen voor de evolutie. De mutanten op de plaatjes in de biologieboeken vormen inderdaad een verzameling gedrochten en monsters, en mutatie schijnt veeleer een destructief dan een constructief proces te zijn.” — (1977), Deel 10, blz. 742.
Wat valt er te zeggen over de „aapmensen” die in schoolboeken, encyclopedieën en museums staan afgebeeld?
„Het vlees en het haar op zulke reconstructies moeten worden ingevuld door een beroep te doen op de verbeelding. . . . Huidkleur; de kleur, vorm, en verdeling van het haar; de vorm van de neus, ogen en mond; en de gelaatsuitdrukking — ten aanzien van geen enkele prehistorische mens weten wij ook maar iets van deze kenmerken.” — The Biology of Race (New York, 1971), James C. King, blz. 135, 151.
„De ideeën van de kunstenaars zijn voor het overgrote deel meer op verbeelding dan op bewijzen gebaseerd. . . . Kunstenaars moeten iets creëren wat tussen een mensaap en een menselijk wezen in staat; hoe ouder het specimen volgens zeggen is, hoe meer zij het op een mensaap laten lijken.” — Science Digest, april 1981, blz. 41.
„Precies zoals wij langzamerhand gaan inzien dat primitieve mensen niet noodzakelijkerwijs ’wilden’ zijn, zo moeten wij ook leren beseffen dat de vroege mensen uit de IJstijd geen brute, dierlijke wezens, noch halve apen, noch idioten waren. Vandaar de onuitsprekelijke onzinnigheid van elke poging om de Neanderthaler of zelfs de Pekingmens te reconstrueren.” — Man, God and Magic (New York, 1961), Ivar Lissner, blz. 304.
Presenteren de leerboeken evolutie niet als een feit?
„Veel geleerden zwichten voor de verleiding dogmatisch te zijn, . . . steeds weer is de kwestie van de oorsprong der soorten gepresenteerd alsof ze een uitgemaakte zaak was. Niets is minder waar. . . . Maar de tendens om dogmatisch te zijn, blijft bestaan, en dit doet de zaak van de wetenschap geen goed.” — The Guardian, Londen, 4 december 1980, blz. 15.
Is het echter redelijk te geloven dat alles op deze aarde in zes dagen werd geschapen?
Er zijn enkele religieuze groeperingen die leren dat God alles in zes dagen van 24 uur heeft geschapen. Maar de bijbel leert dat niet.
Genesis 1:3-31 vertelt hoe God de reeds bestaande aarde voor menselijke bewoning in gereedheid bracht. Het verslag zegt dat dit in een periode van zes dagen tot stand kwam, maar er wordt niet gezegd dat het dagen van 24 uur waren. Het is niet ongewoon mensen te horen spreken over „de oude dag”, waarmee de tijd van de ouderdom wordt aangeduid. Zo wordt ook in de bijbel de uitdrukking „dag” vaak gebruikt om een veel langere tijdsperiode aan te duiden. (Vergelijk 2 Petrus 3:8.) De in Genesis hoofdstuk 1 genoemde ’dagen’ kunnen dan ook redelijkerwijs duizenden jaren hebben geduurd.
Zie voor verdere details blz. 386, 387.
Als iemand zegt —
’Ik geloof in evolutie’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Gelooft u dat God daar enige bemoeienis in heeft gehad, of bent u van mening dat de ontwikkeling van het leven vanaf het allereerste begin puur een kwestie van toeval is geweest? (Ga dan door op basis van wat de persoon zegt.)’
Of kunnen zeggen: ’Het zou niet reëel zijn om iets te verwerpen dat een vaststaand wetenschappelijk feit is, niet waar? . . . Ik heb hier enkele zeer interessante commentaren van geleerden over dit punt. (Gebruik materiaal op blz. 130, onder het onderkopje „Is evolutie werkelijk wetenschappelijk?” of op blz. 131, onder „Zijn de voorstanders van evolutie het met elkaar eens? . . .”)’
Een andere mogelijkheid: ’Wanneer ergens echt goede bewijzen voor bestaan, dan hebben wij dat te geloven, niet waar? . . . Ik herinner mij uit mijn schoolboeken de afbeeldingen van fossielen om evolutie te staven. Maar sindsdien heb ik enkele zeer interessante commentaren van geleerden over het fossielenverslag gelezen. Een paar kan ik u hier laten lezen. (Gebruik materiaal op blz. 131-133, onder het onderkopje „Welke opvatting wordt door het fossielenverslag gestaafd?”)’
Nog een suggestie: ’U bent een realist, mag ik aannemen? . . . Dat ben ik ook.’ En misschien toevoegen: ’Wanneer ik, ergens buitenaf, planken en stenen zie die met elkaar een huis vormen, dan moet het mij duidelijk zijn dat daar vóór mij al eens eerder iemand is geweest en dat die dat huis heeft gebouwd, is het niet? . . . Maar zou het nu logisch zijn de gevolgtrekking te maken dat de bloemen die naast het huis groeien, toevalsprodukten zijn? Als ik er zo over denk, dien ik alles nog eens goed te bekijken en notitie te nemen van het ingewikkelde ontwerp, want ik weet dat het een fundamentele waarheid is dat waar ontwerp is, een ontwerper moet zijn. Dit zegt de bijbel ons in Hebreeën 3:4.’
Of je zou kunnen antwoorden (aan een ouder persoon): ’Een van de grondgedachten van evolutie is dat ze de verklaring vormt voor de vooruitgang van de mens, zijn ontwikkeling tot wat hij nu is, niet waar?’ En misschien toevoegen: (1) ’U hebt al wat levensjaren achter de rug. Kunt u zich herinneren hoe het in uw jeugd was? Was er evenveel misdaad Romeinen 5:12 zegt. . . . Het gaat dus in werkelijkheid bergafwaarts.’ (3) ’Maar de bijbel laat zien hoe daarin verandering zal komen (Dan. 2:44; Openb. 21:3, 4).’
als nu? . . . Moest u steeds uw deur op slot doen? . . . Kunt u zeggen dat de mensen zich destijds meer om hun buren en oudere mensen bekommerden dan thans het geval is? . . . Terwijl er dus op het gebied van de techniek veel vooruitgang is geboekt, schijnen de mensen zelf enkele van de allerbelangrijkste hoedanigheden kwijt te raken. Hoe komt dit?’ (2) ’Ik geloof dat deze realiteiten van het leven die wij beiden hebben waargenomen, in overeenstemming zijn met wat de bijbel in’Ik geloof dat God de mens geschapen heeft door middel van evolutie’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik heb met meer mensen gesproken die er zo over denken. Mag ik daaruit begrijpen dat u iemand bent die een sterk geloof in God heeft? . . . Uw geloof komt in uw leven dus echt op de eerste plaats; zie ik het goed dat u met dat als gids probeert andere dingen op hun juiste waarde te schatten? . . . Zo denk ik er ook over.’ En misschien toevoegen: (1) ’Ik weet dat als datgene wat ik geloof werkelijk waar is, het niet in strijd kan zijn met bewezen wetenschappelijke feiten. Maar ik weet ook dat het dwaas zou zijn om voorbij te gaan aan wat Gods Woord zegt, omdat God veel meer over zijn werken weet dan wie van ons maar ook. Ik ben onder de indruk gekomen van wat de bijbel, Gods geïnspireerde Woord, hier in Genesis 1:21 zegt (beklemtoon „naar hun soort”).’ (2) ’Vervolgens leren wij uit Genesis 2:7 dat God de mens niet uit reeds bestaande dieren, maar uit het stof heeft geformeerd.’ (3) ’En in de verzen 21, 22 lezen wij dat Eva niet uit een dier werd geformeerd, maar uit een van Adams ribben die als basismateriaal diende.’
Of kunnen zeggen: ’(Na zoals hierboven een gemeenschappelijk uitgangspunt te hebben vastgesteld . . .) Sommigen zeggen dat het bijbelse verslag over Adam slechts een allegorie was. Maar als dat waar is, wat is dan de volgende conclusie?’ (1) ’Welnu, kijk eens wat hier in Romeinen 5:19 staat: „Zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens [Adam] velen tot zondaars werden gemaakt, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene persoon [Jezus Christus] velen tot rechtvaardigen worden gemaakt.” En in dezelfde trant zegt 1 Korinthiërs 15:22: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden.” Maar als die „ene mens”, Adam genaamd, in werkelijkheid niet heeft bestaan, dan kan die man nooit gezondigd hebben. Als hij niet heeft gezondigd en geen erfzonde op zijn nakomelingen heeft overgedragen, was het dus ook niet nodig dat Christus zijn leven ten behoeve van de mensheid gaf. Als Christus zijn leven in werkelijkheid niet ten behoeve van ons heeft gegeven, is er dus geen verder vooruitzicht op leven dan de weinige jaren die wij thans op aarde zijn. Dat zou betekenen dat er niets van het christendom overblijft.’ (2) ’Toch bevat het christendom de hoogste morele beginselen die er maar te vinden zijn. Is het mogelijk dat de voortreffelijkste onderwijzingen met betrekking tot waarheid en eerlijkheid zouden zijn voortgekomen uit iets wat in wezen leugenachtig is?’ (Zie ook blz. 36, 37, onder „Adam en Eva”.)
’Maar zeer ontwikkelde mensen geloven erin’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Inderdaad, maar toch ben ik tot de ontdekking gekomen dat zelfs zij die zeggen erin te geloven, het soms helemaal niet eens zijn met anderen die in evolutie geloven. (Haal voorbeelden aan uit het materiaal op blz. 131.) Wij dienen dus zelf het bewijsmateriaal te onderzoeken om te zien of wij in evolutie of in schepping moeten geloven.’
Of kunnen zeggen: ’Dat is waar. En toch ben ik tot de ontdekking gekomen dat andere zeer ontwikkelde mensen er niet in geloven.’ En misschien toevoegen: (1) ’Vanwaar dat verschil? Zij zijn allen vertrouwd met hetzelfde bewijsmateriaal. Kan het zijn dat motieven zijn gaan meespelen? Misschien wel.’ (2) ’Hoe kunt u bepalen wie u moet geloven? Wanneer u nu de groep als geheel neemt (zonder afzonderlijke personen te bekritiseren), welke groep zou dan volgens u eerlijker zijn — degenen die geloven dat de mens door God werd geschapen en die derhalve van mening zijn dat zij hem verantwoording verschuldigd zijn, of degenen die zeggen dat zij het produkt van toeval zijn en dus alleen aan zichzelf rekenschap verschuldigd zijn?’ (3) ’Wij dienen daarom persoonlijk het bewijsmateriaal te onderzoeken om te zien of schepping of evolutie ons het bevredigendste antwoord verschaft.’