Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid
Definitie: Een toestand waarin iemand niet, of volgens zijn bewering niet, van anderen afhankelijk is, niet onder hun leiding of invloed staat. Daar mensen met een vrije wil begiftigd zijn, hebben zij een natuurlijk verlangen naar een zekere mate van onafhankelijkheid. Als zij hierin echter te ver gaan, kan dit verlangen leiden tot ongehoorzaamheid, ja, zelfs tot opstand.
Maakt het overboord gooien van bijbelse maatstaven mensen werkelijk vrij?
Rom. 6:16, 23: „Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht? . . . Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, maar de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer.”
Gal. 6:7-9: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten. Laten wij het derhalve niet opgeven te doen wat voortreffelijk is.”
Seksuele moraal: „Hij die hoererij beoefent, zondigt tegen zijn eigen lichaam” (1 Kor. 6:18). „Al wie overspel pleegt met een vrouw, . . . stort zijn eigen ziel in het verderf” (Spr. 6:32). (Zie met betrekking tot homoseksualiteit Romeinen 1:24-27.) (Ongeoorloofde seksuele betrekkingen kunnen voor het ogenblik aangenaam schijnen. Ze leiden echter tot walgelijke ziekten, ongewenste zwangerschappen, abortus, jaloezie, een gekweld geweten, emotionele beroering en beslist het misnoegen van God, bij wie onze vooruitzichten op toekomstig leven berusten.)
Materialistische bezigheden: „Zij echter die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zij zich overal met vele pijnen doorboord” (1 Tim. ). „Ik zal tot mijn ziel zeggen: ’Ziel, gij hebt vele goede dingen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en wees vrolijk.’ Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’ Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God” ( 6:9, 10Luk. 12:19-21). (Materiële bezittingen brengen geen blijvend geluk. Pogingen om rijk te worden, hebben vaak ongelukkige gezinnen, een verwoeste gezondheid en een geestelijke ineenstorting tot gevolg.)
Onmatig gebruik van alcohol: „Wie heeft wee? Wie heeft ongemak? Wie heeft twisten? Wie heeft bezorgdheid? Wie heeft wonden zonder reden? Wie heeft dofheid van ogen? Zij die lange tijd bij de wijn verblijven, zij die binnenkomen om gemengde wijn uit te zoeken. Op het laatst bijt hij net als een slang, en hij scheidt gif af net als een adder” (Spr. 23:29, 30, 32). (Aanvankelijk kan het lijken alsof drinken iemand helpt zijn problemen te vergeten, maar wanneer hij nuchter wordt, zijn de problemen er nog steeds, en vaak zijn er nog andere bijgekomen. Een onmatig gebruik van alcohol ruïneert iemands zelfrespect, zijn gezondheid, zijn gezinsleven, zijn verhouding tot God.)
Drugmisbruik: Zie blz. 123-129, onder „Drugs”.
Slechte omgang: Als iemand u zou vertellen dat u met weinig inspanning aan een heleboel geld kunt komen, zou u daar dan op ingaan? „Ga niet met hen op weg. Weerhoud uw voet van hun pad. Want het zijn hún voeten die naar louter slechtheid snellen, en zij blijven zich haasten om bloed te vergieten” (Spr. 1:10-19). Zou u iemand die geen aanbidder van Jehovah is, maar toch heel aardig schijnt te zijn, een geschikte vriend vinden? Sichem was de zoon van een Kanaänitische overste, „de aanzienlijkste van het gehele huis van zijn vader”, maar wij lezen dat hij Dina „nam en bij haar ging liggen en haar verkrachtte” (Gen. 34:1, 2, 19). Dient het feit dat andere mensen wellicht geen geloof stellen in de waarheden die u uit Gods Woord hebt geleerd, enig verschil voor u te maken? „Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten” (1 Kor. 15:33). Hoe zou Jehovah het vinden als u vrienden zou uitkiezen die hem niet liefhebben? Tot een koning van Juda die zo handelde, zei Jehovah’s woordvoerder: „Hiervoor is er verontwaardiging tegen u van de persoon van Jehovah.” — 2 Kron. 19:1, 2.
Wie drong er bij mensen op aan zich vrij te voelen hun eigen beslissingen te nemen zonder acht te slaan op Gods geboden?
Gen. 3:1-5: „De slang nu [die door Satan als spreekbuis werd gebruikt; zie Openbaring 12:9] . . . zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’ Hierop zei de vrouw tot de slang: ’Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. Maar wat het eten van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: „Gij moogt daarvan niet eten, neen, gij moogt ze niet aanraken, opdat gij niet sterft.”’ Hierop zei de slang tot de vrouw: ’Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.’”
Door welke geest laat iemand zich leiden wanneer hij Gods wil negeert ten einde persoonlijke verlangens te bevredigen?
Ef. 2:1-3: „God [heeft] ú levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden, waarin gij eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld [waarvan Satan de heerser is], overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. Ja, onder hen hebben wij ons allen eens in overeenstemming met de begeerten van ons vlees gedragen.”
Welke onafhankelijke houding moeten degenen die belijden God te dienen, beslist vermijden?
Spr. 16:18: „Trots komt vóór een ineenstorting, en een hoogmoedige geest vóór struikeling.”
Spr. 5:12: „Gij zult moeten zeggen: ’Hoe heb ik streng onderricht gehaat en heeft mijn hart zelfs terechtwijzing veracht!’” (Zoals uit de context blijkt, kan zo’n houding iemand in ernstige moeilijkheden brengen.)
Num. 16:3: „Zij dan verzamelden zich tegen Mozes en Aäron [die door Jehovah als opzieners van zijn volk werden gebruikt] en zeiden tot hen: ’Nu is het genoeg, want de gehele vergadering, zij allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom dient gij u dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?’”
Jud. 16: „Deze mensen zijn murmureerders, klagers over hun levenslot, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen.”
3 Joh. 9: „Diótrefes, die graag de eerste plaats onder hen heeft, ontvangt niets van ons met achting.”
Spr. 18:1: „Wie zich afzondert, zal zijn eigen zelfzuchtige verlangen zoeken; tegen alle praktische wijsheid zal hij losbarsten.”
Jak. 4:13-15: „Welaan nu, gij die zegt: ’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad trekken en daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken’, terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn. Want gij zijt een nevel, die een ogenblik verschijnt en dan verdwijnt. In plaats daarvan zoudt gij moeten zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’”
Onder wiens invloed komt iemand die er door zijn verlangen naar onafhankelijkheid toe wordt gebracht de wereld buiten de christelijke gemeente na te volgen? En hoe staat God daar tegenover?
1 Joh. 2:15; 5:19: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem.” „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.”
Jak. 4:4: „Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.”