Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De „laatste dagen” en het Koninkrijk

De „laatste dagen” en het Koninkrijk

Hoofdstuk 12

De „laatste dagen” en het Koninkrijk

1. (a) Welke belangrijke vragen rijzen nu? (b) Wat zegt de Schrift over laatste dagen [i] met betrekking tot onze aarde en [ii] met betrekking tot degenen die de aarde ruïneren?

LEVEN wij thans in „de laatste dagen”? Wat betekenen „de laatste dagen”? Gelukkig zullen er voor de aarde zelf geen „laatste dagen” zijn, want de bijbel verzekert ons: „De aarde . . . zal tot onbepaalde tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden gebracht.” In overeenstemming met Jehovah’s oorspronkelijke voornemen zal er altijd menselijk en dierlijk leven op aarde blijven bestaan (Psalm 104:5-24; 119:89, 90; Genesis 1:27, 28; 8:21, 22). Er zijn echter beslist „laatste dagen” voor die goddeloze natiën en personen die Gods aarde ruïneren. Wanneer het Koninkrijk ’komt’, zal het degenen verderven die de aarde verderven. — 2 Petrus 3:3-7; Jakobus 5:1-4; Openbaring 11:15-18.

2. Wat voorzei Paulus specifiek met betrekking tot onze „zware tijden”?

2 Zou het kunnen zijn dat wij thans in die „laatste dagen” leven? Neemt u eens een willekeurige bijbelvertaling en lees dan in Twee Timótheüs hoofdstuk 3, de verzen 1 tot 5, wat de apostel Paulus onder inspiratie van God met betrekking tot de „laatste dagen” voorzei. Vraag uzelf vervolgens af: Ziet de mensenwereld er thans zo uit? De apostel voorzegt hier „zware tijden” en voegt eraan toe:

„De mensen zullen egoïstisch zijn en op geld belust, verwaand en hoogmoedig, godslasterlijke taal spreken en gehoorzaamheid weigeren aan hun ouders; ze zullen ondankbaar zijn, godverlaten en liefdeloos, onvermurwbare kwaadsprekers, die zichzelf niet beheersen en wreed en onmenselijk zijn tegenover anderen; verraderlijk, roekeloos en opgeblazen, meer gehecht aan genot dan aan God; ze houden zich aan de uiterlijke vorm van onze godsdienst, maar ze verwerpen de kern ervan. Houd dergelijke lieden op een afstand.” — „Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.”

3. Waarom moet Paulus gedoeld hebben op veel betekenisvollere „laatste dagen” dan die van het joodse samenstel?

3 Toen de apostel het bovenstaande schreef, doelde hij niet op de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen. Dat kon niet het geval zijn geweest, want Paulus schreef die woorden omstreeks het jaar 65 G.T., toen er reeds meer dan dertig jaar van die „laatste dagen” waren verstreken en de verwoesting van Jeruzalem nog maar vijf jaar in het verschiet lag. Ook had deze toestand van afval zich nog niet onder belijdende christenen ontwikkeld. Die „laatste dagen” van het joodse samenstel waren weliswaar al slecht genoeg geweest, maar ze zouden verre overtroffen worden door wat er zich zou afspelen gedurende de „laatste dagen” van Satans gehele wereldsamenstel van dingen, wanneer Jezus zou wederkomen om zijn koninkrijk op te richten.

EEN TWEELEDIGE VERVULLING

4. Wat was de aanleiding tot de vraag die de discipelen in Matthéüs 24:3 stelden?

4 In zijn gelijkenissen had Jezus gesproken over het „besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 13:39, 40, 49). Dit wekte natuurlijk de belangstelling van zijn discipelen, en vooral aangezien het gewone volk toen reeds zwaar gebukt ging onder de hardvochtige heerschappij van Rome en van de joodse religieuze leiders. Zij hoopten dat Gods koninkrijk verlichting zou brengen. Daarom kwamen drie dagen voordat Jezus ter dood werd gebracht, vier van zijn discipelen tot hem terwijl hij op de Olijfberg zat, vanwaar men het gezicht had op Jeruzalem, en vroegen hem: „Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” — Matthéüs 24:3; Markus 13:3, 4.

5. Hoe zouden de woorden die Jezus ten antwoord gaf, worden vervuld?

5 Alhoewel Jezus’ discipelen slechts aan de onmiddellijke toekomst dachten, zou het antwoord dat Jezus bij die gelegenheid gaf, een tweeledige toepassing hebben: ten eerste, tijdens de „laatste dagen” van het joodse samenstel, en, veel later, tijdens de „laatste dagen” van Satans wereldsamenstel dat de gehele bewoonde aarde omvat.

6, 7. (a) Hoe hadden Jezus’ woorden uit Matthéüs 24:7-22 een miniatuurvervulling? (b) Welke grimmige herinnering hieraan bestaat er tot op de huidige dag?

6 Wat Jezus tot die discipelen zei, zoals staat opgetekend in Matthéüs 24 de verzen 7 tot 22, vormde een beschrijving van de opeenvolgende gebeurtenissen die sommigen van hen gedurende de volgende 37 jaar tot aan 70 G.T. als een miniatuurvervulling of vervulling in het klein, zouden waarnemen. Voor de joden van Jezus’ generatie zou het een woelige tijdsperiode zijn, gekenmerkt door oorlogen, voedseltekorten, aardbevingen, haat jegens christenen en het verschijnen van valse Messíassen. Niettemin zou „dit goede nieuws van het koninkrijk” in de gehele schepping gepredikt worden tot een getuigenis. Ten slotte viel het „walgelijke ding”, het heidense Romeinse leger, inderdaad de „heilige plaats” binnen waar Jeruzalems tempel stond. Na een kort respijt, gedurende welke tijd Jezus’ discipelen zijn profetische gebod konden gehoorzamen door een veilig heenkomen te zoeken in de bergen, kwamen de Romeinen onder generaal Titus terug. De stad Jeruzalem en haar kinderen werden tegen de grond verpletterd en de tempel werd volledig verwoest, zodat er geen steen op de andere werd gelaten. — Zie ook Lukas 19:43, 44; Kolossenzen 1:23.

7 Als een vervulling van Jezus’ „teken” kwamen al deze moeilijkheden achtereenvolgens over de joden, met als hoogtepunt de vurige verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. Meer dan een miljoen joden verloren het leven bij de ondergang van hun stad, en de overlevenden werden in gevangenschap weggevoerd. De door Titus opgerichte triomfboog in Rome staat er nog tot op deze dag als grimmige herinnering aan de vervulling van Jezus’ profetie. Werd het „teken” dat Jezus gaf, echter alleen maar opgetekend en in geschrifte bewaard als een waarschuwing voor mensen die in de eerste eeuw leefden? Is het in deze tijd slechts ’dode geschiedenis’? Het antwoord moet Neen! luiden.

DE GEHELE WERELD IS ERBIJ BETROKKEN

8. (a) Welke uitwerking dient de miniatuurvervulling van Jezus’ woorden op ons in deze tijd te hebben? (b) Welk profetische beeld van grotere dingen wordt hierdoor verschaft?

8 De miniatuurvervulling van Jezus’ woorden tijdens de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen dient ons geloof in de kracht van goddelijke profetieën te versterken. Die eerste-eeuwse gebeurtenissen verschaffen echter ook een treffend profetisch beeld van wat er op een veel grotere schaal met betrekking tot Satans wereldomvattende samenstel van dingen zal gebeuren. Dit moet zo zijn, want de voltrekking van Gods oordeel aan Jeruzalem in 70 G.T. was niet de grootste verdrukking tot op die tijd, en ook is ze niet de laatste geweest. Jezus’ woorden in Matthéüs 24:21, 22 moeten nog volledig vervuld worden:

„Want er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.”

9. Hoe weten wij dat Jezus’ woorden betrekking hebben op een wereldomvattende dag van afrekening?

9 Uit de daaropvolgende woorden van Jezus’ profetie, in Matthéüs 24:23 tot 25:46, blijkt ook dat „het besluit van het samenstel van dingen” op de gehele wereld betrekking heeft. Wanneer de „Zoon des mensen” op het hoogtepunt van die tijd van benauwdheid als Gods op de troon geplaatste koning het oordeel aan Satans wereld voltrekt, „zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan”, dat wil zeggen, allen die Jezus’ koningschap verwerpen. Het is geen oordeel waarbij slechts één natie en haar stad betrokken zijn, maar een wereldomvattende dag van afrekening. — Matthéüs 24:30.

10. (a) Hoe zullen, zoals in Jezus’ profetie wordt geïllustreerd, degenen die ’hun eigen gang gaan’, een andere bestemming hebben dan degenen die ’eerst Gods koninkrijk zoeken’? (b) Waarom moet dit op wereldomvattende schaal zijn?

10 Als nog een aanduiding dat Gods oordeel aan de gehele wereld voltrokken zal worden, vergelijkt Jezus’ profetie „het besluit van het samenstel van dingen” vervolgens met de periode die onmiddellijk aan de vloed van Noachs dagen voorafging. Wij lezen:

„Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn.”

Net als de Vloed van die tijd een gehele wereld van goddeloze mensen wegvaagde, zal ook de vurige verdrukking die het hoogtepunt vormt van de „tegenwoordigheid” van de Messías, onze aarde reinigen van degenen die het Koninkrijk negeren om ’hun eigen gang’ te kunnen gaan. Gelukkig zullen velen die ’eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid hebben gezocht’, deze verdrukking overleven en eeuwig leven op een paradijsaarde beërven. Zult u zich onder hen bevinden? — Matthéüs 6:33; 24:37-39; 25:31-46.

11. Uit welke andere profetieën blijkt dat alle natiën erbij betrokken zijn, en dat er overlevenden zullen zijn?

11 Uit talrijke profetieën van de bijbel blijkt dat de komende „grote verdrukking” „alle natiën” op aarde zal treffen (Psalm 2:2-9; Jesaja 34:1, 2; Jeremia 25:31-33; Ezechiël 38:23; Joël 3:12-16; Micha 5:15; Habakuk 3:1, 12, 13). Maar er zullen overlevenden zijn! — Jesaja 26:20, 21; Daniël 12:1; Joël 2:31, 32.

DE TEGENWOORDIGHEID VAN DE KONING IN HEMELSE HEERLIJKHEID

12. (a) Waarom is er een „teken” van Jezus’ tegenwoordigheid nodig? (b) Waarom hoeft hij niet meer in een vleselijk lichaam te verschijnen?

12 In Jezus’ uitvoerige profetie over „het teken” van zijn tegenwoordigheid wordt ons verteld dat „wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, . . . hij op zijn glorierijke troon plaats [zal] nemen” (Matthéüs 25:31). Aangezien de glans van die heerlijkheid schadelijk zou zijn voor louter menselijke ogen, moet de Koning onzichtbaar voor de mensheid blijven. (Vergelijk Exodus 33:17-20; Hebreeën 12:2.) Daarom is er een ’teken van zijn tegenwoordigheid’ nodig. Bij zijn tweede komst hoeft de Messías geen hemels geestelijk leven meer op te geven ten einde op aarde in een vleselijk lichaam te verschijnen, dat als „zondeoffer” gebruikt kan worden. Daar hij zijn menselijke offer „eens voor altijd” heeft gebracht, komt hij „de tweede maal . . . afgescheiden van zonde” als een onzichtbare hemelse koning. — Hebreeën 7:26, 27; 9:27, 28; 10:8-10; 1 Petrus 3:18.

13. Wat geeft Lukas 19:11-27 te kennen met betrekking tot de tijd waarop Jezus wederkomt en de wijze waarop hij onder de natiën wordt ontvangen?

13 Op Jezus’ laatste avond met zijn intieme discipelen had hij tot hen gezegd: „Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En wanneer ik heen ga en een plaats voor u bereid, zo kom ik terug en zal u thuis bij mij ontvangen” (Johannes 14:2, 3). In overeenstemming hiermee beschrijft Jezus zichzelf in zijn illustratie in Lukas 19:11-27 als „een zeker mens van edele geboorte [die] . . . naar een ver land [reisde] om koninklijke macht voor zich te verkrijgen en dan terug te keren”. Dit zou geruime tijd in beslag nemen. Maar „zijn burgers . . . haatten hem en zonden hem een gezantschap achterna om te zeggen: ’Wij willen niet dat deze man koning over ons wordt.’” Evenzo zijn er in deze tijd personen die beweren christelijk te zijn, maar die „de Koning der koningen” verwerpen om hun eigen onvolmaakte menselijke heerschappijen te kunnen bestendigen (Openbaring 19:16). Net als de „burgers” uit Jezus’ illustratie zullen zij streng worden gestraft.

„EEN BEGIN VAN WEEËN DER BENAUWDHEID”

14. Wat getuigt ten gunste van het jaar 1914 G.T. als de datum voor Christus’ wederkomst, in weerwil van argumenten die daar tegenin worden gebracht?

14 Wanneer begint deze machtige Koning, die de natiën niet wensen te erkennen, over onze aarde te regeren? Alle aanwijzingen duiden op het jaar 1914 G.T. Maar nu zal iemand misschien tegenwerpen: ’In plaats dat Christus’ vredesregering werd ingeluid, kenmerkte dat jaar het begin van een tijdperk van moeilijkheden voor de mensheid!’ Dat klopt precies! Want de bijbelse profetie geeft te kennen dat wanneer ’het koninkrijk der wereld het koninkrijk van onze Heer Jehovah en van zijn Christus wordt’, de natiën der aarde in „gramschap” ontsteken (Openbaring 11:15, 18). Het is ook de tijd waarop Jehovah zijn medekoning eropuit zendt met de woorden: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden” (Psalm 110:1, 2). Maar die vijanden worden niet ogenblikkelijk vernietigd.

15. Hoe beschrijft Openbaring 12 op passende wijze de geboorte van het Koninkrijk?

15 In Openbaring hoofdstuk 12 wordt een adembenemend visioen beschreven waarin de apostel Johannes in tekenen de geboorte van Gods Messiaanse koninkrijk zag. In de gedaante van een manlijk kind wordt het voortgebracht uit Gods „vrouw” — zijn hemelse organisatie van engelen. Het wordt „weggerukt tot God en tot zijn troon”, want buiten Jehovah en de door hem uitgeoefende soevereiniteit om kan het Koninkrijk niet werkzaam zijn. — Openbaring 12:1-5.

16, 17. (a) Waaraan zijn de weeën die sinds 1914 over de aarde komen, toe te schrijven? (b) Hoe wordt het begin van deze benauwdheden door Jezus’ woorden in Matthéüs en Lukas beschreven?

16 Vervolgens is er oorlog in de hemel! De op de troon geplaatste Koning en zijn engelen strijden tegen Satan en diens demonenhorden en slingeren hen uit Jehovah’s hemelen naar de omgeving van onze aarde. Daarom wordt er gezegd: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Openbaring 12:7-12). Gedurende die betrekkelijk „korte tijdsperiode” brengt de Koning rechtvaardig gezinde mensen bijeen voor redding en laat hij de waarschuwing weerklinken voor de ophanden zijnde voltrekking van het oordeel aan Satans wereldsamenstel van dingen. — Matthéüs 24:31 tot 41; 25:31-33.

17 Thans nemen wij de vervulling van Jezus’ „teken” waar, zoals het in Matthéüs de hoofdstukken 24 en 25, Markus hoofdstuk 13 en Lukas hoofdstuk 21 uitvoerig wordt uiteengezet. Merk op hoe Jezus hier „een begin van weeën der benauwdheid” beschrijft:

„Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk; en er zullen grote aardbevingen zijn, en in de ene plaats na de andere pestilentiën en voedseltekorten; en er zullen vreselijke schouwspelen en van de hemel grote tekenen zijn” (Matthéüs 24:3, 7, 8; Lukas 21:10, 11).

Is de mensheid sinds 1914 G.T. door zulke „weeën der benauwdheid” geplaagd?

18. Hoe is de oorlogvoering sinds 1914 uitermate gruwelijk geworden?

18 In het jaar 1914 begon de Grote Oorlog (later de „Eerste Wereldoorlog” genoemd), die gepaard ging met pestilentie en hongersnood. Schrijvers hebben het moeilijk gevonden de gruwelijke taferelen te beschrijven die zich op de slagvelden afspeelden, waar tijdens de afslachting van 1914-1918 miljoenen soldaten in de loopgraven zijn omgekomen. In het boek Eye Deep in Hell wordt Paul Nash geciteerd, die over het Europese slagveld zei: „Het is noch in woord noch in beeld af te schilderen wat zich hier afspeelt — de normale veldslagen die dag en nacht, maand in maand uit, plaatsvinden. Deze oorlog kan alleen door het kwaad en de geïncarneerde duivel worden bestuurd, en nergens is een glimp van Gods hand te zien. . . . Constant vliegen de granaten rond . . . die doden, verminken en gek maken; ze boren zich een weg in het graf, want dat is dit land feitelijk, één groot graf, en werpen de arme doden erin. Het is afgrijselijk, goddeloos, hopeloos.”

19. Wat tonen de statistieken met betrekking tot een toename in het aantal aardbevingen sinds 1914?

19 Ook „aardbevingen” maken deel uit van het „teken”. Is er werkelijk sprake van een toename in het aantal aardbevingen sinds 1914? Dit klinkt misschien verrassend. Maar de statistieken zijn nog verrassender! Geo Malagoli gaf hierover in Il Piccolo het volgende commentaar: „Betrouwbare bronnen [vermelden] dat er in een periode van 1059 jaar (van 856 tot 1914) slechts 24 grote aardbevingen zijn geweest.” De cijfers die hij geeft, tonen aan dat er gedurende die jaren gemiddeld 1800 mensen per jaar in aardbevingen zijn omgekomen, terwijl er daarentegen sinds 1915 43 grote aardbevingen zijn geweest, waarin gemiddeld 25.300 mensen per jaar zijn omgekomen.

„VAN DE HEMEL GROTE TEKENEN”

20, 21. (a) Welke „vreselijke schouwspelen” hebben zich sinds 1914 voorgedaan, en waarom? (b) Welke vervulling van Lukas 21:25, 26 zien wij heden ten dage? (c) Waardoor is de aandacht steeds meer op ’grote tekenen des hemels’ gevestigd?

20 Jezus profeteerde ook: „Er zullen vreselijke schouwspelen en van de hemel grote tekenen zijn” (Lukas 21:11). De onophoudelijke regen van granaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden afgeschoten, beduidden iets nieuws — totale oorlogvoering. Voor het eerst in de geschiedenis werd door het luchtschip en vervolgens, wat nog belangrijker was, het vliegtuig, het tijdperk van de luchtoorlog ingeluid. Weliswaar vormde dit in 1914-1918 slechts een begin, maar het zou tot de situatie leiden die Jezus verderop in zijn profetie beschrijft, met de woorden:

„Ook zullen er tekenen zijn in zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst der natiën, die vanwege het gebulder der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen; want de krachten der hemelen zullen worden geschokt.” — Lukas 21:25, 26.

21 Door ’s mensen zogenaamde verovering van de ruimte is de aandacht op „zon en maan en sterren” gevestigd, en er zijn onheilspellende aanwijzingen dat de grote mogendheden van plan zijn om met behulp van satellieten militaire springplanken op te richten. Maar nu reeds beschikken zij over de kennis om intercontinentale ballistische raketten vanuit de buitenaardse ruimte op elk doelwit van hun keus te laten neerregenen. Het huidige arsenaal van kernwapens, waarmee tegen elkaar gekante natiën zijn uitgerust, is toereikend om de mensheid vele malen te vernietigen, en volgens schattingen zullen rond de eeuwwisseling ongeveer vijfendertig natiën over zulke massavernietigingswapens beschikken.

22. (a) Hoe heeft de letterlijke „zee” sinds 1914 een nieuwe dimensie gekregen? (b) Welke waarschuwing uiten welingelichte mensen met betrekking tot de bedreiging van onze aardbol?

22 De „zee”, die in de Eerste Wereldoorlog een nieuw aspect aannam met de invoering van de onderzeebootoorlog, waardoor de Verenigde Staten in de oorlog geraakten, is thans zelfs nog onheilspellender. Atoomonderzeeboten liggen in de zeeën gereed. Geen stad op aarde bevindt zich buiten het bereik van nucleaire projectielen. In de New York Times van 30 augustus 1980 stond dat Marshall D. Shulman, een Amerikaanse expert van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, had gezegd dat de mogelijkheid van een kernoorlog „waarschijnlijk zal toenemen in plaats van afnemen”. In de New York Times van 2 maart 1980 verscheen met de geldelijke steun van meer dan 600 academisch gevormde mensen een advertentie die een hele pagina besloeg en waarin stond: „Een kernoorlog, zelfs op ’beperkte’ schaal, zou een tol aan doden, gewonden en ziekten eisen die zijn weerga in de geschiedenis van ’s mensen bestaan niet heeft.” Er werd nog aan toegevoegd dat „een algehele kernoorlog in één uur bekeken zou kunnen zijn en bijna al het leven op het noordelijk halfrond zou kunnen vernietigen”. De Amerikaanse ambassadeur in Moskou zei in 1981: „Volgens mijn waarneming bevindt de wereld zich in een gevaarlijker situatie dan ooit tevoren in de geschiedenis.” Maar men blijft steeds grotere geldsommen aan massavernietigingswapens uitgeven.

23. Welk stadium in de geschiedenis schijnt de mensheid als een vervulling van Jezus’ profetie te bereiken?

23 De mensheid schijnt het stadium te bereiken dat vele jaren geleden door de Nobelprijswinnaar Harold C. Urey werd voorzegd, die zei: „Wij zullen in vrees eten, in vrees slapen, in vrees leven en in vrees sterven.” Er is inderdaad „radeloze angst der natiën, die . . . geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen”.

24. Wie weet de „uitweg”, en waarom dienen wij vurig om de ’komst’ van het Koninkrijk te bidden?

24 Gelukkig weet de Soevereine Heer Jehovah, die deze aarde met het oog op zijn goede voornemen heeft geschapen, wel de „uitweg”, en hij zal door middel van het koninkrijk van zijn Zoon in die „uitweg” voorzien. Maar laten wij, alvorens wij die „uitweg” nauwkeurig gaan onderzoeken, eerst eens verder aandacht schenken aan Jezus’ profetie en zien hoe opmerkelijk zijn woorden omtrent wereldoorlog, hongersnood en pestilentie, als onderdelen van het „teken”, overeenkomen met een treffende profetie uit de Openbaring. Houd in gedachte dat Gods Messiaanse koninkrijk het geneesmiddel is, en bidden wij niet vurig om de ’komst’ van dat koninkrijk?

[Studievragen]

[Kader op blz. 115]

WAT SCHRIJVERS OVER 1914 HEBBEN GEZEGD

Zelfs na een tweede wereldoorlog wijzen velen terug naar 1914 als het grote keerpunt in de hedendaagse geschiedenis:

„Het is inderdaad het jaar 1914, en niet het jaar van Hirosjima, dat het keerpunt in onze tijd kenmerkt.” — Rene Albrecht-Carrie, „The Scientific Monthly”, juli 1951

„Sedert 1914 is iedereen die zich bewust is van de loop der wereldgebeurtenissen, diep verontrust door hetgeen wel leek op een door het noodlot voorbestemde en voorbeschikte opmars naar steeds grotere rampspoed. Vele nadenkende mensen hebben het gevoel gekregen dat er niets gedaan kan worden om de ondergang af te wenden. Zij zien het menselijke ras, gelijk de held uit een Grieks treurspel, voortgedreven door toornige goden en niet langer meester van het noodlot.” — Bertrand Russell, New York „Times Magazine”, 27 september 1953

„Het huidige tijdperk . . . begon in 1914, en niemand weet wanneer of hoe het zal eindigen. . . . Het zou in massavernietiging kunnen eindigen.” — Redactioneel artikel, „The Seattle Times”, 1 januari 1959

„In het jaar 1914 liep de wereld zoals men ze toen kende en aanvaardde, ten einde.” — James Cameron, „1914”, uitgegeven in 1959

„De Eerste Wereldoorlog was een van de grote beroeringen in de geschiedenis.” — Barbara Tuchman, „The Guns of August”, 1962

„Er komen mij gedachten en beelden voor de geest, . . . gedachten van vóór het jaar 1914, toen er echte vrede, rust en zekerheid op deze aarde waren — een tijd waarin wij geen vrees kenden. . . . Zekerheid en rust zijn sinds 1914 uit het leven der mensen verdwenen.” — Duits staatsman Konrad Adenauer, 1965

„Omstreeks het begin van de Eerste Wereldoorlog ontplofte de hele wereld werkelijk en wij weten nog steeds niet waarom. . . . Utopia [was] in zicht. . . . Er was vrede en voorspoed. Toen ontplofte alles. De wereld bevindt zich na die klap nog steeds in een coma.” — Dr. Walker Percy, „American Medical News”, 21 november 1977

„In 1914 verloor de wereld een samenhang die ze sindsdien niet heeft weten te herwinnen. . . . Het is nog steeds een tijd van buitengewone wanorde en geweldpleging, zowel buiten als binnen de nationale grenzen.” — „The Economist”, Londen, 4 augustus 1979

„In 1914 werd de beschaving door een wrede en misschien wel dodelijke ziekte getroffen.” — Frank Peters, St. Louis „Post-Dispatch”, 27 januari 1980

„Alles zou steeds beter worden. Zo zag de wereld eruit toen ik geboren werd. . . . En toen, op een ochtend in 1914, kwam er plotseling, onverwacht een eind aan alles.” — Brits staatsman Harold Macmillan, „New York Times”, 23 november 1980