Ziel
De traditionele vertaling van het Hebreeuwse nefesj en het Griekse psuche. Uit het gebruik van deze woorden in de Bijbel blijkt dat ze hoofdzakelijk duiden op (1) mensen, (2) dieren of (3) het leven van mensen of dieren (Ge 1:20; 2:7; Nu 31:28; 1Pe 3:20; ook vtnn.). Anders dan wat er in veel religieuze contexten met ‘ziel’ wordt bedoeld, duiden nefesj en psuche in de Bijbel, als het om aardse wezens gaat, allebei op iets dat stoffelijk, tastbaar, zichtbaar en sterfelijk is. In deze vertaling zijn de woorden uit de oorspronkelijke talen meestal weergegeven volgens hun betekenis in de context. Daarbij is gebruik gemaakt van woorden als leven, wezen of persoon, of van een persoonlijk voornaamwoord (zoals ‘ik’ voor ‘mijn ziel’). Meestal staat in een voetnoot of aantekening de alternatieve weergave ‘ziel’ vermeld. Als ‘ziel’ is gebruikt, in de hoofdtekst, in de voetnoten of in de aantekeningen, moet het woord in lijn met bovenstaande uitleg worden opgevat. Als er wordt gezegd dat je iets met je hele ziel moet doen, wil dat zeggen dat je het met je hele wezen of van harte doet (De 6:5; Mt 22:37). In sommige contexten duiden de woorden uit de oorspronkelijke talen op de verlangens of de eetlust van een levend wezen. Ze kunnen ook duiden op een dode of op een dood lichaam (Nu 6:6; Sp 23:2; Jes 56:11; Hag 2:13).