Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mijn leven als kunstenares

Mijn leven als kunstenares

Mijn leven als kunstenares

VERTELD DOOR SHIZUKO KAWABATA

„Jehovah’s Getuigen, de prachtige mensen die wereldwijd het goede nieuws bekendmaken” was de titel van een van mijn schilderijen die te zien waren op een expositie in het Franse Versailles in 1999.

NOG geen week voor de expositie hadden Jehovah’s Getuigen in heel Frankrijk twaalf miljoen traktaten verspreid die de aandacht vestigden op hun oneerlijke behandeling door de regering. Voor mijn schilderij tot lof van de Getuigen kreeg ik een speciale prijs. Later zei degene die verantwoordelijk was voor de prijsuitreiking: „U hebt lef, maar ik ook. Daarom ken ik u de speciale prijs toe.”

Veel kunstenaars proberen gevoel en emoties in hun schilderijen te leggen. Dat is ook mijn streven. Ik schilder wat ik voel en mijn schilderijen zijn vrolijk; ze weerspiegelen mijn vreugde en geluk. In mijn jeugd heb ik de vreugde van het combineren van creativiteit en schilderen ontdekt.

Waarom ik met schilderen ben begonnen

Ik ben in 1920 geboren als dochter van welgestelde ouders in het Japanse Morioka. Mijn oudere zus en ik hadden privéonderwijzers die ons de Japanse dans, bloemschikken, de theeceremonie, het bespelen van de koto (Japanse citer) en de piano, zingen, enzovoort leerden. Ik had aan alles een hekel. Als de onderwijzers kwamen, liep ik vaak weg en verstopte me. De bedienden moesten me zoeken en me terugslepen.

Het was de starheid van de lessen die ik verafschuwde. Mensen die ik nooit eerder had ontmoet, beslisten hoe ik moest dansen, bloemen schikken en thee serveren. Ik voelde me beknot, alsof het niet mogelijk was zelf dingen te bedenken en me persoonlijke doelen te stellen. Maar als ik schilderde, hield niemand me in de gaten. Niemand zei me wat ik moest doen. Dat was de vrijheid waar ik naar snakte.

Omdat ik geen onderwijzer had die me leerde schilderen, kon ik creatief zijn en improviseren, en niemand had kritiek op me. Geleidelijk kreeg ik meer durf. Toen ik een jaar of twaalf was, begon ik de zijden dassen van mijn vader te pakken en daar rechtstreeks op te schilderen. Kort daarna maakten we op school kimono’s. De lerares was geschokt toen ze zag dat ik de helft van het voorpand eruit geknipt had en het had vervangen door witte stof. Net als mijn vader zei ze er echter niets van.

Dromen en werkelijkheid

Al op de basisschool zei ik dat ik schilderes wilde worden. Mijn doel veranderde niet en ik wilde naar een academie om kunst te studeren; maar mijn ouders vonden dat niet goed. Ze zeiden dat in Japan een meisje dat kunst had gestudeerd onaanvaardbaar zou zijn als bruid. Dus ging ik een cursus in huishoudelijke vaardigheden volgen.

Ik hield van buitenlandse gedichten en buitenlandse boeken en las er veel. Maar destijds werden die bekritiseerd als literatuur van de vijand. Zelfs het in bezit hebben van zulke literatuur was gevaarlijk. Op school had ik vijf jaar Frans gestudeerd bij een Franse lerares, maar de toestanden veranderden in Japan, zodat zelfs belangstelling voor vreemde talen met wantrouwen werd bezien. Er was geen sprake van vrijheid van meningsuiting.

Toen in 1943 de Tweede Wereldoorlog woedde, voelde ik me gevleid te horen dat een man na veertig foto’s van jonge vrouwen van huwbare leeftijd bekeken te hebben, mij als mogelijke echtgenote had uitgekozen. Later hoorde ik dat zijn moeder en haar vriendin onze buurt hadden bezocht om in het geheim een blik op me te werpen. Daarna stuurde hun familie een officieel huwelijksaanzoek aan onze familie, en ik werd ertoe overgehaald het aan te nemen. Ik ontmoette de man slechts eenmaal voordat we trouwden.

Na ons huwelijk werd ons leven dagelijks bedreigd door zware luchtaanvallen en ten slotte ging ons huis met de rest van de stad in vlammen op. De overlevenden zochten hun toevlucht in de bergen, maar zelfs daar konden we de sirenes horen en de gevechtsvliegtuigen zien. Het was angstaanjagend. Iedereen leed. De tien jaar na de oorlog waren ook bijzonder zwaar.

Naast onze drie kinderen woonden mijn schoonmoeder en zes broers en zussen van mijn man bij ons. Hoewel we bedienden hadden, moesten we allemaal op de velden werken om te eten te hebben. In die tijd was ik heel verdrietig en vergat ik wat lachen was. Maar ik was bang dat als ik mijn gevoelens onder woorden bracht, dat tot misverstanden zou leiden. Langzamerhand merkte ik echter dat ik mijn gevoelens via mijn kunst kon uiten.

Erkenning als schilderes

Zelfs iemand met artistieke talenten moet zich reusachtig inspannen voordat er lonende resultaten worden bereikt. Ik kocht boeken over kunst en studeerde onder een aantal van Japans topschilders. Geen van hen adviseerde me de stijl te veranderen die ik als jongere al had ontwikkeld.

Kunstcritici begonnen aandacht aan mijn werk te besteden, hoewel ik voor mijn eigen plezier schilderde, niet om mijn schilderijen aan anderen te laten zien. Mettertijd begon ik me echter af te vragen wat mensen van mijn schilderijen dachten. En dus hield ik in 1955 mijn eerste expositie in Tokio’s Ginza. Ze was getiteld „Stille strijd, stille woorden, mijn dagboek” en beeldde het dagelijks leven uit. De expositie was een succes.

Kennismaking met de Getuigen

In 1958 verhuisde ons gezin naar Tokio omdat mijn man en ik wilden dat onze kinderen naar goede scholen gingen en een zo goed mogelijke opleiding genoten. Mijn leven draaide om het schilderen. Het was mijn gewoonte geworden dagelijks ongeveer vijf uur aan het schilderen te besteden. ’s Avonds ging ik uit met mijn vrienden uit de kunstenaarswereld en mijn man ging uit met anderen. We hadden geen idee hoe we onze kinderen moesten grootbrengen.

Mijn man was voor zijn werk vaak van huis, zodat het grootbrengen van de kinderen mijn verantwoordelijkheid werd, en ik ging me onzeker voelen. Als kind had ik op een katholieke missieschool gezeten en ik vroeg me af of een vorm van bijbelonderricht zou helpen. Tegenover ons huis in Omori (Tokio) stond een lutherse kerk en ik stelde de kinderen voor daar samen heen te gaan. Maar zover is het nooit gekomen.

In plaats daarvan werden we de dag erop — begin 1959 — bezocht door een van Jehovah’s Getuigen. Ik riep de kinderen snel bij elkaar en we gingen allemaal zitten luisteren. De Getuige legde aan de hand van de bijbel uit dat we in een betekenisvolle tijd leven waarin God de aarde weldra zal zuiveren van het kwaad. Ik bestelde vier bijbels en bijbelse lectuur en aanvaardde gretig haar aanbod om elke week te komen om ons te onderwijzen. Ik vroeg hoeveel het maandelijkse lesgeld zou bedragen en was verbaasd te horen dat Jehovah’s Getuigen geen betaling voor hun onderwijs aannemen. Wat een verschil met alle leraren die ik had gekend!

Mijn dochters aanvaardden de bijbelse waarheden vlot en er werd zelfs begonnen met een vaste wekelijkse groepsstudie in ons huis. Maar na een paar studies begon ik me onbehaaglijk te voelen. Voor mij was de studieperiode pijnlijk en soms probeerde ik me dan ook te verbergen of ging ik weg wanneer het tijd was voor mijn persoonlijke bijbelstudie.

Mijn probleem was dat ik besefte dat alles wat de bijbel zei juist was en dat ik me naar zijn leiding moest schikken. Maar tegelijkertijd was ik vastbesloten een goed schilderes te worden en ik geloofde dat ik om creatief te zijn onafhankelijk moest blijven denken. Mijn schilderen leed onder de verwarring waarin ik verkeerde en mijn schilderijen werden op exposities in achterafhoekjes opgehangen.

Mijn reis naar Parijs

Ik dacht dat een bezoek aan Parijs mijn schilderijen ten goede zou komen. In 1960 ging ik er dus heen, omdat er een grote expositie ter introductie van de Japanse kunst in Frankrijk werd gehouden. Ik was de enige vrouwelijke beeldend kunstenaar uit Japan die erbij was. In Parijs vond ik het verschil in leefomstandigheden, kleding, denkbeelden, kleur — alles — opwindend. De expositie duurde vier dagen en tot mijn verrassing bezochten de leiders van het land de expositie. Nog een verrassing was dat vrouwen gefascineerd waren door de kimono’s die ik droeg. Ik was vastbesloten langer te blijven.

Aangezien ik niet wist hoe ik geld uit Japan kon laten overmaken, begon ik mijn kimono’s te verkopen. Daardoor kon ik de volgende drie maanden besteden aan het bestuderen van in kunstgaleries tentoongestelde werken. Vaak moest ik denken aan de woorden van de schilder wiens schilderij naast het mijne had gehangen op de expositie. Hij had gezegd: „Ik schilder de helderheid van de zon. Jouw schilderij is uiteraard donker en zwart, omdat je je laat beïnvloeden door oosterse filosofen.”

Een echtpaar van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Parijs bezocht mijn appartement. Na diverse bezoeken stemde ik er ten slotte in toe met hen mee te gaan naar een christelijke vergadering. Toen ik daar aankwam, stond ik versteld van wat ik zag. Eén dame droeg een schitterende rode hoed met brede rand. Een andere droeg een felgroene jurk. De kleren getuigden van gevoel voor stijl en goede smaak, zodat mijn kijk op de Getuigen een totale verandering onderging.

Ook van het programma was ik onder de indruk. Nu ik zag dat de gang van zaken aan beide kanten van de aardbol dezelfde was, met dezelfde leerstellingen, ging ik beseffen dat deze groep en haar activiteit lang niet gewoon waren. Mijn hart werd diep geraakt toen ik me realiseerde dat ik omging met mensen die door God werden geleid.

Beslissingen

Eenmaal terug in Japan begon ik de bijbel serieus te bestuderen. Ik ontdekte dat de richtlijnen van onze Schepper meer vrijheid toelaten dan ik gedacht had. In zijn liefde heeft hij ons naast verschillende persoonlijkheden ook verschillende talenten gegeven en de vrijheid om die te ontwikkelen. Ik kwam dus tot het besef dat een van Jehovah’s Getuigen worden niet betekende dat ik mijn liefde voor de kunst moest opgeven.

Mijn dochters en ik vorderden met onze bijbelstudie. Eén dochter symboliseerde haar opdracht aan Jehovah door de waterdoop in 1961 en de andere in 1962. Tot op de dag van vandaag zijn beiden trouwe dienstknechten van God gebleven. Maar ik talmde nog. In 1965 moedigde Lloyd Barry, die toen het opzicht had over het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen in Japan, me aan met de woorden: „Bedenk eens wat een schitterende schilderijen volmaakte mensen in het Paradijs zullen schilderen!” Het jaar daarop werd ik gedoopt.

Het effect op mijn schilderijen

Nu ik terugkijk, zie ik hoe de veranderingen in mijn leven en persoonlijkheid van invloed zijn geweest op mijn schilderwerk. Mijn oudere schilderijen waren donker en somber, een weerspiegeling van de pijn, de smart en de wanhoop die ik voelde. Maar toen leerde ik door de bijbel onze Schepper kennen, zijn schitterende hoedanigheden, het geluk dat voortspruit uit het loven van hem en de juiste maatstaven om naar te leven. Met het veranderen van mijn gevoelens veranderden ook mijn schilderijen.

Ik besteed nu veel tijd aan het delen van de bijbelse boodschap met anderen en doe dat op geregelde basis. Met mensen praten over Gods hoedanigheden en over zijn geweldige voornemen de aarde tot een paradijs te maken onder de heerschappij van zijn Zoon, Jezus Christus, schenkt me grote vreugde en voldoening. Deze op de bijbel gebaseerde activiteit is een stimulans voor me en ik hoef mijn penselen maar op te pakken om uiting te geven aan mijn gevoelens. En doordat mijn geluk in de loop van de jaren is blijven groeien, zijn mijn schilderijen steeds vrolijker geworden.

Nadruk op de bijbel

Uit alle delen van de wereld ontvang ik verzoeken om mijn schilderijen tentoon te stellen — uit Sydney, Wenen, Londen, New York. Maar de Europeanen bewonderen mijn schilderijen het meest. Deskundigen van de Académie Royale de Peinture et de Sculpture in Parijs hebben de vraag gesteld: „Hoe komt het dat een Japanse zo door de bijbel en het christendom bewogen kan worden dat haar schilderijen een vreugde uitstralen die in eeuwen van religieuze kunst nog nooit gezien is?”

De bijbelpsalmist David uitte zijn gevoelens door middel van muziek en hij gebruikte zijn muzikale talenten om anderen over Gods wonderwerken te vertellen. Ik streef hetzelfde doel na. Ik wil Jehovah loven. Het is mijn sterke wens dat mensen in mijn schilderijen de vreugde proeven die voortvloeit uit het kennen van Jehovah en zijn schitterende eigenschappen. Een kunstcriticus zei over mijn titels: „De woorden van de schilderes zelf worden knap vermeden en ze laat met opzet de bijbel spreken.” Ik vind het heerlijk dat mensen de kracht van de bijbel in mijn schilderijen herkennen.

In 1995 kende de World Council of Arts, een internationale kunstraad die zijn hoofdkantoor in Tokio heeft, me de eerste plaats toe onder de hoogstgeplaatste schilders van de wereld. De raad zei over mijn schilderijen: „De kunstenares gebruikt als titels woorden uit de bijbel . . . Op al haar schilderijen staat de bijbel afgebeeld, maar zo ziet het leven er nu eenmaal uit voor een kunstenaar die met God wandelt.”

Met het bovenstaande werd gerefereerd aan het feit dat ik vaak een open bijbel op mijn schilderijen afbeeld. De laatste tijd heb ik in mijn schilderwerk gedrukte bladzijden van de bijbel verwerkt. Het oog van een kijker wordt zo getrokken naar de titel die ik gekozen heb en naar de woorden in de bijbel en dan naar de manier waarop ik die in mijn schilderijen uitbeeld.

In 1999 werden enkele van mijn schilderijen tentoongesteld in Bangkok in Thailand. Een ervan heette „Wat prachtig heeft Jehovah God de aarde gemaakt, die hij als woonplaats aan de mens heeft gegeven”, en een ander „Gebed van koning David: ’Jehovah, laat het hart van dit volk in eendracht met u zijn’”. Samen met nog enkele schilders werd ik uitgenodigd in het paleis van de koning van Thailand. De koning wilde met me over mijn schilderijen praten en hij stelde me veel vragen. Ik kon geruime tijd met hem praten, ook over mijn op de bijbel gebaseerde overtuiging. Ik heb hem daarna een schilderij geschonken.

De afgelopen 35 jaar heb ik ook zitting gehad in een comité dat het werk van andere kunstenaars beoordeelt. In de schilderijen die ik mooi vind wordt uiting gegeven aan emotie. Voor mij is een schilderij goed als het een prettige indruk op me maakt, zodat ik innerlijke vrede voel. Ik heb heel veel bewondering voor de afbeeldingen in de publicaties van Jehovah’s Getuigen, die beantwoorden aan hun doel de bijbelse boodschap getrouw weer te geven.

Zegeningen als dienstknecht van God

Als gevolg van mijn schilderwerk heb ik unieke gelegenheden genoten om te getuigen van Jehovah God en zijn grootse voornemens met de aarde. Dat heb ik kunnen doen tijdens interviews voor artikelen in tijdschriften en in televisieprogramma’s. Waar ik ook heen ga of met wie ik ook praat, altijd probeer ik mensen te laten weten dat ik tot het vervaardigen van mijn schilderijen in staat ben door het geloof, de vreugde en het geluk die voortspruiten uit het dienen van Jehovah God.

Ik ben ervan overtuigd dat als ik mijn geloof zou opgeven, ik niet meer zo zou kunnen schilderen. Maar juist doordat ik een van Jehovah’s Getuigen ben en doordat de waarheid van Gods Woord me met vreugde en geluk vervult, kan ik schilderen.

[Illustratie op blz. 21]

Toen ik in Parijs was

[Illustratie op blz. 22]

Met mijn twee dochters nu