Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voortgaan op Jehovah’s weg is onze kracht en vreugde

Voortgaan op Jehovah’s weg is onze kracht en vreugde

Levensgeschiedenis

Voortgaan op Jehovah’s weg is onze kracht en vreugde

VERTELD DOOR LUIGGI D. VALENTINO

„Dit is de weg. Wandelt daarop”, vermaant Jehovah (Jesaja 30:21). Het opvolgen van deze raad is sinds mijn doop, zestig jaar geleden, mijn doel geweest. Dit doel werd al vroeg gesteld door het voorbeeld van mijn ouders, immigranten uit Italië, die zich in 1921 in Cleveland (Ohio, VS) vestigden. Daar brachten ze drie kinderen groot — mijn oudere broer Mike, mijn jongere zus Lydia en mij.

MIJN ouders onderzochten verschillende religies maar gaven het uiteindelijk teleurgesteld op. Toen luisterde Pa op een dag in 1932 naar een radioprogramma in het Italiaans. Het was een uitzending van Jehovah’s Getuigen en Pa was ingenomen met wat hij hoorde. Hij schreef om meer informatie, en een Italiaanse Getuige van het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York) kwam ons opzoeken. Na een levendig gesprek dat tot in de vroege ochtend duurde, waren mijn ouders ervan overtuigd dat ze de ware religie gevonden hadden.

Pa en Ma begonnen christelijke vergaderingen te bezoeken en stelden hun huis open voor reizende opzieners. Hoewel ik nog maar een jongen was, namen deze mannen me mee in het predikingswerk en zetten me aan het denken over de volletijddienst voor Jehovah. Eén zo’n bezoeker was Carey W. Barber, nu een lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Het duurde niet lang of ik werd in februari 1941 op veertienjarige leeftijd gedoopt, en in 1944 begon ik als pionier in Cleveland te dienen. Ook Mike en Lydia begaven zich op de weg van de bijbelse waarheid. Mike heeft Jehovah tot aan zijn dood gediend, en Lydia heeft haar man, Harold Weidner, 28 jaar in de reizende dienst vergezeld. Nu dienen ze als speciale volletijdpredikers.

Gevangenzetting versterkt mijn besluit om voort te gaan

Begin 1945 belandde ik in de federale gevangenis van Chillicothe (Ohio) omdat mijn door de bijbel geoefende geweten me ertoe bewoog in overeenstemming met Jesaja 2:4 te handelen, waar wordt gesproken over zwaarden tot ploegscharen smeden. Voorheen stonden de gevangenisautoriteiten de Getuige-gevangenen toe slechts een beperkte hoeveelheid door Jehovah’s Getuigen gepubliceerde bijbelse lectuur te hebben. Getuigen van een naburige gemeente kwamen echter te hulp. Nu en dan lieten ze enkele publicaties in de velden dicht bij de gevangenis achter. Wanneer de gevangenen de volgende ochtend naar hun werkplekken werden gebracht, zochten ze naar die publicaties en wisten deze vervolgens de gevangenis binnen te smokkelen. Tegen de tijd dat ik in de gevangenis terechtkwam, werd het ons toegestaan meer lectuur te hebben. Niettemin leerde ik meer dan ooit het geestelijke voedsel dat Jehovah verschaft te waarderen — een les die ik me nog altijd herinner telkens als ik een nieuwe uitgave van De Wachttoren of Ontwaakt! ontvang.

Hoewel het ons werd toegestaan gemeentevergaderingen in de gevangenis te houden, mochten er geen niet-Getuigen bij aanwezig zijn. Toch kwamen sommige gevangenisbeambten en gedetineerden in het geheim en enkele aanvaardden zelfs de waarheid (Handelingen 16:30-34). Bezoekjes van broeder A. H. Macmillan waren een geweldige bron van vertroosting. Hij verzekerde ons er steeds van dat de tijd die we in de gevangenis doorbrachten niet tevergeefs was omdat we erdoor werden opgeleid voor toekomstige toewijzingen. Die lieve oudere broeder raakte mijn hart en versterkte mijn besluit om Jehovah’s weg te bewandelen.

Ik krijg een partner

De Tweede Wereldoorlog eindigde, de gevangenispoorten gingen open en ik hervatte de volletijddienst als pionier. Maar in 1947 stierf mijn vader. Om het gezin te onderhouden ging ik werelds werk verrichten, en ik volgde ook een opleiding in het geven van geneeskundige massages — een vaardigheid die me tijdens een moeilijke periode die mijn vrouw en ik zo’n dertig jaar later doormaakten, uit de nood zou helpen. Maar ik loop op mijn verhaal vooruit. Laat ik u eerst eens over mijn vrouw vertellen.

Toen ik op een middag in 1949 in de Koninkrijkszaal was, ging de telefoon. Ik nam op en hoorde een vriendelijke stem zeggen: „U spreekt met Christine Genchur. Ik ben een van Jehovah’s Getuigen. Ik ben naar Cleveland verhuisd om een baan te zoeken en ik wil me graag met een gemeente verbinden.” Onze Koninkrijkszaal lag ver van het gebied waar zij woonde, maar de klank in haar stem stond me wel aan, dus beschreef ik de route naar onze zaal en moedigde haar aan die zondag te komen — de dag waarop ik de openbare lezing zou houden. Die zondag was ik als eerste in de Koninkrijkszaal, maar er kwam geen onbekende zuster opdagen. Tijdens de lezing wierp ik steeds een vluchtige blik op de ingang, maar er kwam niemand binnen. De volgende dag belde ik haar op en ze zei dat ze nog niet bekend was met de busroutes. Dus bood ik aan haar te ontmoeten om haar te helpen wegwijs te worden.

Ik kwam te weten dat haar ouders, immigranten uit Tsjechoslowakije, begonnen waren met de Bijbelonderzoekers om te gaan na het lezen van de brochure Waar zijn de Dooden? Haar ouders werden in 1935 gedoopt. In 1938 werd de vader van Christine de groepsdienaar (nu presiderende opziener genoemd) van de gemeente van Jehovah’s Getuigen in Clymer (Pennsylvania) en in 1947 werd Christine op zestienjarige leeftijd gedoopt. Al snel was ik verliefd op deze mooie, geestelijk gezinde zuster. Op 24 juni 1950 trouwden we en sindsdien is Christine mijn trouwe metgezellin, die altijd bereid is de belangen van Gods koninkrijk op de eerste plaats te stellen. Ik ben Jehovah dankbaar dat deze bekwame partner ermee instemde haar leven met het mijne te verbinden. — Spreuken 31:10.

Een grote verrassing

Op 1 november 1951 begonnen we samen te pionieren. Twee jaar later, op een congres in Toledo (Ohio), spraken de broeders Hugo Riemer en Albert Schroeder een groep pioniers toe die belangstelling hadden voor de zendingsdienst. Wij waren er ook bij. We werden aangemoedigd om in Cleveland te blijven pionieren, maar de volgende maand al ontvingen we een grote verrassing — een uitnodiging voor het bijwonen van de 23ste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead die in februari 1954 begon!

Terwijl we naar de Gileadschool reden, destijds gevestigd in South Lansing (New York), was Christine zo zenuwachtig dat ze me bleef zeggen: „Langzamer!” Ik zei: „Christine, als we nog langzamer rijden, staan we stil.” Na echter op de campus gearriveerd te zijn, voelden we ons al gauw meer op ons gemak. Broeder Nathan Knorr verwelkomde de groep studenten en gaf ons een rondleiding. Hij legde ook uit hoe we spaarzaam konden zijn met water en elektriciteit, en beklemtoonde dat zuinigheid een goede eigenschap is wanneer men zich om de Koninkrijksbelangen bekommert. Die raad is ons bijgebleven. We houden ons er nog altijd aan.

Met het vliegtuig zuidwaarts naar Rio

Weldra studeerden we af en op 10 december 1954 gingen we in het winterse New York aan boord van een vliegtuig, enthousiast over het vooruitzicht zuidwaarts naar onze nieuwe toewijzing in het zonnige Rio de Janeiro (Brazilië) te vliegen. Peter en Billie Carrbello, medezendelingen, reisden samen met ons. De vlucht zou 24 uur duren, met tussenstops in Porto Rico, Venezuela en Belém in Noord-Brazilië. Wegens motorstoring duurde het echter 36 uur voor we Rio de Janeiro onder ons zagen. Maar wat een prachtig gezicht! De stadslichten schitterden als vurige diamanten op een zwart fluwelen tapijt, en het zilverkleurige licht van de maan glinsterde in het water van de Baai van Guanabara.

Verscheidene leden van de Bethelfamilie wachtten ons bij de luchthaven op. Na ons hartelijk welkom te hebben geheten, reden ze ons naar het bijkantoor en rond drie uur ’s morgens gingen we naar bed. Een paar uur later herinnerde de bel waardoor we werden gewekt ons eraan dat onze eerste dag als zendelingen was begonnen!

Een vroege les

We leerden al gauw een belangrijke les. We hadden een avond bij een Getuige-gezin thuis doorgebracht. Toen we naar het bijkantoor wilden teruglopen, maakte de gastheer bezwaar door te zeggen: „Jullie kunnen niet weggaan hoor; het regent”, en hij probeerde er bij ons op aan te dringen daar te overnachten. „Waar we vandaan komen, regent het ook”, zei ik en legde zijn woorden met een lach naast me neer. En daar gingen we.

Wegens de bergen rondom Rio verzamelt regenwater zich snel en stroomt dan naar beneden de stad in, waardoor vaak overstromingen ontstaan. Het duurde niet lang of we waadden door het kniediepe water. In de buurt van het bijkantoor waren de straten in woeste rivieren veranderd, met water tot op borsthoogte. We waren doornat toen we uiteindelijk Bethel bereikten. De volgende dag voelde Christine zich beroerd en werd geveld door tyfus, wat haar geruime tijd verzwakte. Onnodig te zeggen dat we, als nieuwe zendelingen, de raad van ervaren plaatselijke Getuigen hadden moeten opvolgen.

Eerste stappen in het zendings- en reizende werk

Na deze enigszins onaangename start begonnen we enthousiast met onze velddienst. We lazen aan iedereen die we ontmoetten een aanbieding in het Portugees voor, en we leken gelijke vorderingen te maken. Zo zei een huisbewoner tegen Christine: „Ik begrijp u wel, maar hem begrijp ik niet”, naar mij wijzend. Terwijl een andere huisbewoner tegen mij zei: „Ik begrijp u wel maar haar niet.” Niettemin waren we opgetogen dat we gedurende die eerste paar weken meer dan 100 Wachttoren-abonnementen konden afsluiten. Verscheidene van onze bijbelstudenten werden zelfs tijdens ons eerste jaar in Brazilië gedoopt, wat ons een voorproefje gaf van hoe vruchtbaar deze zendingstoewijzing zou blijken te zijn.

In het midden van de jaren ’50 werden veel gemeenten in Brazilië niet regelmatig door een kringopziener bezocht, omdat er niet voldoende bekwame broeders waren. Dus hoewel ik de taal nog aan het leren was en nog geen openbare lezing in het Portugees gehouden had, kreeg ik in 1956 een toewijzing voor het kringwerk in de staat São Paulo.

Daar de eerste gemeente waar we naar toe gingen al twee jaar niet meer door een kringopziener bezocht was, had iedereen hoge verwachtingen van de openbare lezing. Als voorbereiding op die lezing knipte ik paragrafen uit Wachttoren-artikelen in het Portugees en plakte de knipsels op vellen papier. Die zondag was de Koninkrijkszaal propvol. Er zaten zelfs mensen op het podium, allemaal in afwachting van de grote gebeurtenis. De lezing, of beter gezegd het voorlezen, begon. Af en toe keek ik op en tot mijn verbazing zat iedereen doodstil, zelfs de kinderen. Allen keken me met grote ogen aan. Ik dacht: ’Zo, Valentino, je Portugees is er wel op vooruitgegaan! Deze mensen letten op.’ Jaren later, toen ik die gemeente opnieuw bezocht, zei een broeder die bij dat eerste bezoek aanwezig was: „Herinner je je nog die openbare lezing die je hield? We verstonden er geen woord van.” Ik bekende dat ik van die lezing ook niet veel begrepen had.

Dat eerste jaar in het kringwerk las ik vaak Zacharia 4:6. De woorden ’niet door kracht, maar door mijn geest’ herinnerden me eraan dat Jehovah’s geest de enige reden voor de vooruitgang van het Koninkrijkswerk was. En vooruitgang was er, ondanks onze duidelijke beperkingen.

Uitdagingen en zegeningen op onze weg

Het kringwerk betekende het land doorkruisen terwijl je een schrijfmachine, dozen lectuur, koffers en aktetassen meesleepte. Christine nummerde wijselijk onze bagage om tijdens het hollen van de ene bus naar de andere niets te vergeten. Het was niet ongewoon om met de bus vijftien uur over onverharde wegen te reizen om onze volgende bestemming te bereiken. Soms was het zenuwslopend, vooral wanneer twee bussen in tegengestelde richting tegelijk een gammel bruggetje overstaken, waarbij ze elkaar zo dicht passeerden dat ze elkaar net niet raakten. We reisden ook per trein, per schip en te paard.

In 1961 begonnen we in het districtswerk te dienen, waarbij we van kring tot kring en niet meer van gemeente tot gemeente reisden. Verscheidene avonden per week vertoonden we door Jehovah’s organisatie geproduceerde films — elke keer op een andere lokatie. Vaak moesten we snel handelen om de plaatselijke geestelijken, die deze vertoningen probeerden te verhinderen, te slim af te zijn. In één stad dwong de pastoor een zaaleigenaar onder bedreiging om het met ons gesloten contract te annuleren. Na dagenlang zoeken vonden we een andere plek, maar we vertelden dit aan niemand en bleven iedereen naar de oorspronkelijke lokatie uitnodigen. Voordat het programma begon, ging Christine naar die zaal en verwees degenen die de film wilden zien stilletjes naar de nieuwe lokatie. Die avond zagen 150 mensen de film met de passende titel De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie.

Hoewel het reizende werk in afgelegen gebieden soms veel van ons vergde, hadden de nederige broeders en zusters die daar woonden zo’n waardering voor onze bezoeken en waren ze zo gastvrij door hun bescheiden huis met ons te delen, dat we Jehovah altijd dankten dat we bij hen konden zijn. Vriendschap met hen sluiten resulteerde in hartverwarmende zegeningen voor ons (Spreuken 19:17; Haggaï 2:7). Wat waren we dan ook verdrietig dat er nadat we meer dan 21 jaar in Brazilië hadden gediend, een eind kwam aan onze zendingsdienst!

Tijdens een crisis wees Jehovah ons de weg

In 1975 onderging Christine een operatie. We hervatten het reizende werk, maar Christines gezondheid verslechterde. Het leek het beste om naar de Verenigde Staten terug te keren zodat ze medische zorg kon krijgen. In april 1976 kwamen we in Long Beach (Californië) aan en verbleven bij mijn moeder. Na twee decennia in het buitenland te hebben gewoond, wisten we niet goed hoe we deze situatie moesten aanpakken. Ik begon massages te geven, en met de inkomsten uit dat werk konden we ons redden. De staat Californië voorzag Christine van een plaats in een ziekenhuis, maar daar voelde ze zich elke dag zwakker omdat de artsen weigerden haar zonder bloed te behandelen. Wanhopig smeekten we Jehovah om leiding.

Toen ik op een middag in de velddienst was, zag ik een dokterspraktijk en besloot in een opwelling naar binnen te gaan. Hoewel de arts op het punt stond naar huis te gaan, liet hij me in zijn spreekkamer, en we hadden een gesprek van twee uur. Toen zei hij: „Ik waardeer jullie werk als zendelingen en ik zal uw vrouw zonder enige kosten en zonder bloedtransfusie behandelen.” Ik kon mijn oren niet geloven.

Deze vriendelijke arts, die een gerespecteerd specialist bleek te zijn, bracht Christine over naar een ziekenhuis waar hij werkte en onder zijn bekwame zorg verbeterde haar toestand snel. Wat waren we dankbaar dat Jehovah ons in die moeilijke tijd de weg had gewezen!

Nieuwe toewijzingen

Terwijl Christine weer op krachten kwam, dienden we als pioniers en smaakten de vreugde verschillende mensen in Long Beach te helpen aanbidders van Jehovah te worden. In 1982 werd ons gevraagd kringwerk in de Verenigde Staten te doen. We dankten Jehovah elke dag dat hij ons opnieuw gebruikte in het reizende werk — een tak van dienst waar we van hielden. We dienden in Californië en daarna in New England, waar de kring een paar Portugeessprekende gemeenten omvatte. Later hoorde ook Bermuda erbij.

Na vier verkwikkende jaren ontvingen we een andere toewijzing. We werden uitgenodigd als speciale pioniers te dienen waar we ook maar wilden. Hoewel het ons verdrietig stemde het reizende werk te verlaten, waren we vastbesloten voort te gaan in onze nieuwe toewijzing. Maar waar? In het reizende werk had ik opgemerkt dat de Portugese gemeente in New Bedford (Massachusetts) hulp nodig had — dus gingen we naar New Bedford.

Bij onze aankomst verraste de gemeente ons met een groot welkomstfeest. Wat gaf dat ons het gevoel dat we nodig waren! We waren tot tranen bewogen. Een jong echtpaar met twee kinderen was zo vriendelijk ons bij hen te laten verblijven tot we een eigen flatje hadden gevonden. Jehovah zegende deze speciale pionierstoewijzing werkelijk meer dan we hadden verwacht. Sinds 1986 hebben we zo’n veertig personen in deze stad geholpen Getuigen te worden. Ze zijn onze geestelijke familie. Bovendien heb ik de vreugde gesmaakt vijf plaatselijke broeders zich te zien ontwikkelen tot meelevende herders van de kudde. Het was net als het dienen in een vruchtbare zendingstoewijzing.

Terwijl we terugkijken, verheugen we ons dat we Jehovah vanaf onze jeugd hebben gediend en de waarheid tot onze levenswijze hebben gemaakt. Toegegeven, ouderdom en gebreken eisen nu hun tol, maar voortgaan op Jehovah’s weg is nog altijd onze kracht en vreugde.

[Illustratie op blz. 26]

Pas aangekomen in Rio de Janeiro

[Illustratie op blz. 28]

Onze geestelijke familie in New Bedford (Massachusetts)