Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe moeten we mensen bezien nu Jehovah’s dag nadert?

Hoe moeten we mensen bezien nu Jehovah’s dag nadert?

Hoe moeten we mensen bezien nu Jehovah’s dag nadert?

„Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, . . . maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 PETRUS 3:9.

1, 2. (a) Hoe beziet Jehovah mensen in deze tijd? (b) Welke vragen kunnen we onszelf stellen?

JEHOVAH’S dienstknechten hebben de opdracht ’discipelen te maken van mensen uit alle natiën’ (Mattheüs 28:19). Terwijl we ons van deze opdracht kwijten en op „de grote dag van Jehovah” wachten, moeten we dezelfde kijk op mensen hebben als Jehovah zelf (Zefanja 1:14). Hoe beziet hij hen dan? De apostel Petrus zegt: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petrus 3:9). God beziet mensen als personen die nog berouw kunnen krijgen. Het is zijn wil „dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Timotheüs 2:4). Sterker nog, Jehovah is er heel blij mee als „een goddeloze zich afkeert van zijn weg en werkelijk blijft leven”! — Ezechiël 33:11.

2 Hebben wij dezelfde kijk op mensen als Jehovah? Bezien ook wij mensen van elk ras en volk als potentiële „schapen van zijn weide”? (Psalm 100:3; Handelingen 10:34, 35) Laten we eens twee voorbeelden beschouwen waaruit blijkt hoe belangrijk het is Gods zienswijze te hebben. In beide gevallen was er vernietiging ophanden en Jehovah’s dienstknechten waren daar van tevoren van in kennis gesteld. Deze voorbeelden zijn van bijzondere betekenis nu we op Jehovah’s grote dag wachten.

Abraham bezag mensen net als Jehovah

3. Wat was Jehovah’s kijk op de inwoners van Sodom en Gomorra?

3 Het eerste voorbeeld betreft de getrouwe patriarch Abraham en de verdorven steden Sodom en Gomorra. Toen Jehovah „het klaaggeschrei over Sodom en Gomorra” hoorde, ging hij er niet meteen toe over die steden met al hun inwoners te vernietigen. Eerst stelde hij een onderzoek in (Genesis 18:20, 21). Er werden twee engelen naar Sodom gestuurd, waar ze bij de rechtvaardige man Lot hun intrek namen. Diezelfde avond „omsingelden de mannen van de stad . . . het huis, van knaap tot grijsaard, het hele volk in één samenscholing”, omdat ze homoseksuele betrekkingen met de engelen wilden hebben. Het was duidelijk dat de inwoners zo diep gezonken waren dat de stad vernietigd moest worden. Toch zeiden de engelen tegen Lot: „Hebt gij hier nog iemand anders? Schoonzoon en uw zonen en uw dochters en al de uwen in de stad, breng hen uit de plaats!” Jehovah bood de mogelijkheid om enkele inwoners van die stad te redden, maar uiteindelijk ontkwamen alleen Lot en zijn twee dochters aan de vernietiging. — Genesis 19:4, 5, 12, 16, 23-26.

4, 5. Waarom pleitte Abraham voor de inwoners van Sodom, en had hij dezelfde kijk op mensen als Jehovah?

4 Laten we nu eens teruggaan naar het moment waarop Jehovah zijn bedoeling kenbaar maakte om Sodom en Gomorra te onderzoeken. Abraham begon toen te pleiten: „Veronderstel dat er vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad zijn. Zult gij hen dan wegvagen en de plaats geen vergiffenis schenken ter wille van de vijftig rechtvaardigen die erin zijn? Het is van u niet denkbaar dat gij op deze wijze handelt, om de rechtvaardige met de goddeloze ter dood te brengen, zodat het de rechtvaardige moet vergaan als de goddeloze! Het is van u niet denkbaar. Zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?” Twee keer gebruikte Abraham de uitdrukking „het is van u niet denkbaar”. Abraham wist uit ervaring dat Jehovah niet de rechtvaardigen met de goddelozen zou vernietigen. Toen Jehovah zei dat hij Sodom niet zou vernietigen als er „vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad” waren, bracht Abraham dat aantal geleidelijk terug tot slechts tien. — Genesis 18:22-33.

5 Zou Jehovah naar Abrahams verzoeken hebben geluisterd als ze niet met zijn eigen kijk strookten? Natuurlijk niet. Als „Jehovah’s vriend” kende en deelde Abraham blijkbaar Zijn zienswijze (Jakobus 2:23). Toen Jehovah zijn aandacht op Sodom en Gomorra richtte, was hij bereid Abrahams verzoeken in aanmerking te nemen. Waarom? Omdat onze hemelse Vader „niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen tot berouw geraken”.

Jona bezag mensen heel anders

6. Hoe reageerden de Ninevieten op Jona’s bekendmaking?

6 Beschouw nu het tweede voorbeeld: Jona. In dit geval stond de stad Nineve vernietiging te wachten. De profeet Jona moest verkondigen dat de slechtheid van die stad ’voor Jehovah’s aangezicht was opgestegen’ (Jona 1:2). Nineve was, met inbegrip van zijn voorsteden een grote stad, „van drie dagen gaans”. Toen Jona uiteindelijk gehoorzaamde en Nineve inging, bleef hij bekendmaken: „Nog maar veertig dagen en Nineve zal ondersteboven worden gekeerd.” Daarop gingen „de mannen van Nineve . . . geloof stellen in God, en zij kondigden voorts een vasten af en deden zakken aan”. Zelfs de koning van Nineve had berouw. — Jona 3:1-6.

7. Hoe bezag Jehovah het berouw van de Ninevieten?

7 Wat een contrast met de reactie in Sodom! Hoe bezag Jehovah de berouwvolle Ninevieten? Jona 3:10 zegt: „De ware God [gevoelde] spijt over de rampspoed die hij gezegd had hun te zullen aandoen; en hij deed het niet.” Jehovah ’voelde spijt’ in de zin dat hij van gedachten veranderde ten aanzien van de Ninevieten omdat ze een andere handelwijze gingen volgen. Jehovah veranderde zijn maatstaven niet, maar hij draaide zijn beslissing terug toen hij zag dat de Ninevieten berouw hadden. — Maleachi 3:6.

8. Waarom raakte Jona ontstemd?

8 Bezag Jona, toen hij besefte dat Nineve niet vernietigd zou worden, de dingen net als Jehovah? Nee, want we lezen: „Jona echter mishaagde dit ten zeerste, en hij ontbrandde in toorn.” Wat deed Jona nog meer? Het verslag zegt: „Derhalve bad hij tot Jehovah en zei: ’Ach, o Jehovah, was dit niet waar het mij om ging, toen ik mij nog op mijn eigen bodem bevond? Daarom ben ik ertoe overgegaan de wijk te nemen naar Tarsis; want ik wist dat gij een goedgunstig en barmhartig God zijt, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid, en die spijt gevoelt over de rampspoed’” (Jona 4:1, 2). Jona kende Jehovah’s eigenschappen. Maar de profeet ging vervolgens zitten mokken omdat hij Gods kijk op de berouwvolle inwoners van Nineve niet deelde.

9, 10. (a) Welke les leerde Jehovah aan Jona? (b) Waarom mogen we aannemen dat Jona de Ninevieten uiteindelijk net zo ging bezien als Jehovah?

9 Jona liep Nineve uit, bouwde een hutje en ging in de schaduw zitten „totdat hij zou zien wat er van de stad zou worden”. Jehovah liet een fleskalebas groeien om Jona schaduw te geven. Maar de volgende dag verdorde de plant. Toen Jona daar kwaad over werd, zei Jehovah: „Gij, van uw kant, gevoelde deernis met de fleskalebasplant . . . En moest ik, van mijn kant, geen deernis gevoelen met Nineve, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die volstrekt het verschil niet weten tussen hun rechterhand en hun linker, benevens veel huisdieren?” (Jona 4:5-11) Jona kon daaruit heel wat leren over Jehovah’s kijk op mensen!

10 Nergens staat hoe Jona reageerde toen God zei dat hij medelijden had met de inwoners van Nineve. Maar kennelijk is de profeet de berouwvolle Ninevieten toch anders gaan bezien. Dat concluderen we uit het feit dat Jehovah hem gebruikte om dit geïnspireerde verslag op te schrijven.

Welke houding hebben wij?

11. Hoe zou Abraham de mensen die nu leven waarschijnlijk bezien?

11 In deze tijd staan we voor weer een vernietiging: die van het huidige goddeloze samenstel tijdens de grote dag van Jehovah (Lukas 17:26-30; Galaten 1:4; 2 Petrus 3:10). Hoe zou Abraham de mensen bezien in deze wereld die binnenkort vernietigd wordt? Hij zou hoogstwaarschijnlijk bezorgd zijn over degenen die het „goede nieuws van het koninkrijk” nog niet hebben gehoord (Mattheüs 24:14). Abraham pleitte meermalen bij God voor de eventuele rechtvaardigen in Sodom. Zijn wij ook bezorgd over mensen die de wegen van Satans wereld zouden verwerpen als ze de kans kregen berouw te hebben en God te dienen? — 1 Johannes 5:19; Openbaring 18:2-4.

12. Waarom zouden we makkelijk Jona’s houding kunnen krijgen tegenover de mensen tot wie we prediken, en wat kunnen we eraan doen?

12 Het is juist om naar het einde van goddeloosheid te verlangen (Habakuk 1:2, 3). Toch kunnen we makkelijk een houding als die van Jona ontwikkelen en onverschillig worden ten aanzien van het welzijn van mensen die nog berouw zouden kunnen krijgen. Vooral als we steeds mensen ontmoeten die apathisch, vijandig of zelfs agressief zijn wanneer we bij hen aankloppen met de Koninkrijksboodschap. We zouden degenen die Jehovah nog uit dit goddeloze samenstel wil redden, uit het oog kunnen verliezen (Romeinen 2:4). Mocht een serieus zelfonderzoek uitwijzen dat we zelfs maar een beetje van Jona’s aanvankelijke houding tegenover de Ninevieten hebben, dan kunnen we om hulp bidden om onze zienswijze in overeenstemming te brengen met die van Jehovah.

13. Waarom kunnen we zeggen dat Jehovah om de mensen van nu geeft?

13 Jehovah maakt zich zorgen om degenen die hem nog niet dienen, en hij luistert naar de verzoeken van zijn opgedragen dienstknechten (Mattheüs 10:11). Hij zal bijvoorbeeld „recht doen wedervaren” in antwoord op hun gebeden (Lukas 18:7, 8). Bovendien zal Jehovah op zijn bestemde tijd al zijn beloften en voornemens vervullen (Habakuk 2:3). Dat betekent onder meer dat hij alle slechtheid van de aarde zal verwijderen, net zoals hij Nineve vernietigde toen de inwoners opnieuw tot kwaaddoen vervielen. — Nahum 3:5-7.

14. Waar moeten we mee bezig zijn terwijl we op Jehovah’s grote dag wachten?

14 Zullen wij intussen, totdat dit goddeloze samenstel tijdens de grote dag van Jehovah verwijderd wordt, geduldig wachten en druk bezig blijven met het doen van Jehovah’s wil? We weten niet precies hoeveel er nog gepredikt moet worden voordat Jehovah’s dag komt, maar we weten wel dat het goede nieuws van het Koninkrijk naar Gods tevredenheid op de gehele bewoonde aarde gepredikt zal worden voordat het einde komt. En we moeten beslist bezorgd zijn over de „begeerlijke dingen” die nog binnengebracht moeten worden terwijl Jehovah zijn huis met heerlijkheid blijft vullen. — Haggaï 2:7.

Onze zienswijze blijkt duidelijk uit onze daden

15. Wat kan onze waardering voor de prediking vergroten?

15 Misschien wonen we in een omgeving waar men niet zo ontvankelijk is voor de prediking en kunnen we niet verhuizen naar een gebied waar meer behoefte is aan Koninkrijksverkondigers. Stel dat er in ons gebied nog tien mensen gevonden kunnen worden voordat het einde komt. Vinden we dat die tien het waard zijn om naar te blijven zoeken? Jezus had medelijden met de menigten „omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mattheüs 9:36). Door de bijbel te bestuderen en de artikelen in De Wachttoren en Ontwaakt! goed te lezen, krijgen we een beter inzicht in de trieste toestand van deze wereld. Dat doordringt ons des te meer van de noodzaak om het goede nieuws te prediken. Bovendien kunnen we door vol waardering gebruik te maken van het bijbelse materiaal dat „de getrouwe en beleidvolle slaaf” verschaft, in vaak bewerkt gebied met meer overtuigingskracht spreken. — Mattheüs 24:45-47; 2 Timotheüs 3:14-17.

16. Hoe kunnen we onze prediking effectiever maken?

16 Uit bezorgdheid voor degenen die misschien nog op de levengevende bijbelse boodschap reageren, proberen we in onze dienst verschillende tijden en manieren om de huisbewoners te benaderen. Treffen we veel mensen niet thuis? Misschien kunnen we onze prediking dan effectiever maken door op andere tijden en plaatsen getuigenis te geven. Vissers gaan vissen wanneer er wat te vangen valt. Kunnen wij dat ook doen in ons geestelijke visserswerk? (Markus 1:16-18) Zouden we avondgetuigenis kunnen proberen, of telefoongetuigenis waar dat wettelijk toegestaan is? Sommigen hebben ervaren dat parkeerplaatsen, benzinestations en winkels productieve ’visgronden’ zijn. En ook door gelegenheden aan te grijpen om informeel getuigenis te geven, laten we zien dat we Abrahams houding hebben.

17. Hoe kunnen we zendelingen en anderen die in het buitenland dienen, aanmoedigen?

17 Miljoenen mensen hebben de Koninkrijksboodschap nog niet gehoord. Kunnen we naast onze prediking nog bezorgdheid voor die mensen tonen zonder zelfs maar de deur uit te gaan? Ja zeker. Als we zendelingen of andere volletijdbedienaren kennen die in het buitenland dienen, zouden we hun brieven kunnen schrijven waaruit onze waardering voor hun werk spreekt. Hoe blijkt daaruit bezorgdheid voor mensen in het algemeen? Onze aanmoedigende, prijzende brieven kunnen de zendelingen sterken om in hun toewijzing te blijven, waardoor nog veel meer mensen kennis van de waarheid kunnen krijgen (Rechters 11:40). We kunnen ook bidden voor zendelingen en voor mensen in andere landen die naar waarheid hongeren (Efeziërs 6:18-20). Nog een manier om van zorg blijk te geven is door geld te schenken voor het wereldwijde werk van Jehovah’s Getuigen. — 2 Korinthiërs 8:13, 14; 9:6, 7.

Kunnen we verhuizen?

18. Wat hebben sommige christenen gedaan om in hun eigen land de Koninkrijksbelangen te bevorderen?

18 Degenen die verhuisd zijn naar plaatsen met een grotere behoefte aan Koninkrijksverkondigers zijn voor hun opofferingsgezindheid beloond. Andere Getuigen van Jehovah zijn in hun eigen land gebleven maar hebben een vreemde taal geleerd om immigranten geestelijk te kunnen helpen. Die moeite wordt ook echt beloond. Zo konden zeven Getuigen die in een stad in Texas (VS) Chinese personen helpen, in 2001 op de Avondmaalsviering 114 bezoekers verwelkomen. Degenen die zulke groepen helpen, hebben bemerkt dat hun veld rijp voor de oogst is. — Mattheüs 9:37, 38.

19. Wat is raadzaam voor iemand die overweegt naar het buitenland te verhuizen om daar de Koninkrijksprediking te bevorderen?

19 Misschien zijn we van mening dat we met ons gezin kunnen verhuizen naar een plaats met meer behoefte aan Koninkrijkspredikers. Eerst is het natuurlijk verstandig ervoor te gaan zitten „om de kosten te berekenen” (Lukas 14:28). Dat is vooral zo als we erover denken naar het buitenland te verhuizen. Iemand die dat overweegt, doet er verstandig aan zich de volgende vragen te stellen: Zal ik mijn gezin kunnen onderhouden? Kan ik het vereiste visum krijgen? Spreek ik de taal van het land al, of ben ik bereid die te leren? Heb ik het klimaat en de cultuur in aanmerking genomen? Zal ik voor de medegelovigen in dat land geen last zijn maar echt „een versterkende hulp”? (Kolossenzen 4:10, 11) Om erachter te komen hoe groot de behoefte is in het land waar je naar toe wilt verhuizen, is het altijd goed om naar het betreffende bijkantoor van Jehovah’s Getuigen te schrijven. *

20. Welke moeite heeft een jonge christen voor medegelovigen en anderen in het buitenland gedaan?

20 Een christen die in Japan bij de bouw van Koninkrijkszalen betrokken was, kwam erachter dat er in Paraguay behoefte was aan ervaren werkers om zo’n zaal te bouwen. Aangezien hij ongehuwd, jong en sterk was, verhuisde hij naar dat land en werkte acht maanden als de enige fulltimer aan het project. Tijdens zijn verblijf leerde hij Spaans en leidde huisbijbelstudies. Hij zag de behoefte aan Koninkrijksverkondigers in het land. Daarom ging hij na zijn terugkeer naar Japan al gauw weer naar Paraguay en hielp mee om diezelfde Koninkrijkszaal met mensen te vullen.

21. Wat moet onze voornaamste zorg zijn terwijl we uitzien naar Jehovah’s grote dag, en welke kijk op mensen moeten we hebben?

21 God zal erop toezien dat de prediking volledig wordt volbracht, overeenkomstig zijn wil. In deze tijd zet hij vaart achter het binnenhalen van de laatste geestelijke oogst (Jesaja 60:22). Laten wij dus in afwachting van Jehovah’s dag ijverig bij de oogst helpen en dezelfde kijk op mensen hebben als onze liefdevolle God.

[Voetnoot]

^ ¶19 Het komt het werk niet altijd ten goede naar een land te verhuizen waar de prediking verboden of aan beperkingen onderhevig is. Het zou zelfs nadelig kunnen zijn voor de Koninkrijksverkondigers die daar onder zulke omstandigheden behoedzaam te werk gaan.

Weten we dit nog?

Hoe moeten we mensen bezien nu we Jehovah’s dag verwachten?

Hoe bezag Abraham de rechtvaardigen die eventueel in Sodom leefden?

Hoe bezag Jona de berouwvolle mensen in Nineve?

Hoe kunnen we tonen dat we mensen die het goede nieuws nog niet hebben gehoord, net zo bezien als Jehovah?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 16]

Abraham bezag mensen net als Jehovah

[Illustratie op blz. 17]

Jona ging de berouwvolle Ninevieten net als Jehovah bezien

[Illustraties op blz. 18]

Uit bezorgdheid voor mensen zoeken we verschillende tijden en manieren om het goede nieuws te prediken