Twee mannen die met God wandelden
Twee mannen die met God wandelden
Henoch, de zoon van Jered, werd geboren toen zijn vader 162 jaar was, en hij was de zevende in de geslachtslijn vanaf Adam. Henoch had behalve Methusalah, die hem op de leeftijd van 65 jaar geboren werd, nog meer zonen en dochters. Hij behoorde tot de „grote wolk van getuigen” uit de oudheid, die in het oog springende voorbeelden van geloof waren. „Henoch bleef met de ware God wandelen” (Genesis 5:18, 21-24; Hebreeën 11:5; 12:1). Als een profeet van Jehovah voorzei hij dat God met Zijn heilige myriaden zou komen om aan de goddelozen het oordeel te voltrekken (Judas 14, 15). Waarschijnlijk werd hij wegens zijn activiteit als profeet vervolgd. God liet echter niet toe dat Henoch door zijn tegenstanders werd gedood. In plaats daarvan ’nam Jehovah hem weg’, dat wil zeggen, hij verkortte Henochs leven zodat hij stierf toen hij 365 jaar was, een leeftijd die ver onder de leeftijd lag waarop de meesten van zijn tijdgenoten stierven. Henoch werd „overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien,” wat kan betekenen dat God hem in een profetische trancetoestand bracht en vervolgens, terwijl Henoch zich in die trancetoestand bevond, zijn leven beëindigde zodat hij de smarten van de dood niet heeft ondergaan (Genesis 5:24; Hebreeën 11:5, 13). Met het oog op Jezus’ duidelijke verklaring in Johannes 3:13 werd Henoch niet in de hemel opgenomen. Het schijnt dat Jehovah zich van Henochs lichaam ontdeed, zoals hij dat met het lichaam van Mozes heeft gedaan, want „hij was nergens te vinden”. — Deuteronomium 34:5, 6; Judas 9.
Noach, de zoon van Lamech en tiende in de afstammingslijn van Adam via Seth, werd geboren in 2970 v.G.T., 126 jaar na Adams dood. Toen zijn vader Lamech hem de naam Noach gaf, zei hij: „Deze zal ons troost schenken voor ons werk en voor de smart van onze handen ten gevolge van de aardbodem, die door Jehovah vervloekt is.” — Genesis 5:28-31.
De wereld waarin Noach leefde, was volledig ontaard. Destijds hadden engelen die hun oorspronkelijke positie en juiste woonplaats hadden verlaten, vrouwen getrouwd en nakomelingen voortgebracht, „mannen van vermaardheid”, die het geweld op aarde aanwakkerden (Genesis 6:1-4; Judas 6). Het kwam zo ver dat „elke neiging van de gedachten van [’s mensen] hart te allen tijde alleen maar slecht was”, en de aarde werd „verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven”. Maar Noach liet zich niet verderven. Gods Woord zegt over hem: „Noach was een rechtvaardig man. Hij betoonde zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de ware God” (Genesis 6:5, 8, 9, 11, 12). Noach kon „onberispelijk” worden genoemd omdat hij in tegenstelling met die goddeloze wereld volledig beantwoordde aan wat God van hem verlangde.
De mensen geloofden niet dat God zou ingrijpen en een goddeloze wereld zou vernietigen. Het was derhalve aan Noachs krachtige geloof te danken dat hij, in onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, deed „naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Genesis 6:22). Wegens zijn onwankelbare geloof in Jehovah nam de christelijke schrijver van het boek Hebreeën ook hem op in zijn vermelding van die „grote wolk van getuigen”. Hij schreef: „Door geloof heeft Noach, nadat hem een goddelijke waarschuwing was gegeven aangaande dingen die nog niet werden gezien, godvruchtige vrees aan de dag gelegd en een ark gebouwd tot redding van zijn huisgezin; en door dit geloof heeft hij de wereld veroordeeld, en hij is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is.” — Hebreeën 11:7; 12:1.