Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vertrouw op Gods geest bij veranderingen in het leven

Vertrouw op Gods geest bij veranderingen in het leven

Vertrouw op Gods geest bij veranderingen in het leven

„Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden.” — 2 TIMOTHEÜS 2:15.

1. Welke veranderingen vormen een uitdaging voor ons geestelijk welzijn?

DE WERELD om ons heen verandert voortdurend. We zien een indrukwekkende wetenschappelijke en technologische vooruitgang, met daarnaast een sterke achteruitgang van de morele waarden. Zoals we in het vorige artikel besproken hebben, moeten christenen de anti-God-geest van de wereld weerstaan. Maar terwijl de wereld verandert, veranderen ook wij in veel opzichten. We laten onze kinderjaren achter ons en worden volwassen. We kunnen rijk worden of arm, gezond worden of ziek, een huwelijkspartner en kinderen krijgen of die verliezen. Veel van die veranderingen overkomen ons gewoon en ze kunnen nieuwe en geduchte uitdagingen voor ons geestelijk welzijn betekenen.

2. Welke veranderingen deden zich in Davids leven voor?

2 Weinig mensen maken zulke drastische veranderingen in hun leven mee als David, de zoon van Isaï. Van een onbekende herdersjongen werd David in korte tijd een beroemde nationale held. Later werd hij een vluchteling, als een dier opgejaagd door een jaloerse koning. Daarna werd David koning en veroveraar. Hij kampte met de pijnlijke gevolgen van ernstige zonden. Hij maakte tragedies en onenigheid binnen zijn gezin mee. Hij verwierf rijkdom, werd oud en kreeg vervolgens te maken met de ongemakken van de ouderdom. Maar ondanks de vele veranderingen in zijn leven vertrouwde David zijn leven lang op Jehovah en Zijn geest. Hij deed zijn uiterste best om zich „goedgekeurd aan God aan te bieden”, en God zegende hem (2 Timotheüs 2:15). Hoewel onze omstandigheden verschillen van die van David, kunnen we iets leren van de manier waarop hij met allerlei dingen in zijn leven omging. Door zijn voorbeeld kunnen we begrijpen hoe we op de hulp van Gods geest kunnen blijven rekenen als we veranderingen in ons leven meemaken.

Davids nederigheid — Een schitterend voorbeeld

3, 4. Hoe werd David van een onbekende herdersjongen een nationale beroemdheid?

3 Als jongen nam David zelfs in zijn eigen familie geen bijzondere plaats in. Toen de profeet Samuël naar Bethlehem kwam, stelde Davids vader zeven van zijn acht zoons aan hem voor. David, de jongste, moest bij de schapen blijven. Maar Jehovah had David uitgekozen als toekomstige koning van Israël. David werd van het veld geroepen. Vervolgens zegt het bijbelverslag: „Samuël [nam] de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. En van die dag af werd de geest van Jehovah ten aanzien van David werkzaam” (1 Samuël 16:12, 13). David heeft zich zijn hele leven op die geest verlaten.

4 Al gauw zou deze herdersjongen een nationale beroemdheid worden. Hij werd geroepen om de koning te dienen en voor hem te musiceren. Hij doodde de krijger Goliath, een zo woeste reus dat zelfs de geharde soldaten van Israël de strijd met hem niet aandurfden. Toen David over het leger was aangesteld, streed hij met succes tegen de Filistijnen. Het volk hield van hem. Er werden lofliederen voor hem gecomponeerd. Eerder had een raadsman van koning Saul de jonge David niet alleen beschreven als ’geoefend in het spelen’ op de harp maar ook als „een dappere, sterke man en een krijgsman en een intelligent spreker en een welgebouwd man”. — 1 Samuël 16:18; 17:23, 24, 45-51; 18:5-7.

5. Wat had David arrogant kunnen maken, en hoe weten we dat hij dat niet werd?

5 Beroemd, knap, jong, welbespraakt, muzikaal begaafd, bekwaam op militair gebied en in het bezit van Gods gunst — David leek alles mee te hebben. Die dingen hadden hem stuk voor stuk arrogant kunnen maken, maar dat was niet het geval. Let eens op Davids antwoord aan koning Saul toen hij David zijn dochter ten huwelijk aanbood. Oprecht nederig zei David: „Wie ben ik en wie zijn mijn verwanten, de familie van mijn vader, in Israël, dat ik de schoonzoon van de koning zou worden?” (1 Samuël 18:18) In zijn commentaar op dit vers schreef een geleerde: „Wat David bedoelde, was dat hij noch op persoonlijke gronden, noch wegens zijn maatschappelijke status, noch vanwege zijn afkomst enige aanspraak kon maken op de eer de schoonzoon van de koning te worden.”

6. Waarom moeten we nederigheid aankweken?

6 David was zo nederig omdat hij erkende dat Jehovah in elk opzicht veruit superieur is aan onvolmaakte mensen. Hij verbaasde zich erover dat God zelfs maar notitie van de mens neemt (Psalm 144:3). David wist ook dat alle grootheid die hem ten deel zou vallen, alleen te danken zou zijn aan het feit dat Jehovah van nederigheid blijk gaf doordat hij zich vernederde om hem te schragen en te beschermen en voor hem te zorgen (Psalm 18:35). Wat een prachtige les voor ons! Onze talenten, onze prestaties en onze voorrechten mogen ons nooit trots maken. „Ja, wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen?”, schreef de apostel Paulus. „Indien gij het nu inderdaad hebt ontvangen, waarom roemt gij dan alsof gij het niet hadt ontvangen?” (1 Korinthiërs 4:7) Om Gods heilige geest te bezitten en zijn goedkeuring te genieten, moeten we nederigheid aankweken en bewaren. — Jakobus 4:6.

„Wreekt uzelf niet”

7. Welke gelegenheid kreeg David om koning Saul te doden?

7 De roem die David verwierf, maakte hem niet trots, maar vervulde koning Saul, van wie Gods geest was geweken, met een moordzuchtige jaloezie. Hoewel David niets misdreven had, moest hij vluchten voor zijn leven en ging hij in de wildernis wonen. Op een keer, tijdens een meedogenloze jacht op David, ging koning Saul een grot binnen, niet wetend dat David en zijn mannen zich daar verborgen hielden. Davids mannen spoorden hem aan gebruik te maken van de schijnbaar door God geschapen gelegenheid om Saul te doden. We kunnen ons wel indenken hoe ze daar in het donker zaten en David toefluisterden: „Dit is de dag waarop Jehovah werkelijk tot u zegt: ’Zie! Ik geef uw vijand in uw hand, en gij moet met hem doen net zoals het in uw ogen goed moge schijnen.’” — 1 Samuël 24:2-6.

8. Waarom weerhield David zich ervan wraak te nemen?

8 David weigerde Saul iets aan te doen. Vol geloof en geduld was hij bereid de zaak aan Jehovah over te laten. Nadat de koning de grot had verlaten, riep David hem na: „Moge Jehovah oordelen tussen mij en u; en Jehovah moet mij op u wreken, maar mijn eigen hand zal niet op u komen” (1 Samuël 24:12). Hoewel David wist dat Saul hem ten onrechte zo behandelde, nam hij geen wraak; hij sprak ook niet schimpend tegen of over Saul. Ook bij diverse andere gelegenheden weerhield David zich ervan eigen rechter te spelen. In plaats daarvan vertrouwde hij erop dat Jehovah de dingen recht zou zetten. — 1 Samuël 25:32-34; 26:10, 11.

9. Waarom mogen we geen wraak nemen als we met tegenstand of vervolging te maken krijgen?

9 Net als David kunnen ook wij in moeilijke situaties komen te verkeren. Misschien wordt het ons lastig gemaakt of worden we vervolgd door klasgenoten, collega’s, familieleden of anderen die ons geloof niet delen. Zet het hun niet betaald. Wacht op Jehovah en vraag om de hulp van zijn heilige geest. Misschien raken die ongelovigen onder de indruk van ons goede gedrag en worden ze gelovigen (1 Petrus 3:1). Wees er in elk geval van verzekerd dat Jehovah onze situatie ziet en er op zijn bestemde tijd iets aan zal doen. De apostel Paulus schreef: „Wreekt uzelf niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: ’Aan mij is de wraak; ik wil vergelden, zegt Jehovah.’” — Romeinen 12:19.

„Luistert naar streng onderricht”

10. Hoe verviel David tot zonde, en hoe probeerde hij dat geheim te houden?

10 Er gingen jaren voorbij. David werd een geliefd koning met heel veel aanzien. Zijn levensloop van opmerkelijke getrouwheid en de prachtige psalmen die hij tot lof van Jehovah schreef, zouden makkelijk de indruk kunnen wekken dat hij een man was die nooit een ernstige zonde zou begaan. Toch gebeurde dat. Op een dag zag de koning vanaf zijn dakterras een mooie vrouw die zich aan het baden was. Hij liet naar haar informeren. Toen hij hoorde dat de vrouw Bathseba heette en dat haar man, Uria, aan het front gelegerd was, liet David haar komen en had betrekkingen met haar. Later hoorde hij dat ze zwanger was. Wat een schandaal zou dat veroorzaken als de zaak aan het licht kwam! Onder de Mozaïsche wet stond op overspel de doodstraf. De koning dacht kennelijk dat de zonde geheim kon blijven. Dus liet hij het leger weten dat Uria naar Jeruzalem terug moest komen. David hoopte dat Uria de nacht bij Bathseba zou doorbrengen, maar dat deed hij niet. In zijn wanhoop stuurde David Uria nu terug naar het front met een brief aan Joab, de militaire bevelhebber. In de brief werd opdracht gegeven Uria in een gevechtssituatie te brengen die tot zijn dood zou leiden. Joab gehoorzaamde en Uria sneuvelde. Nadat Bathseba de gebruikelijke rouwperiode in acht had genomen, nam David haar tot vrouw. — 2 Samuël 11:1-27.

11. Welke situatie legde Nathan David voor, en hoe reageerde David daarop?

11 Het plan scheen gewerkt te hebben, hoewel David had moeten weten dat Jehovah van de hele zaak op de hoogte was (Hebreeën 4:13). Er gingen maanden voorbij en het kind werd geboren. Toen ging de profeet Nathan op Gods bevel naar David toe. De profeet legde de koning een situatie voor waarin een rijke man die zelf veel schapen bezat, het enige schaap van een onbemiddelde man slachtte, een ooilam waar hij zeer aan gehecht was. Het verhaal raakte Davids rechtvaardigheidsgevoel maar hij had geen vermoeden van de verborgen betekenis ervan. Het oordeel over de rijke man was snel geveld. Woedend zei David tegen Nathan: „De man die dat doet, verdient te sterven!” — 2 Samuël 12:1-6.

12. Welk oordeel velde Jehovah over David?

12 „Gijzelf zijt die man!”, luidde de reactie van de profeet. David had zijn eigen vonnis geveld. Ongetwijfeld maakte Davids verontwaardiging snel plaats voor diepe schaamte en intens verdriet. Verbijsterd luisterde hij toen Nathan Jehovah’s onontkoombare oordeel bekendmaakte. Er klonken geen woorden van troost. David had het woord van Jehovah veracht door te doen wat kwaad was. Had hij Uria niet gedood met het zwaard van de vijand? Het zwaard zou niet van Davids huis wijken. Had hij niet in het geheim Uria’s vrouw genomen? Een soortgelijk kwaad zou hem treffen, niet in het geheim, maar in het openbaar. — 2 Samuël 12:7-12.

13. Hoe reageerde David op Jehovah’s strenge onderricht?

13 Het pleit voor David dat hij niet ontkende dat hij schuldig was. Hij viel niet uit tegen de profeet Nathan. Hij gaf niet anderen de schuld en voerde geen verontschuldigingen aan voor wat hij had gedaan. Geconfronteerd met zijn zonden aanvaardde David de verantwoordelijkheid daarvoor met de woorden: „Ik heb tegen Jehovah gezondigd” (2 Samuël 12:13). Uit Psalm 51 spreekt de smart van zijn schuldgevoel en de diepte van zijn berouw. Hij smeekte Jehovah: „Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; en uw heilige geest, o neem die niet van mij weg.” Hij geloofde dat Jehovah, in zijn barmhartigheid, een door zonde „gebroken en verbrijzeld hart” niet zou verachten (Psalm 51:11, 17). David bleef op Gods geest vertrouwen. Hoewel Jehovah David niet behoedde voor de bittere gevolgen van zijn zonde, schonk hij hem wel vergeving.

14. Hoe moeten we op Jehovah’s strenge onderricht reageren?

14 We zijn allemaal onvolmaakt en we zondigen allemaal (Romeinen 3:23). Soms kunnen we tot ernstige zonden vervallen, zoals David. Net als een liefdevolle vader zijn kinderen streng onderricht, corrigeert Jehovah degenen die hem willen dienen. Hoewel streng onderricht nuttig is, is het niet makkelijk te accepteren. Eigenlijk is het soms heel pijnlijk (Hebreeën 12:6, 11). Maar als we ’luisteren naar streng onderricht’, kunnen we met Jehovah verzoend raken (Spreuken 8:33). Om de voortdurende zegen van Jehovah’s geest te genieten, moeten we correctie aanvaarden en eraan werken door God goedgekeurd te worden.

Vertrouw niet op onzekere rijkdom

15. (a) Op welke manieren gebruiken sommige mensen hun rijkdom? (b) Hoe wilde David zijn rijkdom graag gebruiken?

15 Uit niets blijkt dat David uit een vooraanstaand milieu kwam of dat zijn familie rijk was. Maar tijdens zijn koningschap verwierf David een enorm vermogen. Zoals we weten potten velen hun rijkdom op, streven ze in hun hebzucht naar nog meer of besteden ze hun geld op een zelfzuchtige manier. Anderen gebruiken hun geld om zichzelf te verheerlijken (Mattheüs 6:2). David gebruikte zijn rijkdom anders. Het was zijn vurige wens Jehovah te eren. Aan Nathan maakte David zijn verlangen kenbaar een tempel voor Jehovah te bouwen waarin de ark van het verbond zou kunnen staan, die toen in Jeruzalem ’te midden van tentkleden woonde’. Jehovah verheugde zich over Davids plannen maar hij vertelde hem bij monde van Nathan dat zijn zoon Salomo de tempel zou bouwen. — 2 Samuël 7:1, 2, 12, 13.

16. Welke voorbereidingen trof David voor de bouw van de tempel?

16 David bracht materiaal bijeen dat bij dit grote bouwproject gebruikt kon worden. Tegen Salomo zei David: „Ik [heb] voor Jehovah’s huis honderdduizend talenten goud en een miljoen talenten zilver gereedgemaakt, en het koper en het ijzer is niet te wegen omdat het zo’n grote hoeveelheid geworden is; en balken en stenen heb ik gereedgemaakt, maar daaraan zult gij er nog toevoegen.” Uit zijn privévermogen droeg hij 3000 talenten goud en 7000 talenten zilver bij (1 Kronieken 22:14; 29:3, 4). * Davids edelmoedigheid was geen uiterlijk vertoon, maar een uiting van geloof en van toewijding aan Jehovah God. Hij erkende de Bron van zijn rijkdom toen hij tegen Jehovah zei: „Alles komt van u, en uit uw eigen hand hebben wij het u gegeven” (1 Kronieken 29:14). Davids edelmoedige hart bewoog hem ertoe al het mogelijke te doen om de zuivere aanbidding te bevorderen.

17. Hoe is de raad in 1 Timotheüs 6:17-19 op zowel rijk als arm van toepassing?

17 Laten ook wij onze materiële bezittingen gebruiken om goed te doen. In plaats van een materialistisch leven te leiden, is het beter naar Gods goedkeuring te streven — dat is de weg van ware wijsheid en geluk. Paulus schreef: „Beveel hun die rijk zijn in het tegenwoordige samenstel van dingen, niet hooghartig te zijn en hun hoop niet op onzekere rijkdom te vestigen, maar op God, die ons alle dingen rijkelijk verschaft om ervan te genieten; goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend, opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen” (1 Timotheüs 6:17-19). Hoe onze financiële situatie ook mag zijn, laten we ons verlaten op Gods geest en een leven leiden dat ons ’rijk met betrekking tot God’ maakt (Lukas 12:21). Niets is waardevoller dan een goedgekeurde positie bij onze liefdevolle hemelse Vader.

Ons goedgekeurd aan God aanbieden

18. Op welke manier heeft David christenen een goed voorbeeld gegeven?

18 Zijn leven lang streefde David naar Jehovah’s goedkeuring. In een lied riep hij uit: „Betoon mij gunst, o God, betoon mij gunst, want tot u heeft mijn ziel haar toevlucht genomen” (Psalm 57:1). Zijn vertrouwen in Jehovah was niet tevergeefs. David werd oud, „verzadigd van dagen” (1 Kronieken 23:1). Hoewel David ernstige fouten maakte, leeft hij in de herinnering voort als een van de vele getuigen van God die van een opmerkelijk geloof blijk gaven. — Hebreeën 11:32.

19. Hoe kunnen we ons goedgekeurd aan God aanbieden?

19 Als we met veranderende situaties in het leven te maken krijgen, is het goed te bedenken dat juist zoals Jehovah David heeft geschraagd, gesterkt en gecorrigeerd, Hij dat ook voor ons kan doen. De apostel Paulus heeft net als David veel veranderingen in zijn leven meegemaakt. Toch bleef ook hij getrouw door zich op Gods geest te verlaten. Hij schreef: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent” (Filippenzen 4:12, 13). Als we ons op Jehovah verlaten, zal hij ons helpen ons doel te bereiken. Hij wil dat we ons doel bereiken. Als we naar hem luisteren en dicht tot hem naderen, zal hij ons de kracht geven om zijn wil te doen. En als we ons op Gods geest blijven verlaten, zullen we ’ons goedgekeurd aan God kunnen aanbieden’, nu en tot in alle eeuwigheid. — 2 Timotheüs 2:15.

[Voetnoot]

^ ¶16 Volgens de huidige maatstaven bedraagt de waarde van Davids bijdrage ruim 1.100.000.000 euro.

Wat zouden we antwoorden?

• Hoe kunnen we op onze hoede zijn voor trots?

• Waarom mogen we geen wraak nemen?

• Hoe moeten we streng onderricht bezien?

• Waarom moeten we op God en niet op rijkdom vertrouwen?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 16, 17]

David verliet zich op Gods geest en streefde naar Gods goedkeuring. Doen wij dat ook?

[Illustratie op blz. 18]

„Alles komt van u, en uit uw eigen hand hebben wij het u gegeven”