Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zonder reden gehaat

Zonder reden gehaat

Zonder reden gehaat

„Zij hebben mij zonder reden gehaat.” — JOHANNES 15:25.

1, 2. (a) Waarom verbaast het sommigen als er nadelig over christenen wordt gesproken, maar waarom hoeft het ons niet te verwonderen? (b) Welke betekenis van het woord „haat” gaan we in dit artikel bespreken? (Zie voetnoot.)

JEHOVAH’S GETUIGEN proberen naar de beginselen te leven die in Gods Woord staan. Als gevolg daarvan hebben ze in veel landen een uitstekende reputatie. Maar soms zijn ze in een vals daglicht geplaatst. Zo vertelde een functionaris van het stadsbestuur van Sint-Petersburg in Rusland: „Jehovah’s Getuigen werden ons afgeschilderd als een soort ondergrondse sekte die het licht schuwt en waarvan de leden kinderen afslachten en zelfmoord plegen.” Maar na in het kader van een internationaal congres met Jehovah’s Getuigen samengewerkt te hebben, merkte dezelfde functionaris op: „Ik zie normale, glimlachende mensen . . . Ze zijn vreedzaam en rustig en er is heel veel liefde onder hen.” Hij voegde eraan toe: „Ik begrijp echt niet waarom mensen zulke leugens over hen vertellen.” — 1 Petrus 3:16.

2 Dienstknechten van God vinden het niet prettig voor misdadigers uitgemaakt te worden, maar verbaasd zijn ze niet als mensen nadelig over hen spreken. Jezus waarschuwde zijn volgelingen: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. . . . Het woord moest vervuld worden dat in hun Wet staat geschreven: ’Zij hebben mij zonder reden gehaat’” (Johannes 15:18-20, 25; Psalm 35:19; 69:4). * Eerder had hij tegen zijn discipelen gezegd: „Als men de heer des huizes Beëlzebub heeft genoemd, hoeveel te meer zal men dan zijn huisgenoten zo noemen?” (Mattheüs 10:25) Christenen begrijpen dat het verduren van zulke smaad hoort bij de „martelpaal” die ze aanvaard hebben toen ze Christus’ volgelingen werden. — Mattheüs 16:24.

3. In welke mate zijn ware aanbidders vervolgd?

3 De vervolging van ware aanbidders is zeker niets nieuws, want ze gaat helemaal terug tot „de rechtvaardige Abel” (Mattheüs 23:34, 35). Ze is niet beperkt gebleven tot enkele opzichzelfstaande voorvallen. Jezus zei dat zijn volgelingen ter wille van zijn naam „voorwerpen van haat [zouden] zijn voor alle mensen” (Mattheüs 10:22). Verder schreef de apostel Paulus dat al Gods dienstknechten — ieder van ons inbegrepen — moeten verwachten vervolgd te worden (2 Timotheüs 3:12). Hoe valt dat te verklaren?

De bron van ongefundeerde haat

4. Hoe onthult de bijbel de bron van alle ongefundeerde haat?

4 Gods Woord onthult dat er van het begin af aan een onzichtbare aanstichter is geweest. Neem nu eens de wrede moord op de eerste man van geloof, Abel. De bijbel verklaart dat zijn moordzuchtige broer Kaïn ’voortsproot uit de goddeloze’, Satan de Duivel (1 Johannes 3:12). Kaïn nam Satans instelling over en de Duivel gebruikte hem om zijn goddeloze plannen uit te voeren. De bijbel werpt ook licht op Satans rol in de boosaardige aanvallen op Job en Jezus Christus (Job 1:12; 2:6, 7; Johannes 8:37, 44; 13:27). Over de bron van de vervolging van Jezus’ volgelingen zegt het boek Openbaring onomwonden: De Duivel zal voortgaan sommigen van u in de gevangenis te werpen, opdat gij volledig op de proef wordt gesteld” (Openbaring 2:10). Ja, Satan is de bron van alle ongefundeerde haat tegen Gods volk.

5. Waarom haat Satan ware aanbidders?

5 Wat is de reden voor Satans haat tegen ware aanbidders? In een plan dat van enorme verwaandheid getuigt, heeft Satan de strijd aangebonden tegen „de Koning der eeuwigheid”, Jehovah God (1 Timotheüs 1:17; 3:6). Hij betoogt dat God overmatig beperkend is in zijn heerschappij over zijn schepselen en dat niemand Jehovah met een zuivere beweegreden dient, dat mensen dat alleen met zelfzuchtige bedoelingen doen. Satan beweert dat als hij mensen op de proef mag stellen, het hem zal lukken hen allemaal van het dienen van God af te brengen (Genesis 3:1-6; Job 1:6-12; 2:1-7). Door Jehovah zwart te maken als een onderdrukker, leugenaar en mislukkeling, werpt Satan zich op als mededinger naar de universele soevereiniteit. Zijn woede tegen Gods dienstknechten wordt dan ook ingegeven door zijn zucht naar aanbidding. — Mattheüs 4:8, 9.

6. (a) Hoe zijn wij persoonlijk betrokken bij de strijdvraag inzake Jehovah’s soevereiniteit? (b) Hoe helpt het inzicht in deze strijdvraag ons om onze integriteit te bewaren? (Zie het kader op blz. 16.)

6 Het is duidelijk dat deze strijdvraag van invloed is op ons leven. Als dienstknechten van Jehovah hebben we waarschijnlijk gemerkt dat hoewel het doen van Gods wil serieuze moeite vergt, de voordelen ervan ongeëvenaard zijn. Maar stel nu dat omstandigheden in ons leven het moeilijk, pijnlijk zelfs, voor ons maken om Jehovah’s wetten en beginselen te blijven naleven. En stel nu dat het lijkt of we er niets voor terugkrijgen. Zouden we dan concluderen dat het niet de moeite waard is Jehovah te blijven dienen? Of zouden we uit liefde voor Jehovah en uit diepe waardering voor zijn schitterende eigenschappen al zijn wegen blijven bewandelen? (Deuteronomium 10:12, 13) Door toe te laten dat Satan ons moeilijkheden bezorgt, heeft Jehovah elk van ons in de gelegenheid gesteld een persoonlijk antwoord op Satans uitdaging te verschaffen. — Spreuken 27:11.

„Wanneer men u smaadt”

7. Wat is één tactiek die de Duivel gebruikt bij zijn pogingen ons van Jehovah af te keren?

7 Laten we nu wat nader ingaan op een van de listige daden die Satan gebruikt in een poging zijn kant van de strijdvraag te bewijzen, namelijk zijn gebruik van leugenachtige smaad. Jezus noemde Satan „de vader van de leugen” (Johannes 8:44). De beschrijvende naam Duivel, die „Lasteraar” betekent, identificeert hem als de voornaamste lasteraar van God, zijn goede woord en zijn heilige naam. De Duivel gebruikt insinuaties, valse beschuldigingen en aperte leugens bij het betwisten van Jehovah’s soevereiniteit, en hij bedient zich van dezelfde tactieken om Gods loyale dienstknechten zwart te maken. Door deze Getuigen met smaad te overladen, kan hij een zware beproeving voor hen nog moeilijker te dragen maken.

8. Hoe smaadde Satan Job, en welke uitwerking had dat?

8 Laten we eens stilstaan bij wat Job overkwam, wiens naam „Voorwerp van vijandschap” betekent. Satan beroofde Job niet alleen van zijn middelen van bestaan, zijn kinderen en zijn gezondheid, maar wekte ook de indruk dat Job een zondaar was die door God gestraft werd. Hoewel Job altijd in hoog aanzien had gestaan, werd hij nu veracht, zelfs door zijn bloedverwanten en goede vrienden (Job 19:13-19; 29:1, 2, 7-11). Bovendien probeerde Satan Job via valse vertroosters ’met woorden te verbrijzelen’. Eerst insinueerden ze dat hij een ernstige zonde begaan moest hebben en vervolgens veroordeelden ze hem ronduit als een kwaaddoener (Job 4:6-9; 19:2; 22:5-10). Wat moet dat ontmoedigend zijn geweest voor Job!

9. Hoe werd Jezus als een zondaar afgeschilderd?

9 Als de belangrijkste verdediger van Jehovah’s soevereiniteit werd Gods Zoon het voornaamste doelwit van Satans vijandschap. Toen Jezus naar de aarde kwam, probeerde Satan hem, net als Job, in diskrediet te brengen en Jezus als een zondaar af te schilderen (Jesaja 53:2-4; Johannes 9:24). Mensen noemden hem een dronkaard en een veelvraat en zeiden dat hij ’een demon had’ (Mattheüs 11:18, 19; Johannes 7:20; 8:48; 10:20). Hij werd vals beschuldigd van godslastering (Mattheüs 9:2, 3; 26:63-66; Johannes 10:33-36). Dat trok Jezus zich erg aan, want hij wist dat zijn Vader daarmee oneer werd aangedaan (Lukas 22:41-44). Ten slotte werd Jezus als een vervloekte misdadiger aan een paal gehangen (Mattheüs 27:38-44). Jezus kreeg veel ’tegenspraak van zondaars’ te verduren, maar bleef volmaakt rechtschapen. — Hebreeën 12:2, 3.

10. Hoe zijn de overgebleven gezalfden in deze tijd het doelwit van Satan geweest?

10 In deze tijd zijn de overgeblevenen van Christus’ gezalfde volgelingen eveneens het voorwerp van de vijandschap van de Duivel geworden. Satan wordt beschreven als „de beschuldiger van [Christus’] broeders, die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt” (Openbaring 12:9, 10). Sinds Satan uit de hemel is geworpen en tot de omgeving van de aarde beperkt is, heeft hij zijn pogingen om Christus’ broeders als verachtelijke paria’s af te schilderen geïntensiveerd (1 Korinthiërs 4:13). In sommige landen zijn ze lasterlijk een gevaarlijke sekte genoemd, net als de eerste-eeuwse christenen overkwam (Handelingen 24:5, 14; 28:22). Zoals aan het begin werd opgemerkt, zijn ze door leugenachtige propaganda in een vals daglicht geplaatst. En toch hebben de gezalfde broeders van Christus zich, gesteund door hun metgezellen uit de „andere schapen”, „door middel van heerlijkheid en oneer, door middel van slecht bericht en goed bericht” nederig ingespannen ’om de geboden van God te onderhouden en getuigenis af te leggen omtrent Jezus’. — 2 Korinthiërs 6:8; Johannes 10:16; Openbaring 12:17.

11, 12. (a) Wat kan soms de oorzaak zijn van de smaad die christenen te verduren krijgen? (b) Op welke manieren zou een christen ten onrechte kunnen lijden wegens zijn geloof?

11 Natuurlijk is niet alle smaad die individuele dienstknechten van God te verduren krijgen „ter wille van de rechtvaardigheid” (Mattheüs 5:10). Sommige problemen kunnen het gevolg zijn van onze eigen onvolmaaktheden. Er steekt geen speciale verdienste in als we ’wanneer we zondigen en worden geslagen, het verduren’. Maar als een christen „het, om het geweten tegenover God, uithoudt onder bedroevende dingen en onrechtvaardig lijdt, is dit iets wat aangenaam is” in Jehovah’s ogen (1 Petrus 2:19, 20). Onder welke omstandigheden zou dat kunnen gebeuren?

12 Sommigen zijn lelijk behandeld omdat ze weigerden aan onschriftuurlijke begrafenisgebruiken mee te doen (Deuteronomium 14:1). Getuige-jongeren zijn het mikpunt van spot geworden omdat ze zich aan Jehovah’s morele maatstaven hielden (1 Petrus 4:4). Sommige christelijke ouders zijn ten onrechte beschuldigd van „verwaarlozing” of „mishandeling” omdat ze wilden dat hun kinderen een medische behandeling zonder bloed kregen (Handelingen 15:29). Er zijn christenen die door familie en buren doodverklaard zijn, louter en alleen omdat ze dienstknechten van Jehovah werden (Mattheüs 10:34-37). Al die Getuigen volgen het model van de profeten en van Jezus als ze ten onrechte lijden. — Mattheüs 5:11, 12; Jakobus 5:10; 1 Petrus 2:21.

Standhouden onder smaad

13. Wat kan ons helpen ons geestelijke evenwicht te bewaren wanneer we zwaar worden gesmaad?

13 Als we wegens ons geloof zware smaad te verduren krijgen, kunnen we net als de profeet Jeremia ontmoedigd raken en het gevoel hebben dat we God niet kunnen blijven dienen (Jeremia 20:7-9). Wat kan ons helpen ons geestelijke evenwicht te bewaren? Probeer de zaak vanuit Jehovah’s standpunt te bezien. Hij beschouwt degenen die onder beproeving loyaal blijven niet als slachtoffers maar als overwinnaars (Romeinen 8:37). Het is goed om ons degenen voor ogen te halen die Jehovah’s soevereiniteit hoog hebben gehouden ondanks alle vernederingen die de Duivel hun heeft kunnen aandoen — mannen en vrouwen als Abel, Job, Jezus’ moeder Maria en andere getrouwen uit de oudheid, maar ook onze mededienstknechten in deze tijd (Hebreeën 11:35-37; 12:1). Mediteer over hun loopbaan van rechtschapenheid. Die grote wolk van loyalen wenkt ons om bij hen te komen staan op het erepodium dat gereserveerd is voor degenen die door hun geloof de wereld overwinnen. — 1 Johannes 5:4.

14. Hoe kan een vurig gebed ons sterken om getrouw te blijven?

14 Als ’onze verontrustende gedachten vele worden’, kunnen we ons in een vurig gebed tot Jehovah wenden, en hij zal ons troosten en sterken (Psalm 50:15; 94:19). Hij zal ons de wijsheid geven die we nodig hebben om de beproeving aan te kunnen en ons helpen de grote strijdvraag, Jehovah’s soevereiniteit, in gedachte te houden die de oorzaak is van de ongefundeerde haat tegen zijn dienstknechten (Jakobus 1:5). Jehovah kan ons ook „de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat,” geven (Filippenzen 4:6, 7). Deze door God geschonken rust stelt ons in staat onder extreme druk kalm en resoluut te blijven, niet toe te geven aan twijfel of vrees. Door middel van zijn geest kan Jehovah ons schragen bij alles wat over ons komt omdat hij het toelaat. — 1 Korinthiërs 10:13.

15. Wat kan ons helpen niet verbitterd te raken als we lijden?

15 Wat kan ons helpen niet verbitterd te raken tegenover degenen die ons zonder reden haten? Bedenk dat Satan en de demonen onze voornaamste tegenstanders zijn (Efeziërs 6:12). Hoewel sommige mensen ons willens en wetens vervolgen, doen velen die zich tegen Gods volk keren dat uit onwetendheid of doordat ze door anderen gemanipuleerd worden (Daniël 6:4-16; 1 Timotheüs 1:12, 13). Jehovah wil dat „alle soorten van mensen” de gelegenheid krijgen ’gered te worden en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid te komen’ (1 Timotheüs 2:4). Sommige voormalige tegenstanders zijn nu zelfs onze broeders doordat ze ons onberispelijke gedrag hebben gezien (1 Petrus 2:12). Daarnaast kunnen we lering trekken uit het voorbeeld van Jakobs zoon Jozef. Hoewel Jozef het zwaar te verduren had gehad door toedoen van zijn halfbroers, koesterde hij geen vijandige gevoelens jegens hen. Waarom niet? Omdat hij onderscheidde dat Jehovah er de hand in had gehad, dat Hij de gebeurtenissen zo had gemanoeuvreerd om Zijn voornemen te verwezenlijken (Genesis 45:4-8). Jehovah kan eveneens bewerken dat elk onterecht lijden dat ons zou kunnen overkomen, op een verheerlijking van zijn naam uitloopt. — 1 Petrus 4:16.

16, 17. Waarom moeten we ons niet al te bezorgd maken over de inspanningen van tegenstanders om de prediking te belemmeren?

16 We hoeven ons niet overmatig bezorgd te maken als het tegenstanders een tijdlang schijnt te lukken de vooruitgang van het goede nieuws te belemmeren. Jehovah schudt de naties nu door middel van het getuigenis dat wereldwijd wordt gegeven, en de begeerlijke dingen komen binnen (Haggaï 2:7). Christus Jezus, de Voortreffelijke Herder, heeft gezegd: „Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken ze, en zij volgen mij. En ik geef hun eeuwig leven, . . . en niemand zal ze uit mijn hand rukken” (Johannes 10:27-29). De heilige engelen zijn ook bij de grote geestelijke oogst betrokken (Mattheüs 13:39, 41; Openbaring 14:6, 7). Daarom kan niets wat tegenstanders zeggen of doen Gods voornemen verijdelen. — Jesaja 54:17; Handelingen 5:38, 39.

17 Vaak hebben de inspanningen van tegenstanders een averechtse uitwerking. In een bepaalde Afrikaanse gemeenschap waren veel verschrikkelijke leugens over Jehovah’s Getuigen verspreid, onder andere dat ze duivelaanbidders waren. Daarom verborg Grace zich iedere keer dat de Getuigen haar bezochten snel achter haar huis totdat ze vertrokken waren. Op een dag hield de predikant van haar kerk een van onze publicaties omhoog en vertelde alle aanwezigen die niet te lezen omdat ze daardoor hun geloof zouden verlaten. Dat wekte de nieuwsgierigheid van Grace. De volgende keer dat de Getuigen bij haar aan de deur kwamen, verstopte ze zich niet maar ging ze met hen in gesprek en kreeg ze haar persoonlijke exemplaar van de bewuste publicatie. Er werd een bijbelstudie begonnen en in 1996 werd ze gedoopt. Grace gebruikt haar tijd nu om naar anderen te zoeken die misschien verkeerd geïnformeerd zijn over Jehovah’s Getuigen.

Ons geloof nu versterken

18. Waarom is het nodig ons geloof te versterken voordat er ernstige beproevingen komen, en hoe kunnen we dat doen?

18 Omdat Satan op elk moment kan toeslaan met ongefundeerde haat, is het van levensbelang dat we nu ons geloof versterken. Hoe kunnen we dat doen? In een bericht uit een land waar Jehovah’s volk vervolgd is, werd opgemerkt: „Eén ding is heel duidelijk geworden: Degenen met goede geestelijke gewoonten en een diepe waardering voor de bijbelse waarheid hebben er geen moeite mee standvastig te blijven als zich beproevingen voordoen. Maar degenen die in ’gunstige tijd’ vergaderingen overslaan, ongeregeld zijn in de velddienst en schipperen in kleine dingen, bezwijken vaak onder een ’vurige’ beproeving” (2 Timotheüs 4:2). Zien wij terreinen waarop we verbeteringen moeten aanbrengen, laten we ons dan inspannen om dat zonder uitstel te doen. — Psalm 119:60.

19. Wat wordt er bereikt door de integriteit van Gods dienstknechten in weerwil van ongefundeerde haat?

19 Als ware aanbidders onder de gesel van satanische haat hun integriteit bewaren, is dat een levend getuigenis van de rechtmatigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s soevereiniteit. Hun getrouwheid verheugt Gods hart. Mensen mogen hen dan overladen met smaad, hij wiens waardigheid aarde en hemel te boven gaat, „schaamt . . . zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen”. Over al zulke loyalen kan met recht gezegd worden: „De wereld was hun niet waardig.” — Hebreeën 11:16, 38.

[Voetnoot]

^ ¶2 Het woord „haat” heeft in de bijbel verschillende betekenisnuances. In sommige contexten betekent „haten” gewoon in mindere mate liefhebben (Deuteronomium 21:15, 16). „Haat” kan ook op een sterke afkeer duiden zonder dat men de bedoeling heeft het voorwerp van die haat schade te berokkenen; men probeert het juist uit de weg te gaan omdat men het verafschuwt. Het woord „haat” kan echter ook betrekking hebben op intense vijandigheid, een niet voorbijgaande kwaadwilligheid. Over die betekenis van het woord gaat de bespreking in dit artikel.

Kunnen we dit uitleggen?

• Waaraan is de tegen ware aanbidders gerichte ongefundeerde haat toe te schrijven?

• Hoe maakte Satan van smaad gebruik bij zijn pogingen de integriteit van Job en Jezus te breken?

• Hoe sterkt Jehovah ons om in weerwil van satanische haat standvastig te zijn?

[Studievragen]

[Kader/Illustratie op blz. 16]

Ze onderscheidden waar het in werkelijkheid om ging

Een van Jehovah’s Getuigen in Oekraïne, waar de Koninkrijksprediking ruim vijftig jaar verboden is geweest, merkte op: „De situatie waarin Jehovah’s Getuigen zich bevonden, dient niet slechts in de context van menselijke betrekkingen beschouwd te worden. . . . De meeste functionarissen kweten zich alleen maar van hun taak. Toen er een andere regering kwam, veranderden de functionarissen van loyaliteit, maar wij bleven hetzelfde. We beseften dat de werkelijke bron van onze moeilijkheden in de bijbel was onthuld.

We bezagen onszelf niet eenvoudig als de onschuldige slachtoffers van onderdrukkende mensen. Wat ons hielp te volharden, was een duidelijk begrip van de strijdvraag die in de hof van Eden was opgeworpen — de strijdvraag inzake Gods recht om te regeren. . . . We namen een standpunt in voor een strijdvraag die niet alleen verband hield met de persoonlijke belangen van mensen, maar ook met de belangen van de Soeverein van het universum. We hadden een veel verhevener begrip van de werkelijke strijdpunten die erbij betrokken waren. Dat maakte ons sterk en stelde ons in staat om zelfs onder de meest extreme omstandigheden onze rechtschapenheid te bewaren.”

[Illustratie]

Victor Popovytsj, gearresteerd in 1970

[Illustratie op blz. 13]

Wie stak er achter de smaad waaraan Jezus werd blootgesteld?

[Illustraties op blz. 15]

Job, Maria en Gods dienstknechten in deze tijd, onder wie Stanley Jones, hebben Jehovah’s soevereiniteit hoog gehouden