Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Onze speurtocht naar schatten is met succes bekroond

Onze speurtocht naar schatten is met succes bekroond

Levensverhaal

Onze speurtocht naar schatten is met succes bekroond

Verteld door Dorothea Smith en Dora Ward

Wat voor schatten zochten we? We waren twee jonge meisjes die de vurige wens koesterden een aandeel te hebben aan het volbrengen van Jezus’ gebod: ’Ga en maak discipelen van mensen uit alle naties’ (Mattheüs 28:19). We willen graag uitleggen hoe die speurtocht blijvende kostbaarheden heeft opgeleverd.

DOROTHEA: Ik ben in 1915, kort na het begin van de Eerste Wereldoorlog, geboren als het derde kind in ons gezin. We woonden in de Verenigde Staten, bij Howell in Michigan. Mijn vader was niet godsdienstig, maar mijn moeder was een godvrezende vrouw. Ze deed haar best om ons te leren naar de Tien Geboden te leven, maar ze zat erover in dat mijn broer Willis, mijn zus Viola en ik bij geen enkele kerk aangesloten waren.

Toen ik twaalf was, besloot Moeder dat ik gedoopt moest worden als lidmaat van de presbyteriaanse kerk. Ik herinner me de dag van mijn doop nog levendig. Twee baby’s, allebei in de armen van hun moeder, werden tegelijk met mij gedoopt. Ik voelde me verschrikkelijk vernederd dat ik samen met baby’s gedoopt werd. De predikant sprenkelde een paar druppels water op mijn hoofd en mompelde enkele woorden die ik niet verstond. Heus, die twee baby’s wisten net zo veel van de doop af als ik!

Op een dag in 1932 kwam er een auto onze oprit oprijden, en mijn moeder deed open. Er stonden twee jonge mannen voor de deur die religieuze boeken aanboden. Een van hen stelde zich voor als Albert Schroeder. Hij liet Moeder wat lectuur zien die uitgegeven was door Jehovah’s Getuigen. Ze nam de boeken. Die publicaties hebben haar geholpen de waarheid uit Gods Woord te aanvaarden.

De speurtocht naar schatten begint

Op een gegeven moment verhuisde ik naar Detroit om bij mijn zus te gaan wonen. Daar ontmoette ik een oudere dame die mijn zus uit de Bijbel kwam onderwijzen. Die gesprekken herinnerden me aan een wekelijks radioprogramma waar ik thuis samen met mijn moeder naar geluisterd had. Het programma bestond uit een vijftien minuten durende lezing over een Bijbels thema gehouden door J.F. Rutherford, die destijds leiding gaf aan Jehovah’s Getuigen. In 1937 sloten we ons aan bij de eerste gemeente van Jehovah’s Getuigen in Detroit. Het jaar daarop werd ik gedoopt.

In het begin van de jaren veertig werd bekendgemaakt dat Jehovah’s Getuigen in South Lansing (New York) een school openden voor de opleiding van zendelingen, de Gileadschool genoemd. Toen ik hoorde dat sommigen van de afgestudeerden van die school uitgenodigd zouden worden om in het buitenland te dienen, dacht ik bij mezelf: dat is iets voor mij! Ik stelde me de Gileadschool ten doel. Wat een voorrecht zou het zijn in andere landen op zoek te gaan naar ’schatten’, naar mensen die discipelen van Christus Jezus wilden worden! — Haggaï 2:6, 7.

Hoe ik geleidelijk mijn doel bereikte

In april 1942 zei ik mijn baan op om samen met een groepje van nog vijf zusters als pionier of fulltimeprediker in Findlay (Ohio) te gaan dienen. Er was geen gemeente met een programma van geregelde vergaderingen, maar we moedigden elkaar aan door in groepsverband artikelen uit onze christelijke publicaties te lezen. In mijn eerste pioniersmaand verspreidde ik 95 boeken bij belangstellenden! Zo’n anderhalf jaar later kreeg ik een toewijzing als speciale pionier in Chambersburg in Pennsylvania. Daar voegde ik me bij een groepje van vijf andere pioniersters, onder wie Dora Ward, een zuster uit Iowa. Dora en ik werden pionierspartners. We waren in hetzelfde jaar gedoopt en we koesterden allebei de wens de Gileadschool te doorlopen en als zendeling in het buitenland te dienen.

Begin 1944 kwam de grote dag! We kregen allebei een uitnodiging voor de vierde klas van Gilead. In augustus van dat jaar werden we als studenten ingeschreven. Maar voordat ik verder ga, laat ik Dora aan het woord om te vertellen hoe ze mijn trouwe partner bij het speuren naar schatten is geworden.

Mijn verlangen naar de volletijddienst

DORA: Mijn moeder bad steeds of ze Gods Woord mocht begrijpen. Op een zondag hoorden we op de radio een lezing van J.F. Rutherford. Aan het eind van de lezing zei Moeder enthousiast: „Dat is de waarheid!” Kort daarna waren we de publicaties van Jehovah’s Getuigen aan het bestuderen. In 1935 — ik was toen twaalf jaar — woonde ik een dooplezing bij die door een van Jehovah’s Getuigen werd gehouden en ik voelde de innige wens bij me opkomen mijn leven aan Jehovah op te dragen. Drie jaar later werd ik gedoopt. Mijn opdracht en doop hielpen me om in de jaren dat ik nog op school zat, standvastig mijn doel voor ogen te houden. Ik wilde de school zo snel mogelijk achter de rug hebben; dan kon ik tenminste met de pioniersdienst beginnen!

Het groepje Getuigen waarmee we verbonden waren, kwam destijds als gemeente bijeen in Fort Dodge (Iowa). Het kostte heel wat moeite om de vergaderingen bij te wonen. In die tijd stonden er bij de studieartikelen in De Wachttoren geen vragen voor de bespreking in de gemeente. Elke verkondiger werd gevraagd zelf vragen te bedenken en die aan de broeder te geven die de Wachttoren-studie leidde. Op maandagavond bereidden mijn moeder en ik voor elke paragraaf een vraag voor en gaven die aan de studieleider, zodat hij kon kiezen welke hij wilde gebruiken.

Van tijd tot tijd kreeg onze gemeente bezoek van een reizende opziener. Een van die broeders, John Booth, liet me toen ik twaalf was kennismaken met de van-huis-tot-huisbediening. Toen ik zeventien was, vroeg ik hem hoe ik een aanvraag voor de pioniersdienst moest invullen en hij hielp me daarbij. Wie had kunnen denken dat onze levenspaden elkaar later weer zouden kruisen en dat hij een vriend voor het leven zou worden!

Als pionierster werkte ik vaak met Dorothy Aronson, een fulltimepredikster die vijftien jaar ouder was dan ik. We pionierden samen totdat ze in 1943 werd uitgenodigd voor de eerste klas van Gilead. Daarna ging ik in mijn eentje door met de pioniersdienst.

Tegenstand kan ons niet tegenhouden

De jaren veertig waren een moeilijke tijd voor ons vanwege de nationalistische sentimenten die door de Tweede Wereldoorlog werden aangewakkerd. Als we van huis tot huis predikten, werden we vaak bekogeld met rotte eieren, rijpe tomaten en soms zelfs met stenen! Er volgde een zwaardere beproeving toen we De Wachttoren en Vertroosting (nu Ontwaakt!) op de straathoeken gingen aanbieden. De politie, daartoe aangezet door religieuze tegenstanders, stapte op ons af en dreigde ons te arresteren als we er weer op betrapt werden in het openbaar te prediken.

Natuurlijk weigerden we met prediken op te houden, en we werden voor ondervraging meegenomen naar het politiebureau. Na vrijgelaten te zijn, gingen we naar dezelfde straathoek terug en boden we dezelfde tijdschriften aan. Op advies van de verantwoordelijke broeders gebruikten we Jesaja 61:1, 2 om ons standpunt te verdedigen. Toen er op een keer een jonge agent op me afkwam, zei ik zenuwachtig de teksten voor hem op. Tot mijn verbazing keerde hij zich plotseling om en liep weg! Ik had de indruk dat de engelen ons beschermden.

Een onvergetelijke dag

In 1941 had ik het genoegen een vijfdaags congres van Jehovah’s Getuigen in Saint Louis (Missouri) bij te wonen. Op dat congres vroeg broeder Rutherford alle kinderen in de leeftijd van vijf tot achttien jaar om midden in het stadion, recht voor het podium, te gaan zitten. Duizenden kinderen verzamelden zich daar. Broeder Rutherford begroette ons door met zijn zakdoek te wuiven. We wuifden allemaal terug. Na een lezing van een uur gehouden te hebben, zei hij: ’Kinderen die ermee ingestemd hebben de wil van God te doen en die hun standpunt aan de zijde van zijn Theocratische Regering in handen van Christus Jezus hebben ingenomen en er dus mee hebben ingestemd God en Zijn Koning te gehoorzamen, willen jullie alsjeblieft opstaan?’ De 15.000 kinderen stonden als één man op — en daar was ik er een van! De spreker vervolgde: ’Wil iedereen van jullie die al het mogelijke zal doen om anderen over Gods koninkrijk en de daarmee gepaard gaande zegeningen te vertellen, Ja zeggen?’ Dat deden we, en er volgde een donderend applaus.

Vervolgens werd het boek Kinderen * (in het Engels) vrijgegeven, en een lange rij jongeren liep langs het podium, waar broeder Rutherford elk van ons een exemplaar van het nieuwe boek gaf. Wat was dat opwindend! Een flink aantal van degenen die bij die gelegenheid een boek in ontvangst namen, dient Jehovah nog steeds ijverig ergens op aarde, sprekend over het koninkrijk Gods en Zijn rechtvaardigheid. — Psalm 148:12, 13.

Na drie jaar alleen gepionierd te hebben, was ik dolblij een toewijzing als speciale pionier in Chambersburg te krijgen! Daar leerde ik Dorothea kennen en we werden al gauw dikke vriendinnen. We waren vol jeugdig enthousiasme en bruisten van energie. Dolgraag wilden we ons aandeel aan de prediking vergroten. Samen begonnen we aan een levenslange speurtocht naar schatten. — Psalm 110:3.

Een paar maanden nadat we met de speciale pioniersdienst waren begonnen, ontmoetten we een afgestudeerde van de eerste klas van Gilead, Albert Mann. Hij stond op het punt naar zijn buitenlandse toewijzing te vertrekken en moedigde ons aan om elke buitenlandse toewijzing die we zouden krijgen te aanvaarden.

Samen op school

DORA EN DOROTHEA: Wat waren we blij toen we met onze opleiding tot zendeling begonnen! Op de eerste schooldag werden we ingeschreven door Albert Schroeder, de broeder die twaalf jaar eerder de Schriftstudiën bij Dorothea’s moeder had achtergelaten. John Booth was er ook. Hij was nu boerderijdienaar op de Kingdom Farm, waar de school zich bevond. Later hebben beide mannen als leden van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen gediend.

Op de Gileadschool bestudeerden we de diepere waarheden van de Bijbel. Het was een uitstekende opleiding. Er zaten 104 studenten in onze klas, onder wie de eerste buitenlandse student uit Mexico. Hij probeerde zijn Engels te verbeteren, terwijl wij ons best deden Spaans te leren. Wat waren we opgewonden op de dag dat broeder Nathan H. Knorr de buitenlandse toewijzingen aan de studenten uitdeelde! De meeste werden aan Midden- en Zuid-Amerika toegewezen; onze toewijzing was Chili.

Speurtocht naar schatten in Chili

Om Chili binnen te komen, moesten we een visum zien te krijgen, wat heel wat tijd kostte. Daarom hebben we na onze graduatie in januari 1945 eerst anderhalf jaar in Washington D.C. gepionierd. Toen we ons visum kregen, bleken we deel uit te maken van een groep van negen zendelingen die de reis naar Chili maakten. De andere zeven waren uit eerdere Gileadklassen.

Verscheidene broeders stonden ons op te wachten bij onze aankomst in de hoofdstad Santiago. Een van hen was Albert Mann, de afgestudeerde van Gilead die ons een paar jaar eerder had aangemoedigd. Hij was het jaar daarvoor in Chili aangekomen, samen met Joseph Ferrari uit de tweede klas van Gilead. Toen we in Chili arriveerden, waren er in het hele land nog geen honderd verkondigers. We stonden te popelen om in onze nieuwe toewijzing op zoek te gaan naar meer schatten: oprechte mensen.

We werden toegewezen aan een zendelingenhuis in Santiago. Met een grote zendelingenfamilie samenwonen was een nieuwe ervaring voor ons. Naast een vast aantal uren prediken moesten alle zendelingen eenmaal per week voor de familie koken. Pijnlijke momenten bleven ons niet bespaard. Op een keer bakten we als ontbijt warme koeken voor onze hongerige familie, maar toen we de koeken uit de oven haalden, was de geur allesbehalve aangenaam. In plaats van bakpoeder hadden we zuiveringszout gebruikt! Iemand had het zuiveringszout in een leeg bakpoederblik gedaan.

Maar nog pijnlijker waren de fouten die we maakten terwijl we Spaans aan het leren waren. Een groot gezin waarmee we de Bijbel bestudeerden, stopte bijna met de studie omdat ze niet begrepen wat we zeiden. Maar door de teksten in hun eigen bijbel op te zoeken, slaagden ze er toch in de waarheid te leren kennen, en vijf van hen werden Getuigen. In die jaren was er geen taalcursus voor nieuwe zendelingen. We begonnen onmiddellijk te prediken en probeerden de taal te leren van de mensen aan wie we getuigenis gaven.

We leidden veel Bijbelstudies en sommigen van onze studenten reageerden snel. Andere vergden veel geduld. Teresa Tello, een jonge vrouw, luisterde naar de waarheidsboodschap en zei: „Kom alstublieft terug om me meer te vertellen.” We gingen twaalf keer terug zonder haar thuis te treffen. Er gingen drie jaar voorbij. Toen woonden we een congres bij dat in Santiago in een theater werd gehouden. Toen we ’s zondags het congres verlieten, riep iemand: „Señorita Dora, Señorita Dora!” We draaiden ons om en zagen Teresa. Ze was op bezoek geweest bij haar zus aan de overkant van de straat en was naar het theater gelopen om te kijken wat er op het programma stond. Wat een vreugde was het haar weer te ontmoeten! We maakten een afspraak voor een Bijbelstudie en kort daarna werd ze gedoopt. Ze is later als speciale pionier aangesteld en staat nu, zo’n 45 jaar later, nog steeds in de speciale volletijddienst. — Prediker 11:1.

Schatten in het ’zand’

In 1959 werden we toegewezen aan Punta Arenas — wat letterlijk „Zandpunt” betekent — op de zuidelijkste punt van Chili’s 4300 kilometer lange kustlijn. Punta Arenas is een heel bijzonder gebied. In de zomermaanden zijn de dagen lang: het daglicht houdt aan tot half twaalf ’s avonds. We konden veel dagen in de dienst staan, maar niet zonder hindernissen, want de zomer brengt hevige Antarctische stormen. De wintermaanden zijn koud, met korte dagen.

Ondanks die problemen heeft Punta Arenas zijn charme. ’s Zomers trekken er constant zware regenwolken langs de westelijke hemel. Af en toe laten ze een plens water op je hoofd neerkomen, maar daarna steekt de wind op, die je weer droog blaast. Als de zon dan door de wolken komt, verschijnt er een prachtige regenboog. Die regenbogen blijven soms uren staan, nu eens wat helderder dan weer wat vager naarmate de zon door de regenwolken schijnt. — Job 37:14.

Er waren destijds maar weinig verkondigers in Punta Arenas. Wij, zusters, moesten de vergaderingen leiden in de kleine plaatselijke gemeente. Jehovah zegende onze inspanningen. Zevenendertig jaar later gingen we als bezoekers naar dat gebied terug. Wat troffen we er aan? Zes bloeiende gemeenten en drie prachtige Koninkrijkszalen. Wat heerlijk dat Jehovah ons geestelijke schatten heeft laten vinden in dat zuidelijke zand! — Zacharia 4:10.

Meer schatten op een ’breed strand’

Na drieënhalf jaar in Punta Arenas gediend te hebben, kregen we een toewijzing voor de havenstad Valparaíso. De stad bestaat uit 41 heuvels rond een baai met uitzicht op de Grote Oceaan. We concentreerden onze predikingsactiviteiten op een van die heuvels, Playa Ancha, wat „Breed strand” betekent. In de zestien jaar dat we daar werkten, zagen we een groep jonge broeders geestelijk dermate groeien dat ze nu als reizende opzieners en als ouderlingen in gemeenten overal in Chili dienen.

Onze volgende zendingstoewijzing was Viña del Mar. Daar hebben we drieënhalf jaar gediend totdat het zendelingenhuis bij een aardbeving beschadigd raakte. We keerden terug naar Santiago, waar we veertig jaar eerder met onze zendingsdienst begonnen waren. Er was veel veranderd. Er was een nieuw bijkantoor gebouwd en het voormalige bijkantoorgebouw werd een tehuis voor alle zendelingen die er nog in het land waren. Later werd dat huis gebruikt als locatie voor de Bedienarenopleidingsschool. In die tijd kregen we weer een staaltje van Jehovah’s liefderijke goedheid te zien. Vijf van ons zendelingen die al op leeftijd waren, werden uitgenodigd om op Bethel te komen wonen. In de tijd dat we in Chili hebben gediend, hebben we vijftien verschillende toewijzingen gehad. We hebben het werk zien groeien van nog geen 100 verkondigers tot zo’n 70.000! Wat een vreugde is het geweest 57 jaar lang in Chili naar schatten te speuren!

We voelen ons heel gezegend dat Jehovah ons zo veel mensen — ware schatten — heeft laten vinden die nog steeds door hem worden gebruikt in zijn organisatie. We hebben Jehovah nu ruim zestig jaar samen gediend en kunnen van ganser harte instemmen met de gevoelens die koning David verwoordde: „Hoe overvloedig is uw goedheid, die gij als een schat hebt weggelegd voor hen die u vrezen!” — Psalm 31:19.

[Voetnoot]

^ ¶24 Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen; wordt echter niet meer gedrukt.

[Illustraties op blz. 9]

Dorothea in 2002 en in het predikingswerk in 1943

[Illustratie op blz. 10]

Straatwerk in Fort Dodge (Iowa) in 1942

[Illustratie op blz. 10]

Dora in 2002

[Illustratie op blz. 12]

Dorothea en Dora voor hun eerste zendelingenhuis in Chili (1946)