Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gelukkig ondanks mijn handicap

Gelukkig ondanks mijn handicap

Gelukkig ondanks mijn handicap

Verteld door Paulette Gaspar

Hoewel ik bij mijn geboorte zo’n drie kilo woog, wist de arts dat er iets ernstigs met me aan de hand was. Tijdens de bevalling waren enkele van mijn botten gebroken. Ik heb namelijk een ziekte die osteogenesis imperfecta heet en gekenmerkt wordt door een sterke breekbaarheid van het bot. Ik werd met spoed naar de operatiekamer gebracht, maar de artsen gaven weinig hoop. Ze verwachtten dat ik binnen 24 uur zou sterven.

IK BEN op 14 juni 1972 geboren in Canberra, de hoofdstad van Australië. Tegen alle verwachtingen in overleefde ik die eerste dag. Maar toen liep ik een longontsteking op. Omdat de artsen dachten dat ik toch zou sterven, gaven ze me geen enkele medicatie en besloten ze ’de natuur haar gang te laten gaan’. De natuur ging inderdaad haar gang, en ik overleefde het.

Het is moeilijk voor te stellen hoe zwaar mijn ouders het in die periode moeten hebben gehad. Omdat mijn overlevingskansen uiterst gering leken, gaf goedbedoelend medisch personeel mijn ouders de raad niet te veel aan mij gehecht te raken. Tijdens de eerste drie maanden van mijn verblijf in het ziekenhuis mochten mijn ouders me zelfs niet aanraken. Het risico op letsel was te groot. Toen duidelijk werd dat ik het zou overleven, raadden artsen mijn ouders aan om me in een tehuis voor gehandicapte kinderen te plaatsen.

Mijn ouders namen me echter mee naar huis. Mijn moeder was namelijk pas een Bijbelstudie met Jehovah’s Getuigen begonnen. Wat ze leerde, vergrootte haar plichtsgevoel om voor me te zorgen. Maar het moet voor haar moeilijk zijn geweest een band met me te krijgen, omdat zowel emotioneel als lichamelijk al haar kracht werd opgeëist door de intensieve verzorging die ik nodig had. Ik moest vaak naar het ziekenhuis worden gebracht. Mijn botten braken al door zoiets eenvoudigs als in bad gedaan worden. Zelfs als ik gewoon maar niesde, kon er al een bot breken.

Langzaamaan depressief

Terwijl ik opgroeide, was ik constant aan een rolstoel gebonden. Leren lopen was geen optie. Ondanks moeilijkheden hebben mijn ouders uitzonderlijk goed in mijn lichamelijke behoeften voorzien.

Bovendien deed mijn moeder haar best om me de vertroostende boodschap uit de Bijbel te onderwijzen. Ze leerde me bijvoorbeeld dat God in de toekomst de aarde tot een paradijs zal maken waarin alle mensen volmaakte geestelijke, mentale en lichamelijke gezondheid zullen genieten (Psalm 37:10, 11; Jesaja 33:24). Maar mijn moeder gaf eerlijk toe dat ze zich moeilijk kon voorstellen dat ik vóór die tijd nog enigszins een plezierig leven zou hebben.

In het begin ging ik naar een school voor gehandicapten. Mijn leerkrachten stelden me geen doelen voor ogen, en ik stelde mezelf ook geen doelen. Daarnaast werd het naar school gaan op zich een enorme uitdaging. Veel kinderen waren gemeen tegen me. Later ging ik naar een normale school. Ik kwam erachter dat het leren opschieten met anderen me lichamelijk, emotioneel en mentaal volledig uitputte. Toch was ik vastbesloten mijn twaalf jaar onderwijs af te maken.

Vooral tijdens de middelbare school dacht ik erover na hoe hopeloos en leeg het leven van mijn klasgenoten leek. Ook dacht ik na over wat mijn moeder me uit de Bijbel had geleerd. Verstandelijk beredeneerd wist ik dat wat ze zei de waarheid was. Maar Bijbelse leringen bereikten toen niet mijn hart. Ik koos ervoor om te proberen mijn leven te vullen met plezier maken, zonder aan de toekomst te denken.

Op mijn achttiende ging ik het huis uit om in een woongroep te kunnen wonen met andere gehandicapten. Ik vond die stap spannend maar ook eng. Nieuwe vrijheden, onafhankelijkheid, een vriendenkring en een geweldig sociaal leven waren allemaal heel aantrekkelijk. Veel van mijn vrienden trouwden. Ook ik had een sterk verlangen naar een huwelijkspartner en naar liefde. Maar wegens mijn handicap was het hoogst onwaarschijnlijk dat ik ooit een huwelijkspartner zou vinden. Dat besef maakte me verdrietig.

Maar ik gaf nooit God de schuld van mijn situatie. Ik had genoeg over God geleerd om te weten dat hij absoluut nooit iets onrechtvaardigs zou doen (Job 34:10). Ik probeerde mijn leven te accepteren zoals het was. Toch werd ik zwaar depressief.

De lange weg naar herstel

Gelukkig kreeg mijn moeder door in wat voor een situatie ik zat, en ze nam contact op met een gemeenteouderling die bij mij in de buurt woonde. Hij belde me op en nodigde me uit de bijeenkomsten in de plaatselijke Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen bij te wonen. Bovendien begon een zuster uit de gemeente elke week de Bijbel met me te bestuderen.

Toen ik werd herinnerd aan de Bijbelse waarheden die mijn moeder me jaren daarvoor had geleerd, begon mijn kijk op het leven te veranderen. Ik genoot van de omgang met geloofsgenoten. Maar ik had geleerd mijn gevoelens niet te uiten omdat ik bang was emotioneel gekwetst te worden. Dat maakte het denk ik moeilijk voor me om een diepe liefde voor God te voelen. Toch wist ik dat het juist was mijn leven aan hem op te dragen. Dus liet ik me in december 1991 als symbool van mijn opdracht dopen.

Ik verhuisde van het huis dat ik met andere gehandicapten had gedeeld, naar een flatje waar ik op mezelf woonde. Die verandering had zowel voor- als nadelen. Ik was bijvoorbeeld heel eenzaam. En de gedachte aan mannelijke indringers maakte me bang. Het duurde niet lang of ik werd opnieuw zwaar depressief. Hoewel ik altijd glimlachte en gelukkig leek, ging het helemaal niet goed met me. Ik had dringend behoefte aan een goede, stabiele vriendin.

Ik heb het gevoel dat Jehovah God voor precies zo’n vriendin heeft gezorgd. De ouderlingen in de plaatselijke gemeente troffen er regelingen voor dat Suzie, een gehuwde geloofsgenoot, de Bijbelstudie met me voortzette. Suzie was meer dan gewoon mijn lerares. Ze werd een heel goede vriendin van wie ik zielsveel houd.

Suzie liet me zien hoe ik aan anderen kon vertellen wat ik leerde — zowel van huis tot huis als informeel. Nu begon ik Gods eigenschappen meer te waarderen. Maar hoewel ik gedoopt was, had ik nog geen diepe liefde voor God ontwikkeld. Bij één gelegenheid heb ik er zelfs over gedacht mijn dienst voor hem op te geven. Ik praatte hier met Suzie over, en ze hielp me door die crisis heen.

Suzie hielp me ook te beseffen dat de reden waarom ik ongelukkig was, veel te maken had met mijn omgang met enkele personen die geen sterke liefde voor Jehovah hadden. Dus begon ik vrienden te maken met geestelijk ingestelde mensen, vooral ouderen. Ook had ik geen goede band met mijn moeder; daarom begon ik mijn band met haar en ook met mijn broer te verbeteren. Ik was verbaasd een gevoel van geluk te ervaren dat ik nog nooit ervaren had. Mijn geestelijke broers en zussen, mijn familie en bovenal Jehovah werden een bron van vreugde en kracht voor me (Psalm 28:7).

Een nieuwe carrière

Na een congres te hebben bezocht waar ik een lezing hoorde die benadrukte hoeveel vreugde velen ondervinden die een groot deel van hun tijd aan de prediking besteden, dacht ik bij mezelf: dat ga ik doen! Uiteraard besefte ik dat het lichamelijk echt moeilijk voor me zou zijn. Maar na de kwestie onder gebed te hebben overwogen, besloot ik een aanvraag in te dienen om een fulltimeprediker te worden, en in april 1998 begon ik aan die nieuwe carrière.

Hoe neem ik ondanks mijn handicap aan de prediking deel? Ik ben van nature heel zelfstandig en heb er een hekel aan anderen tot last te zijn door om hulp en vervoer te moeten vragen. Dus kwamen Suzie en haar man, Michael, met een oplossing: koop een brommer! Maar hoe zou ik met een brommer kunnen rijden? Zoals op de foto is te zien, is mijn brommer speciaal voor mij ontworpen. En ik hoef mijn gewicht van negentien kilo niet eens uit mijn rolstoel te tillen!

Doordat ik dankzij mijn brommer van niemand afhankelijk ben, kan ik mensen bezoeken en de Bijbel met hen bestuderen op tijdstippen die zowel voor hen als voor mij geschikt zijn. Ik moet toegeven dat ik het heerlijk vind om op mijn brommer te rijden en de wind in mijn gezicht te voelen — een van de plezierige dingen in het leven!

Ik vind het leuk om op straat mensen aan te spreken, die me over het algemeen beleefd en respectvol behandelen. Ik geniet ervan anderen te helpen meer over de Bijbel te leren. Ik weet nog dat ik een keer van huis tot huis ging met een geloofsgenoot die best wel groot was. Hij groette de huisbewoonster, die me alleen maar vol verbazing aanstaarde en vervolgens aan hem vroeg: „Kan ze praten?” We moesten allebei heel hard lachen. Toen ik klaar was met mijn uitleg, wist de vrouw zeker dat ik echt wel kon praten!

Ik geniet nu van het leven en heb geleerd van Jehovah God te houden. Ik ben mijn moeder ontzettend dankbaar dat ze me Bijbelse waarheden heeft geleerd, en vol vertrouwen kijk ik uit naar de nabije toekomst wanneer God ’alle dingen nieuw zal maken’, ook mijn kleine lichaam (Openbaring 21:4, 5).

[Inzet op blz. 30]

„Ik probeerde mijn leven te accepteren zoals het was. Toch werd ik zwaar depressief”