„Wat zullen wij eten?”
„Wat zullen wij eten?”
ETEN en drinken is een onderwerp dat tijdens Jezus’ bediening vaak ter sprake kwam. Zijn eerste wonder was het veranderen van water in wijn, en twee keer gaf hij een grote menigte te eten met een paar broden en wat vis (Mattheüs 16:7-10; Johannes 2:3-11). Van Jezus was bekend dat hij niet alleen met arme mensen at maar ook feestmalen gebruikte bij rijke mensen. Zijn vijanden beweerden zelfs dat hij een veelvraat en een dronkaard was (Mattheüs 11:18, 19). Natuurlijk was Jezus geen van beide. Maar hij wist dat eten en drinken heel belangrijk voor mensen was, en hij maakte er een meesterlijk gebruik van om diepgaande geestelijke lessen te illustreren (Lukas 22:14-20; Johannes 6:35-40).
Wat aten en dronken de mensen in Jezus’ tijd? Hoe werd het voedsel klaargemaakt? En hoeveel tijd kostte het om het te bereiden? De antwoorden op die vragen zullen u helpen bepaalde voorvallen en uitdrukkingen in de evangeliën beter te begrijpen.
Geef ons „ons brood voor vandaag”
Toen Jezus zijn discipelen leerde hoe ze moesten bidden, zei hij dat het gepast was God te vragen of hij in de levensbehoeften, in het „brood voor vandaag”, wilde voorzien (Mattheüs 6:11). Brood was zo’n belangrijk onderdeel van het dagelijks voedsel dat zowel in het Hebreeuws als in het Grieks de uitdrukking „een maaltijd gebruiken” letterlijk „brood eten” betekende. Granen waarvan brood werd gebakken, zoals tarwe en gerst, en ook andere granen, zoals haver, spelt en gierst, vormden bij de eerste-eeuwse Joden een groot deel van het voedselpakket. Onderzoekers schatten dat er per persoon per jaar zo’n 200 kilo graan werd geconsumeerd, wat ongeveer de helft van de calorieën leverde die iemand nodig had.
Brood was op de markt te koop, maar de meeste gezinnen bakten het zelf. Dat was heel wat werk. Een boek zegt hierover: „Omdat meel niet lang houdbaar is, maalde de huisvrouw elke dag graan.” Hoeveel tijd nam dat in beslag? „Met een handmolen kon ze in ongeveer een uur een kilo tarwe malen, en dat zware werk leverde niet meer dan 800 gram meel op. De dagelijkse consumptie van tarwe per persoon was zo’n 500 gram, dus voor een gezin van vijf of zes personen moest ze drie uur malen” (Bread, Wine, Walls and Scrolls).
Mattheüs 13:55, 56). Ongetwijfeld heeft Maria, net als andere Joodse vrouwen, hard gewerkt om in het „brood voor vandaag” te helpen voorzien.
Denk nu eens aan Maria, Jezus’ moeder. Naast haar andere huishoudelijke werk moest ze brood bakken voor haar man, vijf zoons en minstens twee dochters („Komt ontbijten”
Nadat Jezus uit de dood was opgewekt, verscheen hij vroeg op een ochtend aan een paar van zijn discipelen. Die hadden de hele nacht gevist, maar zonder succes. „Komt ontbijten”, zei Jezus tegen zijn vermoeide vrienden. En hij gaf hun verse vis en brood te eten (Johannes 21:9-13). Hoewel dit de enige keer is dat er in de evangeliën over ontbijten wordt gesproken, was het in die tijd gebruikelijk de dag te beginnen met brood, noten, en rozijnen of olijven.
En het middagmaal? Wat at de arbeidersklasse? „Het middagmaal was licht en bestond uit brood, graan, olijven en vijgen” (Life in Biblical Israel). Het zou heel goed kunnen dat de discipelen die dingen bij zich hadden toen ze uit Sichar terugkeerden en Jezus bij de bron in gesprek met een Samaritaanse vrouw aantroffen. „Het was ongeveer het zesde uur”, het middaguur, en de discipelen „waren (...) de stad ingegaan om levensmiddelen te kopen” (Johannes 4:5-8).
’s Avonds kwam het gezin bij elkaar voor de hoofdmaaltijd. Over deze maaltijd wordt gezegd: „De meeste mensen aten brood of pap, bereid van gerst, verschillende granen en peulvruchten of, minder vaak, tarwe. Ze vulden dat meestal aan met zout en olie of olijven, af en toe een pittige saus, honing of zoete vruchtensappen” (Poverty and Charity in Roman Palestine, First Three Centuries C.E.). Ook melk, kaas, groenten en verse of gedroogde vruchten kunnen op het menu hebben gestaan. Er waren in die tijd zo’n 30 soorten groente verkrijgbaar — ui, knoflook, radijs, wortel en kool, om er een paar te noemen — en er werden in Israël meer dan 25 soorten vruchten, zoals (1) vijgen, (2) dadels en (3) granaatappels, gekweekt.
Misschien stonden sommige van die gerechten wel op tafel toen Jezus met Lazarus en zijn zussen, Martha en Maria, een avondmaaltijd gebruikte. Denk eens aan het aroma waarmee de kamer zich vulde toen Maria Jezus’ voeten met ’echte nardus’ inwreef en de geur van het eten zich vermengde met het parfum van de kostbare welriekende olie (Johannes 12:1-3).
„Wanneer gij een feestmaal aanrecht”
Toen Jezus bij een andere gelegenheid een maaltijd gebruikte in „het huis van iemand van de regeerders der Farizeeën”, gaf hij de aanwezigen een waardevolle les. Hij zei: „Wanneer gij een feestmaal aanrecht, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit; Lukas 14:1-14). Als de farizeeër Jezus’ raad heeft opgevolgd, wat kan hij dan op zo’n feestmaal geserveerd hebben?
en gij zult gelukkig zijn, omdat zij niets hebben waarmee zij u kunnen terugbetalen. Want het zal u in de opstanding der rechtvaardigen worden terugbetaald” (Iemand die rijk was, kan luxebrood geserveerd hebben dat in allerlei vormen gebakken was en verrijkt was met wijn, honing, melk en specerijen. Er zal waarschijnlijk boter en harde kaas op tafel hebben gestaan, en ongetwijfeld ook verse olijven, ingemaakte olijven, of olijfolie. „Men gebruikte per persoon twintig kilo olijfolie per jaar als voedingsmiddel, en daarbij nog eens een bepaalde hoeveelheid als schoonheidsmiddel en voor verlichting” (Food in Antiquity).
Als de farizeeër in de buurt van de zee woonde, zullen hij en zijn gasten waarschijnlijk verse vis gegeten hebben. Mensen die in het binnenland woonden, aten meestal vis die in azijn of zout was ingelegd. De gastheer kan ook vlees geserveerd hebben: een zeldzame traktatie voor een arme gast. Gebruikelijker was een eiergerecht (Lukas 11:12). Deze spijzen waren waarschijnlijk op smaak gebracht met kruiden en specerijen, zoals munt, dille, komijn en mosterd (Mattheüs 13:31; 23:23; Lukas 11:42). Later kunnen de gasten genoten hebben van een dessert van geroosterde tarwe met amandelen, honing en specerijen.
Er zullen waarschijnlijk ook druiven geserveerd zijn — vers, gedroogd of in de vorm van wijn. Er zijn in Palestina duizenden wijnpersen gevonden, wat bewijst hoe populair die drank was. Op één locatie in Gibeon hebben archeologen 63 in de rots uitgehouwen kelders gevonden, waar zo’n 100.000 liter wijn bewaard kon worden.
’Weest nooit bezorgd’
Als u de evangeliën leest, let er dan eens op hoe vaak Jezus over eten of drinken spreekt in zijn illustraties of hoe hij tijdens een maaltijd een belangrijke les onderwijst. Jezus en zijn discipelen hielden ongetwijfeld van eten en drinken, vooral in gezelschap van goede vrienden, maar het was niet het allerbelangrijkste in hun leven.
Jezus hielp zijn discipelen een evenwichtige kijk op eten en drinken te houden. Hij zei: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’, of: ’Wat zullen wij drinken?’, of: ’Wat zullen wij aantrekken?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt” (Mattheüs 6:31, 32). De discipelen volgden deze raad op, en God voorzag in hun behoeften (2 Korinthiërs 9:8). Misschien staat er bij u iets anders op het menu dan bij de mensen die in de eerste eeuw leefden, maar u kunt er zeker van zijn dat God voor u zal zorgen als u hem op de eerste plaats stelt in uw leven (Mattheüs 6:33, 34).