Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het leven in Bijbelse tijden — Geld

Het leven in Bijbelse tijden — Geld

Het leven in Bijbelse tijden — Geld

„Hij ging zo zitten dat hij het gezicht op de schatkisten had en keek toe hoe de schare geld in de schatkisten wierp; en vele rijken wierpen er vele geldstukken in. Toen kwam er een arme weduwe, die er twee kleine geldstukken in wierp, welke zeer weinig waarde hebben.” — MARKUS 12:41, 42.

DE Bijbel spreekt vaak over geld. In de evangeliën gebruikte Jezus bijvoorbeeld verschillende munten om belangrijke principes te onderwijzen. Een van zijn lessen baseerde hij op de „twee kleine geldstukken” die de weduwe gaf, zoals we hierboven kunnen lezen. Een andere keer vestigde hij de aandacht op een denarius, om duidelijk te maken wat de juiste kijk op politiek gezag is (Mattheüs 22:17-21). *

Waarom zijn mensen geld gaan gebruiken? Hoe werd het in Bijbelse tijden gemaakt? Wat werd ermee gedaan? En hoe moeten we het volgens de Bijbel bezien?

Van ruilhandel tot kostbare metalen

Voordat het geld werd uitgevonden, handelden mensen door te ruilen. Ze wisselden goederen en diensten van gelijke waarde uit. Maar ruilhandel kon onhandig zijn. Om het systeem te laten werken, moesten beide partijen de goederen van de ander willen hebben. Bovendien hadden handelaars soms moeilijk te hanteren handelswaar bij zich, zoals dieren, die verzorgd moesten worden, of zakken graan.

Uiteindelijk zagen handelaars in dat er iets makkelijkers nodig was om goederen te kopen en te verkopen. Als oplossing namen ze kostbare metalen, zoals goud, zilver en koper. Op het plaatje ziet u een koopman waardevolle metalen gebruiken in de vorm van sieraden en staven om goederen of diensten te kopen. Die metalen werden zorgvuldig op nauwkeurige weegschalen gewogen voordat er iets werd verkocht. Toen Abraham bijvoorbeeld een graf kocht voor zijn geliefde vrouw Sara, woog hij de vereiste hoeveelheid zilver af (Genesis 23:14-16).

In de tijd dat Jehovah Israël de geschreven Wet gaf, gebruikten inhalige kooplieden een onbetrouwbare weegschaal of onnauwkeurige gewichten om klanten af te zetten. Jehovah God haat oneerlijkheid, en daarom zei hij tegen de Israëlitische kooplieden: „Gij dient er een nauwkeurige weegschaal, nauwkeurige gewichten (...) op na te houden” (Leviticus 19:36; Spreuken 11:1). Mensen die in deze tijd handeldrijven, moeten niet vergeten dat Jehovah nog steeds hetzelfde denkt over hebzucht en oneerlijkheid (Maleachi 3:6; 1 Korinthiërs 6:9, 10).

Hoe munten vroeger gemaakt werden

De eerste munten werden waarschijnlijk in Lydië (in het hedendaagse Turkije) geslagen, enige tijd voor het jaar 700 voor onze jaartelling. Al snel gingen metaalbewerkers in verschillende landen grote hoeveelheden munten maken, en overal in Bijbelse landen begonnen mensen ze te gebruiken.

Hoe werden de munten gemaakt? Er werd metaal gesmolten in een oven (1) en dan in holle gietvormen gegoten. Dat leverde gladde schijfjes op, muntplaatjes genaamd (2). Die werden tussen twee metalen muntstempels gelegd waarin een symbool of een afbeelding gegraveerd was (3). Dan werd er een klap met een hamer op gegeven, waardoor de afbeeldingen op het muntplaatje kwamen te staan (4). Omdat dit heel snel ging, zat de afbeelding vaak niet helemaal in het midden. Daarna werden de munten gesorteerd, werden ze gewogen om er zeker van te zijn dat ze het juiste gewicht hadden, en werd er zo nodig overtollig metaal vanaf gehaald (5).

Geldwisselaars, belastinginners en bankiers

In de eerste eeuw van onze jaartelling kwamen munten uit verschillende landen Palestina binnen. Mensen die uit het buitenland naar de tempel in Jeruzalem kwamen, brachten bijvoorbeeld hun eigen munten mee. Maar in de tempel werd de tempelbelasting alleen geaccepteerd als die met bepaalde munten betaald werd. Geldwisselaars begonnen een handeltje in de tempel en vroegen vaak buitensporig hoge vergoedingen voor het omwisselen van buitenlandse munten. Jezus veroordeelde deze hebzuchtige mannen. Waarom? Omdat ze van Jehovah’s huis een „huis van koopwaar” en een „rovershol” maakten (Johannes 2:13-16; Mattheüs 21:12, 13).

De inwoners van Palestina moesten ook verschillende wereldlijke belastingen betalen. Een daarvan was het „hoofdgeld” waar Jezus’ tegenstanders hem vragen over stelden (Mattheüs 22:17). Andere belastingen waren in- en uitvoerbelasting en tolgeld. De belastinginners in Palestina stonden bekend om hun oneerlijkheid, en er werd op ze neergekeken (Markus 2:16). Ze verrijkten zichzelf door meer te eisen dan het belastingtarief en het teveel zelf te houden. Maar sommige belastinginners, zoals Zacheüs, reageerden positief op Jezus’ boodschap en stopten met hun bedrog (Lukas 19:1-10). Iedereen die in deze tijd Christus wil navolgen moet altijd eerlijk zijn, ook bij het zakendoen (Hebreeën 13:18).

Een andere groep die met geld werkte, waren de bankiers. Ze wisselden buitenlands geld maar bedachten ook spaarsystemen, verstrekten leningen en betaalden rente aan mensen die geld op de bank zetten. Jezus sprak over deze bankiers in een gelijkenis over slaven die elk een verschillend bedrag kregen waarmee ze zaken moesten doen (Mattheüs 25:26, 27).

Een goede kijk op geld

Tegenwoordig moeten mensen in de meeste landen geld verdienen om te kunnen kopen wat ze nodig hebben. Eeuwen geleden zei koning Salomo onder leiding van God dat „geld tot bescherming is”, en zo is het nog steeds. Maar hij zei ook dat wijsheid meer waard is dan geld omdat die „haar bezitters in het leven houdt” (Prediker 7:12). Die wijsheid is in de Bijbel te vinden.

Jezus hielp zijn volgelingen een evenwichtige kijk op geld te hebben door te zeggen: „Ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit” (Lukas 12:15). Net als Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen tonen we wijsheid als we eerlijk en verantwoord met geld omgaan en er geen liefde voor ontwikkelen (1 Timotheüs 6:9, 10).

[Voetnoot]

^ ¶3 Zie het kader  „Iets over munten”, op blz. 26.

[Kader/Illustraties op blz. 26]

 Iets over munten

● Een van de kleinste munten die in het eerste-eeuwse Palestina in omloop waren, was de koperen lepton. Een arbeider verdiende twee lepta in nog geen kwartier. De twee kleine geldstukken die de weduwe in de schatkist van de tempel deed, waren waarschijnlijk zulke lepta (Markus 12:42).

● De zilveren drachme was een Griekse munt waarvoor bijna een hele dag gewerkt moest worden (Lukas 15:8, 9). Alle Joodse mannen betaalden jaarlijks twee drachmen tempelbelasting (Mattheüs 17:24).

● De zilveren denarius was een Romeinse munt met de beeltenis van caesar erop, en daarom was die ideaal om als de munt te dienen waarmee elke volwassen Joodse man tijdens de Romeinse bezetting het „hoofdgeld” moest betalen (Mattheüs 22:19). Een werkgever betaalde een arbeider één denarius voor een werkdag van twaalf uur (Mattheüs 20:2-14).

● Tijdens Jezus’ leven op aarde was er in Palestina een zuiver zilveren sikkel in omloop, die in de stad Tyrus werd gemaakt. De „dertig zilverstukken” die de overpriesters aan Judas Iskariot betaalden voor het verraden van Jezus waren mogelijk Tyrische sikkelen (Mattheüs 26:14-16).

Munten op ware grootte