Was Gods Wet voor Israël rechtvaardig?
EEN tijd geleden werden in een westers land twee mannen die van moord werden beschuldigd, op basis van ondeugdelijk bewijs ter dood veroordeeld. Toen de fout aan het licht kwam, deden advocaten alles wat ze konden, en ze slaagden erin om een van de veroordeelden vrij te krijgen. Maar zelfs de beste advocaat had niets kunnen doen voor de andere veroordeelde — zijn vonnis was al voltrokken.
Omdat zulke rechterlijke dwalingen in elk rechtssysteem kunnen voorkomen, geeft de Bijbel de aansporing: „Gerechtigheid — gerechtigheid dient gij na te streven” (Deuteronomium 16:20). Als rechters zich aan dat gebod houden, hebben burgers daar voordeel van. Gods Wet gaf het oude Israël een rechtssysteem dat gebaseerd was op onpartijdigheid en rechtvaardigheid. Laten we die Wet eens onder de loep nemen en kijken of al Gods wegen gerechtigheid zijn, zoals de Bijbel zegt (Deuteronomium 32:4).
„WIJZE EN BELEIDVOLLE EN ERVAREN” RECHTERS
Het is in het belang van het volk dat rechters bekwaam, rechtvaardig en niet corrupt zijn. Gods Wet voor Israël kende veel waarde toe aan zulke rechters. Toen de Israëlieten nog maar net aan hun tocht door de woestijn begonnen waren, kreeg Mozes de raad: „Gijzelf dient uit heel het volk bekwame mannen te kiezen, die God vrezen, betrouwbare mannen, die onrechtvaardige winst haten.” Zulke mannen zouden als rechter optreden (Exodus 18:21, 22). Veertig jaar later benadrukte hij opnieuw het belang van „wijze en beleidvolle en ervaren mannen” om recht te spreken voor het volk (Deuteronomium 1:13-17).
Eeuwen later gaf koning Josafat * van Juda deze instructie aan de rechters: „Ziet toe wat gij doet, want niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah; en hij is met u inzake de rechtspraak. Nu dan, laat de angst voor Jehovah over u komen. Weest voorzichtig en handelt, want bij Jehovah, onze God, is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid, noch aanneming van steekpenningen” (2 Kronieken 19:6, 7). De koning herinnerde de rechters er dus aan dat als ze zich bij hun uitspraken lieten leiden door vooroordeel of hebzucht, God ze verantwoordelijk zou houden voor de eventuele gevolgen.
Als de rechters van Israël zich aan die hoge normen hielden, voelde het volk zich veilig en geborgen. Verder voorzag Gods Wet in een aantal principes die rechters hielpen om zelfs in moeilijke zaken rechtvaardige uitspraken te doen. Wat zijn een paar van die principes?
PRINCIPES VOOR EEN RECHTVAARDIGE UITSPRAAK
Hoewel rechters wijze en bekwame mannen moesten zijn, mochten ze bij hun oordeel niet zomaar op hun eigen talent of inzicht vertrouwen. Jehovah, God, gaf ze principes of richtlijnen die hen zouden helpen om tot de juiste uitspraak te komen. Hier volgen enkele van die richtlijnen.
Doe grondig onderzoek. God gaf Israëlitische rechters via Mozes de instructie: „Bij het afnemen van een verhoor inzake geschillen tussen uw broeders, moet gij rechtvaardig oordelen” (Deuteronomium 1:16). Rechters kunnen alleen een rechtvaardig vonnis vellen als ze alle feiten kennen. Daarom zei God tegen degenen die rechtszaken behandelden: „Gij [moet] een onderzoek instellen en navorsen en grondig navraag doen.” Bij een strafzaak moesten rechters tot op de bodem uitzoeken of de aanklacht waar was voordat de zaak verder werd behandeld (Deuteronomium 13:14; 17:4).
Verhoor getuigen. Getuigenverklaringen waren van cruciaal belang voor een onderzoek. Gods Wet schreef voor: „Eén enkele getuige dient niet tegen een man op te treden ter zake van enige dwaling of enige zonde, in het geval van welke zonde ook die hij mocht begaan. Op de verklaring van twee getuigen of op de verklaring van drie getuigen dient de zaak vast te staan” (Deuteronomium 19:15). Getuigen kregen het gebod: „Verspreid geen valse geruchten. Steun nooit de schuldige door een vals getuigenis” (Exodus 23:1, Groot Nieuws Bijbel).
Vereis eerlijkheid van de getuigen. De straf op meineed vormde voor alle betrokkenen een krachtige waarschuwing. De Wet zei: „De rechters moeten een grondig onderzoek instellen, en indien de getuige een valse getuige is en hij een valse beschuldiging tegen zijn broeder heeft ingebracht, dan moet gij hem doen net zoals hij beraamd had zijn broeder te doen, en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen” (Deuteronomium 19:18, 19). Dus als een man tijdens een rechtszaak loog om een erfenis te krijgen die aan een ander toebehoorde, zou hij als straf de waarde daarvan moeten betalen. En als hij loog om iemand die onschuldig was ter dood te laten brengen, zou hij zijn eigen leven kwijtraken. Die richtlijn was een krachtige motivatie om de waarheid te spreken.
Oordeel onpartijdig. Zodra de rechters alle beschikbare bewijzen hadden, wogen ze die zorgvuldig af om tot een vonnis te komen. Daarbij was het volgende aspect van Gods Wet bijzonder belangrijk: „U mag geen partij trekken voor de arme en de aanzienlijke niet voortrekken. Op rechtvaardige wijze moet u uw naaste oordelen” (Leviticus 19:15, Herziene Statenvertaling). Rechters moesten een zaak altijd op zichzelf beoordelen, niet op basis van het uiterlijk of de maatschappelijke status van de betrokkenen.
Deze principes, die eeuwen geleden in Gods Wet voor Israël werden opgeschreven, kunnen nog steeds nuttig zijn in rechtszaken. Als ze worden gevolgd, kunnen procedurefouten en rechterlijke dwalingen voorkomen worden.
WAT GERECHTIGHEID VOOR HET VOLK BETEKENDE
Mozes stelde de Israëlieten de vraag: „Welke grote natie is er die zulke rechtvaardige voorschriften en rechterlijke beslissingen heeft als heel deze wet die ik u heden voorleg?” (Deuteronomium 4:8) Er was inderdaad geen ander volk dat zo’n rechtvaardige wet had. Onder de regering van koning Salomo, die in zijn beginjaren Jehovah’s wet probeerde te handhaven, woonden de Israëlieten „in zekerheid” en kenden ze vrede en voorspoed, „terwijl zij aten en dronken en zich verheugden” (1 Koningen 4:20, 25).
Jammer genoeg verwierpen de Israëlieten uiteindelijk hun God. Via de profeet Jeremia verklaarde God: „Ziet! Zij hebben Jehovah’s wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan?” (Jeremia 8:9) Het gevolg was dat Jeruzalem een „stad vol bloedschuld” werd waar veel gruwelijke dingen gebeurden. De stad werd uiteindelijk verwoest en lag zeventig jaar verlaten (Ezechiël 22:2; Jeremia 25:11).
De profeet Jesaja maakte een moeilijke periode van Israëls geschiedenis mee. Terugkijkend op wat hij tijdens zijn leven had zien gebeuren, werd hij ertoe bewogen een belangrijke waarheid over Jehovah en zijn Wet bekend te maken: „Wanneer u de aarde vonnist, leren mensen wat gerechtigheid is” (Jesaja 26:9, GNB).
Het moet Jesaja blij hebben gemaakt dat hij de volgende profetie van God over de regering van de Messiaanse Koning, Jezus Christus, mocht opschrijven: „Hij zal niet richten naar wat zijn ogen alleen maar zien, noch terechtwijzen naar wat zijn oren slechts horen. En met rechtvaardigheid moet hij de geringen richten, en met oprechtheid moet hij terechtwijzing geven ten behoeve van de zachtmoedigen der aarde” (Jesaja 11:3, 4). Wat een geweldig vooruitzicht voor iedereen die onderdaan zal worden van Gods Koninkrijk onder leiding van de Messiaanse Koning! — Mattheüs 6:10.
^ ¶6 De naam Josafat betekent „Jehovah is rechter”.