BIJBELVERZEN UITGELEGD
Jeremia 33:3 — ‘Roep me aan en ik zal je antwoorden’
‘Roep me aan en ik zal je antwoorden en je meteen grote en onbegrijpelijke dingen vertellen die je onbekend waren’ (Jeremia 33:3, Nieuwewereldvertaling).
‘Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, Ik zal u grote en onbegrijpelijke dingen bekendmaken, die u niet weet’ (Jeremia 33:3, Herziene Statenvertaling).
Betekenis van Jeremia 33:3
Met deze woorden riep God mensen op om tot hem te bidden. Als ze dat deden, zou hij ze vertellen wat er in de toekomst zou gebeuren.
‘Roep me aan en ik zal je antwoorden.’ Met ‘aanroepen’ wordt hier niet bedoeld dat je gewoon hardop Gods naam uitroept. Het houdt in dat je in gebed om zijn hulp en leiding vraagt (Psalm 4:1; Jeremia 29:12).
Deze woorden waren waarschijnlijk gericht aan het oude Israël. Het volk had zich van God afgekeerd en nu dreigde een aanval van het Babylonische leger (Jeremia 32:1, 2). Jehovah a nodigde de Israëlieten uit tot hem terug te keren door hem in gebed aan te roepen.
‘Ik zal (…) je meteen grote en onbegrijpelijke dingen vertellen die je onbekend waren.’ De dingen die God belooft te onthullen zijn ‘onbegrijpelijk’ (of ontoegankelijk) in de zin dat mensen ze nooit zelf kunnen snappen. Een andere weergave van de woorden voor ‘onbegrijpelijke dingen’ is ‘verborgen dingen’.
Welke ‘verborgen dingen’ zou God onthullen? Dat waren dingen die in de toekomst zouden gebeuren — dat Jeruzalem verwoest en later herbouwd zou worden (Jeremia 30:1-3; 33:4, 7, 8). God beloofde ook dat zijn aanbidders als volk zouden blijven bestaan (Jeremia 32:36-38).
Context van Jeremia 33:3
De profeet Jeremia ontving deze boodschap van Jehovah in 608 v.Chr., in het tiende regeringsjaar van koning Zedekia. Jeremia had voorspeld dat Jeruzalem zou worden ingenomen en dat Zedekia gevangen zou worden genomen. Maar de koning was niet blij met die boodschap en liet Jeremia opsluiten (Jeremia 32:1-5; 33:1; 37:21).
Het was in die omstandigheden dat God de oproep deed die in Jeremia 33:3 staat. Helaas wilden koning Zedekia en de meeste andere Israëlieten niet luisteren (Jeremia 7:26; 25:4). Ze bleven ontrouw en riepen God niet aan voor hulp en leiding. Een jaar later werd Zedekia afgezet, werd Jeruzalem verwoest en werden de meeste overlevenden als gevangenen naar Babylon weggevoerd (Jeremia 39:1-7).
De woorden in Jeremia 33:3 laten uitkomen dat God ‘nauwkeurige kennis van zijn wil’ en ‘diepe dingen’ kan onthullen aan degenen die tot hem bidden en zijn Woord, de Bijbel, bestuderen (Kolossenzen 1:9; 1 Korinthiërs 2:10). Tot die diepe dingen behoort ook wat God heeft beloofd binnenkort te gaan doen (Openbaring 21:3, 4).
Bekijk deze korte video om een overzicht te krijgen van het boek Jeremia.
a Jehovah is de persoonlijke naam van God (Psalm 83:18). Zie het artikel ‘Wie is Jehovah?’